Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 21501-34 nr. 304 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 21501-34 nr. 304 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 november 2018
Hierbij zend ik u, mede namens de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, de geannoteerde agenda voor de onderdelen onderwijs en cultuur van de Onderwijs-, Jeugd-, Cultuur- en Sportraad (OJCS-Raad) die op maandag 26 en dinsdag 27 november 2018 zal plaatsvinden onder Oostenrijks voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie.
In de bijlage worden de onderwerpen nader toegelicht en treft u per onderwerp het doel van de Raadsbehandeling, de inhoud van het onderwerp, de inzet van Nederland en een indicatie van het krachtenveld aan. De herziening van de Audiovisuele Mediadiensten richtlijn staat niet op de agenda van de OJCS-Raad. In de bijlage treft u informatie over de stand van zaken van deze richtlijn.
Ik wijs u erop dat, zoals te doen gebruikelijk, over de definitieve standpuntbepaling van Nederland nog afstemming in de ministerraad zal plaatsvinden.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven
GEANNOTEERDE AGENDA OJCS-RAAD 26 EN 27 NOVEMBER
Onderwijs – maandag 26 november
Voor het onderwijsdeel tijdens de Raad staan de volgende onderwerpen geagendeerd:
– Informeel lunchdebat
– Gedeeltelijke algemene oriëntatie verordening Erasmus
– Raadsaanbeveling erkenning van kwalificaties
– Beleidsdebat «Europese Onderwijsruimte»
Informeel lunchdebat
Voordat het onderwijsdeel van de Raad begint, vindt er voor de ministers van onderwijs een informeel lunchdebat plaats. Dit informeel lunchdebat heeft als onderwerp «antisemitisme». Ministers worden daarbij uitgenodigd om informeel ideeën uit te wisselen.
Gedeeltelijke algemene oriëntatie verordening Erasmus
Doel Raadsbehandeling
Beoogd wordt een gedeeltelijke algemene oriëntatie omtrent de verordening Erasmus (2021–2027) aan te nemen [documentnummer 9574/18]. Hiervoor is een gekwalificeerde meerderheid toereikend.
Inhoud
Het Commissievoorstel voor de verordening Erasmus (2021–2027) is onderdeel van het pakket aan voorstellen dat de Commissie heeft uitgebracht in het kader van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) van 2021–2027. Erasmus is het EU-programma voor onderwijs, training, jeugd en sport voor de periode 2021–2027. Het heeft als doel om in Europa en daarbuiten steun te bieden aan de professionele en persoonlijke ontwikkeling van lerenden en jongeren in onderwijs en training, en in de jeugdsector en sport. Het bouwt voort op het programma Erasmus+ (2014–2020).
De Commissie heeft gekozen voor stabiliteit en stelt voor om het toekomstige Erasmus-programma op te bouwen langs drie actielijnen, waarmee in grote lijnen dezelfde structuur wordt aangehouden als in het huidige programma Erasmus+. Het gaat om de actielijnen Leermobiliteit («Key Action 1»), Samenwerking tussen organisaties en instellingen («Key Action 2») en Ondersteuning van beleidsontwikkelingen en samenwerking («Key Action 3»). Naast deze drie actielijnen worden wederom Jean Monnet-acties ondersteund. Zie ook het BNC-fiche met meer informatie omtrent de inhoud van het Erasmus-voorstel.1
De Raad neemt middels de gedeeltelijke algemene oriëntatie de Raadspositie aan op het Commissievoorstel. Hierin stelt de Raad o.a. voor om de innovatie component van de strategische partnerschappen sterker op te nemen in de tekst, de «+» terug te brengen in de naam «Erasmus» om het integrale karakter van het programma te benadrukken, specifiek allocatiecriteria op te nemen voor de verdeling van decentrale budgetten. Het «DiscoverEU» initiatief is tussen haakjes gezet in de gedeeltelijke algemene oriëntatie. Dat betekent dat hierover in een later stadium definitief zal worden besloten in de horizontale MFK werkgroep, die in de lead is voor de horizontale budgettaire zaken onder het MFK.
