22 054
Wapenexportbeleid

nr. 51
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 23 juni 2000

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft een aantal vragen aan de regering voorgelegd over het wapenexportbeleid.

De minister van Buitenlandse Zaken heeft deze vragen, mede namens de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de staatssecretaris van Economische Zaken, beantwoord bij brief van 5 november 1999.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

De Boer

De griffier van de commissie,

Hommes

1

Wat zijn de resultaten van de politieke verklaring over de wapenexport naar Sub-Sahara Afrika, in het bijzonder naar de Grote Meren Regio?

Welke wapenstromen zijn naar dit gebied gegaan en door welke landen zijn ze geleverd? (blz. 10)

De EU Verklaring vestigt in duidelijke bewoordingen de aandacht op de gevaren die samenhangen met de oncontroleerbare wapenstromen in en naar het Grote Meren Gebied. Met de Politieke Verklaring hebben de lidstaten bovendien uitdrukking gegeven aan de wens deze wapenstromen in te dammen. Zij kwamen overeen zich te onthouden van het leveren van wapens aan deze regio. De Verklaring geeft hiermee een duidelijk signaal. Daarnaast heeft de Verklaring mede geleid tot een intensievere samenwerking tussen de EU en de Southern African Development Community (SADC) bij de bestrijding van de illegale wapenhandel, alsook tot de oprichting van een EU-SADC werkgroep illegale wapenhandel. Tenslotte biedt de Politieke Verklaring een kapstok om de problematiek aan te snijden in de reguliere dialoog met de aan de EU Geassocieerde Landen, waarvan een aantal volgens sommige aanwijzingen betrokken is bij de illegale handel in wapens naar het Grote Meren Gebied.

Veel wapens die tijdens de Koude Oorlog zijn geproduceerd en geëxporteerd worden al jaren overgebracht van conflict naar conflict. Echter ook nieuwe wapens vinden hun weg naar conflicthaarden in de Grote Meren Regio.

2

Gesteld wordt dat de voorstellen van de Europese Commissie om de uitvoerprocedures van strategische goederen te vereenvoudigen niet tot overeenstemming hebben geleid. Zijn er sinds 1998 ontwikkelingen op dit punt gaande die erop wijzen dat een gemeenschappelijk beleid door de EU gevoerd gaat worden? (blz. 11)

De Europese Raad van Keulen concludeerde dat zij een competitieve en dynamische Europese defensie industriële en technologische basis wenselijk acht.

Zoals bekend is het wapenexportbeleid van de EU-lidstaten nationaal beleid. Dit brengt met zich mee dat de samenwerking op defensie-materieel gebied in de EU kan worden belemmerd door onderling uiteenlopende procedures. De Commissie wenst, mede in het licht van de Conclusies van de Europese Raad, toe te werken naar de aanvaarding van maatregelen die beogen het intra-verkeer in militaire goederen tussen de lidstaten van de EU te vereenvoudigen, zonder dat de nationale bevoegdheden van de lidstaten in dezen worden aangetast. De Commissie streeft naar de aanvaarding van een Gemeenschappelijk Standpunt, waarin de Raad zich ten doel stelt concrete maatregelen op dit vlak uit te werken. Dit ontwerp-Gemeenschappelijk Standpunt is evenwel nog niet op Raadsniveau besproken. Daar tot dusver enkele Lidstaten zich verzetten tegen een bemoeienis van de Commissie met deze materie, is het in dit stadium nog niet goed te voorspellen of, en zo ja wanneer het voorstel de Raad zal bereiken.

3

Wil de regering nader aangeven welke handelspolitieke belangen op mondiaal niveau meespelen in het wapenexportbeleid? Kan dat aan de hand van voorbeelden nader worden toegelicht? (blz. 12)

Afgezien van incidentele schenkingen van militair materieel aan economisch zwakke bondgenoten of de subsidiëring van wapenaankopen als onderdeel van buitenlands- en veiligheidsbeleid, gaat het bij uitvoer van militaire goederen meestal om reguliere commerciële transacties en spelen er derhalve handelspolitieke belangen. De mate waarin zulke belangen hun stempel op het wapenexportbeleid van een land drukken, zal van land tot land verschillen. Sinds het einde van de Koude Oorlog en de daarmee verband houdende daling in de defensiebudgetten zijn zowel in de Westerse wereld als in de landen van het voormalige Warschau Pact nationale defensie-industrieën in toenemende mate afhankelijk van de export van hun producten.

Soms, zoals bij afstotingsactiviteiten, treden overheden bovendien zelf op als exporteur van militaire goederen of zijn zij, middels eigendom of deelnemingen in de defensiesector, zeer nauw betrokken bij de uitvoer naar derde landen. Ook als het om transacties van private ondernemingen gaat, zijn er overheden die in hun wapenexportbeleid het effect van mogelijke of al verkregen buitenlandse orders op de handelsbalans of de werkgelegenheidssituatie in eigen land meewegen. In die zin bestaat er mondiaal gezien niet alleen concurrentie tussen private aanbieders van militaire goederen, maar zijn ook overheden direct of indirect betrokken – en dus met elkaar in concurrentie – bij de verwerving van buitenlandse defensie-orders.

4

Zijn door de «denial notifications» van Nederland geen exportvergunningen door andere EU-landen afgegeven? Op welke wijze wordt gecontroleerd of een door Nederland afgewezen aanvraag niet door een ander EU-land wel wordt gehonoreerd?

De EU Gedragscode voor de wapenexport schrijft voor dat een lidstaat die een aanvraag voor de uitvoer van goederen ontvangt voor een bestemming waarvoor een andere lidstaat reeds eerder een uitvoervergunning voor soortgelijke goederen heeft geweigerd, met deze andere lidstaat een consultatieprocedure opent. Gelet op de aard van de Gedragscode betreft dit een de lidstaten politiek bindende procedure, die het land dat aanvankelijk de uitvoer weigerde in staat stelt zijn beweegredenen bij de lidstaat die de uitvoer overweegt nogmaals duidelijk voor het voetlicht te brengen. Nadat de consultaties hebben plaatsgevonden, besluit de lidstaat waar de nieuwe aanvraag is gedaan zelfstandig over de honorering daarvan, en stelt de lidstaat die eerder de vergunning weigerde van dit besluit op de hoogte. In de periode bestreken door het Jaarrapport 1998 hebben geen consultaties plaatsgevonden over de door Nederland gemelde «denial notifications» (overigens wel in het lopende jaar).

5

Kan de zin: «Voorts is voor het jaarrapport 1998 van belang dat de behandeling van aanvragen op India en Pakistan als reactie op de aldaar verrichte kernproeven in mei werd opgeschort en dat dit in de meeste gevallen tot aanhouding i.p.v. formele afwijzing van zulke aanvragen heeft geleid» nader worden gespecificeerd? Waarom zijn de meeste aanvragen niet afgewezen? Wat is de bedoeling van de aanhouding? Hoeveel aanvragen zijn aangehouden?

