21 501-34
Raad voor Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur

nr. 28
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 december 2003

Met deze brief stellen wij u op de hoogte van onze voornemens en ambities betreffende het internationale en Europese beleid op de terreinen Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Dit beleid, dat op zich al stevig ontwikkeld is, krijgt in de komende periode een nog hoger profiel omdat Nederland in het tweede halfjaar van 2004 het voorzitterschap van de Europese Unie bekleedt.

Ook voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap staan tijdens dat voorzitterschap belangrijke thema's en activiteiten op de agenda. De thema's betreffende Onderwijs en Cultuur worden geagendeerd in de Onderwijs-, Jeugd- en Cultuurraad. Wetenschap komt aan de orde in de Raad voor Concurrentievermogen, van welke de Minister van Economische Zaken het voorzitterschap zal bekleden, in gedeelde verantwoordelijkheid met OCW.

OCW, de internationale agenda en het EU-voorzitterschap 2004

Kennis en cultuur zijn in sterke mate mede bepalend voor het internationale «beeld» van Nederland. Dit gegeven rechtvaardigt onze ambitie om Nederland te profileren als een vooraanstaand land op deze gebieden; een land dat aantrekkelijk is voor onderzoekers, studenten, cultuurmakers en ondernemers. Onze inzet daarbij, in samenhang met ons EU-voorzitterschap in de tweede helft van 2004, past binnen het kader van het kabinetsbeleid, met name ook in het kabinetsbrede Europese beleid. Op onze terreinen gaat het uiteraard om het streven naar minder regels, om aandacht voor de burger en voor burgerschap, maar bovenal om impulsen aan kennis, onderzoek en innovatie. Ook hechten wij groot belang aan de internationale dimensie van cultuur. Mét het Kabinet zijn wij ons er daarbij ook van bewust dat veel van de hiermee samenhangende opgaven alleen in internationaal verband kunnen worden aangepakt, waarbij het kabinet hecht aan subsidiariteit op het gebied van onderwijs en cultuur. Op Europees niveau biedt het Lissabon-proces interessante perspectieven, daarnaast neemt ook in mondiaal opzicht de verwevenheid tussen landen, stelsels en individuen toe.

Over de brede internationale OCW-agenda en over de nieuwe ontwikkelingen daarin informeren wij u jaarlijks bij de OCW-begroting en -verantwoording, en voorts bij gelegenheid. Algemeen uitgangspunt is, dat onze ambities neerslaan in het reguliere beleid (onder andere Koers PO en VO, Koers BVE, HOOP, Wetenschapsbudget, voor wat betreft cultuur de beleidsbrief «Meer dan de Som»). Het EU-voorzitterschap in 2004 biedt daarbij niet alleen de mogelijkheid om de internationale OCW-agenda in die context extra profiel te geven, maar andersom ook de mogelijkheid om in onze agenda ná 2004 impulsen uit ons voorzitterschap mee te nemen.

Competitie, cohesie en cultuur

De ambities van «Lissabon» betreffen zowel competitiviteit en kennis als ook sociale cohesie en duurzaamheid. Op deze terreinen is de rol van onderwijs cruciaal. Open coördinatie, kwaliteit en mobiliteit zijn in dit verband begrippen die de groeiende internationale positionering van ons onderwijs zichtbaar maken.

Deze internationale positionering van het onderwijs is inmiddels herkenbaar in het beleid. Samenwerking met onze grenslanden is daarbij instrumenteel. In Koers PO en VO, koers BVE en het HOOP worden, binnen het geheel van beleidsvoornemens, ook de Lissabon-ambities meegenomen. De internationale dimensie kan daarbij een grote mate van concreetheid krijgen – zoals bij het tegengaan van voortijdig schoolverlaten, dat een nationale prioriteit is die tegelijkertijd een stevige impuls heeft gekregen door de Lissabon-afspraken terzake. Bevorderen van Europese transparantie van beroepskwalificaties is een ander concreet doel, dat nieuwe perspectieven biedt voor de beroepskolom (VMBO, BVE, HBO). En onze ambities inzake accreditatie, tenslotte, zijn zonder internationale dimensie niet te verwezenlijken.