Inzet Nederland
Nederland maakt goed gebruik van het huidige programma Erasmus+ en het kabinet verwelkomt dan ook het voorstel voor behoud van een gezamenlijk EU-programma voor onderwijs, training, jeugd en sport. Nederland zet in op kwaliteit en impact van de Erasmus-projecten en deze uitgangspunten zouden ook doorslaggevend moeten zijn bij het toekennen van projectfinanciering.
Nederland is het eens met de grotere focus op sociale inclusie en het vergroten van de toegankelijkheid van het programma, specifiek voor kleinere organisaties en jongeren met minder mogelijkheden. Voortdurende aandacht voor vereenvoudiging van procedures en het terugdringen van administratieve lasten voor overheden, agentschappen, organisaties en deelnemers is cruciaal voor het welslagen van het nieuwe programma en het bevorderen van de diversiteit van nieuwe gebruikers en organisaties.
Nederland heeft in de onderhandelingen over de verordening van het programma, duidelijk aangegeven geen voorstander te zijn van het opnemen van het «Discover EU» initiatief, zoals het nu is vormgegeven in de pilot, in het nieuwe Erasmus programma. De impact en meerwaarde is onduidelijk en er ontbreekt een duidelijke leercomponent. Nederland stelt voor de volledige actie uit Erasmus te halen en initiatieven voor jeugdmobiliteit anders uit te werken dan de Commissie nu voorstelt.
De MFK horizontale en budgettaire aspecten rondom het programma Erasmus worden meegenomen in de integrale onderhandelingen over het MFK 2021–2027. Nederland hecht eraan dat besprekingen over het programma Erasmus niet vooruitlopen op de integrale besluitvorming betreffende het MFK. Voor de kabinetsinzet voor de MFK onderhandelingen wordt verwezen naar de Kabinetsappreciatie van het Commissievoorstel van 1 juni jl.2
Indicatie krachtenveld Raad en Europees parlement
Lidstaten zijn over het algemeen tevreden over het Commissievoorstel en de voorgestelde structuur van het programma. Op dit moment hebben enkele lidstaten nog een voorbehoud bij kleine onderdelen van de tekst. De verwachting is dat deze voor de Raad zullen worden opgeheven en dat de gedeeltelijke algemene oriëntatie wordt aangenomen. Meerdere lidstaten zijn samen met Nederland sceptisch over de invulling van het «DiscoverEU»-initiatief, omdat er geen sprake is van een duidelijke leerdimensie en de meerwaarde ervan wordt betwijfeld.
Het Europees parlement (EP) zet in op versterking (inhoudelijk en financieel) van het Erasmus-programma. Het EP zal het formele standpunt over het Commissievoorstel begin 2019 aannemen. Daarna kan de triloog tussen Commissie, EP en Raad over definitieve vaststelling van de verordening beginnen.
Raadsaanbeveling erkenning van kwalificaties
Doel Raadsbehandeling
Beoogd wordt de Raadsaanbeveling over automatische wederzijdse erkenning van kwalificaties vast te stellen [documentnummer 9292/18]. Hiervoor is een gekwalificeerde meerderheid toereikend.
Inhoud
Deze aanbeveling betreft één van de voorstellen die de Europese Commissie op 22 mei jl. heeft uitgebracht in het kader van het werken aan een Europese onderwijsruimte.
Het voorstel beschrijft voorwaarden voor automatische wederzijdse erkenning, plus de hulp die de EU aan lidstaten en onderwijsinstellingen kan bieden om aan die voorwaarden te voldoen. Lidstaten worden uitgenodigd om te streven naar automatische erkenning van kwalificaties van verschillende schooltypen, van de hogere klassen van het voortgezet onderwijs tot het beroeps- en hoger onderwijs. Een bachelor of master uit het ene land kan bijvoorbeeld op die manier automatisch gelijk worden gesteld aan een bachelor of master uit een ander land. Dit is van belang voor de toegang tot vervolgonderwijs, maar betekent nog niet automatische toelating. Allereerst moet de authenticiteit van documenten vastgesteld worden. Instellingen mogen daarnaast zelf toelatingseisen stellen.
In de aanbeveling wordt een samenwerkingsproces afgesproken voor de hogere klassen van het voortgezet onderwijs inclusief mbo. Daarnaast wordt de intentie uitgesproken om een informatiesysteem van kwalificaties in het voortgezet onderwijs in te richten. Ook wordt een grotere samenhang tussen al bestaande transparantie-instrumenten3 en de verkenning van nieuwe technologieën zoals block chain verwelkomd. Bij deze activiteiten zal de Europese Commissie ook bijstand aan lidstaten verlenen.
