22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 3631 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 maart 2023

Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 2 fiches die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).

Fiche: Mededeling Herziening van het EU-initiatief inzake bestuivers (Kamerstuk 22 112, nr. 3630)

Fiche: Mededeling en aanbeveling versterken sociale dialoog

De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra

Fiche: Mededeling en aanbeveling versterken sociale dialoog

1. Algemene gegevens

  • a) Titel voorstel

    • 1. Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s. Versterking van de sociale dialoog in de Europese Unie: het volledige potentieel van de sociale dialoog benutten om de transities in goede banen te leiden.

    • 2. Voorstel voor een Raadsaanbeveling over de versterking van de sociale dialoog in de Europese Unie.

  • b) Datum ontvangst Commissiedocumenten

    25 januari 2023

  • c) Nr. Commissiedocumenten

    COM (2023) 38

    COM (2023) 40

  • d) EUR-Lex

    EUR-Lex – 52023DC0040 – EN – EUR-Lex (europa.eu)

    EUR-Lex – 52023DC0038 – EN – EUR-Lex (europa.eu)

  • e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie

    N.v.t.

  • f) Behandelingstraject Raad

    Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken, eenparigheid van stemmen

  • g) Eerstverantwoordelijk ministerie

    Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

2. Essentie voorstel

Op 25 januari 2023 heeft de Europese Commissie (hierna: Commissie) een mededeling en een voorstel voor een raadsaanbeveling gepubliceerd over de versterking van de sociale dialoog. De Commissie hanteert een brede definitie van de sociale dialoog. Zij schaart alle soorten overleg hieronder, zowel informeel als geïnstitutionaliseerd, tussen (vertegenwoordigers) van regeringen, werkgevers en werknemers, zowel tripartiete als bipartiete, op nationaal, sectoraal of ondernemingsniveau en inclusief collectieve onderhandelingen. Hierin stelt de Commissie dat de sociale dialoog een cruciaal instrument is voor een goed functionerende sociale markteconomie. De Commissie signaleert echter dat de sociale dialoog in veel lidstaten onder druk staat. Het aantal werknemers dat onder een collectieve arbeidsovereenkomst valt is de afgelopen jaren flink gedaald, met name in Centraal- en Oost-Europa, evenals het aantal vakbondsleden. Ook zijn werknemers in niet-standaard vormen van werk minder goed georganiseerd en vertegenwoordigd. Om deze redenen roept de Commissie lidstaten op maatregelen te nemen om de sociale dialoog en de capaciteit van sociale partners te versterken.

De Europese sociale dialoog is vastgelegd in het Verdrag van de Werking van de Europese Unie (VWEU) in artikelen 151–155 VWEU. Hierin staat dat de Europese Commissie sociale partners (op EU-niveau) raadpleegt alvorens zij initiatieven uitbrengt op het gebied van sociale zaken. In de mededeling stelt de Commissie zichzelf een aantal doelen en roept zij ook (Europese) sociale partners op een bijdrage te leveren. Zo zal de Commissie hen vaker uitnodigen voor tripartiete overleggen over relevante onderwerpen, zoals bijvoorbeeld krapte op de arbeidsmarkt en tekort aan vaardigheden, en zal in elke dienst van de Commissie een coördinator Sociale Dialoog worden aangesteld om de betrokkenheid van Europese sociale partners bij vormgeving van Europees sociaal beleid te verbeteren. Verder roept de Commissie Europese sociale partners op tot het onderhandelen en sluiten van meer overeenkomsten tussen sociale partners over sociale onderwerpen op EU-niveau. Deze overeenkomsten kunnen uiteindelijk worden voorgelegd aan de Commissie of autonoom ten uitvoer worden gebracht. Indien gewenst zal de Commissie hiervoor administratieve en juridische ondersteuning verlenen. In samenwerking met sociale partners zal de Commissie een onderzoeksnetwerk opzetten om financiële en technische hulp effectiever te maken en worden (Europese) sociale partners gevraagd om meer zichtbaarheid en kenbaarheid te geven aan de uitkomsten van de Europese sociale dialoog. Tevens zal de Commissie doorgaan met het internationaal promoten en bevorderen van de sociale dialoog op alle niveaus en vraagt zij sociale partners dit ook te doen.