De internationale dimensie van het cultuurbeleid betreft niet uitsluitend ambities gericht op het profileren van Nederland. Zoals in het Hoofdlijnenakkoord is uiteengezet, hechten wij tevens groot belang aan het behoud van de Nederlandse taal en cultuur in een steeds kleiner wordende wereld. Daarnaast zijn, in EU-context, ook thema's als het Europa van de burger en de culturele dimensie van de Europese eenwording van groot belang.

De Lissabon-ambities zijn bepalend voor het op 21 november 2003 uitgebrachte Wetenschapsbudget (WeBU). De thema's focus en concentratie, alsmede kennis voor bedrijvigheid, human resources en kwaliteit, vallen samen met prioriteiten als genoemd in het Hoofdlijnenakkoord. Het WeBu sluit voorts aan bij de innovatiebrief – waarin de minister van Economische Zaken recent de opties voor het innovatiebeleid neerlegde – en bij het HOOP 2004. Het beleid dat zich richt op toename van het aantal kenniswerkers en vermindering van het tekort aan bèta's en technici, zal worden vastgelegd in een gemeenschappelijke nota van EZ, SZW en OCW. Tenslotte mogen ook van het door dit kabinet ingestelde Innovatieplatform belangrijke impulsen worden verwacht.

Een wereldmarkt voor kennis en kunsten

Er is een wereldmarkt voor studenten en kenniswerkers aan het ontstaan.

Dit is een wezenlijk gegeven voor de toekomst van innovatie en kennisinfrastructuur. Een gezonde kenniseconomie heeft niet alleen een gezonde betalingsbalans, maar ook een evenwichtige Kennisbalans. Uitstroom en instroom van studenten, onderzoekers en innovatieve ondernemers dienen op langere termijn in balans te zijn. Een dergelijke internationale markt brengt werk voor ons mee. Thans ontbreekt het in Nederland aan voldoende kenniswerkers en innovatief talent, zeker in de beta/techniek-sector.

Eveneens bestaat er vanouds een wereldmarkt voor cultuur en cultuurmakers, cultuur ontwikkelt zich over de grenzen heen. In het Nederlandse internationale cultuurbeleid, onder de noemer Nederland Vrijhaven, neemt niet alleen de export maar ook de import van cultuur en cultuurmakers een centrale plaats in. De internationalisering van cultuur wordt als wezenlijk ervaren voor kwaliteit van de Nederlandse cultuur. Mobiliteit van kunstenaars, maar ook van collecties, is dan ook een belangrijke pijler van de culturele wisselwerking tussen de EU-landen.

De kennisbalans en het mondiale karakter van de cultuursector hangen samen – en tijdens ons Europees voorzitterschap willen wij die samenhang ook zichtbaar maken in onze inzet voor een dynamische agenda die ook voor de langere termijn van kracht blijft. Die agenda zal zich richten op het verhelpen van gebreken en tekorten – óók om Nederland aantrekkelijk te laten blijven voor het eigen talent.

OCW en het Nederlands EU-voorzitterschap 2004

Van 1 juli t/m 31 december 2004 is Nederland voorzitter van de EU. Als voorzitter wil OCW de lopende agenda van de Onderwijs-, Jeugd en Cultuurraad zorgvuldig verder brengen en voorts, in afstemming met Economische Zaken, de lopende agenda van de Raad voor Concurrentievermogen (OCW-verantwoordelijkheid: wetenschapsbeleid). Ook biedt het voorzitterschap de mogelijkheid om bij de agendering en de programmering duidelijke eigen accenten te zetten en eigen prioriteiten aan de orde te stellen – en idealiter in vervolgtrajecten in te bedden.

