nr. 264
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 augustus 2008
Naar aanleiding van een verzoek hiertoe tijdens het Algemeen Overleg Midden-Oosten
van 1 juli jl, wil ik u informeren over de behandeling van de Palestijnse
journalist Mohammed Omer door Israëlische veiligheidsfunctionarissen.
Deze brief dient tevens als antwoord op de vragen van het lid Van Baalen over
dit onderwerp (ingezonden 30 juni 2008 Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar
2007–2008, nr. 3453).
Op 16 juni jl ontving de Gazaanse journalist Mohammed Omer in Londen
de Martha Gellhorn Prize voor journalistiek. Om het mogelijk te maken dat
de heer Omer de prijs in ontvangst kon nemen en dat hij een kort bezoek kon
brengen aan Nederland en aantal andere Europese landen hebben de Nederlandse
ambassade in Tel Aviv en de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah assistentie
verleend bij zijn reis van de Gazastrook naar de grensovergang tussen de Westoever
en Jordanië, en vice versa. Deze assistentie bestond uit coördinatie
met de Israëlische autoriteiten om toestemming voor zijn terugkeer via
Israël te verkrijgen en een diplomatiek escorte voor de reis over Israëlisch
grondgebied en over de Westoever.
Op zijn terugreis van Londen naar Gaza wilde de heer Omer op 26 juni
de grensovergang tussen Jordanië en de Westoever passeren. Het was de
bedoeling dat hij vervolgens onder begeleiding van een Nederlandse diplomaat
naar de Gazastrook zou worden gebracht. Toen het escorte, verlaat door autopech,
aankwam bij een checkpoint van het Israëlische leger, op de weg naar
de grensovergang, werd de doorgang echter geweigerd. De heer Omer kon van
de aanvankelijke vertraging nog per mobiele telefoon op de hoogte worden gesteld.
Het oponthoud bij het checkpoint kon hem niet meer worden gemeld omdat zijn
telefoon op dat moment was uitgeschakeld.
Na geruime tijd bij het checkpoint te hebben gewacht werd het Nederlandse
escorte door de Israëlische autoriteiten geïnformeerd dat de heer
Omer was flauwgevallen en enige tijd later werd duidelijk dat hij naar een ziekenhuis in het nabijgelegen Jericho was gebracht. De Nederlandse
diplomaat heeft hem daar vervolgens opgehaald en hem diezelfde dag alsnog
naar de grensovergang tussen Israël en Gaza gebracht en toegezien op
zijn veilige doortocht.
Omer gaf aan geestelijk en fysiek te zijn mishandeld door Israëlische
veiligheidsfunctionarissen bij de grensovergang tussen Jordanië en de
Westoever, als gevolg waarvan hij bewusteloos was geraakt. Onmiddellijk na
het incident is door de Nederlandse ambassade in Tel Aviv bij het Israëlische
ministerie van Buitenlandse Zaken om opheldering gevraagd. Hetzelfde verzoek
heb ik persoonlijk overgebracht aan de Israëlische ambassadeur in Nederland.
In reactie hierop heeft de Israëlische regering een onderzoek uitgevoerd.
Op basis van dit onderzoek, zo is mij op 28 juli jl. schriftelijk medegedeeld,
ontkent de Israëlische regering dat Mohammed Omer mishandeld zou zijn.
De heer Omer en zijn bagage zouden gecontroleerd zijn volgens de daarvoor
geldende regels. Van geestelijke of fysieke mishandeling zou geen sprake zijn.
De Israëlische regering bevestigt wel dat de heer Omer buiten bewustzijn
is geraakt.
Ik stel vast dat de lezing van de heer Omer en die van de Israëlische
regering over wat er precies is voorgevallen zeer uiteenlopen. Ik heb Israël
daarom gevraagd om een nader onafhankelijk onderzoek in te stellen. In reactie
hierop heeft Israël aangegeven het reeds uitgevoerde onderzoek als afdoende
te beschouwen. Ik zie geen mogelijkheid om in dit standpunt verandering te
brengen en acht de zaak daarmee afgedaan.
De minister van Buitenlandse Zaken,
M. J. M. Verhagen