Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 december 2013
Naar aanleiding van uw verzoek om de inhoud van de vertrouwelijke brief (Kamerstuk
22 054, nr. 237) inzake het Syrisch chemisch wapenprogramma openbaar te maken zonder dat die ingaat
tegen de internationale verplichtingen van Nederland, informeer ik u als volgt.
In het AO wapenexport van 3 juli 2013 heb ik u toegezegd te zullen onderzoeken of
het mogelijk is om het eindgebruik van het door Nederlandse bedrijven geleverde glycol
vast te stellen. Vervolgens heb ik op 3 september in mijn antwoorden op de schriftelijke
vragen1, gesteld door het lid Sjoerdsma over het mogelijke eindgebruik van door Nederlandse
bedrijven geleverde glycol, u medegedeeld dat de mogelijkheden om het eindgebruik
van het glycol na te gaan beperkt zijn. Eén van de redenen die ik daarvoor aandroeg
was het feit dat Syrië geen lid was van de Organisation for the Prohibition of Chemical Weapons (OPCW). Daarnaast heb ik u verteld dat zelfs als Syrië lid van de OPCW was geweest,
glycol niet onder de reikwijdte van de OPCW zou vallen.
Nadien is Syrië wel partij geworden bij de Chemische Wapens Conventie (CWC) en werd
daarmee lid van de OPCW. Op het moment dat de CWC van kracht werd in Syrië ontstond
de verplichting voor Syrië om een initiële declaratie in te dienen bij de OPCW. Deze
initiële declaratie is de aangifte van activiteiten die betrekking hebben op het Syrische
chemisch wapenprogramma. Op 21 november heeft Syrië een aanvulling op de initiële
declaratie ingediend.
Wanneer uit zulke declaraties nieuwe informatie naar voren komt over mogelijke leveranties
van goederen en chemicaliën vanuit Nederland naar Syrië, zal ik deze doorgeleiden
naar de Douane, in haar rol als toezichthouder op exportcontrole- en sanctiewetgeving.
De declaraties die landen bij de OPCW indienen zijn strikt confidentieel en dus kan
ik daar in het openbaar geen informatie over verschaffen.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen