22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 3606 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 15 februari 2023

De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over de brief van 2 december 2022 over het Fiche: Herziening Richtlijn stedelijk afvalwater (Kamerstuk 22 112, nr. 3570).

De vragen en opmerkingen zijn op 19 januari 2023 aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat voorgelegd. Bij brief van 14 februari 2023 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, T. de Groot

De adjunct-griffier van de commissie, Wiendels

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Inhoudsopgave

Inleiding

2

D66-fractie

2

GroenLinks-fractie

3

PvdD-fractie

4

ChristenUnie-fractie

5

     

II

Reactie van de bewindspersoon

6

Inleiding

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van onderhavige stukken. Zij hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het fiche: Herziening Richtlijn stedelijk afvalwater (hierna: het fiche) en hebben enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van de Herziening Richtlijn stedelijk afvalwater. Zij lezen interessante punten in het voorstel van de Europese Commissie (EC) en de reactie hierop van de Minister.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het fiche en hebben enkele vragen over de huidige prevalentie van indirecte lozingen van bedrijven via het riool op rioolwaterzuiveringsinstallaties (rwzi’s).

D66-fractie

De leden van de D66-fractie lezen dat het terugdringen van vervuiling bij de bron prioriteit is voor de Minister. In juli 2021 bracht het Planbureau van de Leefomgeving (PBL) een rapport uit met daarin casestudies naar uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) voor batterijen, autowrakken en medicijnen.1 In dit rapport schrijft het PBL het volgende: «door het huidige vrijblijvende beleid rondom ongebruikte medicijnen, komt bijna een kwart van de voorgeschreven medicijnen in het oppervlaktewater terecht (509 van de voorgeschreven 2.272 ton per jaar). Een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) kan helpen door de producenten en importeurs van medicijnen verantwoordelijk te maken voor inzameling en correcte verwerking van ongebruikte medicijn». Hoe draagt de huidige ketenaanpak bij aan het terugbrengen van de milieu-impact van medicijnen vanaf de productie ervan en dus aan de aanpak bij de bron? Deelt de Minister de mening dat een ketenaanpak weliswaar nodig is voor de uitvoering, maar voorbijgaat aan het principe «de vervuiler betaalt»? Klopt het dat in de huidige aanpak waterschappen de zuivering moeten bekostigen, de inzameling gedaan wordt via apotheken en dat de gemeenten de ingezamelde medicijnen ophalen en verwerken en dus financieren? Deelt de Minister de mening dat alleen het instellen van een UPV voor medicijnen zorgt voor de verschuiving van de verantwoordelijkheid en kosten naar producenten en importeurs, zoals geadviseerd door het PBL?

De leden van de D66-fractie merken op dat in het fiche staat dat de Minister enkele aandachtspunten ten aanzien van de implementatie van de UPV ziet. Hoe verschilt de huidige ketenaanpak met een UPV en in welke aspecten van de UPV voorziet de Minister de extra complexiteit? In hoeverre bemerkt de Minister een welwillende houding bij de medicijn- en cosmeticaproducenten als het gaat om een gedeelde (financiële) verantwoordelijkheid voor het voorkomen van vervuiling? De Minister merkt op dat de UPV niet mag leiden tot onbetaalbare medicijnen voor patiënten.

De leden van de D66-fractie delen deze mening uiteraard, maar zien ook dat watervervuiling tot gezondheidsschade en daarmee tot hogere zorgkosten kan leiden. Kan de Minister reflecteren op deze relatie, waarbij ook uitspraken worden gedaan over het algemeen belang en totale zorgkosten als gevolg van vervuiling tegenover kostenstijgingen voor specifiek die geneesmiddelen die de grootste milieubelasting veroorzaken?

De leden van de D66-fractie hechten, naast de UPV, ook groot belang aan het zoveel mogelijk weren van vervuilende stoffen, zoals medicijnresten, uit het milieu. Voorkomen is beter dan genezen. In plaats van het water te zuiveren door de bestaande rwzi’s, nadat de vervuiling al in het water is gekomen, zou het volgens het PBL ook helpen om waterzuiveringsinstallaties te plaatsen bij ziekenhuizen, apotheken en andere mogelijke bronnen van medicijn(rest)en. Hoe kijkt de Minister aan tegen het verplichten van zulke installaties? Wat zijn de voor- en nadelen? Wat is de milieuwinst? Hoe kan dit, bijvoorbeeld qua kostenverdeling, gecombineerd worden met de UPV?

De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang van het alom beschikbaar maken van openbaar sanitair met gratis toegang. Zij vragen hoe de Minister hier invulling aan gaat geven, met welke doelen, en op welke termijn dit gerealiseerd kan worden.

GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie lezen: «de huidige emissiestandaarden voor gezuiverd afvalwater van rwzi’s voor stikstof en fosfaat zijn niet altijd voldoende om de doelen van de Kaderrichtlijn Water2 (KRW) en Kaderrichtlijn Mariene Strategie3 (KRM) te bereiken.» Met minder dan 1% van onze wateren die wél aan de KRW-waarden voldoen, met name door stikstof, fosfaat en andere chemische vervuiling, is dit wel heel zwak uitgedrukt. De bijdrage van vervuiling uit stedelijk afvalwater is eveneens een belangrijke bijdrage, en moet net zo goed worden aangepakt. Dat wil zeggen dat de emissiestandaarden dus niet voldoen, dat we fors strengere emissiestandaarden nodig hebben, regels moeten aanpassen en middelen moeten inzetten om die emissievermindering te bereiken, staat voor deze leden als een paal boven water. «Nederland voldoet aan de stand van de techniek,» maar we voldoen bij lange na niet aan de normen voor schoon water. Deze leden vragen daarom nadrukkelijk om een grotere inzet.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in het stuk dat Nederland op zoek gaat naar onderhandelingsruimte voor de eisen. Daar is ons water niet mee geholpen. Deze leden vragen de Minister om in te zetten op betere zuivering en een snellere en effectievere aanpak van medicijnresten. Pogingen om het verwijderingsrendement van 70%, waar we nu al aan voldoen, tot norm te maken, haalt alle ambitie om te verbeteren eruit. Als het langetermijnstreven zero pollution is, dan moeten we ons en elkaar permanent scherpere doelen stellen. Deze leden vragen de Minister om niet in te zetten op 70%, maar de voorgestelde ambitie van minimaal 80% te handhaven en niet te rommelen aan de deadlines. Kan de Minister aangeven wat de lagere ambitie voor gevolgen heeft voor het behalen van de KRW-doelen?

