22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 1620 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 mei 2013

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij drie fiches aan te bieden die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).

Fiche 1: Wijziging Gemeenschapsmerkenverordening en Herschikking Merkenrichtlijn (Kamerstuk 22 112, nr. 1618)

Fiche 2: Verordening modernisering EU handelsbeschermingsinstrumenten (Kamerstuk 22 112, nr. 1619)

Fiche 3: Mededeling bouwen aan de eengemaakte markt voor groene Producten.

De Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

Fiche: Mededeling bouwen aan de eengemaakte markt voor groene producten

1. Algemene gegevens

Titel voorstel: Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad: bouwen aan de eengemaakte markt voor groene producten, bevordering van betere informatieverstrekking over de milieuprestatie van producten en organisaties

Datum ontvangst Commissiedocument: 9 april 2013

Nr. Commissiedocument: COM(2013) 196

Pre-lex http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=202530

Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board SWD (2013) 111

Behandelingstraject Raad Milieuraad

Eerstverantwoordelijk ministerie Ministerie van Infrastructuur en Milieu

2. Essentie voorstel

De Europese Commissie stelde in haar «Stappenplan voor efficiënt hulpbronnengebruik in Europa» uit 2011 dat het voor hulpbronnenefficiëntie nodig is om er voor zorg te dragen dat burgers en overheden over de juiste stimulansen beschikken om de meest hulpbronnenefficiënte producten en goederen te kiezen. Deze mededeling over de eengemaakte markt voor groene producten beoogt de onzekerheid over wat een product of organisatie «groen» maakt weg te nemen, door de manier waarop de milieuprestaties daarvan worden gemeten te verbeteren en vergelijkbaar te maken. In de mededeling staat de lancering van een tweetal methoden centraal waarmee de milieuprestaties op een transparante en reproduceerbare wijze bepaald kunnen worden. De methode voor producten is de Product Environmental Footprint (PEF) en die voor bedrijven de Organisation Environmental Footprint (OEF). Om toepassing voor specifieke productcategorieën of bedrijfssectoren te vereenvoudigen en te vergemakkelijken en onderlinge vergelijking mogelijk te maken, worden de deelmethoden PEF-Category Rules en OEF-Sector Rules geïntroduceerd.

De methoden zijn gebaseerd op de levenscyclus (life cycle analyses, LCA) benadering en zijn zo goed mogelijk afgestemd met andere internationale ontwikkelingen op het gebied van de milieuvoetafdruk waaronder die van de World Business Council for Sustainable Development (WBCSD). De mededeling gaat vergezeld van een aanbeveling van de Commissie die de lidstaten en de particuliere sector aanmoedigt deze methoden op basis van vrijwilligheid te gebruiken op het gebied van berekenen, benchmarking, rapporteren en bekendmaken van milieuprestaties. Voorts wordt in het initiatief voorgesteld dat partijen tijdens een testfase van drie jaar samen met de Commissie nagaan of de voorgestelde methoden doeltreffend werken en kunnen worden toegepast. Het gaat daarbij ondermeer om de ontwikkeling van de genoemde deelmethoden, het opzetten van goede verificatiesystemen en het uitvinden van manieren om de resultaten te communiceren met bedrijfsleven en consumenten. In het kader van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken is de Commissie van plan de richtsnoeren voor claims op de milieuprestaties van producten uit te breiden. De Commissie nodigt partijen uit om bij te dragen aan het proces van testen en verdere ontwikkeling van de methoden. Blijkt de testfase succesvol, dan zal de Commissie met partijen overleggen hoe de positieve bevindingen van dit initiatief naar de praktijk kunnen worden vertaald.

3. Wat is de Nederlandse grondhouding ten aanzien van de bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit van deze mededeling en de eventueel daarin aangekondigde concrete wet- en regelgeving? Hoe schat Nederland de financiële gevolgen in, alsmede de gevolgen op het gebied van regeldruk en administratieve lasten?

De EU kent een gedeelde bevoegdheid met de lidstaten op het gebied van milieu. Op grond van o.a. artikel 191 en 192 VWEU is de EU bevoegd maatregelen te nemen op dit gebied.

De subsidiariteit wordt in beginsel positief beoordeeld, aangezien Nederland de ontwikkeling van een geharmoniseerde methodologie voor de bepaling van de milieuprestaties voor producten en bedrijven ondersteunt. Meer uniformering en harmonisatie in de wereld van keurmerken en labels is wenselijk.

De belanghebbende partijen worden door de Commissie uitgenodigd om de methoden op vrijwillige basis voor een periode van drie jaar te testen. Na de testfase zal de Commissie de voortgang evalueren alvorens te besluiten tot een volgende stap. Bij deze volgende stap zal de subsidiariteit nader worden bezien.