De raadsaanbeveling bevat een oproep aan lidstaten om te zorgen voor een gunstig klimaat voor de sociale dialoog op alle niveaus, waarbij collectieve onderhandelingen worden bevorderd en het recht op vrijheid van vereniging en vrijheid tot collectieve onderhandelingen geëerbiedigd worden. De Commissie benadrukt het belang van sterke, onafhankelijke werknemers- en werkgeversorganisaties en roept de lidstaten op maatregelen te treffen om deze organisaties te erkennen en te beschermen en hun capaciteit te versterken. Lidstaten dienen sociale partners op systematische, tijdige en zinvolle wijze te consulteren over sociaaleconomisch beleid en ervoor te zorgen dat de hiervoor benodigde informatie beschikbaar is. Tot slot wijst de Commissie op het belang van een toekomstbestendige overlegstructuur, met aandacht voor het digitale tijdperk, een veranderende arbeidsmarkt en een eerlijke en rechtvaardige energietransitie.

Ten aanzien van de implementatie van de aanbeveling stelt de Commissie voor om gemeenschappelijk overeengekomen indicatoren te ontwikkelen en deze regelmatig te monitoren, in ieder geval eens per jaar. Lidstaten worden verzocht om binnen 18 maanden na de publicatie van de raadsaanbeveling een lijst met maatregelen te sturen, die is opgesteld in overleg met sociale partners en aantonen op welke wijze de aanbevelingen geïmplementeerd zijn. De Commissie is voornemens 4 jaar na publicatie van de aanbeveling samen met lidstaten en sociale partners een evaluatie uit te voeren van de acties die genomen zijn naar aanleiding van de aanbeveling en hierover te rapporteren aan de Raad.

3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel

a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein

Een sterke sociale dialoog met solide sociale partners op nationaal en Europees niveau is voor Nederland van groot belang. Het Nederlandse poldermodel kent een lange traditie en is sterk ontwikkeld, waarbij sociale partners onderling, en sociale partners met de overheid, samenwerken op sociaaleconomisch terrein. Dit zorgt voor stabielere arbeidsverhoudingen en een positievere sociaaleconomische ontwikkeling. Niet alle lidstaten kennen een traditie van sociale dialoog. In die lidstaten zou de sociale dialoog bevorderd kunnen worden, onder andere door het stimuleren van de sociale dialoog op Europees niveau. Het kabinet vindt het daarom van belang om op Europees niveau de positie van sociale partners te verstevigen. Een goed werkende (Europese) sociale dialoog kan de sociale dimensie van Europa versterken en daarbij bijdragen aan een concurrerende en eerlijke Europese arbeidsmarkt.

De sociale dialoog vindt in Nederland onder meer plaats op centraal niveau in geïnstitutionaliseerde vorm, zoals in de Stichting van de Arbeid (StvdA) en de Sociaal Economische Raad (SER). In de StvdA overleggen centrale werkgevers- en werknemersorganisaties over sociaaleconomische thema’s. De StvdA kan aanbevelingen doen aan decentrale werkgevers- en werknemersorganisaties en heeft mede tot doel het overleg op cao-niveau te stimuleren. Daarnaast overlegt de StvdA op reguliere basis met de overheid over sociaaleconomisch beleid op zowel ambtelijk als bestuurlijk niveau. In voorkomende gevallen kan dit ook leiden tot akkoorden of gezamenlijke afspraken. De SER is een onafhankelijk adviesorgaan en adviseert de regering en het parlement gevraagd en ongevraagd over sociaaleconomisch beleid en wetgeving, gericht op de middellange en lange termijn. Naast ondernemers en werknemers hebben ook onafhankelijk deskundigen (kroonleden) zitting in de SER.

Op decentraal niveau vinden collectieve onderhandelingen plaats over arbeidsvoorwaarden tussen sectorale werkgevers- en werknemersorganisaties. Ook op ondernemingsniveau is er collectief arbeidsvoorwaardenoverleg tussen de werkgevers- en werknemersorganisaties. Uitgangspunten in het Nederlandse stelsel zijn de vrijheid van vereniging en het recht op collectieve onderhandelingen. Deze rechten zijn zowel internationaal als nationaal gewaarborgd.1 Sociale partners besluiten of en met wie zij collectief onderhandelen, of zij een collectieve arbeidsovereenkomst afsluiten, welke (arbeidsvoorwaardelijke) afspraken zij daarbinnen maken en hoe ze de naleving van deze afspraken garanderen. Zelfregulering door sociale partners zorgt voor sectorspecifieke en passende afspraken en maakt maatwerk mogelijk, evenals afspraken die een breder belang dienen, zoals scholing of intersectorale mobiliteit. De overheid kan niet zomaar ingrijpen in dit proces. Deze heldere rolverdeling stamt uit de jaren tachtig van de vorige eeuw. Sindsdien is afgesproken dat de collectieve arbeidsvoorwaardenvorming decentraal wordt georganiseerd.

