23 470
Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van de Invorderingswet 1990 in verband met de herziening van het stelsel van bestuurlijke boeten en van het fiscale strafrecht

nr. 14
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 april 1996

Tijdens de behandeling van bovengenoemd wetsvoorstel op 28 maart jl. heb ik de Tweede Kamer toegezegd, dat ik na overleg met de Minister van Justitie, de Kamer nog nader zou informeren over drie onderwerpen die in eerste instantie het terrein van de Minister van Justitie raken. Het betrof de verhouding tussen de informatieverplichting uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de Wet politieregisters, de gevolgen van het wetsvoorstel voor de rechterlijke macht en de verhouding van het wetsvoorstel en de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Mede namens de Minister van Justitie kan ik u het volgende mededelen.

1. Gevraagd werd of de inlichtingenplicht van de politie aan de belastinginspecteur niet in strijd was met de Wet politieregisters. Dit is niet het geval.

Inlichtingenverstrekking uit een politieregister is aan strenge eisen onderworpen. De algemene regels daarvoor zijn te vinden in de Wet politieregisters. Op deze algemene regels bestaat een aantal uitzonderingen op grond van bijzondere wettelijke verplichtingen. Een politiefunctionaris kan op grond van een bijzondere wet verplicht zijn informatie te verstrekken. Zo bestaat voor de politie de plicht aan de belastinginspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken die ter uitvoering van de belastingwet worden gevraagd, op grond van zo'n bijzondere wet, te weten artikel 55 van de AWR. De AWR verhoudt zich in dat opzicht tot de Wet politieregisters als lex specialis. In dit opzicht kan men ook denken aan bijzondere informatieverplichtingen van de politie aan de rechter en aan de Nationale ombudsman.

2. Gevraagd werd naar de belasting van de rechterlijke macht als gevolg van dit wetsvoorstel. Daarbij werd vooral gedoeld op het geval dat zowel tegen de aanslag als tegen de boete bezwaar en beroep zou worden aangetekend. Het wetsvoorstel voorziet in die situatie in een voeging van beide bezwaren in een bezwaarschrift of beroepschrift (de voorgestelde artikelen 24a, 25, zevende lid, en 28a AWR). De behandeling bij het gerechtshof van beide beroepen zal dan ook gezamenlijk plaatsvinden, net als thans het geval is bij beroep tegen een aanslag met verhoging. Er is dan ook geen aanleiding te veronderstellen dat de werklast voor de rechterlijke macht groter zal worden.

3. Gevraagd werd in hoeverre wijzigingen als gevolg van de Awb zullen leiden tot wijzigingen in de AWR. In de Commissie Algemene regels van bestuursrecht (Commissie Scheltema) wordt thans gewerkt aan een voorontwerp van de vierde tranche Awb. In dat kader komt ook een algemene regeling voor de bestuurlijke boete aan de orde. De Minister van Justitie heeft op 31 januari 1996 tijdens het debat over de derde tranche Awb de Kamer toegezegd dat zij de Kamer voor de zomer zou informeren over de planning van de vierde tranche en in het bijzonder over de bestuurlijke boete. Ervan uitgaande dat na afronding van het voorontwerp het nog enige tijd vergt voordat de regering met een wetsvoorstel komt, betekent dit dat het nog wel even duurt voordat duidelijk wordt hoe een algemene wettelijke regeling inzake de bestuurlijke boete in de Awb er precies uit komt te zien. Het is derhalve op dit moment niet goed aan te geven in hoeverre deze toekomstige regeling zal leiden tot aanpassingen in het fiscale boete systeem en in hoeverre de AWR dan aanpassing behoeft.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Naar boven