Direct na de kernproeven in India en Pakistan werd in mei 1998, als een van de signalen van afkeuring, een stop afgekondigd op de afgifte van vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen naar die landen. Na afwijzing van enkele aanvragen die op dat moment al geruime tijd in behandeling waren, is vervolgens steeds bij de aanvragers van vergunningen geïnformeerd of zij prijs stelden op een formele afwijzingsbeschikking waartegen zij desgewenst bezwaar en beroep aan zouden kunnen tekenen, of dat zij de voorkeur gaven aan aanhouding van de aanvragen. Meestal werd geopteerd voor het laatste, omdat aangehouden aanvragen bij beeindiging van de afgiftestop automatisch geactiveerd worden en de aanvrager dus niet zelf met een geheel nieuwe aanvraag terug hoeft te keren naar het begin van de vergunningenprocedure. Bij elkaar worden op dit moment aldus 23 aanvragen op India en Pakistan aangehouden.

6, 7, 8, 20, 41 en 42

Wat is de actuele stand van zaken over de VN-wapenregister als nieuw criterium voor het wapenexportbeleid? Wat is het resultaat van de bespreking van het EU-jaarrapport over de wapenexport door de Raad? Is nu een aanpassing van de Gedragscode in de EU haalbaar?

Wat is het definitieve standpunt van het kabinet over opname van het criterium: deelname aan de VN-wapenregister als 9e criterium voor het wapenexportbeleid?

Ten aanzien van welke landen, waaraan momenteel leveranties van strategische goederen vanuit Nederland plaatsvinden, zal de toepassing van het criterium: deelname aan de VN-wapenregister consequenties hebben?

In december 1998 (zie kamerstuk 22 054, nr. 43, zie ook regeerakkoord 1999) meldde de minister inzake invoering nieuw criterium (aansluiting VN wapen register), dat Nederland in het kader van de EU hiervoor steun wil verkrijgen. In september 1999 zou Nederland de conclusie moeten trekken of het al dan niet lukt. Is een aanpassing van de gedragscode in de EU haalbaar? Wordt het zogenaamde negende criterium nationaal ingevoerd? En wanneer? (blz. 4, 5)

In het Regeerakkoord Kok II werd het streven aangekondigd een nieuw criterium voor de wapenexport in te voeren, te weten de deelname van het land van eindbestemming aan het VN Wapenregister. Is dit criterium ondertussen ingevoerd, en zo ja, per welke datum? Zo neen, wanneer zal dit nieuwe criterium ingevoerd worden? Kan de regering de Kamer een overzicht geven van de landen die niet deelnemen aan dit Register, alsmede een lijst van de landen die wel deelnemen met specificatie van hetgeen zij opgaven?

Is het juist dat landen ook deel kunnen nemen aan dit VN Wapenregister door te melden dat ze geen informatie door kunnen/willen geven? Indien juist, kan er dan een uitzondering in het nieuwe criterium geformuleerd worden, waaruit blijkt dat Nederland dergelijke landen ook beschouwt als landen die niet deelnemen aan het register?

De Algemene Raad van 11 oktober jl. heeft het EU Jaarrapport over de wapenexport aanvaard. Daarin wordt onder meer melding gemaakt van de discussies die hebben plaatsgevonden over de Nederlandse wens tot opname van deelname aan het VN-Wapenregister als criterium voor wapenexporten vanuit EU-landen. Overeenstemming over de introductie van het nieuwe criterium in de EU Gedragscode is uitgebleven. Wel bleek dat diverse lidstaten sympathiek tegenover de Nederlandse gedachte stonden. Zij gaven de voorkeur aan een introductie van dit criterium als onderdeel van het zesde criterium van het wapenexportbeleid boven de introductie van een nieuw zelfstandig criterium.

In haar brief van 4 december 1998 (Kamerstuk 22 054 nr. 40) stelde de Regering reeds dat, indien overeenstemming in de EU over dit onderwerp uitblijft, zij zal overgaan tot nationale invoering.

Nu blijkens het EU Jaarrapport van oktober jl. overeenstemming over dit onderwerp inderdaad is uitgebleven, zal de Regering het nationale beleid inrichten conform het gestelde in de brief van 4 december 1998. Wij zullen U hierover nader inlichten tijdens het debat van 9 november 1999.

Een lijst van landen die in 1998 deelnamen aan het VN-wapenregister treft U in de bijlage bij deze antwoorden aan. De stelling dat landen ook kunnen deelnemen aan het Register door te melden dat zij geen informatie kunnen of willen geven is voor de toepassing van dit criterium niet relevant. Nederland beoordeelt de deelname aan het Register op basis van de gedane positieve opgaven van de importgegevens t.b.v. de laatst beschikbare jaarrapportage van het Register. Vanzelfsprekend is het zeer wel mogelijk dat een land deelneemt aan het Register ook al meldt het een nul-opgave in verband met het feit dat in de voorbije periode geen importen plaatsvonden.

9

Zou de regering voorstander zijn van de omzetting van het Wassenaar Arrangement tot verdrag met juridisch bindende bepalingen?

Het Wassenaar Arrangement (WA) helpt de exportcontrole-autoriteiten van de deelnemende landen door middel van onderlinge uitwisseling van gegevens een zo compleet mogelijk beeld te krijgen van de handelsstromen in strategische goederen.

Anders dan bijvoorbeeld de EU-Gedragscode voor wapenexport schrijft het WA geen formele toetsingscriteria voor. Derhalve zou de winst van omzetting van het huidige politieke arrangement in een verdrag, ook al bestaat daar van Nederlandse zijde geen bezwaar tegen, zeer beperkt zijn. Voorts is al tijdens de onderhandelingen over de totstandkoming van het Wassenaar Arrangement gebleken dat meerdere, en qua militaire export, grote deelnemers principieel bezwaar zouden hebben tegen een verdragsstatus. Als deze deelnemers zouden afhaken, boet een van de belangrijkste producten van het Wassenaar Arrangement (een zo compleet mogelijke beeld van de handelsstromen en het overleg daarover) aan betekenis in. Om die redenen dringt Nederland niet aan op omzetting in een verdrag.

10

Heeft de evaluatie van het Wassenaar Arrangement plaats gevonden? Zo ja, wat zijn de conclusies van deze evaluatie?

De eerste evaluatie van het Wassenaar Arrangement zal vermoedelijk begin december, tijdens de komende plenaire vergadering, worden afgerond. Gegeven de grote hoeveelheid voorbehouden die nu nog op de ontwerpconclusies rusten, acht de regering het nog te vroeg om zelfs maar de contouren van het resultaat van die evaluatie te schetsen. Mocht het lukken de evaluatie in december af te ronden, dan zegt de regering toe de Kamer zo spoedig mogelijk na de jaarwisseling over de resultaten te zullen informeren.