De uitwerking van de OCW-prioriteiten voor het voorzitterschap stroken met de prioriteiten zoals het Kabinet die heeft neergelegd in de Staat van de Unie en in de brief inzake het operationeel jaarprogramma 2004 en het strategisch meerjarenprogramma 2004–2006 (2 december 2003). Bij de uitwerking van deze prioriteiten stellen wij de volgende vier sleutelbegrippen centraal:

• open coördinatie en transparantie

• kennis en kwaliteit

• mobiliteit en uitwisseling

• burgerschap en cohesie

a. Algemeen

De periode van het Nederlands voorzitterschap omvat het eerste volledige halfjaar van een EU met 25 lidstaten. De logistieke gevolgen daarvan zijn nog niet goed te overzien. Bovendien valt het direct na de Europese verkiezingen. Er zullen verkiezingen plaatsvinden voor een nieuw Europees Parlement en in november 2004 treedt een nieuwe Europese Commissie aan. Deze omgevingsfactoren brengen waarschijnlijk beperkingen met zich mee – bijvoorbeeld in het wetgevingstraject –, maar ook nieuwe kansen om op het gebied van onderwijs, cultuur en wetenschap, invulling te geven aan een Europese ruimte die zal zijn uitgebreid met tien landen.

Wij realiseren ons dat de beperkte duur van een voorzitterschap, zeker onder deze omstandigheden, onvoldoende kan blijken om zodanige wetgevende resultaten te boeken dat die direct tot concrete veranderingen leiden. Ook om die reden is – willen wij op langere termijn tot zichtbare resultaten komen – samenwerking met andere voorzitterschappen en met de Europese Commissie essentieel. Wij verwachten in dit verband veel van de afstemming zoals die, behalve met de Commissie, plaats vindt met Ierland (voorzitter in de eerste helft van 2004) over de Iers-Nederlandse inzet in 2004 (operationeel jaarprogramma 2004), en van de afstemming met Ierland, Luxemburg, Verenigd Koninkrijk, Oostenrijk en Finland over de voorzitterschapsinzet voor de jaren 2004–2006 (strategisch meerjarenprogramma 2004–2006).

Thans vindt in het kader van een Intergouvernementele Conferentie (IGC) een intensief debat plaats over de ontwerp-Europese Grondwet die het resultaat is van de Europese conventie. Een versterkte betrokkenheid van de Europese burger bij de nieuwe Unie wordt daarmee belangrijker dan ooit. Nu bovendien het Nederlands voorzitterschap zal volgen op het in Nederland te houden consultatief referendum over de Europese grondwet, willen wij bevorderen dat burgers zich kunnen herkennen in de thema's die ons voorzitterschap karakteriseren. Wij zien, in dat verband, het identificeren en valideren van gemeenschappelijke Europese waarden – shared values – als een prioriteit voor de Nederlandse inzet. Naast de kenniseconomische ambities, gericht op economische groei, zijn immers ook sociale cohesie, culturele diversiteit en Europees burgerschap essentieel.

Vanuit de OCW-verantwoordelijkheid voor internationale wetenschappelijke aspecten van het Europese onderzoek, worden waar mogelijk verbanden gelegd met de inzet gericht op het hoger onderwijs. Dit ook, om wetenschappelijk onderzoek en hoger onderwijs te betrekken bij het verder vorm geven aan de Europese Onderzoeks- en Innovatieruimte. In feite gaat het daarbij vooral om de internationale samenwerking bij de creatie en toepassing van nieuwe kennis, de kennis die de grondstof vormt voor de verwezenlijking van de ambities van Lissabon (2000) en Barcelona (2002).

In de volgende vier paragrafen staan wij stil bij de thema's die, vanuit de velden Onderwijs, Cultuur (inclusief audiovisueel) en Wetenschap (onderzoek), tijdens het voorzitterschap worden geagendeerd. De thema's zijn afgeleid uit de lopende agenda en verder geprofileerd en aangevuld aan de hand van de eigen Nederlandse accenten en prioriteiten. Ze zijn ingedeeld in vier rubrieken, die corresponderen met de hierboven genoemde sleutelbegrippen.

