22 112
Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

nr. 471
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 november 2006

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij zes fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):

1. Richtlijn grensoverschrijdende fusies en overnames in de financiële sector.

2. Richtlijn aanpassing van de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken.

3. Mededeling doelmatigheid en rechtvaardigheid Europese onderwijs- en opleidingsstelsels.

4. Raadsbesluit exportkredieten.

5. Mededeling Demografie.

6. Richtlijn interne markt postdiensten.

De Minister voor Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot

Fiche 1: Richtlijn grensoverschrijdende fusies en overnames in de financiële sector

Titel:Voorstel voor een Richtlijn ter aanpassing van richtlijn 92/49/EEC en de richtlijnen 2002/83/EC, 2004/39/EC, 2005/68/EC en 2006/48/EC met betrekking tot grensoverschrijdende fusies en overnames in de financiële sector.

Datum Raadsdocument:18 september 2006
Nr Raadsdocument:12915/06
Nr. Commissiedocument:COM (2006) 507 final
Eerstverantwoordelijk ministerie:Ministerie van Financiën

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep financiële diensten, Ecofin Raad (28 november)

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Tijdens de informele Ecofin van Scheveningen (2004) is geconstateerd dat grensoverschrijdende overnames in de financiële sector achterblijven bij overnames in andere sectoren. Naar aanleiding hiervan heeft de Europese Commissie de obstakels voor grensoverschrijdende overnames geïnventariseerd. Een van de obstakels bleek het goedkeuringsproces door de financiële toezichthouders bij overnames, dat onvoldoende consistent en transparant is. Het onderhavige richtlijnvoorstel betreft wijzigingen in het goedkeuringsproces, zodat dit aan consistentie en transparantie wint. Om dit te bereiken, wordt een aantal voorstellen gedaan door de Commissie. De belangrijkste worden hieronder kort uiteengezet. De Commissie stelt voor om bij het goedkeuringsproces een gesloten lijst van prudentiële criteria te hanteren aan de hand waarvan de toezichthouder kan beoordelen of de financiële staat van de overnemende partij afdoende is om de overname te doen. Een gesloten en prudentieel toezichtkader bevordert een transparant en consistent goedkeuringsproces. Daarnaast stelt de Commissie voor de huidige termijn voor het goedkeuringsproces in te korten. De huidige termijn van 3 maanden heeft nu soms tot gevolg dat het juiste moment, waarop een overname kan worden bewerkstelligd, voorbij is voordat het goedkeuringsproces is afgerond. Een andere wijziging die de Commissie voorstelt is de introductie van het recht voor de Commissie om de documenten op te vragen die gebruikt zijn bij het goedkeuringsproces en de redenen voor goedkeuring of afkeuring. Momenteel beoordelen zowel de toezichthouder van de overnemende partij als de toezichthouder van de over te nemen partij het verzoek om goedkeuring van de overname. Het richtlijnvoorstel regelt dat er bij het goedkeuringsproces nog maar één toezichthouder is als aanspreekpunt, namelijk de toezichthouder van de over te nemen partij.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikelen 47, tweede lid, en 55 van het EG-Verdrag

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: medebeslissingsrecht, gekwalificeerde meerderheid

Instelling nieuw Comitologie-comité: Nee

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: Positief. Het voorstel ziet op grensoverschrijdende overnames en kan derhalve niet op nationaal niveau worden geregeld. Het voorstel draagt bij aan de voltooiing van een interne markt voor financiële diensten in Europa.

Proportionaliteit: Positief. Een richtlijn is het aangewezen middel om bestaande richtlijnen aan te passen. De voorstellen voor aanpassing zijn bovendien geschikt om het aangewezen doel te bereiken, namelijk om grensoverschrijdende overnames te stimuleren is het van belang dat het goedkeuringsproces bij overnames transparant en consistent is.

Consequenties voor de EU-begroting: Geen

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:Geen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Het voorstel zal leiden tot een aanpassing van de Wet op het financieel toezicht. Het goedkeuringsproces door de toezichthouders wordt in Nederland uitgevoerd door de Nederlandsche Bank (DNB) en is in de nationale wetgeving (de Wet toezicht kredietwezen 1992 en de Wet op het financieel toezicht, die per 1 januari 2007 in werking treedt, en onder andere de Wet toezicht kredietwezen 1992 vervangt) geregeld als de verlening van een «verklaring van geen bezwaar». DNB zal na de aanpassing ook belast zijn met de toetsing van de aanvraag van de verklaring van geen bezwaar.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: De implementatietermijn is nog onderwerp van discussie en afhankelijk van de publicatie van de richtlijn. De voorgestelde implementatietermijn is 6 maanden na de publicatie van de richtlijn. Dit wordt echter door veel landen te kort gevonden en is lastig haalbaar met het oog op de door te voeren aanpassingen.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: N.v.t.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Om grensoverschrijdende overnames te stimuleren is het van belang dat het goedkeuringsproces bij overnames transparant en consistent is. Om dit te bewerkstelligen dient het proces verder geharmoniseerd te worden. Bovendien dient het proces geen afwijkingsmogelijkheden te bieden die niet in lijn zijn met het doel van het goedkeuringsproces, namelijk de beoordeling of de financiële staat van de overnemende partij goed genoeg is om de over te nemen partij niet te schaden.

Gelet op deze overwegingen is het van belang dat het goedkeuringsproces wordt gebaseerd op een gesloten lijst van criteria die allemaal prudentieel van aard zijn. Indien het goedkeuringsproces is gebaseerd op duidelijke criteria kan het ook sneller worden afgerond. Het recht van de Commissie om documenten op te vragen die gebruikt zijn bij het goedkeuringsproces is daarbij een goed middel om na te kunnen gaan of een toets ook op de bedoelde wijze is uitgevoerd.

Voor Nederland is daarnaast een belangrijk punt de verdeling van de verantwoordelijkheden onder de toezichthouders. Nu in het voorstel één toezichthouder het aanspreekpunt is voor het goedkeuringsproces bij een overname, is het van belang dat wordt geregeld dat de toezichthouders samenwerken bij dat goedkeuringsproces en dat duidelijk is waar de verantwoordelijkheden liggen. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de kennis van de beide toezichthouders en de contacten die zij al hebben met de overnemende partij of de over te nemen partij.