11

Wat wordt uiteindelijk de status van het «Nationaal Overleg ter Voorkoming en Bestrijding van de illegale Handel in Conventionele Wapens»? (blz. 3)

In onderling overleg is overeengekomen de huidige (informele) status van het Nationaal Overleg ter Voorkoming en Bestrijding van de Illegale Handel in Conventionele Wapens te handhaven. De deelnemers aan het overleg zijn unaniem van mening dat het overleg in zijn huidige vorm voldoende mogelijkheden biedt om aan de in augustus 1998 geformuleerde doelstellingen (het bevorderen van de onderlinge uitwisseling van informatie en de coördinatie van de Nederlandse inbreng in de diverse internationale gremia) te voldoen.

12

Welke trends worden in EU-verband gesignaleerd m.b.t. illegale handel in Europa? Is er enige studie gemaakt naar de handel in kleine en lichte wapens in de Balkanregio?

Met de aanvaarding van het «EU Programma ter Voorkoming en Bestrijding van de Illegale Handel in Conventionele Wapens» (juni 1997), de «EU Gedragscode inzake Wapenexporten» (juni 1998) en het «EU Gemeenschappelijk Optreden inzake de Bijdrage van de Europese Unie aan de Bestrijding van de Destabiliserende Accumulatie en Verspreiding van Handvuurwapens en Lichte Wapens» (december 1998) is het thema illegale wapenhandel niet alleen stevig verankerd op de Europese politieke agenda, maar is tevens een bruikbaar instrumentarium in het leven geroepen om de illegale handel in en vanuit de EU aan te pakken en, zo mogelijk, te voorkomen.

Betrouwbare gegevens over illegale wapenhandel in de Balkanregio zijn schaars. Een uitputtend onderzoek is voor zover bekend tot op heden niet uitgevoerd.

13

Op welke conflictgebieden in Zuid-, Centraal- en Oost-Europa gaat de aandacht van de Eu zich concentreren? Hoe ziet het actieprogramma eruit als het gaat om daadwerkelijke implementatie? (blz. 4)

De implementatie van het EU Programma krijgt thans binnen Europa vooral vorm in de EU bijdrage aan het wapeninzamelingsproject in het Gramsh-district in Albanië. Momenteel wordt overwogen tevens een bijdrage te leveren aan wapeninzamelingsactiviteiten in Georgië (Zuid-Ossetië). In dit verband kan voorts worden opgemerkt dat Nederland met een aantal EU-partners betrokken is bij een op het EU Programma gebaseerd project van de Britse NGO Saferworld dat de samenwerking tussen de EU en de Geassocieerde EU-partners op dit gebied tracht te bevorderen. Ook buiten EU-kader zetten individuele lidstaten zich in voor de implementatie van de in het EU Programma opgenomen doelstellingen in Centraal- en Oost-Europa. In de discussies over het Stabiliteitspact wordt in toenemende mate aandacht besteed aan de problematiek van de (illegale handel in) kleine wapens. In het kader van de onderhandelingen over de op de Dayton-akkoorden gebaseerde «artikel V» Regionale Wapenbeheersingsovereenkomst is Nederland de zg. chef-de-file geworden voor het onderdeel kleine wapens. Ook in de Euro Atlantische Partnerschapsraad van de NAVO staat het thema regelmatig op de agenda. In het verlengde hiervan organiseert Nederland op 2–3 december a.s. samen met Bulgarije een kleine wapens seminar in Den Haag.

14

Hoe is nu de stand van zaken omtrent het wapeninzamelings- en vernietigingsproject in Albanië? (blz. 5).

Wordt Kosovo door de EU beschouwd als een gebied waar ook een project gestart kan worden, vergelijkbaar met het project van het Grote Meren Gebied? Hoe staat de Nederlandse regering tegenover een dergelijk initiatief? (blz. 5)

Het UNDP pilot-project inzake wapeninzameling in het Albanese Gramsh district nadert zijn afronding. Hierop is besloten het project uit te breiden naar een aantal nabij gelegen gebieden. Het project wordt door de betrokken partijen beschouwd als een succesvolle eerste stap. Tussen de uitvoerende organisatie UNDP en de Albanese autoriteiten zijn geen afspraken gemaakt over de vernietiging van de tot op heden ingezamelde wapens. De Albanese autoriteiten hebben zich echter tegenover de mede-financierende EU bereid getoond op korte termijn tot vernietiging van de ingezamelde wapens over te gaan.

De aanwezigheid van grote aantallen kleine wapens speelt een destabiliserende rol op de Balkan. Nederland streeft er dan ook in verschillende fora (Stabiliteitspact, Dayton V, NAVO-EAPR) naar de proliferatie van kleine wapens specifiek in deze regio aan banden te leggen. Een nieuw initiatief van de EU naast de reeds lopende initiatieven in de genoemde fora lijkt op dit moment niet veel meerwaarde te kunnen bieden. Daarnaast zijn v.w.b. Kosovo specifieke arrangementen van toepassing, met name de onder toezicht van KFOR gemaakte afspraken over het (voormalige) UCK.

15

Hoe haalbaar acht de regering de aanvaarding van een Verklaring tijdens de OVSE-top in Istanbul? Zijn er signalen die in een positieve richting wijzen? (blz.8)

Veel landen hebben zich positief uitgesproken over het door de EU en Canada gezamenlijk in het Forum voor Veiligheidssamenwerking ingediende ontwerpbesluit inzake kleine wapens in de OVSE. Het ontwerpbesluit roept onder meer op tot de organisatie van een OVSE-seminar over de problematiek van de kleine wapens in de eerste maanden van 2000. Daarnaast bevat het besluit een bepaling op grond waarvan een werkgroep van het Forum voor Veiligheidssamenwerking zal worden belast met de nadere uitwerking van maatregelen die in OVSE-verband kunnen worden aangenomen. Naar verwachting zal het betreffende besluit een plaats krijgen in de slotverklaring van de aanstaande OVSE-Top in Istanbul.

16

Wat is de opstelling van Rusland t.a.v. het project vernietiging van wapens en munitie in Moldavië? Welke rol speelt Rusland bij de implementatie van dit project? (blz. 9)

De afgelopen maanden is weinig vooruitgang geboekt met de voorgenomen afvoer en vernietiging van overtollige Russische wapens en munitie in Transdnjestrië. Het OVSE assessment-team dat onder leiding van Frankrijk een plan van aanpak zou opstellen heeft nog geen toestemming gekregen het betrokken gebied te bezoeken. De impasse in de dialoog tussen Russische en Transdnjestrische leiders is hier vooral debet aan. Daarnaast speelt de kwestie van de terugtrekking van Russische troepen uit het bewuste gebied een grote rol. In de visie van Moldavië gaat het Russische voorstel terzake dat in juni jl. werd voorgelegd niet ver genoeg. Zonder overeenstemming tussen alle betrokken partijen op deze en andere openstaande punten lijkt een spoedig begin van de afvoer resp. vernietiging niet aannemelijk.