Ten slotte merken de leden van de GroenLinks-fractie op dat producentenverantwoordelijkheid en «de vervuiler betaalt» ook moeten worden doorgevoerd bij de productie en verwerking van medicijnen. Er ligt een grote verantwoordelijkheid bij medicijnproducenten om medicijnen te ontwikkelen die niet alleen patiënten genezen, maar ook ons milieu en drinkwater niet vergiftigen en ziek maken. Gezien de zeer geringe hoeveelheden, maar grote toxiciteit waar het om gaat, is voorkomen hier zeer veel eenvoudiger dan achteraf zuiveren. Door producenten een grotere verantwoordelijkheid te geven en een monetaire incentive, bevorderen we de ontwikkelingen van alternatieven die vervuiling voorkomen. Dat is in de ogen van deze leden uiteindelijk voor ons allen voordeliger.

Partij voor de Dieren-fractie

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn te spreken over het feit dat er een verplicht systeem voor UPV voor humane geneesmiddelen en cosmeticaproducten komt. Deze leden vragen of het mogelijk is om geneesmiddelen voor dieren ook mee te nemen, aangezien deze ook in het milieu terechtkomen. Kan de Minister hierop reageren, en aangeven op welke manier dit meegenomen kan worden? Daarnaast willen deze leden weten hoe de Minister erop toe gaat zien dat de UPV niet afgezwakt wordt door bedrijfsbelangen.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie onderschrijven de analyse van de Minister dat uit de nationale analyse Waterkwaliteit blijkt dat er bij rwzi’s nog een opgave is om de KRW-doelen te halen. Daarom vinden deze leden het onbegrijpelijk dat de Minister ervoor kiest om in Europa te pleiten voor een lager verwijderingsrendement van 70% in plaats van de 80% die de EC nu voorstelt, en een latere implementatiedatum van de vierde zuiveringstrap dan 2035. Deze leden willen weten of de Minister bereid is af te zien van dit standpunt, omdat we juist zouden moeten inzetten op een zo hoog mogelijk verwijderingsrendement. Is de Minister bereid om te kijken naar wat maximaal haalbaar is, waarbij bijvoorbeeld gedacht kan worden aan een trapsgewijs systeem met een verwijderingsrendement van 70% in 2030 en 90% in 2035? Hierdoor kan ook zo goed mogelijk aangesloten worden bij de KRW-doelen. Het huidige standpunt van de Minister gaat volgens deze leden uit van uitstel. Welke nadelige effecten voor de waterkwaliteit en de KRW heeft het uitstel dat de Minister beoogt? Waarom kiest de Minister ervoor om niet alles op alles te zetten om de problemen die zullen ontstaan bij het niet voldoen aan de KRW-doelen te voorkomen? Dit zal namelijk grote maatschappelijke effecten hebben.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat de Minister kritisch is op het voorstel van de EC om influent (afvalwater) en effluent (gezuiverd afvalwater) van rwzi’s te monitoren om bronnen van verontreiniging op te sporen en gerichte maatregelen te nemen. Daarnaast lezen ze dat de Minister ook kritisch is op het daarbij horende plan om iedere zes jaar verplichte vergunningen voor indirecte lozingen te bezien, en zo nodig te herzien. Het argument dat de vergunningsplicht voor indirecte lozingen volgens de Minister niet in lijn is met de Omgevingswet en dat dit gepaard gaat met een uitbreiding van de administratieve lasten, is volgens deze leden niet steekhoudend ten opzichte van de milieuproblematiek en waterverontreiniging. Het beleid, en de evaluatie hiervan, rond zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) heeft duidelijk gemaakt dat er geen zicht is op lozingen onder algemene regels en de huidige aanpak veel te wensen overlaat. Berenschot en Arcadis hebben dan ook duidelijk gemaakt dat er «momenteel bijvoorbeeld geen (integraal) monitoringsysteem gericht op verspreiding van ZZS in de leefomgeving» is.4 Een vergunningsplicht voor indirecte lozingen, zoals de EC voorstelt, zou dan ook een oplossing kunnen zijn. Het is dan ook merkwaardig dat de Minister aangeeft de verplichtingen met betrekking tot monitoring en het herzien van vergunningen niet aan te willen gaan, omdat dit voor extra administratieve lasten zou zorgen. Dit terwijl duidelijk is dat er al amper zicht is op alle lozingen. Op welke manier zou de Minister dan wel zicht willen krijgen op lozingen van alle ZZS die onze wateren vervuilen? Kan de Minister dit toelichten? Wat deze leden betreft zou dit hele traject eigenlijk aan de voorkant voorkomen moeten worden. Deze leden begrijpen namelijk niet waarom we het toestaan dat er geloosd mag worden in het milieu. Is het niet logischer om milieuschade te voorkomen door deze lozingen niet langer toe te staan, en zolang dit nog wel toegestaan is, ten minste elke twee jaar alle lozingsvergunningen tegen het licht te houden? Bent u bereid uw visie te wijzigen en te pleiten voor een lozingsverbod, en tot die tijd elke twee jaar de lozingsvergunningen tegen het licht te laten houden?

ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het mogelijk is extra inzet te plegen op het voorkomen dat medicijnresten in het afvalwater terechtkomen, bijvoorbeeld door het afvangen en separaat vernietigen van ontlasting bij gebruik van zwaar vervuilende medicijnen. Deze leden weten dat dit in voorkomende gevallen al wordt toegepast, en vragen of het mogelijk en wenselijk is dit breder toe te passen. Deze leden vragen of de Minister hierover gesprekken voert met de medische en farmaceutische sector. Deze leden vragen tevens waarom nu enkel op medicijnresten wordt gefocust, terwijl ook andere producten rechtstreeks negatief effect op de waterkwaliteit en de zuiveringslast hebben, zoals rubber, plastics, PFAS et cetera.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister toe te lichten voor welke andere, realistischere lozingseisen voor Individuele Behandeling Afvalwater (IBA’s) hij zal pleiten, op welke fronten deze eisen lichter zullen zijn en hoe dit gewogen wordt. Deze leden vragen of de Minister erkent dat het in het algemeen niet wenselijker is om aangesloten te zijn op de centrale rioolwaterzuivering, of dat ook niet de inzet zou moeten zijn bij de nog bestaande IBA’s, en dat daarom ook niet te licht omgegaan zou moeten worden met het afzwakken van zuiveringseisen van deze IBA’s.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de Minister de voorgestelde termijnen rond toepassing van de vierde zuiveringsstap te krap vindt en meent dat de kosten voor verhoging van het verwijderingsrendement te optimistisch zijn ingeschat. Deze leden vragen de Minister welke termijnen en kosten hij realistisch vindt.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke wijze de Minister vormgeeft aan het uitgangspunt dat de betaalbaarheid en beschikbaarheid van medicijnen niet in het geding mogen komen. Zij vragen hoe de Minister prijsstijgingen en beschikbaarheidsvraagstukken inschat. Zij vragen ook wat de verwachte opbrengst kan zijn van de UPV en welke (aandeel van de) resterende kosten naar verwachting op de waterschappen (en haar inwoners) afgewenteld zal worden.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de motivering van de EC om een vergunningsplicht voor indirecte lozingen in te voeren en vragen of het hiermee gediende belang voldoende geborgd is in de Omgevingswet of dat een aanvullende vergunning toch niet gewenst is.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de rioolwatermonitoring op Europees niveau zich verhoudt tot de bescherming van persoonsgegevens en het gewenste ethische kader rond gegevens uit rioolwater (naar aanleiding van de motie van de leden Grinwis en Boswijk (Kamerstuk 35 925 XII, nr. 66)).

De leden van de ChristenUnie-fractie vernemen dat de Minister wil pleiten voor een lager verwijderingsrendement van microverontreinigingen dan de EC nu voorstelt en een latere implementatiedatum van de vierdezuiveringstrap dan 2035. Deze leden vragen of een hoger verwijderingsrendement, zoals de EC voorstelt bij de rwzi’s, en een implementatiedatum van 2035 niet bijdragen om de KRW-doelen te behalen. Welke nadelige effecten voor de waterkwaliteit en de KRW heeft het uitstel dat de Minister beoogt?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat evaluatie van het beleid rond ZZS leert dat er geen zicht is op lozingen onder algemene regels en dat de huidige aanpak geen vruchten afwerpt. Deze leden menen dat een vergunningsplicht voor indirecte lozingen, zoals de EC voorstelt, een mogelijke oplossing vormt. Deze leden constateren dat de Minister aangeeft deze verplichting niet aan te willen gaan, omdat dit voor extra administratieve lasten zou zorgen. Deze leden vragen de Minister op welke manier hij zicht zou willen krijgen op lozingen van ZZS die onze wateren vervuilen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de mate waarin in Nederland reeds fosfor en stikstof uit zuiveringsslib worden gewonnen en, of en hoe de Minister dit stimuleert.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de Minister het aanmoedigen van gratis openbare toiletten voor vrouwen in agglomeraties van 10.000 inwoners of meer interpreteert en welke vervolgacties hij hiervoor gaat opzetten.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke wijze het verder bestrijden van microplastics een plaats heeft in de herziene richtlijn en of de Minister zich hiervoor inzet.

II Reactie van de bewindspersoon

Vragen van de D66-fractie

Vraag 1

Hoe draagt de huidige ketenaanpak bij aan het terugbrengen van de milieu-impact van medicijnen vanaf de productie ervan en dus aan de aanpak bij de bron?

Antwoord 1

Het uitvoeringsprogramma van de Ketenaanpak Medicijnresten uit Water heeft de afgelopen vier jaar gezorgd voor veel acties die bijdragen aan het terugdringen van de belasting van medicijnresten naar water. Zo worden er in steeds meer ziekenhuizen plaszakken gebruikt om röntgencontrastmiddelen af te vangen. Ook is er een flinke bewustwordingscampagne geweest door bij het farmacotherapeutisch overleg (FTO) het milieueffect van medicijnresten in water onder de aandacht te brengen van huisartsen en apothekers. Daarnaast wordt er door het RIVM in de EU-projecten PREMIER en Transpharm gewerkt aan groenere geneesmiddelen, groenere productiemethodes en afwegingskaders hiervoor.

De Ketenaanpak medicijnresten uit Water is onderdeel van de Green Deal Duurzame Zorg 3.0, thema «Verminderen van de milieubelasting van medicatie», die in november 2022 mede door mij en de Minister van VWS en de zorgpartijen is ondertekend. In de Green Deal zijn afspraken gemaakt over de voortzetting van de Ketenaanpak en de samenwerking met de zorg verder te intensiveren.

Vraag 2

Deelt de Minister de mening dat een ketenaanpak weliswaar nodig is voor de uitvoering, maar voorbijgaat aan het principe «de vervuiler betaalt»?

Antwoord 2

De Ketenaanpak Medicijnresten uit Water is ingezet vanuit het doel om bewustwording te creëren bij alle partijen en om hen verantwoordelijkheid te laten nemen voor het deel waar ze direct invloed op hebben. Het resultaat is dat de partijen in de medicijnketen elkaar hebben leren kennen, begrip hebben gekregen voor elkaars rol en het doel van de ketenaanpak onderschrijven. Partijen hebben – ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid en op basis van een aantal uitgangspunten – projecten uitgevoerd om medicijnresten in water terug te dringen. Nagenoeg alle betrokken partijen zijn overtuigd van de meerwaarde van de aanpak en voorstander van het doorzetten ervan. Bij een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid zoals de Europese Commissie nu voorstelt betalen de medicijnen- en de cosmetica-industrie mee aan de zuiveringskosten om restanten van hun producten uit het afvalwater te verwijden, waar tot nu toe de zuivering met publieke middelen wordt gefinancierd.

Vraag 3

Klopt het dat in de huidige aanpak waterschappen de zuivering moeten bekostigen, de inzameling gedaan wordt via apotheken en dat de gemeenten de ingezamelde medicijnen ophalen en verwerken en dus financieren?

Antwoord 3

Waterschappen bekostigen de zuivering van afvalwater. Voor het versnellingsprogramma medicijnresten uit rwzi-afvalwater loopt er een bijdrageregeling tot en met 2027 waarbij het Rijk een financiële bijdrage levert aan aanvullende zuivering bij rioolwaterzuiveringen (vierde trap) om medicijnresten te verwijderen. Daarnaast is de inzameling van oude en overtollige medicijnen geregeld via apotheken en gemeenten. De gemeenten financieren inderdaad het verwerken van klein chemisch afval, waar medicijnen onder vallen.