Fiche 2: Richtlijn aanpassing van de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken

Titel:Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van de Richtlijn 92/84/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken.

Datum Raadsdocument:12 september 2006
Nr Raadsdocument:FISC 110
Nr. Commissiedocument:COM(2006) 486 definitief
Eerstverantwoordelijk ministerie:Financiën

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Belasting Vraagstukken en EcoFin (geagendeerd voor 7 november)

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Achtergrond

In Richtlijn 92/84/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken zijn voor iedere productcategorie minimumaccijnstarieven vastgesteld. Uit hoofde van artikel 8 van Richtlijn 92/84/EEG moet de Commissie deze tarieven periodiek evalueren en een verslag daarvan voorleggen, eventueel met een voorstel, op basis waarvan de Raad de in die richtlijn vastgestelde accijnstarieven onderzoekt.

Op 26 mei 2004 heeft de Commissie in haar verslag (COM(2004)223) geconcludeerd dat de accijnstarieven in de lidstaten meer met elkaar in overeenstemming moeten worden gebracht om de goede werking van de interne markt te garanderen, met name gelet op de mogelijkheden tot fraude en concurrentieverstoring.

Vanwege sterk uiteenlopende standpunten van de lidstaten over de hoogte van de minimumtarieven en op het feit dat iedere wijziging unanimiteit vereist, heeft de Commissie toen geen voorstel ingediend. In plaats daarvan heeft er een debat plaatsgevonden in de Raad en op basis van dit debat riep de Raad de Commissie op 12 april 2005 op om «een voorstel te doen om de minimumaccijnstarieven aan te passen teneinde een vermindering van de reële waarde van de communautaire minimumtarieven te voorkomen, en daarbij te voorzien in overgangsperioden en afwijkingen voor lidstaten die problemen bij het verhogen van hun accijnzen zouden ondervinden; tevens dient de Commissie naar behoren rekening te houden met de algemene politieke gevoeligheid van deze specifieke kwestie».

Inhoud voorstel

Op 12 september 2006 stelt de Commissie de hiernavolgende wijzigingen van Richtlijn 92/84/EEG voor.

De minimumtarieven voor alcohol, tussenproducten en bier worden opgewaardeerd naar rata van de inflatie tussen 1993 en 2005, die 31% beloopt, met ingang van 1 januari 2008.

Volgens gegevens van Eurostat over het jaarlijkse wijzigingspercentage van de geharmoniseerde consumentenprijsindex tussen 1993 en 2005 beliep het totale inflatiecijfer voor de EU als geheel van 01-01-1993 tot 31-12-2005 31%. De opwaardering leidt tot het volgende resultaat:

ProductTarief perHuidig minimumtariefGeïndexeerd minimumtarief op 31/12/2005 (huidig tarief x 1,31)Huidig Nederlands tarief
Wijnhl€ 0,–€ 0,–Niet-mousserend – minder dan 8,5%vol € 29,51 / hl – 8,5%vol – 15%vol € 59,02 / hl – meer dan 15%vol € 102,68 / hl Mousserend – minder dan 8,5%vol € 38,16 / hl – meer dan 8,5%vol € 201,24 / hl
     
Bierhl/graad Plato of hl/procent alcohol€ 0,748 of € 1,87€ 0,98 of € 2,45– minder dan 7 perc Plato € 5,50 – 7 tot 11 perc Plato € 18,84 – 11 tot 15 perc Plato € 25,11 – 15 en meer perc Plato € 31,40
     
Tussenproducten € 45,–€ 59,–Niet mousserend – minder dan 15%vol € 72,89 – meer dan 15%vol € 102,68 Mousserend – € 201,24
     
Alcoholhl absolute alcohol€ 550,–€ 720,–€ 1504,–

De opwaardering heeft betrekking op bier, tussenproducten en alcohol. Het minimumtarief voor wijn is vastgesteld op nul. Er wordt geen positief minimumtarief voor wijn voorgesteld.

• Er geldt een overgangsperiode tot 1 januari 2010 voor de lidstaten die problemen zouden hebben met het verhogen van hun nationale tarieven tegen 1 januari 2008 om aan de opgewaardeerde minimumtarieven te voldoen.

De meeste lidstaten hebben nationale tarieven die hoger liggen dan de voorgestelde opgewaardeerde minimumtarieven. In enkele lidstaten liggen de nationale tarieven onder de voorgestelde minimumtarieven en deze lidstaten zullen dus hun nationale tarieven moeten verhogen. Voor lidstaten die hun nationale tarieven met meer dan 10% maar minder dan 20% moeten verhogen, wordt een overgangsperiode tot 1 januari 2009 voorgesteld. Voor lidstaten die hun nationale tarieven met meer dan 20% moeten verhogen wordt een overgangsperiode tot 1 januari 2010 voorgesteld.

• De evaluatieperiode genoemd in artikel 8 van richtlijn 92/84/EEG wordt van 2 tot 4 jaar verlengd.

De Commissie wil de evaluatieprocedure flexibeler en minder omslachtig maken door de Commissie zelf te laten beslissen of er een verslag moet worden opgesteld. Daarnaast wordt de periode van twee jaar te kort bevonden om een grondig onderzoek te kunnen doen naar de werking van de interne markt en om een degelijk overzicht te kunnen hebben voor de beoordeling van de wijzigingen in de wetgeving van de lidstaten. Een periode van vier jaar zou beter geschikt zijn.

Doelstelling

Met de opwaardering van de minimumtarieven wil men de reële waarde van 1992 herstellen. Indien er namelijk geen inflatie-aanpassing plaatsvindt, wordt de reële waarde van de specifieke minimumtarieven uitgehold. Een aanpassing van de minimumtarieven is nodig om het niveau van de tarieven waarmee de Raad in 1992 instemde, te handhaven en aldus de goede werking van de interne markt zonder fiscale grenzen te garanderen.

