22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 1229 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 september 2011

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij drie fiches aan te bieden die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC).

  • Fiche 1: mededeling en verordening digitale tachograaf (kamerstuk 22 112, nr. 1228)

  • Fiche 2: verordening meerjarenplan Baltisch zalmbestand

  • Fiche 3: mededeling en wijziging richtlijn zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen (kamerstuk 22 112, nr. 1230)

De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

H. P. M. Knapen

Fiche: verordening meerjarenplan Baltisch zalmbestand

1. Algemene gegevens

Titel voorstel: Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarenplan voor het Baltische zalmbestand en de visserijtakken die dat bestand exploiteren.

Datum Commissiedocument: 12 augustus 2011

Nr. Commissiedocument: COM(2011) 470

Prelex: http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=200747

Nr. Impact Assessment Commissie en Opinie Impact Assessment Board: SEC(2011)986 en SEC(2011)987

Behandelingstraject Raad: Landbouw en Visserij Raad (datum vooralsnog onbekend)

Eerstverantwoordelijk ministerie: Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

Rechtsbasis, besluitvormingsprocedure Raad, rol Europees Parlement, gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen:

  • a) Rechtsbasis: Artikel 43, lid 2, van Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

  • b) Besluitvormingsprocedure Raad en rol Europees Parlement: Het EP heeft medebeslissingsrecht en de Raad stemt met gekwalificeerde meerderheid

  • c) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen: Gedelegeerde handelingen voor

    artikel 6 (vaststelling vangstmogelijkheden voor de riviervisserij);

    artikel 7 (vaststelling vangstmogelijkheden voor de zeevisserij):

    artikel 11 (technische en instandhoudingsmaatregelen);

    artikel 25 (wijziging bijlagen: lijst van wildezalmrivieren, informatie voor de machtigingen voor speciale activiteiten en minimumvereisten vangstaangiften).

    Uitvoeringshandelingen voor: (artikel 12) het uitzetten van jonge vis middels een onderzoeksprocedure.

2. Samenvatting BNC-fiche

Korte inhoud voorstel

Het onderhavige voorstel betreft een meerjarenplan voor het duurzame beheer van de zalm in de Oostzee. Het beheer is erop gericht om de exploitatie op zee door commerciële niet recreatieve vaartuigen op niveau van Maximale Duurzame Opbrengst (MSY) te brengen. Verder zijn er concrete doelstellingen en targets gesteld voor de omvang van jonge vis in de rivieren. De Baltische lidstaten dienen hiertoe plannen met technische maatregelen op te stellen en intensief wetenschappelijk onderzoek te doen. Het vrijlaten van gekweekte vis wordt uitgefaseerd om genetische diversiteit van de wilde bestanden in stand te houden. Het voorstel is in overeenstemming met het milieubeleid van de Europese Unie, in het bijzonder met de Habitatrichtlijn, de Kaderrichtlijn Water en de Kaderrichtlijn mariene strategie.

– Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel

  • Bevoegdheid: artikel 3, lid 1, onder d VWEU, exclusieve bevoegdheid

Subsidiariteit: n.v.t.

Proportionaliteit: positief

Implicaties/risico’s/kansen: geen

Nederlandse positie en eventuele acties: Nederland heeft geen visserijbelangen in de Oostzee. Nederland is positief ten aanzien van de doelstellingen en aanpak van dit voorstel, maar kritisch over de overdracht van bevoegdheden aan de Europese Commissie (gedelegeerde handelingen).

3. Samenvatting voorstel

– Inhoud voorstel:

Het onderhavige voorstel betreft een meerjarenplan voor het duurzame beheer van de zalm in de Oostzee. Wetenschappelijk advies heeft aangegeven dat de bestanden in een aantal van de circa 30 wilde zalm rivieren in de Oostzee zijn buiten biologisch veilige grenzen. Een niet-bindend plan voor het beheer, opgezet door de Internationale Visserijcommissie voor de Oostzee in 1997, liep af in 2010. Het thans voorgestelde beheer is erop gericht om de exploitatie op zee door commerciële niet recreatieve vaartuigen op niveau van Maximale Duurzame Opbrengst (MSY) te brengen. Verder zijn er concrete doelstellingen en targets gesteld voor de omvang van jonge vis in de rivieren. Het vrijlaten van gekweekte vis wordt uitgefaseerd om genetische diversiteit van de wilde bestanden in stand te houden.

– Impact assessment Commissie

Er zijn 2 scenario’s vergeleken met een situatie waarin er geen plan zou zijn.

Het eerste scenario is een klassiek beheerplan voor alleen de visserij op zee. Naar inschatting van de deskundigen leidt dit niet tot de gewenste economische verbetering en instandhouding van de genetische diversiteit. Daarom is de voorkeur gegeven aan een integraal beheerplan (scenario 2), met nauwe samenwerking met milieuregelgeving. Dit zou ook moeten leiden tot een sterker commitment van lidstaten en stakeholders.