Voor het aangaan van een cao is slechts vereist dat er (ten minste) twee partijen zijn, een werkgever of werkgeversvereniging en een werknemersvereniging (die in hun statuten hebben opgenomen dat zij cao’s mogen afsluiten) en dat zij volledig rechtsbevoegd zijn.2 Cao-partijen kunnen vervolgens een verzoek indienen om bepalingen van hun bedrijfstak-cao algemeen verbindend te laten verklaren (avv), zodat deze bepalingen in beginsel voor alle werkgevers en werknemers gelden die vallen onder de werkingssfeer van de betreffende cao. Met avv wordt het bereik van de cao vergroot en de totstandkoming van collectieve afspraken over arbeidsvoorwaarden via cao’s ondersteund en beschermd. Het beoogde effect van avv is het voorkomen van concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Tijdens de avv-procedure is het mogelijk voor belanghebbenden om bedenkingen of een dispensatieverzoek in te dienen. Zowel de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) als cao-partijen zelf kunnen dispensatie verlenen.

Tot slot vindt er op ondernemingsniveau overleg plaats tussen werkgever en werknemers. De ondernemer die een onderneming met 50 of meer werknemers in stand houdt, is verplicht een ondernemingsraad (OR) in te stellen. De OR heeft geen instemmingsrecht over primaire arbeidsvoorwaarden, maar het is wel mogelijk om in een cao aanvullende bevoegdheden toe te kennen aan de OR. Verder kunnen de ondernemer en de OR een ondernemingsovereenkomst sluiten die de bevoegdheden van de OR uitbreidt. Op grond hiervan wordt in sommige ondernemingen waar geen cao van toepassing is, een arbeidsvoorwaardenregeling getroffen. Een dergelijke regeling heeft niet dezelfde status als een cao.

b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel

Het kabinet onderschrijft in zijn algemeenheid de doelstelling en analyse van de mededeling en het voorstel voor een raadsaanbeveling. Een bevorderlijk klimaat voor de sociale dialoog op alle niveaus, inclusief collectieve onderhandelingen, acht het kabinet net als de Commissie van groot belang.

Het kabinet juicht de Commissie-initiatieven in de mededeling toe. Het kabinet vindt het een goede zaak dat de Commissie voornemens is sociale partners vaker uit te nodigen voor tripartiete overleggen, in samenwerking met sociale partners een onderzoeksnetwerk op te zetten en in elke dienst van de Commissie een coördinator Sociale Dialoog aan te stellen om de betrokkenheid van Europese sociale partners bij vormgeving van Europees sociaal beleid te verbeteren. Het kabinet ondersteunt de oproep van de Commissie richting sociale partners tot het onderhandelen en sluiten van meer sociale partners overeenkomsten op Europees niveau en staat positief tegenover het voornemen van de Commissie om hen hierbij desgewenst te ondersteunen. Het kabinet staat eveneens positief tegenover de oproep aan sociale partners om de sociale dialoog ook op internationaal niveau op alle niveaus te promoten.

In het voorstel voor de raadsaanbeveling doet de Commissie verschillende aanbevelingen, zoals het creëren van een gunstig klimaat voor de sociale dialoog, waarbij de fundamentele rechten van vrijheid van vereniging en collectieve onderhandelingen worden gerespecteerd en het beschermen van vakbondsleden tegen discriminatie en ontslag3. Deze onderwerpenzijn reeds gewaarborgd in het Nederlandse stelsel. Ook worden sociale partners tijdig van de benodigde informatie voorzien, zodat zij op gedegen wijze advies kunnen uitbrengen en deel kunnen nemen aan het overleg met de Nederlandse overheid op centraal niveau. Op centraal niveau vindt tevens overleg tussen sociale partners onderling plaats. Op deze manier worden sociale partners betrokken bij onder meer de totstandkoming van nieuw kabinetsbeleid. De SER en de StvdA zijn onafhankelijk en worden niet door de overheid gefinancierd. Zo wordt geborgd dat sociale partners vrij en onafhankelijk kunnen overleggen en adviseren.