Rechtsbasis van het voorstel:

Artikel 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:Unanimiteit, adviesrecht voor het Europees Parlement

Instelling nieuw Comitologie-comité: Neen

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: Positief. Met Richtlijn 92/84/EEG van de Raad heeft de EU bepalingen aangenomen inzake de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken. In deze richtlijn zijn per productcategorie de minimumaccijnstarieven vastgesteld. Deze minimumtarieven zorgen voor een betere werking van de interne markt doordat de prijzen van alcohol en alcoholhoudende dranken minder uit elkaar lopen. De minimumtarieven kunnen niet door een besluit van de lidstaten maar alleen door een communautair besluit worden gewijzigd.

Proportionaliteit: Positief. De richtlijn voorziet in een verhoging van de minimumtarieven teneinde deze weer de reële waarde te geven die de Raad in 1992 is overeengekomen als het minimale niveau dat noodzakelijk is voor de goede werking van de interne markt zonder fiscale grenzen. Door te werken met minimumtarieven houden de lidstaten de vrijheid om naar keuze hogere tarieven te gebruiken waarbij ze rekening kunnen houden met hun eigen nationale omstandigheden.Een richtlijn is bovendien het geëigende middel om een bestaande richtlijn aan te passen.

Consequenties voor de EU-begroting: Geen

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Het onderhavige voorstel leidt ertoe dat Nederland het tarief dat geldt voor bier met een extractgehalte tot zeven percent Plato (minder dan circa 3% alcohol), iets zal moeten verhogen (van € 5,50 per hectoliter naar € 6,86 per hectoliter). Aangezien bier met een laag alcoholpercentage in Nederland relatief weinig wordt gedronken leidt deze verhoging tot een te verwaarlozen budgettaire opbrengst (ongeveer € 50 000,–). Het accijnstarief voor de biercategorie die in Nederland het meest wordt gedronken (de categorie 11 tot 15 percent Plato) hoeft naar aanleiding van het voorstel niet te worden verhoogd.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

Artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de accijns zal moeten worden aangepast. Het tarief dat geldt voor bier met een extractgehalte tot 7 percent Plato – ofwel bier met een alcoholpercentage van circa 3% – zal moeten worden verhoogd van € 5,50 per hectoliter naar tenminste € 6,86 per hectoliter. Dit is een wetstechnisch gezien eenvoudige aanpassing en komt er in de praktijk op neer dat de accijns op een flesje bier van 0,3 liter zal stijgen van 1,65 eurocent naar ten minste 2,05 eurocent.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

De implementatietermijn van 1 januari 2008 is haalbaar voor Nederland. Indien het onderhavige voorstel wordt aangenomen, zal één tarief moeten worden aangepast (zie onderdeel 11a) Een dergelijke aanpassing zou kunnen worden opgenomen in het Belastingplan 2008.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Opwaardering minimumtarieven voor alcohol, tussenproducten en bier naar rata van de inflatie

Nederland is voorstander van het dichter bij elkaar brengen van de accijnstarieven op alcohol en alcoholhoudende dranken. Nederland steunt dan ook de aanpassing van de minimumtarieven aan de inflatie. Wanneer de tarieven in de lidstaten verder uiteen gaan lopen, is dat niet bevorderlijk voor het goed functioneren van de interne markt. Er ontstaan grote accijnsverschillen en de daaraan gekoppelde prijsverschillen leiden tot grenseffecten en verhogen het risico van fraude.

Op dit moment voldoet Nederland aan alle minimumtarieven. Dit geldt grotendeels ook voor de voorgestelde opgewaardeerde minimumtarieven. Alleen bij bier voldoet Nederland niet volledig aan het voorgestelde minimumtarief. Voor bier wordt als minimumtarief € 0,98 per percent Plato per hectoliter voorgesteld. Het huidige Nederlandse tarief bedraagt voor de categorie tot 7 percent Plato € 5,50. Deze categorie zou dan moeten worden opgehoogd naar tenminste € 6,86.

Invoering positief minimumtarief voor wijn

De accijnstarieven voor de verschillende alcoholhoudende dranken houden geen rekening met de onderlinge concurrentiepositie van deze producten. Zo zijn bier en wijn met elkaar concurrerende producten; desalniettemin zijn zij naar verhouding verschillend belast. Het minimumtarief voor wijn is nul en blijft nul onder het voorstel. Wanneer men een goede werking van de interne markt beoogt, zou invoering van een positief minimumtarief voor wijn juist op zijn plaats zijn. Het verschil tussen enerzijds wijn (nultarief) en anderzijds de andere alcoholhoudende dranken neemt door een opwaardering van de minimumtarieven naar rata van de inflatie verder toe. Het ontbreken van een communautair positief minimumaccijnstarief voor wijn is tot op heden een struikelblok geweest binnen de EU om te komen tot reële verhogingen van de minimumtarieven op andere alcoholhoudende dranken. Om die redenen zou Nederland graag zien dat naast de opwaardering van de minimumtarieven voor alcohol, tussenproducten en bier, er tevens een positief minimumtarief voor wijn wordt ingevoerd.

Veertien van de 25 lidstaten hanteren een nihiltarief of een zeer laag tarief voor wijn. De wijnproducerende lidstaten zijn tegen invoering van een positief minimumtarief voor wijn. De door hen gebruikte argumenten zijn: de consumptie van wijn daalt al en invoering van een accijns op wijn leidt bovendien tot toename van uitvoeringskosten en administratieve lasten.

Er moet een belangenafweging worden gemaakt. Aan de ene kant is Nederland voorstander van een verhoging van de bestaande minimumtarieven. Aan de andere kant wil Nederland een minimumaccijns voor wijn invoeren. Een minimum accijnstarief voor wijn maakt echter zoals hiervoor aangegeven geen onderdeel uit van het richtlijnvoorstel. De verschillen tussen wijn en bier zullen als gevolg van het richtlijnvoorstel echter niet zodanig worden vergroot dat Nederland tegen het voorstel moet zijn. De verhoging lijkt in percentages groot maar het gaat bij bier meestal maar om een paar cent per flesje. Bovendien zullen de meeste lidstaten de accijnzen niet hoeven te verhogen. Als gevolg van het voorstel zullen daarom naar verwachting bijna geen mensen overschakelen van bier op wijn. Daarnaast zal het vanwege de grootte van de groep van lidstaten met een nihiltarief voor wijn praktisch onmogelijk zijn om nu te komen tot een invoering van een positief minimumtarief op wijn. Om die redenen zal het ontbreken van een positief minimumtarief voor wijn voor Nederland geen aanleiding zijn om de voorgestelde verhoging van de bestaande minimumtarieven vanwege de inflatie te blokkeren. Wel zal Nederland in de Ecofin-raad teleurstelling uitspreken over het feit dat het richtlijnvoorstel niks verandert aan het nultarief op wijn.

