22 343 Handhaving milieuwetgeving

Nr. 262 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 oktober 2011

De brief van 4 oktober 2011 (Kamerstuk 22 343, nr. 261) van de minister van Veiligheid en Justitie aan uw Kamer betreffende de uitkomsten en resultaten van het strafrechtelijk onderzoek naar de gebeurtenissen met de Otapan bevat buitengewoon ernstige bevindingen. Dat raakt mij omdat de integriteit van de overheid in het geding is. De integriteit van de overheid behoort boven iedere twijfel verheven te zijn.

De kwesties omtrent de onjuiste invulling van de hoeveelheid asbest op het kennisgevingsformulier EVOA, de wijziging op datzelfde formulier van de toepassing (hergebruik versus verwijdering) en de instemming met de verlaging van de borgsom voor retourtransport en verwerking zijn in 2006 met uw Kamer gewisseld. Het OM concludeert dat «de laakbare handelingen zo met elkaar verbonden en verweven zijn dat veeleer sprake is van collectief handelen». Ik constateer dat deze conclusie destijds niet getrokken is. De vaststelling door het OM dat «dit handelen heeft plaatsgevonden ter behartiging van een als zodanig ervaren maatschappelijk belang en geen optreden uit eigen belang betrof» doet niets af aan de ernst van de zaak. Het schetst wel het perspectief van het handelen zoals dat indertijd ook in uw Kamer is geconstateerd.

Maatregelen

Vanaf 28 augustus 2006 tot en met 20 juli 2007 is uw Kamer op diverse manieren geïnformeerd over de fouten die in dit dossier zijn gemaakt. Daarbij gaat het om het onjuist vermelden van de hoeveelheid asbest, het onjuist vermelden van het doel van de uitvoer en het te laag vaststellen van de borgsom.

Door de betrokken organisatie-onderdelen zijn destijds maatregelen getroffen om deze fouten niet meer te laten voorkomen:

  • de procedure tussen het ministerie van Infrastructuur en Milieu en Agentschap NL is aangepast voor de verlening van /beschikkingen voor sloopschepen: de hoeveelheid afval in een sloopschip moet door een onafhankelijk onderzoek worden bewezen en de uiteindelijke beslissing moet worden genomen door een panel;

  • de instructies en protocollen voor SenterNovem (nu Agentschap NL) zijn zodanig aangepast dat helder omschreven staat hoe om te gaan met (potentiële) risicodossiers. Dit betekent een heldere afbakening en omschrijving van de verantwoordelijkheid die SenterNovem heeft vanwege de taken die zij uitvoert voor VROM (nu I en M) en waarvoor een mandaatbesluit geldt:

  • er is beschreven hoe organisatorisch op te treden bij (potentiële) risicodossiers: het samenbrengen van een team, het benoemen van een trekker, het nemen van besluiten volgens het twee paar ogen principe, het betrekken van de VI en mogelijk andere (externe) betrokkenen;

  • tijdens functioneringsgesprekken zullen medewerkers aangesproken worden op de competenties die nodig zijn voor dit soort dossiers;

  • de VROM-Inspectie heeft haar regionale sturing omgezet in een centraal sturingsmodel; er wordt bij complexe zaken gewerkt met dossierteams.

Onderzoek

De conclusie van het OM inzake het collectief handelen werpt een nieuw licht op de zaak. Gelet op het uitvoerige onderzoek door het OM, neem ik deze conclusie als uitgangspunt voor een nader onderzoek. Het staat immers buiten kijf dat het aangetaste vertrouwen hersteld moet worden. Met het onderzoek beoog ik vast te stellen of er nadere maatregelen noodzakelijk zijn om te voorkomen dat ongewenste verbondenheid en verwevenheid zich kunnen voordoen. Het onderzoek richt zich op het gehele ministerie van Infrastructuur en Milieu, daarmee de beleids-, uitvoerings- en toezichthoudende functies omvattend, waarbij ik de beslisrol van en de rapportagelijnen aan de bewindslieden mede in ogenschouw zal nemen. Daarbij gaat het om inzicht te krijgen in de mate van borging door middel van maatregelen die qua organisatie en houding en gedrag afdoende zijn om ongewenste verbondenheid en verwevenheid te voorkomen. Op het organisatorische vlak gaat het om vraagstukken als: is de verantwoordelijkheidsverdeling helder, liggen de bevoegdheden bij de juiste personen, zijn er mandaatregelingen voorhanden die bekend zijn gemaakt en is er sprake van voldoende functiescheiding en van voldoende onafhankelijkheid van het toezicht. Tot de aspecten van houding en gedrag reken ik vragen als: is er sprake van voldoende rolvastheid, zijn de organisatieprincipes voldoende verinnelijkt en is de sfeer voldoende open om tegenspraak toe te laten. Ik ben voornemens een gezaghebbende externe partij te verzoeken het onderzoek uit te voeren.

Bestuurlijke rapportage «Overtredende Overheden»

Uit de bestuurlijke rapportage «Overtredende Overheden» (augustus 2010) die het OM heeft laten opstellen, blijkt dat op het milieuterrein binnen de verschillende overheidslagen fouten worden gemaakt die leiden tot strafrechtelijk onderzoek. Deze bevindingen en de oproep van het OM om RUD’s te vormen, sterken mij in mijn overtuiging dat de vorming van Regionale Uitvoeringsdiensten (RUD’s) snel tot stand moet komen. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het milieubeleid en het inrichten van de uitvoering, de vergunningverlening en het toezicht, zal ik deze bevindingen ook zorgvuldig betrekken bij het inrichtingsvraagstuk op het milieuterrein. Gelet op de aard van de aangereikte gevallen, betrek ik de aanpalende domeinen van ruimtelijke ordening en bouwen mede bij het inrichtingsvraagstuk.

De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

J. J. Atsma

Naar boven