Inzet Nederland
Nederland heeft, zoals beschreven in het BNC-fiche4, ruime ervaring op het gebied van waardering van buitenlandse kwalificaties in het hoger onderwijs, algemeen voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs. Nederland is bovendien een actieve speler in en buiten de EU op het gebied van het (helpen) opzetten en uitwisselen van betrouwbare onderwijsgegevens, als basis van eenvoudige arbeids- en studiemobiliteit van burgers. Instellingen als Nuffic, SBB en DUO vervullen hierin een belangrijke rol. Hun adviezen dragen bij aan automatische erkenning van kwalificaties, maar leiden overigens niet tot automatische toelating tot onderwijsinstellingen. Nederland heeft het voorstel tot aanvullende initiatieven op het gebied van het hoger onderwijs ondersteund en heeft ook succesvol gepleit voor een verwijzing naar bilaterale of regionale initiatieven op dit terrein, omdat dit belangrijke lessen kan opleveren voor een EU-brede aanpakken. Nederland zag op voorhand minder toegevoegde waarde in het streven naar gelijkstelling van middelbare schooldiploma’s met inbegrip van het mbo. Daarbij speelt een grote variëteit van de inrichting van het beroepsonderwijs in de lidstaten als complicerende factor. Daarom heeft Nederland voor deze typen van onderwijs een meer geleidelijke benadering in de aanbeveling ondersteund.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees parlement
Er hebben relatief langdurige en grondige onderhandelingen plaatsgevonden over het voorstel, dat ook samenhangt met de complexiteit en diversiteit van de nationale stelsels op dit terrein en het streven geen afbreuk te doen aan nationale bevoegdheden en de autonomie van onderwijsinstellingen. Lidstaten hebben in het bijzonder geworsteld met het concept «automatische» erkenning, ook in relatie tot het onderscheid tussen erkenning en toelating. Dit punt is in belangrijke mate verhelderd, in lijn met de Nederlandse inzet. De automatische erkenning van leerperiodes in het buitenland is ook afgezwakt, omdat dit mede afhankelijk is van een leercontract tussen twee instellingen.
Daarnaast was er duidelijk sprake van een verschillend krachtenveld wat betreft de toepasbaarheid van deze aanbeveling op respectievelijk voortgezet onderwijs, mbo en hoger onderwijs. Als resultaat wordt, mede op voorstel van Nederland, in sleutelprincipe 1 in de aanbeveling niet gesproken van automatische erkenning van kwalificaties voor voortgezet onderwijs maar van het bereiken van substantiële voortgang hierin, dat in de toekomst moet worden ondersteund door een samenwerkingsproces in het kader van het Onderwijs en Opleiding samenwerkingskader (ET2020) of de opvolger daarvan.
Beleidsdebat «Europese Onderwijsruimte»
Doel Raadsbehandeling
Het Oostenrijkse voorzitterschap heeft dit beleidsdebat gepland als vervolg op de Raadsconclusies over een Europese onderwijsruimte die tijdens het Bulgaarse voorzitterschap zijn aangenomen.5 In genoemde Raadsconclusies werden lidstaten uitgenodigd om gezamenlijk te werken aan een gedeelde visie over een Europese onderwijsruimte, met inbegrip van mogelijke doelstellingen, reikwijdte en de verbindingen met het strategische kader voor samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET2020). Er is een discussienotitie opgesteld [documentnummer 13583/18].