Het kabinet is van mening dat het Nederlandse wettelijk kader voldoet aan de aanbevelingen van de Commissie over het ondersteunen van (de uitkomsten van) collectief overleg, het kenbaar maken aan welke eisen partijen moeten voldoen om een cao af te sluiten en in aanmerking te komen voor avv of dispensatie. Het recht op collectieve onderhandelingen en de vakverenigingsvrijheid worden hiermee voor alle betrokken spelers erkend. Sociale partners hebben binnen het wettelijke kader alle vrijheid en ruimte om zelf te bepalen of en waarover zij collectieve afspraken maken en met wie, zoals de Commissie ook aanbeveelt.

Sociale partners gaan zelf over de uitleg en handhaving van cao-bepalingen. Veel cao’s zijn digitaal beschikbaar of te raadplegen via een app. Om de naleving van cao-afspraken te bevorderen, stellen cao-partijen bijvoorbeeld een klachten- of geschillenregeling in of richten zij een voorlichtings- of nalevingsorgaan op. Eventueel kunnen cao-partijen op grond van artikel 10 van de Wet op het verbindend en onverbindend verklaren van collectieve arbeidsovereenkomsten (wet AVV) de Nederlandse Arbeidsinspectie verzoeken een onderzoek in te stellen. Tot slot is bij geschillen ook een gang naar de rechter mogelijk. Cao-partijen kunnen een schadevergoeding vorderen bij het niet nakomen van verplichtingen die uit de cao voortvloeien.4 Er bestaan daarmee reeds verschillende instrumenten die ingezet worden om naleving van, en voorlichting over, cao-afspraken te garanderen, zoals de Commissie aanbeveelt.

Via de website van de directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving (UAW) van het Ministerie van SZW voorziet de overheid in informatie over cao’s en avv-besluiten. De informatie ziet onder meer op procedurele en inhoudelijke aspecten bij het aanmelden van een cao en/of een verzoek om avv. Op deze wijze voldoet Nederland ook aan de aanbeveling van de Commissie om de teksten van collectieve arbeidsovereenkomsten voor iedereen beschikbaar te maken.

Het kabinet concludeert dat in Nederland de aanbevelingen van de Commissie feitelijk staande praktijk zijn. Mochten zich knelpunten voordoen in de praktijk, dan kan hier binnen de bestaande gremia over worden gesproken. Het Nederlandse overlegstelsel biedt daar voldoende ruimte en gelegenheid voor.

Voorts heeft het kabinet oog voor de uitdagingen die ook de Commissie signaleert. Gezien de positieve effecten van ons stelsel op de Nederlandse arbeidsverhoudingen en economie, is het behouden van een sterke sociale dialoog en collectief overleg op alle niveaus voor het kabinet van grote betekenis. Net als de Commissie erkent het kabinet bovendien het belang van een overlegstelsel dat past in de 21e eeuw en waarbij aandacht is voor nieuwe vormen van werk en van vertegenwoordiging. Over veel van deze thema’s wordt gesproken met sociale partners en op een aantal terreinen worden acties ondernomen in lijn met de aanbevelingen van de Commissie.

Zo zal het aantal zetels in de SER worden uitgebreid met het oog op verdere versterking van de positie van zelfstandigen. Daarnaast wordt momenteel uitvoering gegeven aan de motie Smals waarin de regering wordt verzocht zich in te spannen om de positie van zelfstandigen breder in de polder en de StvdA te versterken. Deze initiatieven dragen er aan bij dat de stem van zelfstandigen wordt gehoord in de advisering aan het kabinet, in aanvulling op de huidige contacten met zelfstandigenorganisaties over relevante arbeidsmarkthervormingen.

De privaatrechtelijke StvdA gaat uiteraard geheel zelf over haar samenstelling. Hoewel de StvdA is opgericht voor werkgevers- en werknemersorganisaties, betrekt zij in voorkomende gevallen ook andere organisaties, waaronder zzp-organisaties, bij het overleg. Het kabinet bespreekt met de StvdA welke mogelijkheden er zijn dit met grotere regelmaat te doen.