Overgangsperiode

Met ingang van 1 januari 2008 moeten de lidstaten, dus ook Nederland, voldoen aan de opgewaardeerde minimumtarieven. Nederland staat positief tegenover het voorzien in overgangsperioden tot 1 januari 2009 dan wel tot 1 januari 2010 voor die lidstaten die problemen ondervinden bij het verhogen van hun nationale tarieven tegen 1 januari 2008. Voor Nederland is de overgangsperiode overigens niet van toepassing.

Verlenging van de evaluatieperiode van 2 tot 4 jaar

Nederland staat hier positief tegenover. Een iets langere periode zal ten goede komen aan de gedegenheid van het onderzoek.

Fiche 3: Mededeling – Doelmatigheid en rechtvaardigheid Europese onderwijs- en opleidingsstelsels

Titel:Mededeling van de Commissie aan de Europese Raad en het Europees Parlement «Doelmatigheid en rechtvaardigheid in de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels»

Datum Raadsdocument:11 september 2006
Nr Raadsdocument:12677/06
Nr. Commissiedocument:COM (2006) 481
Eerstverantwoordelijk ministerie:OCW

Behandelingstraject in Brussel: Onderwijscomité, OJC-raad 14 november 2006.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Tegen de achtergrond van de bezuinigingen bij de overheid en de uitdagingen die voortvloeien uit het globaliseringsproces, de demografische ontwikkelingen, en technische innovatie wordt in heel Europa steeds meer nadruk gelegd op grotere doelmatigheid in de onderwijs- en opleidingssector. Hoewel dit wenselijk is, gaat men er daarbij nog maar al te vaak van uit dat doelmatigheid en kansgelijkheid twee concurrerende doelstellingen zijn. Het is nog veel te vaak het geval dat onderwijs- en opleidingsstelsels bestaande ongelijkheid reproduceren of zelfs nog vergroten. Uit cijfermateriaal blijkt echter dat kansgelijkheid en doelmatigheid algemeen beschouwd elkaar ondersteunende doelstellingen zijn. In deze mededeling gaat de aandacht dan ook uit naar beleid waarin dat daadwerkelijk zo is. Doel van de mededeling is beleidsmakers op de hoogte te brengen van de ontwikkelingen in andere lidstaten en van voorhanden onderzoek op dit gebied en hen de helpende hand te bieden bij hun besluitvorming over de doorlopende hervorming van de stelsels.

De Commissie benadrukt dat de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels van cruciaal belang zijn voor de lange-termijn ontwikkeling van de concurrentiekracht en de sociale samenhang van de EU. Verklaard wordt dat in hoog tempo aan onderwijs- en opleidingsstelsels van hoge kwaliteit moet worden gewerkt, die niet alleen doelmatigheid, maar ook kansgelijkheid brengen.

Het moderniseringsproces van de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels in de lidstaten wordt hoofdzakelijk gedreven door de zoektocht naar meer doelmatigheid en kosteneffectiviteit. Echter, de Commissie stelt dat doelmatigheid niet ten koste van kansgelijkheid hoeft te gaan en komt met de volgende aanbevelingen:

Voorschools onderwijs heeft vooral wat schoolprestaties en socialisatie betreft buitengewoon positieve effecten. De lidstaten moeten meer in voorschools onderwijs investeren. Dit onderwijs legt namelijk het fundament voor het leren op latere leeftijden, voorkomt schooluitval, en leidt tot meer kansgelijkheid in termen van onderwijsresultaten en algemene vaardigheidsniveaus.

Onderzoeken tonen aan dat vroege voorselectie in het onderwijs (zoals in Nederland op 12-jarige leeftijd voor VMBO/HAVO/VWO gekozen moet worden), de effecten van sociaal-economische achtergronden op het opleidingsniveau versterken. Verhoging van de kwaliteit van het onderwijspersoneel kan bijdragen aan verbetering van de kansgelijkheid.

Gratis hoger onderwijs garandeert niet automatisch kansgelijkheid. Om het hoger onderwijs doelmatiger te maken met aandacht voor kansgelijkheid moeten de lidstaten voorwaarden scheppen en prikkels geven voor meer investeringen vanuit de publieke en private sector (ook, waar nodig, in de vorm van collegegeld). Dit moet gepaard gaan met begeleidende financiële maatregelen voor achterstandsgroepen. Ook moeten er specifieke acties op scholen komen. De instellingen voor hoger onderwijs moeten een groter scala aan studiemogelijkheden en stimulansen bieden die aansluiten op de steeds diverser wordende maatschappelijke en economische eisen.

De lidstaten moeten heldere, uiteenlopende trajecten in het beroepsonderwijs en leerlingstelsel uitwerken die het mogelijk maken om al werkend verder te leren. Ook moeten zij verbetering brengen in door de overheid gefinancierde opleidingsprogramma’s voor werklozen en lerenden met achterstanden. De kwaliteit en relevantie van dergelijke programma’s kan worden verbeterd door bevordering van partnerships tussen alle betrokkenen op regionaal en plaatselijk niveau en medewerking van de private sector.

De lidstaten moeten aan een evaluatiecultuur werken. Zij moeten een beleid formuleren voor het hele traject dat in het kader van een leven lang leren wordt afgelegd. Dit beleid moet over de hele linie en op de lange termijn zowel op doelmatigheid als op kansgelijkheid gericht zijn en aansluiten op het beleid op aanverwante terreinen.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t. want het betreft hier een mededeling.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t. want het betreft hier een mededeling.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t. want het betreft hier een mededeling.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: Strikt genomen niet van toepassing: het betreft een mededeling. Voorzover tot een beoordeling dient te worden overgegaan luidt het oordeel: twijfelachtig. Het is maar zeer de vraag of er actie op Gemeenschapsniveau nodig is om de efficiëntie en kansgelijkheid in het onderwijs te bevorderen.