b. Open coördinatie en transparantie

«Lissabon» heeft het begrip «open coördinatie» («leren van elkaar») een nieuwe betekenis gegeven voor de terreinen onderwijs en onderzoek. Open coördinatie draagt bij aan het creëren van een Europese Ruimte, die zich kenmerkt door transparantie – juist ook voor de burger. Europa moet «begrijpelijk» worden en in die context zijn ook elementen van de EU-cultuuragenda van betekenis. Onderwijs wordt op de Europese agenda een steeds belangrijker onderwerp. Subsidiariteit is het uitgangspunt, waarbij open coördinatie als instrument ingezet wordt. Meerwaarde van dit instrument is dat lidstaten elkaar de maat nemen – en zij leren van elkaar. Dat betreft naast de in Lissabon-verband vastgestelde benchmarks ook een betere onderlinge afstemming.

Een concrete uitwerking vindt de Europese samenwerking voorts in het zogeheten Kopenhagenproces op het gebied van het beroepsonderwijs. Dit proces richt zich op de verbreding en verrijking van beroepsopleidingen en employability, alsmede op het bevorderen van kwaliteit en transparantie van beroepskwalificaties en van overdraagbaarheid van studiepunten. Tijdens het voorzitterschap zullen wij sterk inzetten op het verder leiden van dit proces. «Leren van elkaar» krijgt verder vorm door het agenderen van de veiligheid van de publieke onderwijs- en onderzoeksinfrastructuur tijdens ons voorzitterschap.

Op het terrein van cultuur heeft ook het beoogde onderwerp Cultuur en School het karakter van een «leren van elkaar». Naast het positioneren van culturele vorming gaat het immers om versterking van cultuureducatieve uitwisseling in onderwijsprogramma's.

Bij onderzoek is van belang de evaluatie van het Zesde Kaderprogramma. De conclusies van de evaluatie vormen belangrijke input voor het Commissie-voorstel voor het Zevende Kaderprogramma, dat begin 2005 wordt verwacht. Voorts is van belang, ook al in het kader van open coördinatie, het opmaken van de balans inzake de verwezenlijking van de Barcelona-norm (3% BNP voor onderzoek en innovatie). Daarbij zal ook aandacht worden geschonken aan het grote belang van menselijk kapitaal. Doel is, om samen met de minister van Economische Zaken over deze thematiek raadsconclusies te formuleren, die tot vervolgacties leiden en die via het key-issues paper alsinput kunnen dienen voor de Voorjaarstop 2005. Dit moet ook leiden tot rapportage aan de nieuwe Commissie en aan het nieuwe Europees Parlement.

c. Kennis en kwaliteit

In het verlengde van het streven naar open coördinatie en transparantie richt ons voorzitterschap zich met name ook op de versterking van kennis en kwaliteit voor de drie terreinen onderwijs, cultuur en wetenschap. Uitgangspunt is, dat de wisselwerking tussen nationaal beleid, Europese meerwaarde en «leren van elkaar» (zie ook de volgende paragraaf) tot die versterking leiden.

Op het terrein van onderwijs wordt kwaliteit tijdens het voorzitterschap geagendeerd via de inzet op Lissabon-benchmarks. Daarnaast zal er specifieke aandacht zijn voor uiteenlopende zaken als titulatuur, accreditatie (aansluitend bij de Vlaams-Nederlandse samenwerking op dat terrein) en het onderwijs in de moderne vreemde talen.

Op het terrein van cultuur is digitalisering van het cultureel erfgoed van belang: de inzet richt zich op actieve EU-afstemming en uitwisseling van praktijken op dit terrein. Een breder Nederlands belang in Europees verband betreft het uitoefenen van invloed op het Action Plan (Lund), na 2005.

