Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 november 2015
Het lid Dik-Faber heeft mij verzocht (Handelingen II 2015/16, nr. 7, item 26) een brief te sturen waarin wordt ingegaan op het bericht dat een thuiszorgorganisatie
een dividenduitkering heeft gedaan. Tevens zijn er door de leden Kerstens en Van Dijk
vragen gesteld over dezelfde casus. In deze brief vindt u mijn standpunt ten aanzien
van deze casus. De antwoorden op de Kamervragen worden gelijktijdig verzonden (Aanhangsel
Handelingen II 2015/16, nr. 650). In deze antwoorden wordt ingegaan op de gevolgen ten aanzien van de Wet normering
bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector.
Het uitkeren van dividend in de thuiszorg is niet verboden op grond van de geldende
wet- en regelgeving (Wet Toelating Zorginstellingen en Wet maatschappelijke ondersteuning).
Dit betekent dat wanneer een investeerder risicodragend kapitaal beschikbaar heeft
gesteld aan een thuiszorginstelling hier een vergoeding voor mag ontvangen. Omgekeerd
is het zo dat indien de organisatie failliet gaat, de investeerder (een deel van)
zijn kapitaal kwijt kan raken.
Het kunnen doen van een dividenduitkering is doorgaans een indicator van het succes
van een organisatie. In dit geval slaagt men er in om binnen de thuiszorg te leveren
tegen voorwaarden op het gebied van prijs en kwaliteit die de inkopende partijen aanspreekt.
Voor Breederzorg B.V. geldt dat de organisatie een positief financieel resultaat boekt,
een HKZ-certificaat heeft en goed scoort in cliënt- en medewerkers tevredenheidsonderzoeken.
Bij het besluit om dividend uit te keren en bij het bepalen van de hoogte ervan spelen
verschillende factoren een rol. Elke organisatie zal hierbij zijn eigen afweging maken,
die zij in beginsel intern dient te verantwoorden. Breederzorg B.V. heeft besloten
– naar aanleiding van de recente berichtgeving in de media – om door middel van een
persbericht op haar website inzicht te geven in de overwegingen achter het dividendbesluit.1 Om hiervan kennis te nemen verwijs ik u naar de inhoud van deze verklaring.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M.J. van Rijn