17 en 43

Hoe kan het dat terwijl de Nederlandse defensie-industrie bescheiden van omvang is, toch de zevende wapenexporteur is en over 1998 zelfs zesde (SIPRI Yearbook 1999)? (Algemene vraag)

Hoewel herhaaldelijk wordt aangegeven dat de Nederlandse defensie-industrie bescheiden van omvang is, stond Nederland voor het jaar 1998 op de zesde plaats van de grootste wapenexporteurs wereldwijd (SIPRI Yearbook 1999). Is dit een gewenste ontwikkeling? Zo ja, waarom? Zo neen, welke maatregelen gaat de regering nemen?

Het SIPRI baseert zich bij de samenstelling van een rangorde van wapenexporterende landen op gegevens uit open bronnen over uitvoertransacties in een zestal categorieën militaire systemen, waarbij schattingen worden gemaakt van de waarde van zulke transacties. De zes categorieën zijn: vliegtuigen, gepantserde voertuigen, groot kaliber geschut (100 mm), radarsystemen, geleide raketten en schepen1. Buiten beschouwing blijven derhalve lichte vuurwapens en klein kaliber geschut (100 mm), ongeleide raketten, bommen, torpedo's en andere munitie, militaire elektronica anders dan radar, alsook alle onderdelen. Door deze selectie van het SIPRI wegen zowel de Nederlandse afstotingsactiviteiten (in de afgelopen jaren stootte Defensie grote hoeveelheden overtollige pantservoertuigen, tanks, houwitsers, alsook fregatten af) als de zeer prominente positie van de Nederlandse radarindustrie op de wereldmarkt extra zwaar.

Zonder af te willen dingen op de validiteit van de Zweedse gegevens (het SIPRI geeft in zijn methodologische toelichting immers duidelijk aan waar de cijfers vandaan komen en welke selectie gemaakt is), kan ter vergelijking gewezen worden op een rangorde van wapenexporterende landen, zoals opgesteld door het Bureau wapenbeheersing (ACDA) van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken1 (noot 2). Hierin wordt de uitvoer van een veel breder scala aan militaire goederen in kaart gebracht, zodat bijvoorbeeld het cijfer over 1996 voor de VS zelf uitkomt op US$ 23,5 miljard, terwijl het SIPRI voor dat jaar voor de VS slechts US$ 9,7 miljard registreert. Volgens die Amerikaanse rangorde komt de Nederlandse wapenexport in 1996 wereldwijd gezien op een 10e plaats, terwijl een land als Zweden (12e bij SIPRI) op een 5e plaats komt. Om bij de vergelijking tussen Nederland en Zweden te blijven, biedt een tweede ACDA-rangorde ook interessante data. Ditmaal betreft het een rangorde (eveneens over 1996) van de omvang van de wapenexport per land als percentage van de totale export van dat land. Zweden scoort daar met 1,4% een 9e plaats en Nederland met 0,2% een 28e plaats.

Welk van de rangorden relevanter of realistischer is, hangt in hoge mate af van de gewenste definitie van het begrip wapenexport. Bij een beperkte definitie, met de nadruk op complete wapensystemen, levert SIPRI vermoedelijk de meest relevante indeling, zij het dat de opname van radarapparatuur en het weglaten van vuurwapens en klein kaliber geschut nogal inconsistent lijkt. Bij een brede definitie, waarbij zo veel mogelijk militaire goederen in ogenschouw worden genomen, levert ACDA vermoedelijk een relevanter beeld. In beide gevallen zijn harde data echter aangevuld met schattingen over aantallen en waarden. Omdat veel landen geen officiële gegevens verstrekken over de omvang van de uitvoer van militaire goederen en landen die dat wel doen daarbij niet altijd de zelfde methodologie hanteren, zal altijd enig giswerk noodzakelijk zijn bij het bepalen van de positie van Nederland in de rangorde van wapenexporterende landen. Het doel van het wapenexportbeleid is overigens niet gelegen in een wens om de uitvoer van militaire goederen als zodanig terug te dringen, maar om er op toe te zien dat de export van de defensie-industrie en de afstotingsactiviteiten van het eigen defensie-apparaat geen inbreuk maken op de internationale rechtsorde en de bevordering van vrede en veiligheid.

18 en 33

Op welke gronden kon HSA een schadeclaim indienen in het geval de levering aan Indonesië geen doorgang zou vinden, terwijl op dat moment HSA nog geen export vergunning had en gebonden is aan de Nederlandse wapenexport richtlijnen? (Algemene vraag)

Op welke gronden kon Hollandse Signaal Apparaten (HSA) een schadeclaim indienen in het geval de levering aan Indonesië niet door zou gaan, hoewel aan HSA nog geen exportvergunning verleend was en HSA als elk ander Nederlands bedrijf gebonden is aan de Nederlandse wapenexportrichtlijnen?

Bij de beantwoording van vragen van de leden Koenders en Hoekema over levering van radarapparatuur (Aanhangsel bij de Handelingen 1998–1999, nr. 1605) is reeds aangegeven dat zich bij niet-levering een onder een NCM-financieringspolis gedekte en door de staat herverzekerde schadeoorzaak zou voordoen, die kon oplopen tot NLG 122 miljoen. Uitbetaling daarvan zou geschieden aan het financierende bankenconsortium en voor de NCM en de staat als herverzekeraar zou slechts de mogelijkheid van regres op HSA resten. Dat zou betekenen dat de staat verhaal bij HSA zou halen omdat het bedrijf niet aan zijn verplichtingen zou voldoen, terwijl het bedrijf niet aan zijn verplichtingen kan voldoen omdat de staat geen uitvoervergunning afgeeft. Daarbij dient in aanmerking genomen te worden dat HSA op grond van eerder optreden van de staat (beantwoording van de vragen van de leden Hessing en Weisglas in 1996), kan aanvoeren dat het redelijkerwijs mocht verwachten dat wel een vergunning zou worden verleend.