Op het terrein van onderzoek heeft, in 2001, het Deens voorzitterschap de oprichting van een European Research Council op de agenda gezet: een samenwerkingsstructuur gericht op het bevorderen van wetenschappelijke excellentie in fundamenteel onderzoek. Naar verwachting zal hierover, op basis van de Mededeling die de Commissie binnenkort zal publiceren over excellentie en fundamenteel onderzoek, begin 2004 door de Raad voor Concurrentievermogen op politiek niveau worden gesproken. Zodra de Mededeling is gepubliceerd, zal de regering zich beraden op haar standpunt. Een tweede belangrijke component in de Europese Onderzoeksruimte is de toenemende aandacht voor de Onderzoekinfrastructuur. In 1997 bracht Nederland hierover reeds een Voorzitterschapsnotitie uit. De Commissie zal in april/mei 2004 een Mededeling over infrastructuur uitbrengen, die onder Nederlands voorzitterschap besproken zal worden.

d. Mobiliteit en uitwisseling

Mobiliteit en uitwisseling dragen bij aan de vorming van de Europese Ruimte. Die Europese Ruimte zien wij in termen van kansen die Europa aan haar burgers biedt – kansen welke die burger ook moet kunnen benutten. Mobiliteit is voorwaarde vóór en gevolg ván transparantie zoals wij die nastreven.

In het onderwijs zal het voorzitterschap betreffende mobiliteit zich richten op de discussie over opvolgers van de onderwijsprogramma's Leonardo en Socrates en op het bevorderen van mobiliteit als wezenlijk voor de dynamiek binnen de Europese ruimte, met als belangrijke dimensie de intergouvernementele Bologna-afspraken: De transparantie van het hoger onderwijs in Europa is door de invoering van de bachelor-master-structuur sterk toegenomen en verdere afstemming op terreinen als titulatuur en accreditatie komt dit proces ten goede. De inzet op het terrein van beroepsonderwijs zal – voortbouwend op de verklaring van Kopenhagen – mede gericht zijn op versterking van mobiliteit, door de ontwikkeling van instrumenten als Europass. Wij willen zo mogelijk een krachtige impuls geven aan de discussie t.a.v. het oplossen van knelpunten omtrent de meeneembaarheid van studiefinanciering binnen de EU.

Op het terrein van cultuur is het bevorderen van mobiliteit van kunstenaars en collecties één van de prioriteiten. Deze ambitie sluit – evenals die inzake de mobiliteit van kunstenaars – aan bij de politieke prioriteit om Europa dichter bij burger te brengen. Daarnaast is hier van belang het agenderen van «bestrijding van illegale handel in cultureel erfgoed», de keerzijde van de open grenzen. In samenwerking met Justitie en Financiën zal OCW aandacht vragen voor de bestrijding van de illegale handel in cultuurgoederen. Nadruk ligt op kennisuitwisseling en verbetering van de samenwerking tussen politie, douane en cultuurdiensten op nationaal en internationaal niveau. Ook de lopende agenda past binnen deze thematiek, waarbij ons voorzitterschap een belangrijke rol kan spelen in de besluitvorming inzake de nieuwe Europese stimuleringsprogramma's op de terreinen cultuur en media (film en audiovisuele producties).

Op het terrein van onderzoek heeft het Zesde Kaderprogramma een mobiliteitsdimensie. Een substantieel onderdeel van het programma richt zich op human resources en mobiliteit. Door het Marie Curie beurzenprogramma draagt het Kaderprogramma bij aan de mobiliteit van Europese onderzoekers en het aantrekken van onderzoekers uit andere delen van de wereld.

e. Burgerschap en cohesie

De uitbreiding van de EU en de vorming van nieuwe institutionele kaders maken het noodzakelijker dan ooit om de burgers goed bij Europa te betrekken. Deze noodzaak vloeit tevens voort uit de Lissabon-ambitie om, bij het bouwen aan de kennissamenleving, de sociale cohesie te behouden.

Op het terrein van onderwijs besteden wij aandacht aan de betekenis van gedeelde Europese waarden voor de cohesie van een Europa dat al haar burgers kansen wil bieden. Wij streven naar een rapportage aan de Voorjaarsraad van 2005.

Tevens leggen wij in dit verband bij het voorzitterschap accenten op onderwijs in moderne vreemde talen, op de culturele rol van onderwijs en op kwaliteit. Onderwijs kan bijdragen aan het Europa van de burger door het bieden van een transparante leeromgeving, waarbinnen mobiliteit van burgers bijdraagt aan een maatschappelijk en cultureel goed ingebedde kennissamenleving.