Vraag 4

Deelt de Minister de mening dat alleen het instellen van een UPV voor medicijnen zorgt voor de verschuiving van de verantwoordelijkheid en kosten naar producenten en importeurs, zoals geadviseerd door het PBL?

Antwoord 4

Het PBL heeft met name gekeken naar het instellen van een UPV voor het inzamelen van ongebruikte medicijnen en niet zozeer naar een UPV voor de verwijdering van medicijnresten in afvalwater. Er zijn verschillende voorbeelden van landen waar de industrie meebetaalt aan het inzamelen van ongebruikte medicijnen. Deze voorbeelden waren voor de Europese Commissie mede reden om een UPV voor te stellen in het richtlijnvoorstel.

Het primaire doel van het instellen van de UPV is de financiële verantwoordelijkheid voor de vervuiling van het afvalwater bij de producent neer te leggen, waarbij echter een risico bestaat dat die de kosten dan weer doorberekent in de prijzen van medicijnen.

Vraag 5

Hoe verschilt de huidige ketenaanpak met een UPV en in welke aspecten van de UPV voorziet de Minister de extra complexiteit?

Antwoord 5

Binnen de ketenaanpak voert elke partij in de keten projecten uit die bijdragen aan het verminderen van medicijnresten in water, vanuit iedereens eigen verantwoordelijkheid. Maatregelen zitten in iedere fase van de keten, zowel bij de ontwikkeling en toelating van medicijnen, bij het voorschrijven en gebruik en tenslotte bij inzameling en zuivering van medicijnresten. Het zuiveren van stedelijk afvalwater is een collectieve voorziening die wordt betaald door alle burgers en bedrijven. Nagenoeg elk huishouden maakt vroeg of laat gebruik van medicijnen. Dus ook de verwijdering van medicijnresten uit afvalwater wordt op dit moment collectief gedragen door middel van de zuiveringsheffing. Door aan te geven welke medicijnen problemen opleveren voor de waterkwaliteit kan een open gesprek worden gevoerd met de ketenpartners en gezocht worden naar oplossingen. Zoals het voorbeeld van de röntgencontrastmiddelen die niet kunnen worden verwijderd maar door middel van plaszakken wel kunnen worden afgevangen. Voor andere medicijnresten is een aanvullende zuivering bij rioolwaterzuiveringen de meest effectieve oplossing.

De Commissie stelt een UPV voor, waarbij geneesmiddelen- en cosmeticaproducenten een bijdrage leveren aan de benodigde kosten voor aanvullende zuivering bij rwzi’s om microverontreinigingen, waaronder medicijnresten, te verwijderen. Onder andere de Europese Rekenkamer heeft eerder geconcludeerd dat in het (afval)waterbeheer veel via publieke middelen wordt gefinancierd en dat het principe van de vervuiler betaalt onvoldoende wordt toegepast. Het kabinet ondersteunt het principe van UPV, er zijn diverse bestaande UPV’s. Toepassing op afvalwater is nieuw en hiervoor zou meer gezamenlijke uitwerking op Europees niveau wenselijk zijn. Er zijn op dit moment nog diverse praktische vragen. Bijvoorbeeld over hoe de verdeling van gelden onder de waterschappen plaatsvindt en hoe de bijdrage van producenten moet worden bepaald

Aandachtspunten hierbij zijn volgens het kabinet: de producten met de grootste vracht (hoeveelheden) hoeven niet de grootste risico’s te geven en de data over milieurisico’s van veel oudere medicijnen zijn niet beschikbaar omdat een milieurisicobeoordeling pas sinds 2006 verplicht is.

Ook kan het voorstel vooral gevolgen hebben voor de producenten van generieke medicijnen waar marges ook vanwege wettelijke bepalingen beperkt zijn en kan het een effect hebben op de beschikbaarheid van medicijnen.

Vraag 6

In hoeverre bemerkt de Minister een welwillende houding bij de medicijn- en cosmeticaproducenten als het gaat om een gedeelde (financiële) verantwoordelijkheid voor het voorkomen van vervuiling?

Antwoord 6

De industrie is actief als deelnemer aan de Ketenaanpak en streeft daarbij naar het zo goed mogelijk openbaar maken van hun milieugegevens. Hierover communiceren de koepelorganisaties geregeld met de individuele bedrijven en in een groot EU-onderzoek (PREMIER) wordt door de farmaceutische industrie samen met het RIVM en het Europees Medicijnagentschap gewerkt aan een database. Ook werken medicijnproducenten aan criteria voor groenere geneesmiddelen die gebruikt kunnen worden bij de ontwikkeling. Onlangs heeft het RIVM hierover samen met partijen uit de industrie een artikel gepubliceerd.

Wanneer bepaalde producten een risico vormen voor het milieu zien we op dit moment nog (te) weinig actie van de producenten om het gebruik en de emissies van deze middelen naar het watersysteem te verminderen. Daarom heeft Nederland er bij de Europese Commissie voor gepleit om in de nieuwe farmaceutische wetgeving die dit jaar wordt verwacht het nemen van verplichte risico mitigerende maatregelen onderdeel te laten zijn van de toelatingsprocedure.

Vraag 7

De Minister merkt op dat de UPV niet mag leiden tot onbetaalbare medicijnen voor patiënten. De leden van de D66-fractie delen deze mening uiteraard, maar zien ook dat watervervuiling tot gezondheidsschade en daarmee tot hogere zorgkosten kan leiden.

Kan de Minister reflecteren op deze relatie, waarbij ook uitspraken worden gedaan over het algemeen belang en totale zorgkosten als gevolg van vervuiling tegenover kostenstijgingen voor specifiek die geneesmiddelen die de grootste milieubelasting veroorzaken?

Antwoord 7

Er is op dit moment geen bewijs dat medicijnresten in oppervlaktewater leiden tot gezondheidsschade bij mensen. Het RIVM heeft geconcludeerd dat de zuivering van drinkwater van een dusdanige kwaliteit is dat het drinkwater veilig is voor mensen, ook met betrekking tot medicijnresten.

Algemeen kan wel gesteld worden dat vanuit het «One Health» principe, vervuiling van de leefomgeving en klimaatverandering uiteindelijk kunnen zorgen tot een hogere ziektelast, en daarom tegengegaan moet worden.