19 Welke definitie wordt door de EU en door de Nederlandse regering gehanteerd voor de term «spanningsgebied» (criterium 3)? (blz. 5)

De omschrijving van het begrip spanningsgebied is te vinden in de EU-Gedragscode voor de wapenexport onder criterium vier. Daarin wordt onder meer gesteld dat voorkomen moet worden dat het uit te voeren materieel voor agressie jegens een ander land zal worden gebruikt, dan wel dat het ontvangende land het materieel zal gebruiken om kracht bij te zetten aan territoriale aanspraken. Bij het oordeel over deze kwestie zullen de EU-lidstaten o.a. rekening houden met het bestaan van gewapende conflicten tussen het ontvangende land en een ander land, eventuele aanspraken op het grondgebied van een buurland door het ontvangende land, de waarschijnlijkheid dat het materieel niet gebruikt zal worden voor de legitieme verdediging van het ontvangende land en de noodzaak de regionale stabiliteit niet in sterk negatieve zin te beïnvloeden.

21

Betekent deel 1 van de OESO/DAC lijst hetzelfde als de onderste drie categorieën van de OESO/DAC lijst zoals toegezegd op het AO wapenexportbeleid van 10/12/1998? (blz. 4)

Neen, deel 1 van de OESO/DAC-lijst bestaat uit vijf categorieën landen, waaronder de drie categorieën waarop de toezegging in het AO van 10 december 1998 betrekking had.

22 en 53

Wordt er volgend jaar in mei gerapporteerd over 1999? (blz. 8)

Wanneer zal de rapportage over het jaar 1999 verschijnen?

Dit is inderdaad voorzien voor mei 2000.

23 en 44

Betekent de deelname aan internationale samenwerkingsprojecten ook dat binnen deze projecten structureel met Turkije wordt samengewerkt? (blz. 8)

Deelname van de Nederlandse defensiegerelateerde industrie aan internationale samenwerkingsprojecten op gebied van defensiemateriaal wordt gestimuleerd. Britse, Duitse, Franse en Amerikaanse ondernemingen worden hier als potentiële samenwerkingspartners aangegeven. Met welke andere landen zou de Nederlandse defensiegerelateerde industrie samen kunnen gaan werken? Zou een gezamenlijk project met de staat Turkije ook binnen de mogelijkheden liggen?

In beginsel komen alle EU-lidstaten, NAVO-partners en enkele andere gelijkgestelde landen hiervoor in aanmerking.

24, 45 en 46

Hoe controleert de Nederlandse overheid de verspreiding van deze producten die in de genoemde internationale samenwerkingsprojecten worden geproduceerd? Of wordt deze controle overgelaten aan het land van uiteindelijke assemblage? (blz. 8)

Hoe zal de Nederlandse overheid de verspreiding van het materieel die in internationale samenwerkingsprojecten worden geproduceerd controleren? Worden de criteria van het Nederlandse wapenexportbeleid gebruikt of zal het beleid van het land dat de eindassemblage uitvoert gebruikt worden? Op welke wijze zal de Kamer betrokken worden bij de besluitvorming over het exportbeleid voor internationale projecten?

Is het juist dat Nederland nog steeds de intentie heeft toe te treden tot OCCAR (Organisation Conjoint de Cooperation en Matiere D'Armament). Is het juist dat het land dat de eindassemblage uitvoert binnen de OCCAR-samenwerking de regelgeving voor export van betreffend product bepaald? Hoe groot is de kans dat Nederland door toetreding tot OCCAR een groot stuk van de controle over de verstrekking van exportvergunningen kwijt raakt?

Indien de eindbestemming van Nederlandse componenten voor elders in het kader van een internationaal materieelsamenwerkingsprojecten te assembleren producten bekend is, zal de fabrikant voor de in Nederland geproduceerde componenten in Nederland een exportvergunning moeten aanvragen onder vermelding van die eindbestemming. Toetsing van de aanvraag aan de criteria van het wapenexportbeleid zal zich dan op die feitelijke eindbestemming richten. In de praktijk zal het veelal mogelijk zijn voorafgaand aan de Nederlandse deelname aan een samenwerkingsproject afspraken te maken over de eventuele exportbestemmingen van de eindproducten. Indien de eindbestemming niet bekend zou zijn, dan is het staand beleid dat door middel van een zgn. International Import Certificate de verantwoordelijkheid voor het verstrekken van een exportvergunning wordt overgedragen aan het land van eindassemblage. In dat geval is vanzelfsprekend het exportbeleid van het betreffende land van toepassing. Wel blijft een exportvergunning vereist voor de uitvoer naar het land van assemblage.

Deze systematiek geldt ook voor een eventuele Nederlandse participatie in een OCCAR-project.

25 en 29

Is er een schriftelijk overzicht beschikbaar van alle door Nederland geleverde wapensystemen per land? Kan een dergelijke lijst vertrouwelijk in de Kamer behandeld worden? (tabel 5,6)

Kan de regering een totaalbeeld verstrekken van de door Nederland geleverde wapensystemen op basis van land van uiteindelijke bestemming, type namen en soort wapen, eventueel op vertrouwelijke basis? Zo neen, kunt u een zo compleet mogelijk overzicht geven van de Nederlandse export van wapensystemen aan China, Indonesië, Israël, Libanon, Taiwan, Turkije, Oman en de VS?

Een schriftelijk overzicht van geleverde wapensystemen per land van bestemming is niet beschikbaar. Wel is ingevolge een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur onlangs ten behoeve van de televisierubriek NOVA een overzicht samengesteld van alle uitvoervergunningen (militair en dual use) die vanaf 1992 verleend zijn. Om te vermijden dat de overheid bij het voldoen aan dat verzoek om overheidsinformatie bedrijfsvertrouwelijke gegevens van de aanvragers van vergunningen aan de openbaarheid zou prijsgeven, zijn gegevens over de waarde van de betrokken vergunningen, alsook de namen van de aanvragers en type-aanduidingen die zulke aanvragers identificeren, uit dat overzicht weggelaten. Dit 224 pagina's tellende overzicht biedt weliswaar geen weergave van feitelijke leveranties, maar geeft wel informatie over de afgegeven vergunningen op basis waarvan zulke leveranties plaats konden vinden. Indien de Kamer dat wenst, kan dit overzicht ook aan de Kamer worden toegezonden, maar de regering blijft van oordeel dat toelichtingen op individuele transacties, waarbij wel bedrijfsvertrouwelijke gegevens aan de orde kunnen komen, in beginsel voorbehouden zijn aan het mondelinge en vertrouwelijke overleg, waartoe het besloten gedeelte van het Algemeen Overleg ruimte biedt.

26 en 47

Waarom staat Zuid-Korea slechts voor een waarde van 9,4 miljoen in Tabel 6, terwijl het in december 1998 een contract sloot met HSA ter waarde van 120 miljoen? (tabel 6)

In tabel 6 onder de totaalwaarde van afgegeven vergunningen voor de definitieve uitvoer van militaire goederen in 1998 per land van bestemming voor Zuid-Korea staat 9,4 miljoen gulden aangegeven. In december 1998 sloot Hollandse Signaal Apparaten een contract met Zuid-Korea ter waarde van 120 miljoen. Kan de regering hiervoor een verklaring geven?