Daarnaast heeft het kabinet kennisgenomen van de eind 2022 gepubliceerde richtsnoeren van de Commissie ten aanzien van collectieve onderhandelingen voor zzp’ers, waaronder platformwerkers. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft in 2019 al een leidraad gepubliceerd om te verduidelijken onder welke omstandigheden zzp’ers collectief mogen onderhandelen over hun tarief. De ACM heeft op 7 februari jl. een aangepaste versie gepubliceerd, zodat optimaal gebruik kan worden gemaakt van de (additionele) ruimte die de Commissie hiervoor biedt.5 Inmiddels zijn in een aantal sectoren, zoals de architecten, de culturele sector en de journalistiek, collectieve afspraken in cao’s of fair practice codes gemaakt over (richtlijnen voor) tarieven voor zzp’ers.

Tot slot wil het kabinet benadrukken dat het waarde hecht aan de erkenning van de verschillen tussen nationale systemen en aan de rol en autonomie van sociale partners binnen het stelsel.

De Commissie heeft gekozen voor een juridisch niet-bindende raadsaanbeveling, waarmee wordt erkend dat rekening dient te worden gehouden met de nationale omstandigheden. Het kabinet wil waken voor een overdaad aan aanbevelingen voor rapportage. Momenteel wordt er al periodiek gerapporteerd over de ILO-verdragen en is in de richtlijn voor toereikende minimumlonen in de EU ook een artikel opgenomen over monitoring en gegevensverzameling met een rapportageverplichting om de twee jaar. Tijdens de onderhandelingen zal het kabinet zich daarom inzetten om de voorstellen voor rapportages over de implementatie van de aanbevelingen – daar waar deze overlap heeft met bestaande instrumenten – te beperken.

c) Eerste inschatting van krachtenveld

Uit een eerste bespreking van zowel de mededeling als het voorstel voor een raadsaanbeveling blijkt dat een meerderheid van de lidstaten positief staat tegenover de doelen van beide initiatieven. Uit de vragen die lidstaten hebben gesteld tijdens de eerste Raadswerkgroep blijkt dat de autonomie van zowel lidstaten als sociale partners de twee belangrijkste uitgangspunten voor beoordeling van de raadsaanbeveling zijn. Veel lidstaten hebben nog geen definitieve positie, mede omdat een aantal lidstaten beide documenten eerst willen bespreken met de nationale sociale partners.

Het Europees Parlement is van mening dat de sociale dialoog en collectieve onderhandelingen essentieel zijn voor het ontwerpen en uitvoeren van beleid dat de arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden kan verbeteren. Het Europees Parlement heeft in verschillende resoluties (19 januari 20176 en 10 oktober 20197) het belang van een sterke sociale dialoog benadrukt. Zij verwacht van de Commissie dat zij meer concrete steun geeft voor het versterken en respecteren van de sociale dialoog op alle niveaus. Het Europees Parlement roept tevens lidstaten op om, waar nodig, de mogelijkheden voor collectieve onderhandelingen te versterken.

4. Grondhouding ten aanzien van bevoegdheid, subsidiariteit, proportionaliteit, financiële gevolgen en gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten

a) Bevoegdheid

Het kabinet oordeelt positief over de bevoegdheid voor de raadsaanbeveling. Het voorstel is gebaseerd op artikel 292 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), op grond waarvan de Raad aanbevelingen kan aannemen op voorstel van de Commissie op gebieden waarvoor de EU bevoegd is, in samenhang met artikel 153, lid 1, sub f, VWEU. Op grond van artikel 153, lid 1 sub f, VWEU kan de Europese Unie het optreden van de lidstaten ondersteunen en aanvullen op het gebied van de vertegenwoordiging en collectieve verdediging van de belangen van werknemers en werkgevers, met inbegrip van de medezeggenschap. Het kabinet acht dit de juiste rechtsgrondslag.