Proportionaliteit: Strikt genomen niet van toepassing: het betreft een mededeling. Voor zover tot een beoordeling dient te worden overgegaan luidt het oordeel: twijfelachtig. Nederland twijfelt bovendien aan de geschiktheid van de voorgestelde aanbevelingen, zoals bijvoorbeeld de genoemde «early intervention programmes» (zie Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepalingvoor een verdere toelichting).

Consequenties voor de EU-begroting: N.v.t. want het betreft een mededeling

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Het gaat om aanbevelingen om op nationaal niveau meer te investeren in o.a. voorschools onderwijs, onderzoek en volwassenenonderwijs en voorwaarden te scheppen voor meer investeringen vanuit de private sector, alsook begeleidende maatregelen voor achterstandsgroepen. Dit past in het huidige Nederlandse beleid (onder andere met betrekking tot collegegelden en aanvullende beurzen).

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): geen

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Hoewel Nederland in beginsel positief staat tegenover de mededeling van de Commissie, is het maar zeer de vraag of er actie op Gemeenschapsniveau nodig is om de efficiëntie en kansgelijkheid in het onderwijs te bevorderen. Veel hiervan is al staand beleid in Nederland (Nederland is doelmatig in onderwijsuitgaven). Nederland onderschrijft de noodzaak dat het onderwijs en onderzoeksbeleid voor de lange termijn goed moet zijn onderbouwd en daar waar mogelijk «evidence based» moet zijn.

De Commissie signaleert terecht dat onderwijs een belangrijk onderwerp is. De Commissie wijst niet alleen op het belang van institutionele veranderingen maar ook op de noodzaak tot verdere publieke en private investeringen. Deze oproep sluit aan bij het gevoerde regeringsbeleid. Er is de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in onderwijs; dat neemt niet weg dat Nederland nog niet klaar is voor de kenniseconomie van morgen. Zowel in de sfeer van hervormingen als investeringen liggen er voor het volgende kabinet nog voldoende uitdagingen, bijvoorbeeld op het terrein van Voortijdig School Verlaten en mogelijk dreigende lerarentekorten. Het is aan het volgende kabinet om daarin keuzes te maken.

Nederland begrijpt de zorg van de Commissie wat betreft achterstanden in het onderwijs. Belangrijke voorwaarde is echter dat het gaat om excellentie op alle niveaus: iedereen moet het beste uit zichzelf halen. Daarvoor is meer nodig dan de genoemde «early intervention programmes»: onder meer ook voldoende kwalitatief goede leraren, meer aandacht voor excellentie over de volledige breedte van het onderwijsveld, minder analfabeten, meer praktijkonderwijs (ondernemerschap).

De Commissie constateert op zich terecht dat Nederland vroeg voorselecteert. Bij sommige lidstaten versterkt dit beleid de sociaal-economische achterstanden. Nederland heeft echter aanpalend beleid specifiek gericht op achterstanden en geeft relatief veel geld uit aan het bestrijden daarvan. Bovendien ontwikkelt Nederland beleid dat gericht is op maatwerk, hetgeen een positief effect kan hebben op leerlingen met sociaaleconomische achterstanden. Overigens sluit het aan op het Nederlandse beleid van extra investeren in Voor en Vroegschoolse Educatie, onderwijsachterstandenbeleid, Weer Samen Naar School, Leerling Gebonden Financiering.

De Commissie en de lidstaten worden uitgenodigd om internationaal vergelijkbare indicatoren te ontwikkelen over doelmatigheid, die rekening houden met kwaliteit en kansgelijkheid. Het zal niet eenvoudig zijn om deze drie thema’s te koppelen in één indicator. Bij de ontwikkeling van een dergelijke indicator vraagt Nederland nadrukkelijk aandacht voor mogelijk hieruit voortvloeiende toename van administratieve lasten.

Fiche 4: Raadsbesluit exportkredieten

Titel: Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de afspraken op het terrein van de overheidsgesteunde exportkredietverzekering.

Datum Raadsdocument:10-8-2006
Nr Raadsdocument:12750/06
Nr. Commissiedocument:COM(2006) 456
Eerstverantwoordelijk ministerie:Ministerie van Financiën

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Exportkredieten en ECOFIN Raad (datum nog niet bekend).

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De meeste OESO-landen zijn participant bij het «Arrangement on Guidelines for Officially Supported Export Credits» (Arrangement). Dit is een «gentlemen’s agreement» met als doel minimalisering van de concurrentieverstoring tussen landen bij exporttransacties die door de Staat in herverzekering kunnen worden genomen of anderszins worden gesteund. De EU is zelfstandig participant (met uitsluiting van de individuele lidstaten). Het Arrangement wordt altijd omgezet in EU-regelgeving door middel van een Raadsbeschikking. De nu voorliggende versie van het Arrangement is een herziene en herschreven versie. In 2005 werden nadere wijzigingen aangebracht ten aanzien van aflossingsschema’s, projectfinancieringstransacties voor projecten in de sectoren duurzame energie en water. De belangrijkste wijziging is de verlenging van de terugbetalingstermijnen voor investeringen in deze sectoren. De herziene tekst, die begin december 2005 van kracht is geworden, is de nu geldende versie van de regeling.

De Arrangement-onderhandelingen worden voorbereid in de Raadswerkgroep Exportkredieten van de EU, waarin Nederland zitting heeft. De tekst wordt uitonderhandeld en vastgesteld in de participants-vergadering waar de Europese Commissie namens de EU optreedt. Alle lidstaten hebben in de Raadswerkgroep ingestemd met de voorliggende tekst en zij passen de bepalingen daarvan ook al sinds dit jaar op vrijwillige basis toe.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 133 EG-verdrag

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: geen rol EP en gekwalificeerde meerderheid van de Raad

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: N.v.t. Het voorstel betreft internationale afspraken ten aanzien van exportkredieten (Officially Supported Export Credits) en deze vallen onder de exclusieve bevoegdheid van de EG.