De cijfers in de bijlagen bij het rapport hebben steeds betrekking op de waarde van de afgegeven vergunningen in de verslagperiode. Om een vergunning te kunnen aanvragen moet de aanvrager beschikken over een contract, maar gelet op de looptijd van een vergunning is het heel wel mogelijk dat pas een vergunning wordt aangevraagd als de uit te voeren goederen klaar zijn voor verzending. Omdat de productie van radarsystemen wel enkele jaren in beslag kan nemen, kunnen er ook enkele jaren verstrijken alvorens een contract leidt tot een uitvoervergunning. Voorts geldt dat de waarde van een vergunning gelijk kan zijn aan de totale contractwaarde, maar het is ook mogelijk dat uitvoervergunningen worden verstrekt voor gedeelten of tranches van het contract of dat de waarde van een contract niet ten volle aan uit te voeren militaire goederen is toe te schrijven.

27

Kan de regering een totaalbeeld verstrekken van het vorig jaar verkochte afgestoten materieel, op basis van land van uiteindelijke bestemming, type materieel en opbrengst?

De Kamer is, in lijn met de motie Van den Doel c.s. van 17 december 1996, door de staatssecretaris van Defensie vooraf – vertrouwelijk – geïnformeerd over elke verkoop van overtollige wapensystemen, inclusief opbrengst en land van bestemming. De waarde van de afgegeven vergunningen voor de uitvoer van overtollig materieel is opgenomen in de rapportage over het wapenexportbeleid van 30 augustus 1999.

28

Kan de regering toelichten welk afgestoten materieel Nederland komend jaar denkt te verkopen (in de begroting staat een raming van NLG 130 miljoen) op basis van type materieel, opbrengst en land van uiteindelijke bestemming?

De staatssecretaris van Defensie presenteert jaarlijks als onderdeel van het Materieel Projecten Overzicht (MPO) een overzicht van voor verkoop beschikbaar overtollig materieel, uitgesplitst naar type, jaren van afstoting en de geraamde verkoopwaarde. De gegevens voor 2000 en latere jaren zijn opgenomen in het binnenkort uit te geven MPO 2000. Voor verkoop komen alleen landen in aanmerking die voldoen aan de criteria van het wapenexportbeleid. De raming ad NLG 130 miljoen in 2000 bestaat overigens voor het grootste deel uit termijnbetalingen voortvloeiend uit in eerdere jaren afgesloten verkoopcontracten.

30

Tot welke datum zal het wapenembargo op India en Pakistan in stand worden gehouden en hoe zal de Kamer betrokken worden bij de besluitvorming over het eventueel beëindigen van dit embargo?

In het antwoord van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de Staatssecretaris van Economische Zaken, van 9 mei jl. op de Kamervragen Hessing en Van den Doel over de export van militaire goederen naar India en Pakistan werd melding gemaakt van een wachttermijn van drie maanden alvorens te bezien of binnen de vigerende vergunningenstop uitzonderingen gemaakt kunnen worden voor leveranties voortvloeiend uit verplichtingen die vóór de proeven bestonden en waarbij de exporteur verplicht is een duidelijk bepaalde hoeveelheid goederen te leveren aan een Indiase of Pakistaanse afnemer (Aanhangsel van de Handelingen 1337; vergaderjaar 1998–1999). Op 9 augustus jl. liep de wachttermijn voor deze uitzondering af. Zoals bekend hebben zich gedurende de wachttermijn ontwikkelingen voorgedaan in de relaties tussen beide landen die van negatieve invloed zijn geweest op het Lahore-proces, waarmee begin 1999 een periode van toenemende ontspanning leek te worden ingeluid. De Kargil-crisis heeft het Lahore-proces een ernstige terugslag bezorgd. Bovendien droeg na 9 augustus de aanloop naar de Indiase parlementsverkiezingen niet bij tot verduidelijking van de situatie. Het zelfde geldt uiteraard voor de recente militaire staatsgreep in Pakistan.

Deze ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat geen termen aanwezig waren om de in de brief van 9 mei geformuleerde uitzondering op de vergunningenstop in werking te laten treden. Dit heeft er aldus in geresulteerd dat ook sinds 9 augustus geen vergunningen voor de uitvoer naar beide landen zijn afgegeven.

Wel is in september 1999 ingestemd met het verlenen van drie vergunningen voor de retourzending naar India en Pakistan van aan beide landen toebehorende goederen, die in Nederland waren gerepareerd. Het vrijgeven van die goederen wordt weliswaar om technische redenen afgehandeld op basis van het Uitvoerbesluit strategische goederen 1963, maar wordt materieel niet als levering beschouwd, omdat de goederen juridisch eigendom van India en Pakistan zijn. In dit licht was het juridisch niet verantwoord de uitvoervergunning voor deze goederen langer aan te houden.

31 en 32

Tot welke datum zal het wapenembargo op Indonesië in stand worden gehouden en hoe zal de Kamer betrokken worden bij de besluitvorming over het eventueel beëindigen van dit embargo?

In hoeverre overweegt Nederland het embargo op Indonesië in 2000 verder te zetten in het licht van de veranderende politieke situatie aldaar?

Het EU-wapenembargo op Indonesië zal aflopen vier maanden na de datum van aanvaarding daarvan m.a.w. op 17 januari 2000, behoudens een besluit van de Raad tot verlenging van dit embargo. Nederland meent dat verlenging van het embargo thans niet aan de orde is gelet op de recente positieve politieke ontwikkelingen in Indonesië, waaronder de vrije parlementsverkiezingen, de voltooide terugtrekking van de Indonesische troepen uit Oost-Timor en de bekrachtiging door het Indonesische parlement van de afscheiding van Oost-Timor uit het Indonesische staatsverband. De Regering erkent dat de situatie in Indonesië zeker nog niet is uitgekristalliseerd, en zal daarom pas in januari 2000 haar definitieve positie bepalen aangaande de wenselijkheid om het embargo te verlengen.

34

Ruim een jaar geleden werd de EU-gedragscode voor wapenexport aanvaard. Wat is nu de stand van zaken?

De Algemene Raad aanvaardde op 11 oktober jl. het eerste EU Jaarrapport waarin verslag wordt gedaan over de ervaringen met de EU Gedragscode voor de wapenuitvoer in het eerste jaar van het functioneren daarvan. Het EU Jaarrapport is gepubliceerd in het Publicatieblad van de EU en treft U bijgaand aan tezamen met de Nederlandse bijdrage voor dit rapport.