Vraag 8

De leden van de D66-fractie hechten, naast de UPV, ook groot belang aan het zoveel mogelijk weren van vervuilende stoffen, zoals medicijnresten, uit het milieu. Voorkomen is beter dan genezen. In plaats van het water te zuiveren door de bestaande rwzi’s, nadat de vervuiling al in het water is gekomen, zou het volgens het PBL ook helpen om waterzuiveringsinstallaties te plaatsen bij ziekenhuizen, apotheken en andere mogelijke bronnen van medicijn(rest)en.

Hoe kijkt de Minister aan tegen het verplichten van zulke installaties?

Vraag 9

Wat zijn de voor- en nadelen?

Vraag 10

Wat is de milieuwinst?

Antwoord 8, 9 en 10

Ongeveer 90% van alle medicijnresten komt via huishoudens in het afvalwater. Dus maar 10% via andere locaties. Het lijkt dus effectiever en efficiënter om medicijnresten collectief bij rwzi’s te verwijderen. Op sommige locaties kan het zeker zinvol zijn om lokaal te zuiveren, bijvoorbeeld als een riooloverstort in de directe nabijheid van een ziekenhuis zit, als er veel lekkende riolen tussen ziekenhuis en rioolwaterzuivering zijn, of als de rwzi nog geen aanvullende zuivering heeft. Bij apotheken komen nagenoeg geen extra medicijnresten in het water. Ook specifiek voor het tegengaan van antibioticumresistentie heeft het RIVM geconcludeerd dat lokale zuivering bij ziekenhuizen niet per se nodig is.

De wenselijkheid van lokale zuivering bij ziekenhuizen is dus specifiek en locatie-afhankelijk. Ziekenhuizen en waterschappen dienen met elkaar in overleg te gaan om te bepalen bij welk ziekenhuis zuivering zinvol is.

Vraag 11

Hoe kan dit, bijvoorbeeld qua kostenverdeling, gecombineerd worden met de UPV?

Antwoord 11

De voorgestelde UPV legt een financiële verplichting op voor producenten om bij te dragen aan zuivering van het stedelijk afvalwater. Het is aan de producenten(organisatie) om invulling te geven aan deze verplichting. Een verplichting opleggen om waterzuiveringsinstallaties bij ziekenhuizen te plaatsen, valt buiten de scope van de voorgestelde UPV met betrekking tot stedelijk afvalwater en kan hier niet zomaar in worden meegenomen.

Vraag 12

De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang van het alom beschikbaar maken van openbaar sanitair met gratis toegang. Zij vragen hoe de Minister hier invulling aan gaat geven, met welke doelen, en op welke termijn dit gerealiseerd kan worden.

Antwoord 12

De richtlijn bevat een bepaling om de toegang tot sanitaire voorzieningen voor iedereen te verbeteren met name gericht op kwetsbare en gemarginaliseerde groepen. Daarnaast worden lidstaten aangemoedigd om in agglomeraties van 10.000 inwoners of meer voldoende sanitaire voorziening in openbare ruimten aan te leggen die vrij toegankelijk zijn en met name voor vrouwen veilig toegankelijk zijn. Veel gemeenten zetten in op/bevorderen meer openbare toiletten. Dit hoeven overigens niet altijd gratis toiletten te zijn omdat enig toezicht de sociale veiligheid bevordert.

Vraag 13

Deze leden vragen de Minister om niet in te zetten op 70%, maar de voorgestelde ambitie van minimaal 80% te handhaven en niet te rommelen aan de deadlines. Kan de Minister aangeven wat de lagere ambitie voor gevolgen heeft voor het behalen van de KRW-doelen?

Antwoord 13

In 2019/2020 heeft het Ministerie van IenW onder het motto «lerend implementeren» op basis van vrijwilligheid met de waterschappen afspraken gemaakt om vergaande zuiveringsstappen op rwzi’s te gaan implementeren, met als doel de belasting van de Nederlandse wateren met medicijnresten te verlagen. Hierbij is een verwijderingsrendement afgesproken van tenminste 70%. Voor dit verwijderingsrendement is destijds gekozen om meer waterschappen ervaring te laten opdoen met 4e trap zuivering en ook meer rwzi’s te kunnen uitbreiden en daarmee een snellere verbetering van de waterkwaliteit te bewerkstelligen. Ook bleven hiermee relatief eenvoudige, goedkopere en duurzamere zuiveringstechnieken in beeld. Bij verhogen van het verwijderingsrendement, bijvoorbeeld naar de door de Commissie voorgestelde 80%, zullen namelijk ook de kosten en de CO2-footprint verder toenemen. Overigens is het gestelde minimale zuiveringsrendement van 70% niet leidend, maar de beoogde verbetering van de waterkwaliteit door het waterschap, zoals een bepaald reductiepercentage voor een beperkt aantal probleemstoffen of juist voor een breed palet aan microverontreinigingen.

Wat betreft de deadlines stelt de Commissie percentages voor voor het voldoen aan eisen voor aanvullende zuivering, met onderscheid tussen grote en middelgrote rwzi’s. Een aanpak die meer risicogebaseerd is, vergelijkbaar met de Nederlandse hotspotanalyse, kan ook voordelen hebben. Dan kan bij het aanpakken van de rwzi’s geprioriteerd worden op de rwzi’s waarbij er het meeste effect op de waterkwaliteit te verwachten is. De doelen uit de herziening van de richtlijn stedelijk afvalwater gaan een bijdrage leveren aan de doelen van de Kaderrichtlijn water, maar de herziening van de richtlijn stedelijk afvalwater heeft deadlines die na 2027 liggen.

Vragen van de Partij voor de Dieren-fractie

Vraag 14

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn te spreken over het feit dat er een verplicht systeem voor UPV voor humane geneesmiddelen en cosmeticaproducten komt. Deze leden vragen of het mogelijk is om geneesmiddelen voor dieren ook mee te nemen, aangezien deze ook in het milieu terechtkomen. Kan de Minister hierop reageren, en aangeven op welke manier dit meegenomen kan worden?

Antwoord 14

De Europese Commissie heeft voor de productgroepen geneesmiddelen en cosmetica gekozen omdat die volgens hen bepalend zijn in het huishoudelijk afvalwater.

De meeste diergeneesmiddelen worden gebruikt in de intensieve dierhouderij en komen niet via rioolwaterzuiveringen in het oppervlaktewater terecht. Echter, huisdiermiddelen vormen een aparte categorie. Middelen tegen vlooien en teken (zoals fipronil en imidacloprid) kunnen ook via het riool in het oppervlaktewater terecht komen en kunnen zo een risico vormen voor de waterkwaliteit.