Inhoud
Het voorzitterschap benadrukt in de discussienotitie de voortgang die sindsdien is geboekt. Zo is de Raadsaanbeveling voor sleutelvaardigheden gemoderniseerd6; is een Raadsaanbeveling over het bevorderen van gemeenschappelijke waarden, inclusief onderwijs en de Europese dimensie van onderwijs aangenomen7; zijn de onderhandelingen over het nieuwe Erasmus programma vergevorderd; zijn de onderhandelingen over de Raadsaanbeveling voor het bevorderen van automatische erkenning van hoger onderwijs en voortgezet onderwijs kwalificaties en leerperioden in het buitenland afgerond (zie voorgaand agendapunt); heeft de Commissie een voorstel gepresenteerd voor een Raadsaanbeveling over het bevorderen van onderwijs en het leren in buitenlandse talen8 en, tenslotte, is een begin gemaakt met de vorming van Europese universiteiten (bottom-up netwerken van hogeronderwijsinstellingen) en «Centra van beroepsmatige excellentie» in de vorm van pilotprojecten onder het lopende programma Erasmus+. Het voorzitterschap herinnert er aan dat deze initiatieven werden beschouwd als hoekstenen voor de uitvoering van de Europese onderwijsruimte, en als belangrijkste beleidssporen, zoals aangewezen door de Europese Raad van december 2017.9 In deze context kan de Europese onderwijsruimte volgens het voorzitterschap worden beschouwd als een positieve stimulerende kracht, die helpt om deze afspraken van regeringsleiders in de afgelopen periode te realiseren. Daarbij dient de subsidiariteit op dit beleidsterrein gerespecteerd te blijven worden.
Het voorzitterschap roept op om binnen de lidstaten op een consistente wijze toe te werken naar een vervolg op de Europese Raadsconclusies en de onderwijsministers zoals verenigd in de OJCS-Raad om een actief leiderschap op te pakken en richting te geven aan de vormgeving van een verdere inhoudelijke agenda. Daartoe zijn een aantal vragen voor de discussie geformuleerd. Deze hebben allereerst betrekking op nationale maatregelen die genomen kunnen worden om van de Europese onderwijsruimte een realiteit te maken; de obstakels te identificeren die voor 2025 overwonnen zouden moeten zijn; andere onderwerpen op het gebied van onderwijsbeleid aan te wijzen dan de tot dusver geïdentificeerde thema’s die van belang zijn voor een succesvolle realisatie van een Europese onderwijsruimte. Tenslotte wordt ook gevraagd hoe onderwijsministers aankijken tegen de huidige samenwerking die plaatsvindt binnen het strategische kader Onderwijs en Opleiding 2020 en tegen andere instrumenten die kunnen bijdragen aan de realisering van een Europese onderwijsruimte. Ministers worden gevraagd om niet meer twee van de vier vragen te selecteren.
Inzet Nederland
In de geannoteerde agenda voor de OJCS-Raad van 15 februari 2018 heb ik mijn bredere visie op de samenwerking binnen de EU op onderwijsterrein verwoord.10 Deze visie vormt nog steeds de basis voor de Nederlandse inbreng in dit beleidsdebat. Daarin ben ik vooral ingegaan op het belang van leermobiliteit en de ondersteunende rol die de EU hierbij kan vervullen, mede op basis van het Erasmus programma. Inmiddels is afgesproken dat lidstaten meer aandacht schenken aan de automatische erkenning van kwalificaties, zonder daarbij afbreuk te doen aan de autonomie van onderwijsinstellingen met betrekking tot de toelating tot opleidingen (zie hiervoor). Wat betreft onze nationale bijdrage aan een Europese onderwijsruimte zal ik nogmaals wijzen op de samenwerking in Benelux-verband op het gebied van wederzijdse erkenning van kwalificaties. Daarnaast blijkt er een grote belangstelling in Nederland om deel te nemen aan het pilotproject Europese universiteiten.
In mijn interventie wil ik vooral stilstaan bij de digitale transformatie van de samenleving en de gevolgen hiervan voor de nationale onderwijsstelsels en -curricula. Ook zal ik wijzen op het gebruik van nieuwe digitale technologieën die internationale leermobiliteit kan vergemakkelijken, zoals experimenten in het gebruik van blockchaintechnologie waarmee gemakkelijk de status van diploma’s kan worden vastgesteld. DUO is in Europa (en de wereld) een actieve Nederlandse speler op dit gebied. Ik zal ook wijzen op het streven binnen Europa om voldoende hoog ontwikkeld talent op digitaal gebied op te leiden en vast te houden, bijvoorbeeld op het gebied van kunstmatige intelligentie. Met programma’s als Erasmus, Horizon, het EIT, Digital Europe en de Structuurfondsen (ESIF) kan de EU in de nieuwe begrotingsperiode 2021–2027 lidstaten, regio’s en onderwijsinstellingen daarbij ondersteunen. Het kabinet ondersteunt dit.