35

Als uitgangspunt voor het wapenexportbeleid wordt genoemd het naleven van de internationale verplichtingen van de lidstaten van de Gemeenschap, .., de non-proliferatieverdragen en andere verdragen, ... Op welke wijze wordt er gecontroleerd of de landen waarnaar Nederland militaire goederen exporteert, internationale verplichtingen en verdragen naleven? Wat is de houding van de Nederlandse overheid naar vergunningaanvragen naar landen die internationale verdragen niet getekend of geratificeerd hebben?

Zoals bekend worden exportvergunningaanvragen per geval getoetst aan het wapenexportbeleid met inachtneming van de aard van de goederen en de omstandigheden van het geval. Het in de vraag genoemde uitgangspunt betreft het eerste criterium van het wapenexportbeleid, dat ziet op de vraag in hoeverre de voorgenomen uitvoer verenigbaar is met de internationale verplichtingen van de EU-lidstaat die verantwoordelijk is voor de uitvoer. De lidstaten dienen zich te onthouden van uitvoer van goederen naar bestemmingen waarvoor een wapenembargo geldt, en van uitvoer die kan worden gebruikt voor activiteiten in bestemmingslanden die strijdig zijn met de non-proliferatieverdragen.

Voorts wordt i.v.m. het zesde criterium van het wapenexportbeleid rekening gehouden met de vraag of bestemmingslanden partij zijn bij de non-proliferatieverdragen en wat hun betekenis is voor de internationale rechtsorde. Het feit dat een bestemmingsland geen partij is bij een voor het wapenexportbeleid relevant verdrag, hoeft op zich geen doorslaggevende reden te zijn om de aanvraag te weigeren. Het bredere internationale optreden van de betreffende staat is immers evenzeer van belang, terwijl vanzelfsprekend ook de score op de overige criteria van het wapenexportbeleid van grote betekenis is.

36

Landen als de VS en China schenden o.a. artikel I van dit verdrag door kernwapens in andere landen te plaatsen. Kan de regering verklaren waarom Nederland desondanks militaire goederen exporteert naar genoemde landen? (article I Each nuclear-weapon State Party to the Treaty undertakes not to transfer to any recipient whatsoever nuclear weapons or other explosive devices directly, or indirectly; and not in any way assist, encourage. or induce any non-nuclear- weapon State to manufacture or otherwise acquire nuclear weapons or other nuclear explosive devices, or control over such weapons or explosive devices.)

De Regering heeft geen aanwijzingen dat artikel 1 van het NPV door de VS of door China zou worden geschonden. Overigens zou het NPV in zo'n geval nog altijd niet verplichten tot maatregelen in de sfeer van de export van militaire goederen.

37

Als 8e uitgangspunt van het wapenexportbeleid wordt genoemd «de verenigbaarheid van de wapenexporten met het technische en economische vermogen van het ontvangende land, rekening houdend met de wenselijkheid dat staten met een zo gering mogelijk beslag op mensen en economische middelen voor bewapening, in hun legitieme veiligheids- en defensiebehoeften voorzien». Israël, Oman en Katar zijn drie voorbeelden van landen die een onevenredig groot deel van hun BNP besteden aan het aankopen van wapens (respectievelijk 11.6, 13.6 en 12%). Desalniettemin staan zij op de lijst van landen waar Nederland militaire goederen naar heeft uitgevoerd in de eerste helft van 1999.

Kan de regering hierover uitleg geven? Welk materieel is geleverd aan genoemde landen en voor welke bedragen? Kan de regering het bestaande beleid aanpassen door een duidelijkere beschrijving te geven rond de term «legitieme veiligheids- en defensiebehoeften»?

Het achtste criterium van het wapenexportbeleid wordt toegepast ten aanzien van landen van de zgn. OESO-DAC-lijst. De genoemde landen kennen een welvaartsniveau dat de toepassing van dit criterium voor hen weinig relevant maakt. De Regering is bereid gegevens over de levering van specifieke goederen aan deze landen te verstrekken in vertrouwelijk overleg.

De constatering dat de staten Israël, Qatar en Oman een belangrijk deel van hun BNP besteden aan defensieuitgaven is juist. De betreffende landen menen op grond van hun analyse van de regionale veiligheidssituatie en hun ervaringen met deze situatie in het verleden hun defensie-uitgaven op een relatief hoog niveau te moeten handhaven. Genoemde landen, die elk relatief klein zijn, ervaren nog steeds een reële dreiging van grotere landen in het Midden-Oosten en de Golf-regio. Deze staten hebben op basis van het VN-Handvest het recht zich te bewapenen teneinde de integriteit van hun grondgebied te verdedigen.

38

Is het mogelijk in de toekomst ook opdrachten voor militaire infrastructurele projecten te toetsen aan de criteria van het wapenexportbeleid? Is de regering bereid in dit verband aanpassingen aan de huidige wetgeving hieromtrent te overwegen?

Voor het antwoord op deze vraag zij verwezen naar het antwoord op de vragen van het Lid Van Bommel over hetzelfde onderwerp.

39

Op EU-niveau wordt discussie gevoerd over het wapenexportbeleid en hoe militaire infrastructurele projecten hieronder opgenomen zouden kunnen worden. Wat is de stand van zaken nu en wat is de Nederlandse inbreng in deze discussie?

De discussie over het wapenexportbeleid in EU-kader wordt gevoerd in de Raadswerkgroep COARM. De discussie beperkt zich tot de export van militaire goederen. Tot dusver heeft geen discussie plaatsgevonden over de vraag of en hoe militaire infrastructurele projecten onder de criteria kunnen worden gebracht. Voor het overige zij verwezen naar het antwoord op de vragen van het Lid Van Bommel over hetzelfde onderwerp.

40

Het tweede uitgangspunt van het wapenexportbeleid is eerbiediging van de rechten van de mens door het land van eindbestemming. Op welke wijze wordt getoetst of het land van eindbestemming zich houdt aan de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens? Waarom worden er nog steeds leveranties gedaan aan China, Indonesië, Israël, Libanon, Turkije en de Verenigde Staten van Amerika?

E.e.a. wordt bezien aan de hand van de in de EU Gedragscode genoemde bronnen. Overigens wordt dit criterium beoordeeld met inachtneming van de aard van de te exporteren goederen en de omstandigheden van het geval. Dit kan ertoe leiden dat een land op basis van dit criterium niet in aanmerking komt voor de levering van voor de mensenrechtensituatie relevante militaire goederen, doch wel voor de levering van militaire goederen die voor de mensenrechtensituatie niet relevant zijn (bijvoorbeeld de levering van maritime electronische apparatuur aan een land met een politieapparaat van slechte naam). De Regering is bereid in vertrouwelijk overleg nadere details te verschaffen over de leveringen die plaatsvonden aan de genoemde landen.

