Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 maart 2014
Conform de toezegging van de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens het Algemeen
Overleg van 12 februari jl ontvangt u hierbij de appreciatie van het rapport van de Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling (VBDO) van
12 februari jl., over de wijze waarop Nederlandse institutionele beleggers omgaan met investeringen
in de bezette Palestijnse Gebieden.
Zoals beschreven in de notitie «MVO loont» is Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
(MVO) in de visie van het kabinet een wezenlijk aspect van ondernemerschap. Bedrijven
zijn zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop zij omgaan met risico’s, kansen, dilemma’s
en uitdagingen op het gebied van «people, planet and profit». De OESO-richtlijnen vormen hiervoor de basis. Van bedrijven wordt verwacht dat zij
datgene doen wat redelijkerwijs van hen mag worden verwacht om schendingen van mensenrechten
en milieu in de keten te voorkomen.
In overeenstemming met de UN Guiding Principles on Business and Human Rights beschrijven de OESO-richtlijnen daarom een risicobenadering die bedrijven vraagt mogelijke
MVO-risico’s in kaart te brengen en beleid te voeren om deze risico’s zoveel mogelijk
te verkleinen (due dilligence). Bedrijven moeten aanspreekbaar zijn als zich in hun keten toch maatschappelijk
ongewenste effecten voordoen. Daarvoor is het zaak dat zij shareholders en stakeholders op een transparante manier bij hun afwegingen betrekken en hun signalen over mogelijke
misstanden serieus oppakken.
VBDO verwijst in haar rapport naar de OESO Richtlijnen als minimum om tot maatschappelijk
verantwoord ondernemen te komen. Wanneer een bedrijf na due dilligence te hebben betracht, concludeert dat er betrokkenheid kan bestaan bij activiteiten
die mogelijk in strijd zijn met (de doelstellingen van) internationale verdragen en/of
wet- en regelgeving, dient het desbetreffende bedrijf op grond van deze richtlijnen
daar op verantwoordelijke en transparante wijze mee om te gaan.
De VBDO laat in het rapport zien dat financiële instellingen via de productieketen
medeverantwoordelijkheid dragen voor maatschappelijke effecten en dat het normatieve
kader van de OESO Richtlijnen, met daarin opgenomen de UN Guiding Principles, ook voor hen geldt.
Het kabinet onderschrijft deze visie en ondersteunt de oproep van de VBDO aan institutionele beleggers (pensioenfondsen, banken
en verzekeraars) om werk te maken van due dilligence bij het samenstellen van hun
beleggingsportefeuille. Dit geldt naar de mening van het kabinet wereldwijd.
Overigens zijn fondsen verplicht in het jaarverslag op te nemen op welke wijze in
het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met milieu en klimaat, mensenrechten
en sociale verhoudingen. Fondsbesturen leggen daarbij verantwoording af aan het intern
toezicht, waarin ook deelnemers en pensioengerechtigden zijn vertegenwoordigd.
Mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
E.M.J. Ploumen