Vraag 15

Daarnaast willen deze leden weten hoe de Minister erop toe gaat zien dat de UPV niet afgezwakt wordt door bedrijfsbelangen.

Antwoord vraag 15

In principe wordt het beginsel van UPV gesteund, er bestaan al diverse UPV’s op andere terreinen. Met de UPV kan invulling gegeven worden aan het beginsel van de vervuiler betaalt. Wel moet goed gekeken worden dat de uitwerking van de UPV geen onbedoelde gevolgen heeft voor de volksgezondheid vanwege mogelijke consequenties voor de beschikbaarheid van medicijnen.

Vraag 16

Is de Minister bereid om te kijken naar wat maximaal haalbaar is, waarbij bijvoorbeeld gedacht kan worden aan een trapsgewijs systeem met een verwijderingsrendement van 70% in 2030 en 90% in 2035?

Antwoord 16

De Commissie stelt geen voortschrijdend zuiveringsrendement voor in de richtlijn maar wel het percentage rwzi’s (met een onderscheid in grote en middelgrote installaties) dat moet voldoen in 2030 en 2040. Het trapsgewijze verhogen van het rendement is geen optie, omdat de zuiveringsprestaties afhankelijk zijn van de keuze van technologie en de hierbij behorende dimensionering. Het is niet kosteneffectief om eerst te kiezen voor een technologie met een laag rendement, en daarna weer andere technologie toe te passen. Het behaalde zuiveringsrendement is veelal ook een optimum, waar verdere verhoging gepaard gaat met extra kosten en/of CO2 footprint. Wel is het zo dat de Commissie voorstelt het zuiveringsrendement te volgen met een aantal gidsstoffen. In welke mate andere stoffen zullen meeliften, en welke zuiveringsrendementen bereikt kunnen worden, hangt af van de stofeigenschappen en van de toegepaste zuiveringstechniek en is momenteel nog moeilijk te zeggen. Mede hierom zijn de waterschappen nationaal gestart met demonstratieprojecten onder de Ketenaanpak medicijnresten uit water, om daar meer duidelijkheid over te verkrijgen.

Vraag 17

Welke nadelige effecten voor de waterkwaliteit en de KRW heeft het uitstel dat de Minister beoogt?

Antwoord 17

Medicijnresten maken nu nog geen deel uit van de stoffen die van belang zijn voor het verkrijgen van een goede chemische toestand van de Nederlandse wateren voor de KRW. Maar de aanvullende 4e zuiveringsstap op rwzi’s zal hieraan een positieve bijdrage leveren. De door de Commissie voorgestelde termijnen om de investeringen te realiseren zijn krap omdat waterschappen de verschillende nieuwe wettelijke opgaven moeten integreren in integrale bouwprojecten en het soms gaat om combinaties van in Nederland nog niet toegepaste technieken. Daarnaast vindt momenteel innovatie plaats naar nieuwe vergaande zuiveringstechnieken en/of combinaties van technieken op dit gebied, die beter scoren op gebied van verwijderingsrendement, kosten of CO2-footprint. Zie verder ook vraag 13.

Vraag 18

Waarom kiest de Minister ervoor om niet alles op alles te zetten om de problemen die zullen ontstaan bij het niet voldoen aan de KRW-doelen te voorkomen?

Antwoord 18

Zie antwoord vraag 13.

Vraag 19

Een vergunningplicht voor indirecte lozingen, zoals de EC voorstelt, zou een oplossing kunnen zijn om zicht op lozingen van ZZS te krijgen. Het argument dat de vergunningsplicht voor indirecte lozingen volgens de Minister niet in lijn is met de Omgevingswet en dat dit gepaard gaat met een uitbreiding van de administratieve lasten, is volgens deze leden niet steekhoudend ten opzichte van de milieuproblematiek en waterverontreiniging. Op welke manier zou de Minister dan wel zicht willen krijgen op lozingen van alle ZZS die onze wateren vervuilen? Kan de Minister dit toelichten?

Antwoord 19

Het is aan het bevoegd gezag om overzicht en grip te houden op hun vergunningenbestand. Zij zijn verantwoordelijk voor het beoordelen van vergunningaanvragen en het invullen van de minimalisatieverplichting zoals deze voor Zeer Zorgwekkende stoffen aan de orde is.

Indirecte lozingen vallen zowel onder de Richtlijn industriële emissies (RIE) als onder de Richtlijn stedelijk afvalwater. Voor bedrijven die onder de RIE vallen geldt een vergunningplicht. Veel bedrijfscategorieën die onder de richtlijn stedelijk afvalwater vallen, vallen onder algemene regels. Volgens het voorstel van de Commissie zouden alle activiteiten vergunningplichtig worden, waaronder ook veel activiteiten die geen of vrijwel geen milieu-impact hebben. Bij het vergunningplichtig maken van deze activiteiten staat de milieuwinst niet in verhouding tot een forse administratieve lastenverzwaring. Voor meer complexere bedrijfsvoering die lozen op het riool en waar de kans bestaat dat ZZS vrijkomen kan door het bevoegd gezag op basis van de zorgplicht aanvullende maatwerkvoorschriften worden gesteld.

Vraag 20

Is het niet logischer om milieuschade te voorkomen door deze lozingen niet langer toe te staan, en zolang dit nog wel toegestaan is, ten minste elke twee jaar alle lozingsvergunningen tegen het licht te houden?

Antwoord 20

Algemeen uitgangspunt voor de ZZS is bronaanpak, het vervangen door minder schadelijke alternatieven en minimalisatie van emissies. Daarnaast is er een proces van continu verbeteren. De resultaten van de ZZS-rapportage over de maatregelen om emissies van ZZS te verminderen, en de technieken die op de markt zijn gekomen om verdere invulling aan minimalisatie te geven, kunnen aanleiding zijn om vergunningen te bezien. De ZZS aanpak betreft een vijfjaarlijkse herbeoordeling. Iedere twee jaar is te kort, omdat dit veel inzet aan zowel de kant van het bevoegd gezag vraagt, maar ook erg snel is om nieuwe technieken te kunnen implementeren in bestaande bedrijfsprocessen. De Commissie stelt in de richtlijn een termijn van iedere zes jaar bezien voor.