Tenslotte zal ik voorstellen om een sterkere verbinding te organiseren tussen de uitkomsten van het onderwijs- en opleiding samenwerkingskader ET2020 en de vormgeving van een Europese onderwijsruimte, en hierover periodiek aan de Raad te laten rapporteren. Dit met als doelstelling het debat over de opvolger van het samenwerkingskader ET2020 te voeden.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees parlement
De Commissie en verschillende lidstaten benadrukken het belang van het zetten van vervolgstappen in het kader van een Europese onderwijsruimte. Wel wordt benadrukt dat we nog in een vroeg stadium van deze discussie zitten. Ook wordt opgeroepen goed na te denken over de samenhang met het proces om tot nieuwe onderwijsprioriteiten voor de periode na 2020 (opvolger van het beleidskader ET2020) te komen.
Cultuur en audiovisueel beleid – dinsdag 27 november
Voor het cultuurdeel en het deel over audiovisueel beleid tijdens de Raad staan de volgende onderwerpen geagendeerd:
– Voortgangsrapportage verordening Creative Europe
– Raadsconclusies Werkplan Cultuur
– Raadsconclusies over het versterken van Europese content in de digitale economie
– Beleidsdebat «Desinformatie»
– Overige zaken:
• Bescherming van consumenten tegen misbruik en herverkoop tickets voor sport- en culturele evenementen
• Omgaan met de koloniale context van Europese collecties
Voortgangsrapportage met betrekking tot de verordening Creative Europe
Doel Raadsbehandeling
Aanhoren van een voortgangsrapportage van het Oostenrijks voorzitterschap over het Commissievoorstel omtrent het toekomstige programma Creative Europe (2021–2027) [documentnummer 9170/18].
Inhoud
Creative Europe is het ondersteuningsprogramma van de Europese Unie en heeft als doel het bevorderen, versterken en beschermen van de Europese cultuur en taaldiversiteit, cultureel erfgoed en creativiteit, evenals het concurrentievermogen van Europa's culturele en creatieve sectoren. De Europese Commissie heeft een voorstel gedaan voor een nieuwe editie van het programma voor de periode 2021–2027.
Het programma omvat drie sub programma’s: «MEDIA» ter ondersteuning van de Europese audiovisuele industrie; «Cultuur» om Europese culturele en creatieve sectoren te promoten; en «cross sectoraal» om acties te ondersteunen, verspreid over de audiovisuele en andere culturele, creatieve sectoren. Het programma biedt ruimte voor innovatie voor de audiovisuele, culturele en creatieve sectoren.
De MFK horizontale en budgettaire aspecten rondom het Creative Europe programma worden meegenomen in de integrale onderhandelingen over het MFK 2021–2027. Nederland hecht eraan dat besprekingen over het Creative Europe programma niet vooruitlopen op de integrale besluitvorming betreffende het MFK. Voor de kabinetsinzet voor de MFK onderhandelingen wordt verwezen naar de Kabinetsappreciatie van het Commissievoorstel van 1 juni jl.11
Inzet Nederland
De Tweede Kamer is via het BNC-fiche «MFK – Voorstel Verordening Commissie programma Creative Europe 2021–2027» geïnformeerd over het voorstel en de Nederlandse inzet daarbij.12
Nederland heeft het voorstel verwelkomt voor behoud van een gezamenlijk EU-programma dat de culturele en creatieve sectoren in Europa ondersteunt. De ondersteuning van samenwerking tussen landen, regio’s en steden en het leren van andere lidstaten is van groot belang. Hetzelfde geldt voor het investeren in de internationale promotie en distributie van Europese producties. Naast deze meer economische insteek ondersteunt Nederland de grotere aandacht voor sociale inclusie binnen het programma. Deze is in lijn met uitkomsten van de Sociale Top in Gotenburg en de conclusies van de Europese Raad van 14 en 15 december 2017 over de inzet van onderwijs en cultuur bij het opbouwen van inclusieve, hechte samenlevingen.13
Er zijn een paar onderdelen in het inhoudelijke voorstel van de Europese
Commissie waarbij volgens Nederland aanpassingen nodig zijn. Een belangrijk punt voor Nederland is de rol van de lidstaten bij de implementatie van het programma. Deze rol lijkt in het voorstel van de Europese Commissie gemarginaliseerd. Nederland wil daarom, net als veel andere lidstaten, een programmacomité, waarin de lidstaten deelnemen, opgenomen zien in de verordening. Ook wenst Nederland meer duidelijkheid over de verdeling van het budget over de verschillende (nieuwe) prioriteiten in het voorstel.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees parlement
Veel lidstaten hebben in het algemeen positief gereageerd op het voorstel van de Commissie voor wat betreft de grote lijnen van de inhoud en de versterking van het programma met een financiële impuls. Lidstaten benadrukten echter ook dat zij het voorstel nog meer in detail moeten beoordelen en bespreken. Daarnaast bestaan er nog veel (kritische) vragen, bijvoorbeeld over de rol van de lidstaten, de taakverzwaring van de nationale desks en een zogenaamd seal of excellence.