48

Zijn Nederlandse bedrijven verplicht aan te geven of de militaire goederen die zij willen exporteren van eigen productie zijn of geïmporteerd uit andere landen? Kan de regering een overzicht geven van de goederen die door Nederlandse bedrijven op dergelijke wijze doorgevoerd zijn?

Neen. Weliswaar is er op het aanvraagformulier voor uitvoervergunningen ruimte voor het invullen van de douanetechnische oorsprong van de betrokken goederen, maar dit is niet bedoeld noch geschikt om tot een zuiver onderscheid tussen eigen productie en wederverkoop te komen. Ook in geval van in Nederland geproduceerde militaire goederen kunnen buitenlandse onderdelen gebruikt worden en dan hangt het bijvoorbeeld van het type bewerking of verwerking af wat de uiteindelijke douanetechnische oorsprong van het eindproduct is.

Voor de toepassing van het wapenexportbeleid is, indien de goederen eerst geïmporteerd zijn, de herkomst van de goederen van ondergeschikt belang. Immers, zowel bij eigen productie als bij wederverkoop is voor de uitvoer van militaire goederen een vergunning nodig en vindt derhalve een toetsing aan het Nederlandse wapenexportbeleid plaats.

49

Is er al een wetgeving ingevoerd over de doorvoer van militaire goederen over Nederlands grondgebied? Zo ja, hoe ziet deze wetgeving er uit en welke doorvoer is er geweest sinds de invoering van de nieuwe wetgeving? Zo neen, wanneer zal de wetgeving ingevoerd worden?

Neen. Het wetsvoorstel is in juni jl. aan de Raad van State voorgelegd voor advies en onlangs is dit advies ontvangen. Naar aanleiding van de opmerkingen en suggesties van de Raad van State wordt momenteel het nader rapport opgesteld, waarna het wetsvoorstel naar de Tweede Kamer zal worden gezonden.

50

Is het juist dat de KLM het enige Nederlandse bedrijf is dat wapendoorvoer via Schiphol aangeeft?

Neen. Wel werd een aantal jaren geleden door de ECD geconstateerd dat vrijwel uitsluitend de KLM gebruik maakte van de mogelijkheid om, door aanmelding van een doorvoer van wapens en munitie bij de Koninklijke Marechaussee, in aanmerking te komen voor vrijstelling van de uit de Wet wapens en munitie voortvloeiende consentverplichting. Sindsdien is, mede naar aanleiding van intensivering van voorlichting en controle, waarbij ook is overgegaan tot tijdelijke inbeslagname van zendingen, zowel het aantal aanmeldingen als het aantal aanmelders aanzienlijk gegroeid.

51

In het jaar 1998 werden slechts twee vergunningaanvragen voor export naar Turkije geweigerd op grond van het criterium 2 (respect of human rights in the country of final destination), criterium 3 (the internal situation in the country of final destination, as a function of the existence of tensions or armed conflicts), criterium 4 (preservation of regional peace, security and stability) en criterium 6 (the behaviour of the buyer country with regard to the international community, as regards in particular to its attitude to terrorism, the nature of its alliances and respect for international law). Verder werd er voor het boekjaar 1998 een totaalwaarde van 134,8 miljoen gulden aan exportvergunningen afgegeven; hierbij ging het om 43 vergunningen. Zo werd er in het boekjaar 1998 4 vergunningen afgegeven voor de export van onderdelen voor F-16's. Als Turkije voldoet aan 4 criteria waarop normalerwijze vergunningen geweigerd worden, waarom worden er dan toch nog vergunningen verschaft?

Kan de regering een totaal overzicht van door Nederland naar Turkije geëxporteerd materiaal geven, met specificatie van type materieel, ontvanger en waarde?

52

Heeft Nederland verplichtingen om aan Turkije militaire goederen te leveren als mede-NAVO-lidstaat? Zo ja, wat houden deze verplichtingen in? Zo nee, kunnen verder leveranties aan Turkije stopgezet worden tot dat duidelijk is of leveranties aan Turkije überhaupt wel goedgekeurd kunnen worden onder het huidige Nederlandse wapenexportbeleid?

Aanvragen voor exportvergunningen worden beoordeeld met inachtneming van de aard van het goed. Dit kan ertoe leiden dat aanvragen voor bepaalde goederen worden afgewezen, omdat zich het risico van gebruik van de goederen in strijd met de genoemde criteria voordoet. Dat risico behoeft ten aanzien van andere typen goederen niet te gelden, omdat de betreffende goederen zich niet lenen voor het ongewenste gebruik, of omdat anderszins aannemelijk is, dat dat gebruik niet zal plaatsvinden.

Ten aanzien van de levering van F-16 onderdelen aan Turkije zij opgemerkt dat deze leveringen plaatsvinden in het kader van ten tijde van de Nederlandse aanschaf van de F-16 bedongen compensatieopdrachten. Daarenboven gaat het om leveringen die plaatsvinden ter uitvoering van NAVO-taken door de Turkse luchtmacht. Met deze leveringen is derhalve een NAVO-belang gediend.

Voor het overige is de Regering bereid in vertrouwelijk overleg met de Kamer nadere informatie te verschaffen over het naar Turkije geëxporteerde materieel.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Blaauw (VVD), Weisglas (VVD), Van den Berg (SGP), Ter Veer (D66), Van Middelkoop (GPV), Valk (PvdA), Apostolou (PvdA), Hillen (CDA), Verhagen (CDA), ondervoorzitter, M. B. Vos (GroenLinks), Marijnissen (SP), Hessing (VVD), Hoekema (D66), Dijksma (PvdA), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Van den Doel (VVD), Koenders (PvdA), De Boer (PvdA), voorzitter, Timmermans (PvdA), Van Ross-van Dorp (CDA), Remak (VVD), Van der Knaap (CDA), Karimi (GroenLinks), Bussemaker (PvdA) en Wilders (VVD).

Plv. leden: Dijkstal (VVD), Van Baalen (VVD), De Graaf (D66), Van 't Riet (D66), Rouvoet (RPF), Zijlstra (PvdA), Belinfante (PvdA), Visser-van Doorn (CDA), Eurlings (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Van Bommel (SP), Cherribi (VVD), Scheltema-de Nie (D66), Gortzak (PvdA), De Haan (CDA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Albayrak (PvdA), Van Oven (PvdA), Feenstra (PvdA), Leers (CDA), Patijn (VVD), Van den Akker (CDA), Rosenmöller (GroenLinks), Duivesteijn (PvdA) en Balemans (VVD).

XNoot
1

Sources and methods of the Arms Transfer Project – SIPRI (HYPERLINK http://www.sipri.se_www.sipri.se_).

XNoot
1

US State Department; US Arms Control and Disarmament Agency (HYPERLINK http://www.acda.gov_ www.acda.gov_)

Naar boven