Vraag 21

Bent u bereid uw visie te wijzigen en te pleiten voor een lozingsverbod, en tot die tijd elke twee jaar de lozingsvergunningen tegen het licht te laten houden?

Antwoord 21

Zie vraag 19 en 20.

Vragen van de ChristenUnie-fractie

Vraag 22

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het mogelijk is extra inzet te plegen op het voorkomen dat medicijnresten in het afvalwater terechtkomen, bijvoorbeeld door het afvangen en separaat vernietigen van ontlasting bij gebruik van zwaar vervuilende medicijnen. Deze leden weten dat dit in voorkomende gevallen al wordt toegepast, en vragen of het mogelijk en wenselijk is dit breder toe te passen. Deze leden vragen of de Minister hierover gesprekken voert met de medische en farmaceutische sector.

Antwoord 22

In de ketenaanpak Medicijnresten uit water hebben deze gesprekken plaats gevonden. Ook is er onderzoek gedaan naar bijvoorbeeld cytostatica. Hieruit blijkt dat deze zware medicatie weliswaar giftig is, maar door het afvalwater van niet-patiënten zo sterk verdund wordt dat er geen risico’s worden verwacht door het RIVM. Deze, over het algemeen zeer zieke patiënten hoeven dus niet belast te worden met het gebruik van plaszakken. Een groter probleem vormt de meer generieke medicatie die veelvuldig en door een breed publiek wordt gebruikt, denk aan diabetesmedicatie, bloedverdunners, antipsychotica, antidepressiva, pijnstillers, etc.

Vraag 23

Deze leden vragen tevens waarom nu enkel op medicijnresten wordt gefocust, terwijl ook andere producten rechtstreeks negatief effect op de waterkwaliteit en de zuiveringslast hebben, zoals rubber, plastics, PFAS et cetera.

Antwoord 23

Aanvullende, 4e trap zuivering heeft ook een positief effect op de vermindering van andere microverontreinigingen uit afvalwater. Ook is er aandacht voor antimicrobiële resistentie en microplastics. PFAS is een groep stoffen die zeer lastig uit afvalwater te verwijderen is, ook met aanvullende zuivering, en waarvoor met name aanpak aan de bron essentieel is om te voorkomen dat PFAS in het afvalwater belanden.

Vraag 24

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister toe te lichten voor welke andere, realistischere lozingseisen voor Individuele Behandeling Afvalwater (IBA’s) hij zal pleiten, op welke fronten deze eisen lichter zullen zijn en hoe dit gewogen wordt.

Antwoord 24

De eisen voor IBA’s zijn volgens het voorstel dat deze systemen zodanig worden ontworpen, geëxploiteerd en onderhouden dat op zijn minst hetzelfde niveau van behandeling wordt gewaarborgd als de 2e en 3e trap zuivering via rwzi’s. Bij een grotere installatie is dit gemakkelijker te behalen dan bij een IBA.

Er zijn in Nederland nog ongeveer 30.000 panden niet aangesloten op de riolering, vooral in het buitengebied. De huidige methoden om dit water te zuiveren (septic tanks of geavanceerdere minizuiveringen) hebben slechts zeer lokaal invloed op de waterkwaliteit. Zij zijn veelal gericht op het verwijderen van zuurstofbindende stoffen en zwevende stof.

Vraag 25

Deze leden vragen of de Minister erkent dat het in het algemeen niet wenselijker is om aangesloten te zijn op de centrale rioolwaterzuivering, of dat ook niet de inzet zou moeten zijn bij de nog bestaande IBA’s, en dat daarom ook niet te licht omgegaan zou moeten worden met het afzwakken van zuiveringseisen van deze IBA’s.

Antwoord 25

Aansluiting op centrale zuivering heeft in Nederland de voorkeur en is in ons dichtbevolkte land ook gemakkelijker te realiseren. In Nederland is 99,5% van de huishoudens aangesloten op centrale zuivering. In veel Europese landen liggen de verhoudingen anders. Zie ook antwoord 24.

Vraag 26

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de Minister de voorgestelde termijnen rond toepassing van de vierde zuiveringsstap te krap vindt en meent dat de kosten voor verhoging van het verwijderingsrendement te optimistisch zijn ingeschat. Deze leden vragen de Minister welke termijnen en kosten hij realistisch vindt.

Antwoord 26

De voorgestelde termijnen worden door de meeste lidstaten ambitieus gevonden. Het is belangrijk dat alle deadlines en opgaven uit de richtlijn goed in samenhang worden bekeken. Realistische deadlines zijn wel belangrijk omdat het plannen, voorbereiden en bouwen van zuiveringen wel uitvoerbaar moet zijn binnen gestelde termijnen. De Commissie schat de kosten voor aanvullende zuivering lager in dan de inschatting van de waterschappen, die inschatten dat de kosten voor aanvullende zuivering tot 2040 kunnen stijgen tot 10–25 euro per inwoner.

Vraag 27

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke wijze de Minister vormgeeft aan het uitgangspunt dat de betaalbaarheid en beschikbaarheid van medicijnen niet in het geding mogen komen. Zij vragen hoe de Minister prijsstijgingen en beschikbaarheidsvraagstukken inschat. Zij vragen ook wat de verwachte opbrengst kan zijn van de UPV en welke (aandeel van de) resterende kosten naar verwachting op de waterschappen (en haar inwoners) afgewenteld zal worden.

Antwoord 27

Het is op dit moment nog niet helemaal duidelijk wat de impact van deze maatregel is voor de geneesmiddelenketen. Dit hangt ook af van hoe de UPV precies vorm wordt gegeven. In februari is overleg met de farmaceutische industrie en betrokken partijen zoals het Ministerie van VWS en de Unie van Waterschappen. Ook de cosmeticaproducenten zouden moeten bijdragen aan de kosten voor aanvullende zuivering.

Vraag 28

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de motivering van de EC om een vergunningsplicht voor indirecte lozingen in te voeren en vragen of het hiermee gediende belang voldoende geborgd is in de Omgevingswet of dat een aanvullende vergunning toch niet gewenst is.