Momenteel wordt het voorstel nog besproken in een Raadswerkgroep.
Het Europees parlement zal in april 2019 stemmen over het voorstel. Het parlement heeft eerder gepleit voor een flinke versterking van het toekomstige programma Creative Europe.
Raadsconclusies Werkplan Cultuur
Doel Raadsbehandeling
Vaststelling van Raadsconclusies over het Werkplan Cultuur 2019–2022 [documentnummer 13886/18].
Inhoud
De voorgestelde Raadsconclusies stellen een Werkplan Cultuur 2019–2022 voor waarin de lidstaten benoemen op welke thema’s zij willen samenwerken. Het werkplan is gericht op kennisuitwisseling en samenwerking tussen lidstaten. De prioritaire onderwerpen zijn: duurzaamheid in cultureel erfgoed; cohesie en welzijn; een ecosysteem dat kunstenaars, culturele en creatieve professionals en Europese inhoud ondersteunt; gendergelijkheid en, tot slot, internationale culturele betrekkingen.
Digitalisering en betrouwbare statistieken zijn horizontale onderwerpen in het werkplan. De gekozen werkmethoden zijn expertgroep op basis van de Open Methode van Coördinatie, peer learning, een door de Commissie of door een voorzitterschap georganiseerde conferentie, een werkgroep en/of een onderzoek.
Inzet Nederland
De genoemde prioriteiten sluiten aan bij het beleid als beschreven in «Cultuur in een open samenleving» en «Erfgoed Telt». Zo komen de sociale waarden en de toegankelijkheid van erfgoed, duurzaamheid, cultuur van en voor iedereen (inclusiviteit) en de arbeidsmarktpositie terug in prioriteiten van het Werkplan Cultuur. In de activiteiten is ook aandacht voor «ruimte voor vernieuwing» en democratische waarden en burgerschap.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees parlement
Er is brede steun onder de lidstaten voor de opgenomen prioriteiten en activiteiten in het werkplan.
Raadsconclusies over het versterken van Europese content in de digitale economie
Met de voorliggende Raadsconclusies [documentnummer 13923/18] wil het Oostenrijks voorzitterschap het belang van Europese audiovisuele en culturele content in relatie tot enkele actuele thema’s binnen de Europese regelgeving agenderen.
Inhoud
De Raadsconclusies benoemen de mogelijkheden die digitale en online technologieën bieden om Europese werken en daarmee Europese creativiteit te verspreiden. Maar benadrukken ook de diverse uitdagingen waar de audiovisuele en culturele sector voor staat, zoals de noodzaak tot het aanpassen van bedrijfsmodellen door de opkomst van digitale en online diensten.
Er worden vier prioriteiten binnen de EU-agenda aangehaald:
A. Bevorderen van diversiteit, zichtbaarheid en innovatie;
B. Zorgen voor een gelijk speelveld;
C. Versterken van vertrouwen in informatie en bronnen; en
D. Verbeteren vaardigheden en competenties.
Deze vier punten worden verder uitgewerkt waarbij de respectievelijk de Europese Commissie en de lidstaten worden opgeroepen hun steentje bij te dragen.
Inzet Nederland
Het oorspronkelijke tekstvoorstel is inmiddels, met name onder druk van Nederland beter afgebakend. Verschillende referenties naar auteursrecht en illegale inhoud; platformen, e-commerce en mededinging en belastingen werden verwijderd of geherformuleerd.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees parlement
Het merendeel van de lidstaten ondersteunt de Raadsconclusies.