Ook de proportionaliteit wordt positief beoordeeld, aangezien de voorgestelde aanpak van de Commissie in de juiste verhouding staat tot het doel van harmonisatie van de bepaling van milieuprestaties. Zoals gezegd kunnen de methoden voor drie jaar op vrijwillige basis worden getest. Wel zal Nederland aandacht vragen voor de aansluiting van dit initiatief op de bepalings-methoden die voor specifieke productgroepen al zijn ontwikkeld of in ontwikkeling zijn (o.a. voor bouwproducten). De toepasbaarheid van de methoden PEF en OEF van de Commissie zal afhangen van de complexiteit en administratieve lasten die de methoden met zich mee zullen brengen. Daarom steunt Nederland het voorstel van de Commissie om eerst ervaring op te doen.

Deze mededeling heeft op zichzelf geen financiële consequenties voor de EU-begroting of de lidstaten, omdat uitvoering gebeurt op vrijwillige basis. Randvoorwaarde voor Nederland is dat de voorstellen haalbaar, betaalbaar, kosteneffectief en arm aan regeldruk zijn.

Uitgangspunt is voorts dat eventuele budgettaire gevolgen zullen worden ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen.

4. Nederlandse positie over de mededeling

Nederland is het eens met de inzet van de Commissie om op EU-niveau methoden te gebruiken voor het op een vergelijkbare en betrouwbare wijze meten van de milieuprestaties van producten en organisaties. Er bestaat een algemene behoefte om op een eenduidige en geharmoniseerde wijze milieuprestaties vast te stellen met het oog op de validatie van groene claims door middel van labels, keurmerken of andere milieukwalificaties. Bedrijven ondervinden problemen bij het zichtbaar maken van de milieuprestaties van hun producten waarbij veelal meerdere methoden aan de orde zijn en uiteenlopende productinformatie wordt gegenereerd. Dit komt de duidelijkheid en de onderlinge vergelijkbaarheid niet ten goede en vaak worden extra kosten gemaakt.

Nederland ziet graag dat dit initiatief van de Commissie aansluit op reeds genomen initiatieven binnen de EU ten aanzien van duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen, zoals de mededeling «strategie voor het duurzame concurrentievermogen van de bouwsector en de ondernemingen in die sector» (COM 2012 433) en de verordening «tot vaststelling van geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten» (EU 305/2011). Nederland is van mening dat de introductie van deze methoden een eerste stap is in de verbetering van de coherentie, transparantie en reproduceerbaarheid van de metingen van milieuprestaties, en dientengevolge uiteindelijk het vertrouwen in claims die de groenheid van producten en organisaties betreffen.

Nederland steunt het uitgangspunt van vrijwillige toepassing van de methoden gedurende een periode van drie jaar. In deze periode kunnen de methoden worden getest, verbeterd en verfijnd en kan draagvlak voor de toepassing worden verkregen. Deze aanpak heeft dus voorlopig geen gevolgen voor het bedrijfsleven, zij kunnen de huidige labels en keurmerken momenteel blijven hanteren. Als doel van de testperiode wordt gesteld dat uitspraken kunnen worden gedaan over de doeltreffendheid en bruikbaarheid van de voorgestelde methoden, en dat indien nodig alternatieven kunnen worden overwogen. Nederland streeft er naar de complexiteit, de benodigde kennis (voor het reken- en beoordelingswerk) en de administratieve lasten voor ondernemingen zo veel mogelijk te beperken. De testperiode zal ook op dit soort punten uitsluitsel moeten geven.

Nederland wil op een positieve wijze invulling geven aan de aanbeveling van de Commissie voor het gebruik van de methoden in de testperiode. Daarbij kan het gaan om gebruik in zowel nationale initiatieven als internationaal via de pilots die door de Commissie zullen worden gestart. In Nederland zijn op dit moment analyse en invulling van rekenmethodes actueel in bijvoorbeeld de voedsel- en bouwsector. Nagegaan zal worden in welke nationale initiatieven de aanbeveling een plaats kan krijgen. Zodra meer informatie beschikbaar komt over de pilots die de Commissie zal starten, zal worden nagegaan op welke wijze Nederland hieraan kan bijdragen. Het kan daarbij gaan om inbreng en deelname door overheid, bedrijfsleven en andere belanghebbende partijen.

Na de testperiode zal op basis van een evaluatie worden besloten over het vervolg, en kan de Commissie nieuwe voorstellen voorbereiden. Nederland kan zich vinden in deze aanpak. De toekomstige voorstellen moeten nader worden beoordeeld op subsidiariteit, proportionaliteit en financiële gevolgen en dienen te passen binnen de door de EU en Nederland aangegane internationale verplichtingen (o.a. WTO).

Naar boven