4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel

a) Bevoegdheid:

De Commissie baseert haar voorstel op artikel 43, lid 2, VWEU. Het Gemeenschappelijke Visserijbeleid is een exclusieve bevoegdheid van de Unie. Nederland kan zich vinden in deze rechtsgrondslag. Een aantal lidstaten is echter van mening dat voor de onderdelen van beheerplannen betreffende het vaststellen van de vangstmogelijkheden, de Raad als enige bevoegd is. Volgens hen zouden die onderdelen gebaseerd moeten zijn op artikel 43, lid 3, VWEU.

b) Subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel:

Subsidiariteit: Niet van toepassing aangezien het een exclusieve bevoegdheid betreft. Hoewel wilde zalm een soort is die niet alleen in zee, maar ook in de rivieren voorkomt, wordt de soort toch gekwalificeerd als «biologische rijkdom van de zee» In het kader van het gemeenschappelijke visserijbeleid.

c) proportionaliteit: positief. Nederland is positief ten aanzien van de doelstellingen en aanpak van dit voorstel. Met deze maatregelen kan worden voldaan aan het doel van het gemeenschappelijk Visserij Beleid (GVB) om te zorgen voor een vanuit economisch, ecologisch en sociaal oogpunt duurzame exploitatie van d visbestanden. Daarmee wordt tevens de doelstelling van het herstel van de visbestanden gediend.

d) Nederlands oordeel over de voorstellen op het gebied van gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen:

Nederland is kritisch over de overdracht van bevoegdheden aan de Europese Commissie (gedelegeerde handelingen).

5. Financiële implicaties, gevolgen voor regeldruk en administratieve lasten

  • a) Consequenties EU-begroting: Er is financiële bijstand mogelijk vanuit het Europees Visserij Fonds binnen de bestaande begroting. Het betreft een reeds bestaand fonds waavan de plafonds al vastgesteld zijn.

  • b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/of decentrale overheden: geen

  • c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger: geen

  • d) Gevolgen voor regeldruk/administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden, bedrijfsleven en burger: geen

6. Implicaties juridisch

  • a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo): geen

  • b) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: onbekend

  • c) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling: neen

7. Implicaties voor uitvoering en handhaving

  • a) Uitvoerbaarheid: n.v.t.

  • b) Handhaafbaarheid: n.v.t.

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

Er zijn geen consequenties voor ontwikkelingslanden.

9. Nederlandse positie

Nederland heeft geen visserijbelangen in de Oostzee. Nederland hecht er wel aan dat duurzaamheid in het beheer van visserijbestanden in alle Europese wateren op gelijke wijze wordt gerealiseerd. Nederland staat dan ook positief tegenover dit voorstel, aangezien het op de middellange termijn moet leiden tot een duurzaam zalmbestand in de Oostzee. In het voorstel van de Commissie is rekening gehouden met de wetenschappelijke adviezen en met de stakeholders. Positief is verder dat dit voorstel bijdraagt aan het behalen van de doelstellingen van het Europees milieubeleid (in het bijzonder de EU Kaderrichtlijn Water, EU Kaderrichtlijn Mariene Strategie en de EU Habitatrichtlijn). Nederland stemt in met de rechtsgrondslag van dit plan (namelijk artikel 43, lid 2, VWEU), maar is kritisch over de toepassing van gedelegeerde handelingen waar het feitelijk uitvoeringselementen betreft. Dit geldt in het bijzonder wanneer het in feite uitvoerende maatregelen betreft die nationaal genomen moeten worden, zoals het vaststellen van vangstmogelijkheden voor de rivier visserij en het nemen van technische maatregelen (artikelen 6 en 11 van het voorgestelde beheerplan). Vraag is met name of de vast te stellen gedelegeerde handelingen wel een algemeen karakter hebben, hetgeen een voorwaarde is om een gedelegeerde handeling aan te nemen. Het gaat immers om maatregelen die naar alle waarschijnlijkheid per lidstaat anders worden ingevuld (zo zal de visserijsterftecoëfficiënt voor zalmbestanden in wildezalmrivieren niet in elke lidstaat gelijk zijn). Een uitvoeringshandeling (onderzoeksprocedure) ligt hier meer voor de hand, ook omdat de lidstaten op deze manier via een comité invloed op de besluitvormingsprocedure kunnen uitoefenen.

Daarnaast plaatst Nederland vraagtekens bij artikel 27 van het voorstel. Conform de artikelen 6 en 11 hebben de lidstaten de bevoegdheid om verschillende maatregelen vast te stellen. Op grond van artikel 27 verkrijgt de Commissie de mogelijkheid om deze bevoegdheid van de lidstaten in te trekken wanneer een lidstaat geen of ondoeltreffende maatregelen vaststelt. Dit besluit tot intrekking maakt volgens het artikel een einde aan de delegatie van de bevoegdheden die in het besluit worden vermeld. Allereerst vraagt Nederland zich af waarom het nodig is om via een besluit de bevoegdheden van de lidstaten in deze in te trekken. Het feit dat de Commissie kan handelen middels een gedelegeerde handeling als een lidstaat niet of niet doeltreffend optreedt is afdoende. Een besluit om de bevoegdheid van de lidstaat expliciet in te trekken lijkt in deze dan ook disproportioneel. Daarnaast wekt de formulering van artikel 27 van het voorstel verwarring. Bij delegatie van bevoegdheid in een Europese wetgevingshandeling wordt in eerste instantie gedacht aan delegatie in de zin van artikel 290 VWEU, dus delegatie aan de Commissie. Deze verwarring wordt nog vergroot doordat in het voorafgaande artikel nadere details over het vaststellen van gedelegeerde handelingen door de Commissie worden gegeven. Ten slotte acht Nederland een periodieke evaluatie van het plan wenselijk.

Naar boven