Ook zal het voorzitterschap – als verbindend element tussen onderwijs en cultuur – onder meer aandacht vragen voor de rol van media en de toerusting van burgers in een veranderend media-landschap (media literacy).

f. De kalender

De inzet zal vorm krijgen via de volgende, deels nog tentatieve agenda van activiteiten in 2004:

• De informele bijeenkomst van onderwijs-en cultuurministers (inclusief ministers voor audiovisuele zaken), 12–14 juli 2004 te Rotterdam;

• Themaconferenties inzake cultuur, tijdstip en plaats nog te bepalen: o.m. digitale duurzaamheid, bestrijding van illegale handel in cultuurgoederen. Zie voorts hieronder bij Cultuur en School en Collectiemobiliteit;

• een aantal activiteiten dat hierop aansluit, waaronder een conferentie van de Europese Culturele Stichting over de betekenis van Europa voor de culturele sector (juli 2004);

• een informele Raad voor Concurrentievermogen in Maastricht (juli 2004);

• Conferentie Cultuur en School, september 2004 te Den Haag;

• Conferentie Brain Gain, the instruments, 30 september 2004 te Den Haag;

• Conferentie Moderne Vreemde Talen, oktober 2004;

• De minister van Economische Zaken zal het voortouw nemen bij een te organiseren conferentie over wisselwerking tussen publieke onderzoeks- en kennisinstellingen en de industrie, 12–13 oktober 2004;

• Conferentie over de relatie tussen hoger onderwijs en onderzoek, tijdens de jaarvergadering van de European University Association (EUA), 15–18 oktober te Maastricht;

• Conferentie «Designing policies for mobile students», oktober 2004 te Noordwijk;

• Conferentie Collectiemobiliteit, 28–29 oktober 2004 te Den Haag;

• Slotmanifestatie European Year of Education through Sport (2004), 1–2 december 2004;

• Ministeriële conferentie «Beroepsonderwijs» ( als vervolg op de bijeenkomst in Kopenhagen in november 2002); 14–15 december 2004 te Maastricht;

• Conferentie «Veiligheidsmanagement in het Hoger Onderwijs».

In afstemming met een task force uit het onderzoek- en wetenschapsveld zullen experts bijeen worden gebracht in een reeks thematische conferenties, die als overkoepelend thema hebben: the European Knowledge Society. Thema's zullen zijn het Lissabonproces, de modaliteiten van een Zevende Kaderprogramma, ethische aspecten van wetenschap en technologie, toegankelijkheid van electronische wetenschappelijke publicaties, onderzoeksevaluatie en het bevorderen van de belangstelling voor wetenschap bij scholieren.

Tenslotte

Een Europese Ruimte van kennis, innovatie en cultuur draagt niet alleen bij aan de verwezenlijking van de ambities die wij voor Europa hebben opgesteld, in Lissabon en elders, maar versterkt ook – via open coördinatie, versterkte transparantie en leren van elkaar – de kracht van onze kennis- en cultuurstructuren in de nationale context. Daarom is het ook een goede zaak dat tal van actoren uit het veld van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bij de voorbereiding en uitvoering van het EU-voorzitterschap zijn betrokken. De intermediaire organisaties op het terrein van onderwijs zoals Nuffic, Europees Platform en CINOP, op het terrein van cultuur zoals Cultuurnetwerk, koepelorganisaties als VSNU, HBO-Raad en BVE-Raad en ook wetenschapsorganisaties als KNAW en NWO spelen hierbij een belangrijke rol. En uiteindelijk moet het ons, meer nog dan om structuren, om de burgers gaan. Burgers die binnen Europa de kansen moeten kunnen benutten die de Europese Ruimte hen in toenemende mate biedt. Onze ambitie is het, dit te bevorderen – in 2004 en daarna.

Mede namens de staatssecretaris van Onderwijs en de staatssecretaris van Cultuur en Media,

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven

Naar boven