Antwoord 28

In de huidige Richtlijn stedelijk afvalwater is geregeld dat het lozen van industrieel afvalwater in opvangsystemen en stedelijke waterzuiveringsinstallaties wordt onderworpen aan door de bevoegde autoriteit of instantie vooraf vast te stellen voorschriften en/of te verstrekken bijzondere vergunningen. In de herziening van de Richtlijn stedelijk afvalwater heeft de Europese Commissie voorgesteld de mogelijkheid van vooraf «te stellen voorschriften» voor deze lozingen te schrappen. Dat betekent dat de Europese Commissie voorstelt dat voor deze lozingen alleen een vergunningplicht geldt en deze niet meer via vooraf te stellen voorschriften mogen worden geregeld.

De Europese Commissie motiveert dat in de overwegingen van de herziening van de Richtlijn stedelijke afvalwater als volgt. Om verontreiniging als gevolg van lozingen van niet-huishoudelijk afvalwater bij de bron te voorkomen, moeten lozingen van industrieën of ondernemingen die met opvangsystemen verbonden zijn, worden onderworpen aan vooraf te verstrekken vergunningen. Om ervoor te zorgen dat de opvangsystemen en stedelijke waterzuiveringsinstallaties technisch in staat zijn om de binnenkomende verontreiniging te ontvangen en te behandelen, moeten de exploitanten verantwoordelijk voor het beheer van de stedelijke waterzuiveringsinstallaties waarin niet-huishoudelijk afvalwater wordt ontvangen, worden geraadpleegd voordat die vergunningen worden verstrekt, en moeten zij de verstrekte vergunningen kunnen raadplegen om hun behandelingsprocessen aan te kunnen passen.

Vraag 29

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de rioolwatermonitoring op Europees niveau zich verhoudt tot de bescherming van persoonsgegevens en het gewenste ethische kader rond gegevens uit rioolwater (naar aanleiding van de motie van de leden Grinwis en Boswijk (Kamerstuk 35 925 XII, nr. 66)).

Antwoord 29

Het voorstel voor de richtlijn stedelijk afvalwater bevat een bepaling voor het op lidstaatniveau opzetten van een infrastructuur voor rioolwatermonitoring en een samenwerking tussen bevoegde autoriteiten voor publieke gezondheid en afvalwaterzuivering met als doel gezondheidskundige parameters te kunnen meten. In 2020 is in Nederland al de Nationale Rioolwatersurveillance (NRS) opgezet om SARS-CoV-2 te meten in rioolwater door het Ministerie van VWS, het RIVM en de waterschappen. Omdat er ook nationaal wordt nagedacht over verbreding met andere gezondheidskundige parameters is er gezamenlijk een ethisch kader ontwikkeld. Dit ethisch kader is inmiddels ontwikkeld en opgenomen in een breder afwegingskader, waarin ethiek een van de afwegingsonderdelen is. U bent hierover eerder geïnformeerd (Kamerstuk 25 295, nr. 1927). Dit afwegingskader zal gebruikt blijven worden bij uitbreiding van rioolwatermonitoring en wordt waar nodig nog bijgewerkt en doorontwikkeld n.a.v. de opgedane lessen met nieuwe pilots.

Vraag 30

De leden van de ChristenUnie-fractie vernemen dat de Minister wil pleiten voor een lager verwijderingsrendement van microverontreinigingen dan de EC nu voorstelt en een latere implementatiedatum van de vierde zuiveringstrap dan 2035. Deze leden vragen of een hoger verwijderingsrendement, zoals de EC voorstelt bij de rwzi’s, en een implementatiedatum van 2035 niet bijdragen om de KRW-doelen te behalen. Welke nadelige effecten voor de waterkwaliteit en de KRW heeft het uitstel dat de Minister beoogt?

Antwoord 30

Zie het antwoord op vraag 13.

Vraag 31

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat evaluatie van het beleid rond ZZS leert dat er geen zicht is op lozingen onder algemene regels en dat de huidige aanpak geen vruchten afwerpt. Deze leden menen dat een vergunningsplicht voor indirecte lozingen, zoals de EC voorstelt, een mogelijke oplossing vormt. Deze leden constateren dat de Minister aangeeft deze verplichting niet aan te willen gaan, omdat dit voor extra administratieve lasten zou zorgen. Deze leden vragen de Minister op welke manier hij zicht zou willen krijgen op lozingen van ZZS die onze wateren vervuilen.

Antwoord 31

Zie het antwoord op vraag 19.

Vraag 32

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de mate waarin in Nederland reeds fosfor en stikstof uit zuiveringsslib worden gewonnen en, of en hoe de Minister dit stimuleert.

Antwoord 32

De rijksoverheid stimuleert de terugwinning van fosfor en stikstof uit zuiveringsslib niet specifiek. Het Ministerie van IenW schept de voorwaarden voor de markt en het is aan bedrijven om binnen die voorwaarden invulling te geven aan de terugwinning van, in dit geval, fosfor en stikstof. De terugwinning van fosfor en stikstof uit zuiveringsslib is toegestaan onder voorwaarden die zijn beschreven in het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP3), sectorplan 16 Waterzuiveringsslib. Het staat bedrijven vrij om met inachtneming van deze voorwaarden stoffen terug te winnen. Praktijkgegevens over de terugwinning van fosfor en stikstof uit zuiveringsslib zijn niet voorhanden. Waterschappen winnen overigens ook fosfor terug uit afvalwater; stikstof wordt nauwelijks teruggewonnen5.

De Commissie zet in de richtlijn in op terugwinning van fosfor en stikstof uit zuiveringsslib, en wil een concrete doelstelling in een later stadium samen met de experts van lidstaten uitwerken.

Vraag 33

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de Minister het aanmoedigen van gratis openbare toiletten voor vrouwen in agglomeraties van 10.000 inwoners of meer interpreteert en welke vervolgacties hij hiervoor gaat opzetten.

Antwoord 33

Zie het antwoord op vraag 12.

Vraag 34

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke wijze het verder bestrijden van microplastics een plaats heeft in de herziene richtlijn en of de Minister zich hiervoor inzet.

Antwoord 34

De richtlijn bevat bepalingen om microplastics te monitoren in afvalwater en slib. Om dit op een vergelijkbare wijze te doen is aan de Commissie een bevoegdheid toegekend om uitvoeringshandelingen vast te stellen voor de monitoringmethode. Microplastics worden met de huidige zuiveringstechnieken al grotendeels gezuiverd in het afvalwater en belanden in het zuiveringsslib, wat in Nederland wordt verbrand. Meer monitoring kan helpen om meer brongerichte maatregelen te nemen om te voorkomen dat microplastics in het afvalwater belanden.

Naar boven