Proportionaliteit: Positief. De afspraken worden direct omgezet in EU regelgeving door middel van het voorliggende Raadsbesluit. Dit is het geëigende middel. Met de inhoud van de gewijzigde afspraken is reeds ingestemd.

Consequenties voor de EU-begroting: geen

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:geen

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Geen

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

Het Raadsbesluit gaat in op het moment van vaststelling in de betreffende Raad. Flankerende maatregelen op nationaal niveau zijn niet noodzakelijk.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:

Voor zover de exportkredietverzekering open is op ontwikkelingslanden kunnen de aanpassingen positieve gevolgen hebben vanwege de stimulering van investeringen in duurzame energie en water.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Het betreft hier een uitonderhandeld en inmiddels door de EU aanvaard «gentlemen’s agreement» dat via het Raadsbesluit omgezet wordt in bindende EU regelgeving. Ook Nederland heeft ingestemd met de eerder genoemde wijzigingen.

Fiche 5: Mededeling Demografie

Titel:Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad «De demografische toekomst van Europa: van uitdaging naar kans».

Datum Raadsdocument:12 oktober 2006
Nr. Raadsdocument:14114/06
Nr. Commissiedocument:COM(2006) 571 final
Eerstverantwoordelijk ministerie:SZW

Behandelingstraject in Brussel: Raad WSBVC

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De vergrijzende bevolking van Europa vormt een ongekende uitdaging, die nu aangegaan dient te worden. Volgens de mededeling kunnen de lidstaten de problematiek van een krimpende beroepsbevolking en een vergrijzende bevolking aan. De middelen hiervoor zijn bevordering van demografische verjonging, meer werkgelegenheid en een langer werkzaam leven, een hogere productiviteit, integratie van migranten en houdbare overheidsfinanciën.

In de mededeling worden vijf gebieden aangegeven waarop concrete actie kan worden ondernomen om de lidstaten te helpen zich aan de demografische veranderingen in hun land aan te passen: het gemakkelijker maken om balans te brengen in de combinatie van werk, gezin en privéleven, zodat ouders in spe het aantal kinderen kunnen krijgen dat zij willen; de werkmogelijkheden voor ouderen verbeteren; de bijdrage benutten die zowel oudere als jongere werknemers aan de productiviteit en het concurrentievermogen kunnen leveren; van het positieve effect van migratie op de arbeidsmarkt gebruikmaken; zorgen voor houdbare overheidsfinanciën om de sociale zekerheid (en langdurige zorg) op lange termijn te waarborgen. Deze nieuwe mededeling streeft niet naar een andere strategie tegen de vergrijzing maar benadrukt dat de lidstaten meer in het werk moeten stellen om de strategie voor groei en werkgelegenheid te realiseren. De vergrijzing van Europa moet in alle beleidstakken aandacht krijgen.

Deze mededeling is een vervolg op de recente openbare raadpleging over de demografische veranderingen en de informele top in Hampton Court in oktober 2005.

Als follow-up van deze mededeling zal de Commissie op 30 en 31 oktober het eerste Europese Demografieforum houden, waaraan wordt deelgenomen door nationale regeringsdeskundigen op dit gebied. Dit forum zal elke twee jaar worden gehouden. Het doel ervan is de beste oplossingen voor het vergrijzingsbeleid te identificeren en uit te wisselen, de lidstaten nieuwe ideeën aan de hand te doen en het beeld te bestrijden dat de vergrijzing een bedreiging voor economische en sociale welvaart is.

Verder start de Commissie een consultatieronde met de sociale partners over het combineren van beroeps-, privé- en familieleven (SEC(2006)1245). Doel is zicht te krijgen op de inspanningen die de sociale partners op EU en nationaal niveau leveren om de genoemde combinatie te verbeteren.

Op 12 oktober is het Sustainability Report verschenen. Het duurzaamheidsrapport zoals het er nu ligt, zal naar verwachting voor drie jaar dienen als basis voor de houdbaarheidsanalyse van de overheidsfinanciën op de lange termijn. Het rapport geeft een overzicht van de uitdagingen voor de overheidsfinanciën op de langere termijn in de verschillende lidstaten. Dankzij de uniforme methodologie zijn lidstaten onderling vergelijkbaar.

In het rapport worden de lidstaten in drie categorieën ingedeeld (hoog: Tsjechië, Griekenland, Cyprus, Hongarije, Portugal en Slovenië, gemiddeld: België, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Malta, Slowakije en het Verenigd Koninkrijk, laag: Denemarken, Estland, Letland, Litouwen, Nederland, Oostenrijk, Polen, Finland en Zweden).

Nederland is ingedeeld bij de lidstaten met een relatief laag risico voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën ten opzichte van andere lidstaten. Deze indeling is gebaseerd op 1) kwantitatieve analyse, op basis van de gemeenschappelijk overeen gekomen schattingen voor vergrijzingkosten met betrekking tot pensioenen, zorgkosten en werkloosheidsuitgaven en onderwijs; 2) gevoeligheidsanalyses; 3) overige factoren die kwalitatief worden meegewogen zoals de huidige schuldquote en de voorspellingen van de overheidsinkomsten.

De uitkomsten van de «houdbaarheidsanalyse» van de Commissie zijn in grote lijn in overeenkomst met die van het CPB. Dit betekent dat Nederland nog steeds een aanzienlijke inspanning moet plegen om houdbaar te worden. Dit is ook in lijn met de aanbevelingen van Studiegroep Begrotingsruimte. Een laag risico betekent dus zeker niet dat er geen risico is voor de overheidsfinanciën op lange termijn. De Commissie spoort Nederland dan ook aan tot het vasthouden van het gunstige begrotingssaldo op de middellange termijn.

Rechtsbasis van het voorstel: N.v.t., het betreft een mededeling

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:N.v.t. het betreft een mededeling

Instelling nieuw Comitologie-comité: N.v.t. het betreft een mededeling

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: Strikt genomen niet van toepassing, het betreft een mededeling. Voor zover tot een beoordeling dient te worden overgegaan, luidt het oordeel: positief.