Ten aanzien van de mededeling is de grondhouding van het kabinet positief. De mededeling heeft betrekking op sociaal beleid. Op het terrein van het sociaal beleid heeft de EU een gedeelde bevoegdheid met de lidstaten, voor de in het Verdrag genoemde aspecten (artikel 4, lid 2, sub b, VWEU). Zoals reeds toegelicht kan de Europese Unie het optreden van de lidstaten op het gebied van de vertegenwoordiging en collectieve verdediging van de belangen van werknemers en werkgevers, met inbegrip van de medezeggenschap, ondersteunen en aanvullen.

b) Subsidiariteit

De grondhouding ten aanzien van de subsidiariteit voor het voorstel voor een raadsaanbeveling en de mededeling is positief. De raadsaanbeveling heeft tot doel het versterken van de sociale dialoog op alle niveaus, waarbij lidstaten maatregelen treffen om dit te waarborgen. Het kabinet ziet meerwaarde in optreden op EU-niveau voor het bereiken van deze doelstelling, omdat dit optreden de positie van sociale partners binnen de gehele EU bevordert en op deze manier zorgt voor het op grotere schaal realiseren van de doelstelling. Daarbij kan de raadsaanbeveling bijdragen aan opwaartse sociaaleconomische convergentie tussen de lidstaten van de Unie, hetgeen de concurrentiekracht van de Unie kan versterken. De mededeling beoogt de rol van sociale partners bij de beleidsvorming van de EU te bevorderen en de (sectorale) sociale dialoog op EU-niveau te versterken. Om deze redenen is optreden op EU-niveau gerechtvaardigd.

c) Proportionaliteit

De grondhouding ten aanzien van de proportionaliteit van de mededeling en van het voorstel voor een raadsaanbeveling is positief. Het kabinet steunt de keuze van de Commissie voor een raadsaanbeveling, een juridische niet-bindende handeling. Het voorstel is geschikt om de doelstelling van het optreden te bereiken, omdat het de lidstaten stimuleert maatregelen te nemen om de sociale dialoog in hun land te versterken. Het voorstel geeft de lidstaten voldoende ruimte om op een wijze die past binnen de nationale kaders invulling te geven aan de streefdoelen en aanbevelingen. Het kabinet is van mening dat de aangekondigde maatregelen in de mededeling kunnen leiden tot een stevigere rol van sociale partners bij de beleidsvorming van de EU en dat de maatregelen de sociale dialoog op EU-niveau kunnen versterken. Bovendien gaat de mededeling niet verder dan noodzakelijk, aangezien het hier gaat om een verduidelijking van het eigen beleid ten aanzien van de sociale dialoog en zelf geen verplichtingen met zich meebrengt.

d) Financiële gevolgen

Er zijn geen directe gevolgen voor de EU-begroting bekend. Voor zover deze er wel blijken te zijn, is het kabinet van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027, en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. Het voorstel heeft voor Nederland (rijksoverheid en/of medeoverheden) geen directe financiële gevolgen. Eventuele budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline. In het voorstel voor een raadsaanbeveling worden de lidstaten verzocht om een passend bedrag aan ESF+-middelen uit te trekken voor de capaciteitsopbouw van de sociale partners, maar dit brengt voor Nederland geen nieuwe verplichtingen met zich mee.

e) Gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten

Voor Nederland zijn op dit moment op basis van de raadsaanbeveling geen aanvullende beleidsmaatregelen voorzien. De strekking van de voorgestelde raadsaanbeveling strookt met het bestaande Nederlandse beleid en de geplande maatregelen op het gebied van de sociale dialoog. Ook wordt er op dit moment gewerkt aan de implementatie van de in november 2022 gepubliceerde richtlijn toereikende minimumlonen in de EU, waarin ook gevraagd wordt om een nauwe betrokkenheid van sociale partners. De verwachting is dat het Nederlandse beleid op basis van de voorgenomen raadsaanbeveling dan ook niet verder zal moeten worden aangepast en er geen gevolgen zullen zijn voor de regeldruk en administratieve lasten.


X Noot
1

Art. 6 Europees Sociaal Handvest, ILO-verdragen nr. 87 en nr. 98, de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst en de Wet op het verbindend en onverbindend verklaren van collectieve arbeidsovereenkomsten.

X Noot
2

Art. 1 eerste lid en art. 2 Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst.

X Noot
3

De Algemene wet gelijke behandeling voorziet in de wettelijke bescherming van leden van werkgevers- of werknemersverenigingen tegen discriminatie, art. 7:670 vierde en vijfde lid van het Burgerlijk wetboek beschermt leden van medezeggenschapsorganen en werknemersverenigingen tegen ontslag, art. 1 derde lid Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst bevat een discriminatieverbod bij indiensttreding op grond van het wel of niet lid zijn van een werknemersvereniging.

X Noot
4

Art. 15 Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst en art. 3, vierde lid, Wet op het verbindend en onverbindend verklaren van collectieve arbeidsovereenkomsten.

Naar boven