Beleidsdebat «Desinformatie»
Doel Raadsbehandeling
Het Oostenrijks EU voorzitterschap heeft de lidstaten uitgenodigd om hun kijk op de stand van zaken en toekomstperspectieven te geven op gebied van de bestrijding van desinformatie. Er is een discussienotitie opgesteld [documentnummer 13362/18].
Inhoud
De EU-voorzitter heeft de focus voor bespreking gelegd op de rol van media bij de bestrijding van desinformatie.
Inzet Nederland
Een goed functionerende mediasector versterkt de weerbaarheid van de samenleving tegen desinformatie. Nederland kent in vergelijking met andere landen een pluriform en niet-gepolariseerd medialandschap. Nederlanders hebben daarnaast relatief veel vertrouwen in media. Het kabinet maakt zich evenwel sterk voor een goede, onafhankelijke en pluriforme nieuwsvoorziening door middelen vrij te maken voor onderzoeksjournalistiek.
Ten aanzien van bestrijding van desinformatie heeft de Nederlandse overheid het afgelopen jaar ingezet op een aanpak van debat en bewustwording. Het kabinet ziet een belangrijke rol weggelegd voor private spelers zoals online platforms, adverteerders, media en onderzoekers. Waarborging van de vrijheid van meningsuiting staat in alle gevallen voorop. Nederland voorziet geen wetgeving op dit onderwerp.
Indicatie krachtenveld Raad en Europees parlement
Op 17 juni heeft het Europees parlement een resolutie aangenomen waarin de Commissie opgeroepen wordt om het bestaande wettelijk kader te analyseren en wettelijke mogelijkheden te onderzoeken om desinformatie tegen te gaan.
De Europese Raad heeft op 28 juni en 18 oktober jl. conclusies aangenomen waarin de Europese Commissie en lidstaten aangespoord worden actie te ondernemen om desinformatie tegen te gaan.
Overige zaken
Bescherming van consumenten tegen misbruik en herverkoop tickets voor sport- en culturele evenementen.
Informatie van de Deense delegatie over dit onderwerp.
Omgaan met de koloniale context van Europese collecties
Informatie van de Duitse delegatie over dit onderwerp.
Stand van zaken AV-Richtlijn
Hoewel dit onderwerp niet geagendeerd is voor de OJCS-Raad van 26 en 27 november wil ik u middels deze geannoteerde agenda informeren over de herziening van de Audiovisuele Mediadiensten richtlijn.
De herzieningsrichtlijn is op 6 november 2018 als hamerstuk met gekwalificeerde meerderheid aangenomen op de ECOFIN-Raad. Nederland heeft, net als een aantal andere lidstaten, tegengestemd. Samen met twee andere lidstaten heeft Nederland een stemverklaring opgesteld waarin de tegenstem werd toegelicht. Met deze lidstaten erkennen we het belang van bescherming van minderjarigen tegen schadelijke content en van burgers in het algemeen tegen haat zaaien op videoplatformen, maar geven we aan dat de AV-Richtlijn hiervoor niet het juiste instrument is. Deze richtlijn ziet tot op heden namelijk slechts toe op diensten die redactionele verantwoordelijkheid kennen. Videoplatformen kennen deze verantwoordelijkheid niet, kenmerkend voor deze platformen is juist dat ze door gebruikers geüploade content bevatten. Daarnaast is de regelgeving – naar mening van de ondertekenaars van de stemverklaring – niet voldoende onderzocht op de effecten en vrezen we de gevolgen voor de vrijheid van meningsuiting op videoplatformen.
De herzieningsrichtlijn zal binnenkort worden gepubliceerd, waarna de lidstaten 21 maanden hebben om deze om te zetten in nationaal recht. De vastgestelde tekst van de herzieningsrichtlijn wordt momenteel geanalyseerd om te bezien waar de Nederlandse regelgeving moet worden aangepast. Hierbij worden belanghebbenden betrokken.
Het betreft hier het diploma-supplement, het certificaat supplement, het Europese Credit Transfer en Accumulation System, het Europese Credit System voor Beroepsonderwijs en -opleiding en het Europass online platform.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-34-304.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.