De Commissie signaleert hier een aantal samenhangende ontwikkelingen ter aanzien van de vergrijzende bevolking die geheel Europa betreffen. Nederland ziet meerwaarde in aandacht op Europees niveau om ervoor te zorgen dat bij alle lidstaten voldoende besef zal ontstaan voor de ontwikkelingen in de bevolkingssamenstelling alsmede voor de mogelijkheden van overheden om de gevolgen daarvan te mitigeren

Proportionaliteit:

Strikt genomen niet van toepassing, het betreft een Mededeling. Voor zover tot een beoordeling dient te worden overgegaan, luidt het oordeel: positief.

De instrumenten die de Commissie inzet, t.w. voorstellen voor consultatie met de sociale partners en voor een tweejaarlijks Demografieforum voor nationale regeringsdeskundigen, zijn in overeenstemming met de strekking van de mededeling en betreffen geen nieuw beleid. De beoogde activiteiten hebben alle betrekking op het uitwisselen van informatie.

De door de Commissie voorgestelde activiteiten zijn geen van alle disproportioneel en hebben de door Nederland gewenste invulling daarvan.

Consequenties voor de EU-begroting: N.v.t.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: n.v.t.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:

Er zal mogelijk sprake zijn van consequenties op het terrein van arbeidsmigratie.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland deelt de opvatting van de Commissie dat het hier weliswaar een omvangrijke en ingewikkelde kwestie betreft, maar dat die niet als onnodig problematisch opgevat hoeft te worden. Die opvatting sluit goed aan bij de visie van het kabinet over het ouderenbeleid in het perspectief van vergrijzing, waarbij het leveren van een actieve maatschappelijke bijdrage in latere levensfasen een van de basiswaarden is. Van belang is vooral dat alle lidstaten een voldoende besef hebben van de ontwikkelingen in de bevolkingssamenstelling en de mogelijkheden van overheden om de (met name financiële) gevolgen daarvan te mitigeren. Dit was vooral het doel van de agendering van dit onderwerp tijdens Hampton Court, maar wordt ook onderschreven door het kabinet. In Nederland lijkt het besef van de toekomstige ontwikkelingen voldoende aanwezig, gezien de maatregelen in het Nationaal Hervormings Programma (NHP). De vergrijzingstudie van het CPB (en in navolging daarvan) het advies van de Studiegroep Begrotingsruimte naar de te verwachten kosten van de vergrijzing spelen hierbij een belangrijke rol. Maatregelen in het NHP zijn conform de al bij de behandeling van het Groenboek ingezette lijn dat de relevante maatregelen in het kader van de Lissabon-strategie geplaatst zouden worden.

Nederland kan instemmen met de algemene strekking van de Mededeling en de voorstellen die de Commissie doet. Wel dient er gewaakt te worden voor het te vanzelfsprekend opvoeren van arbeidsmigratie als een mogelijke oplossing voor de vergrijzingsproblematiek. De Nederlandse regering is van mening dat de inzet van onbenut arbeidspotentieel het eerste antwoord is op de vergrijzingsproblematiek.

Mede om deze reden worden ouderen gestimuleerd langer door te werken, enerzijds door ontmoediging van vervroegd uittreden, anderzijds door het faciliteren van langer doorwerken.

Nederland verwelkomt de initiatieven van de Commissie met betrekking tot overleg en consultatie met zowel de sociale partners als nationale regeringsdeskundigen ten behoeve van het uitwisselen van informatie. Met name de consultatie van sociale partners is van eminent belang omdat voor Nederland geldt dat sociale partners een belangrijke rol vervullen in het verbeteren van de mogelijkheid tot het combineren van vrijwilligerswerk, werk en privé-leven.

Nederland is tevreden met het duurzaamheidsrapport. Het rapport geeft een goed overzicht van de uitdaging voor de overheidsfinanciën op de langere termijn in de verschillende lidstaten. Dankzij de uniforme methodologie zijn lidstaten onderling goed vergelijkbaar. Nederland is dan ook geen voorstander van aanpassing van gemeenschappelijk overeengekomen schattingen uit de Ageing Working Group (AWG) voor en door de individuele lidstaten. Dit kan niet de bedoeling zijn.

Fiche 6: Richtlijn interne markt postdiensten

Titel:Voorstel voor een richtlijn van het Europese Parlement en de Raad voor amendering van richtlijn 97/96/EG, betreffende de volledige voltooiing van de interne markt voor postdiensten

Datum Raadsdocument:26 oktober 2006
Nr Raadsdocument:14357/06
Nr. Commissiedocument:COM (06) 594
Eerstverantwoordelijk ministerie:Economische Zaken

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Telecom, Raad voor Transport, Telecommunicatie en Energie.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

In de Postrichtlijn (van 1997 en geamendeerd in 2002) is vastgelegd dat de Commissie voor 31 december 2006 aan het Europees Parlement en de Raad een voorstel voorlegt waarin, in voorkomend geval, het jaar 2009 wordt bevestigd voor de voltooiing van de interne postmarkt of in het licht van de conclusies van een studie een andere maatregel wordt voorgesteld.

In de studie die in de opdracht van de Commissie is uitgevoerd, wordt voor elke lidstaat nagegaan welke gevolgen de volledige voltooiing van de interne markt zal hebben voor de universele dienst. De universele dienst houdt in dat op alle punten van het grondgebied van een lidstaat permanent postdiensten van een bepaalde kwaliteit worden aangeboden tegen prijzen die voor alle gebruikers betaalbaar zijn.

Uit de studie komt naar voren dat voltooiing van de interne markt verenigbaar is met het handhaven van een universele dienst van hoge kwaliteit en dat de Europese postmarkt volledig open kan per 1-1-2009. Naast studies heeft de Commissie ook een publieke consultatie gehouden en bilaterale gesprekken gevoerd met tal van partijen, waaronder Nederland.

Het voorstel van de Commissie beoogt de postmarkt binnen de EU per 1-1-2009 volledig te liberaliseren door vanaf die datum lidstaten te verbieden exclusieve of bijzondere rechten aan postbedrijven toe te kennen of te handhaven voor de levering van postdiensten.

