22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 1608 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 april 2013

In uw brief van 8 maart jongstleden verzoekt u mij het Nederlandse standpunt op de verordening inzake het Statuut en de financiering van Europese politieke partijen bij mijn collega’s van de EU landen, eventueel in de Raad Algemene Zaken, te bepleiten. Ik antwoord u mede namens de minister van Buitenlandse Zaken als volgt.

Dit dossier wordt in de Raad Algemene Zaken behandeld, waar de Minister van Buitenlandse zaken is vertegenwoordigd en hij het Nederlandse standpunt uitdraagt. In voorbereiding op de Raad Algemene Zaken wordt u als gebruikelijk geïnformeerd over de aldaar in te nemen Nederlandse positie.

De afgelopen periode heb ik mij ten volle ingespannen om steun voor het Nederlandse standpunt te verwerven. Zo heb ik op 6 februari jl. een bezoek aan het Europees Parlement in Straatsburg gebracht. Zoals ik u reeds bij brief van 15 februari 2013 (Kamerstuk 22 112, nr. 1572) heb laten weten heb ik hier gesproken met:

  • De heer Maros Sefcovic, Vice-President van de Europese Commissie, Commissaris voor Interinstitutionele Betrekkingen en Administratie, en vanuit de Commissie eerstverantwoordelijk voor deze verordening;

  • Een breed samengestelde delegatie van Nederlandse Europarlementariërs (CDA, ChristenUnie, D66, GroenLinks, PvdA, PVV, SP en VVD).

  • De heer Hannes Swoboda (Oostenrijk), voorzitter van de S&D-groep in het Europees Parlement;

  • Mevrouw Marietta Giannakou (EVP, Griekenland), rapporteur voor de Commissie Constitutionele Zaken van het Europees Parlement inzake dit voorstel;

  • De heer Enrique Guerrero Salom (S&D, Spanje), schaduwrapporteur voor de Commissie Constitutionele Zaken.

Verder heb ik om het Nederlandse standpunt bij mijn collega’s te bepleiten een aantal ambassadeurs op mijn departement gesproken, te weten de ambassadeurs van Duitsland, Frankrijk en Polen. Naast deze gesprekken die ik voerde zijn er ook bilaterale contacten op ambtelijk niveau, er is onder meer gesproken met de ambassadeur van EU-voorzitter Ierland, en zijn de besprekingen op ambtelijk niveau in Raadsverband voortgaand.

De commissie Constitutionele Zaken van het Europees Parlement, waar het voorstel wordt behandeld, heeft op 15 april 2013 ingestemd met een onderhandelingsmandaat voor de verordening betreffende het statuut voor Europese politieke partijen en Europese politieke stichtingen. Tevens is een onderhandelingsteam ingesteld dat namens het Europees Parlement de onderhandelingen over de genoemde verordening zal voeren. Dit is voor het voorzitterschap aanleiding om informeel het gesprek met het Europees Parlement te starten. Daarbij is voor de Raad de leidende vraag welke instantie de registratie en verificatie op zich gaat nemen en wat de precieze rol van het Europees Parlement in dit proces zal zijn. Zowel binnen de Raad als ook binnen een substantieel deel van het Europees Parlement zijn er bedenkingen en vragen bij de voorgestelde rol van het Europees Parlement in de verordening. Het onderhandelingsmandaat is dan ook slechts met een nipte meerderheid aangenomen. De bedenkingen binnen het Europees Parlement hebben er echter in deze fase niet toe geleid dat de rol van het Europees Parlement in het registratie- en verificatieproces reeds is aangepast in het onderhandelingsmandaat voor de delegatie van het Europees Parlement.

Afhankelijk van de voortgang van de informele besprekingen zullen mijn collega van Buitenlandse Zaken en ik bij gelegenheid het standpunt van Nederland op dit dossier (nader) bepleiten.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

Naar boven