Daarnaast staat in het voorstel dat, indien lidstaten vaststellen dat de levering van de universele dienst een onredelijke financiële last met zich meebrengt voor de leverancier van de universele dienst, lidstaten verschillende vormen van financiering kunnen hanteren om nettokosten te dekken via de volgende opties: aanwending van publieke fondsen; delen van de nettokosten tussen postbedrijven en/of gebruikers; lidstaten mogen aan de verlening van vergunningen de voorwaarde verbinden dat de aanvrager of bijdraagt aan de nettokosten of voldoet aan de eisen die aan de universele dienst worden gesteld.

Aan de regels ten aanzien van de universele dienst is weinig veranderd. Met betrekking tot eventuele vergunningverlening voor postvervoerdiensten worden nadere voorwaarden gesteld ten opzichte van de huidige richtlijn. Bij toegang kiest de Commissie voor eigen invulling door de lidstaten zolang deze transparant en non-discriminatoir is. De consumentenbescherming wordt uitgebreid door niet alleen de leverancier van de universele dienst te verplichten een laagdrempelige klachtenprocedure te hebben, maar ook de andere postbedrijven. Voor het overige gaat het vooral om aanpassing van artikelen aan de nieuwe situatie, waarin geen sprake meer is van een voorbehouden of gereserveerd gebied.

Rechtsbasis van het voorstel: artikel 47, lid 2, artikel 55 en artikel 95 van het Verdrag

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:

medebeslissingsprocedure, gekwalificeerde meerderheid

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: Positief.

Toelichting: de totstandkoming van een interne markt en een harmonisering van de universele dienst kan niet door lidstaten afzonderlijk worden bereikt. Daarom is een richtlijn noodzakelijk, waarmee een volledige marktopening in de hele EU wordt bereikt. Dan kan het niet vóórkomen dat een bedrijf met monopolie uit de ene lidstaat kan opereren in een lidstaat waar geen monopolie meer bestaat, terwijl het bedrijf uit deze lidstaat niet in de andere lidstaat kan opereren.

Proportionaliteit: Positief

Toelichting: Het voorstel houdt een amendering van een reeds bestaande richtlijn in. Het bij richtlijn niet meer toestaan van exclusieve of bijzondere rechten is nodig om het doel van een interne markt voor postdiensten te bereiken. Voorts laat het voorstel op onderdelen zoals de financiering van de universele dienst en de toegang tot het netwerk, ruimte voor eigen keuzes.

Consequenties voor de EU-begroting: n.v.t.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:De verplichting voor alle postbedrijven tot het invoeren van een klachtenregeling zal leiden tot administratieve lasten voor de postbedrijven, met uitzondering van de leverancier van de universele dienst i.c. TNT, omdat deze verplichting al voor dit bedrijf geldt. Voor de toezichthouder OPTA zijn mogelijk personele consequenties verbonden aan het voorstel, omdat nu toezicht op de hele postmarkt moet worden gehouden. Dit was tot nu toe alleen op de verlener van de universele dienst. De eventuele nettokosten van de universele dienst zullen over alle postbedrijven worden omgeslagen (optie 2) en hebben geen consequenties voor de rijksoverheid.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): het wetsvoorstel voor een Postwet zal mogelijk op een enkel punt moeten worden aangepast.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: ja. De richtlijn moet uiterlijk 1-1-2009 zijn geïmplementeerd. Dat is haalbaar.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: n.v.t.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland heeft een reactie gegeven op de consultatie en heeft gesprekken gevoerd met de Commissie. Hetzelfde heeft TNT gedaan. Inzet over de jaren is steeds geweest volledige liberalisering en wel op een vaste datum. Deze is nu in het voorstel opgenomen. Het kabinet is voornemens de Nederlandse postmarkt per 1-1-2008 volledig te liberaliseren. Een wetsvoorstel daartoe ligt nu bij de Tweede Kamer. Hiermee loopt Nederland vooruit op de liberalisering in de EU. Nederland heeft de liberalisering gekoppeld aan de liberalisering van postmarkten in het VK (1-1-2006 ) en Duitsland (1-1-2008). Een volledige liberalisering van de postmarkten in de andere lidstaten geeft mogelijkheden voor groei voor Nederlandse postbedrijven in het bijzonder aan TNT dat al actief is in een aantal lidstaten.

Nederland is dus positief over het voorstel van de Commissie, maar heeft op de volgende onderdelen nog opmerkingen.

De bepaling dat de leverancier van de universele dienst slechts voor een beperkte tijd kan worden aangewezen. In het wetsvoorstel voor de nieuwe nationale Postwet is TNT Post aangewezen voor onbepaalde tijd, echter met de mogelijkheid van opzegging vanuit de gedachte dat het geen zin heeft om verplicht om de zoveel jaar de universele dienst te tenderen. Het heeft alleen zin om te tenderen, indien er in de markt gegadigden zijn die te kennen geven de universele dienst te willen gaan leveren of wanneer er nettokosten bij de levering van de universele dienst ontstaan. Nederland wil de beperking in tijd bij de aanwijzing zoals opgenomen in het voorstel van de Commissie geschrapt zien.

Een ander punt van zorg zijn de mogelijke administratieve lasten die nieuwe verplichtingen uit het voorstel met zich mee zouden kunnen brengen.

Tevens biedt de Commissie de mogelijkheid voor lidstaten om aan andere postbedrijven dan de aangewezen leverancier van de universele dienst eisen te stellen ten aanzien van de universele dienst of mee te laten betalen aan onrendabele diensten (pay or play). Afhankelijk van hoe dit wordt ingevuld, kan dit een hoge barrière gaan betekenen voor toetreding tot de markt. Er moeten waarborgen zijn dat het pay or play beginsel niet disproportioneel kan worden toegepast.

Tenslotte bevat het voorstel van de Commissie de verplichting tot het instellen van een klachtenregeling voor postbedrijven, anders dan de leverancier van de universele dienst. In het wetsvoorstel voor de nieuwe Postwet is daar juist vanaf gezien vanwege de administratieve lasten die dat met zich meebrengt. Er is wel een mogelijkheid opgenomen om daar later toe over te gaan, mocht de praktijk daar aanleiding toe geven. In het voorstel van de Commissie zou de klachtenprocedure voor postbedrijven, anders dan voor de leverancier van de universele dienst, een optie en geen verplichting moeten zijn, zoals nu het geval is.

Naar boven