21 501-34 Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport

Nr. 245 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 april 2015

Hierbij zend ik u, mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de geannoteerde agenda op het terrein van onderwijs en cultuur/audiovisueel voor de Onderwijs-, Jeugd-, Cultuur- en Sportraad (OJCS-Raad) van 18 en 19 mei aanstaande.

In de bijlage worden deze onderwerpen nader toegelicht en treft u per onderwerp de kabinetsinzet aan. Ik wijs u erop dat, zoals te doen gebruikelijk, over de definitieve standpuntbepaling van Nederland nog afstemming in de ministerraad zal plaatsvinden. Over de jeugd- en sportonderdelen wordt u apart geïnformeerd door mijn collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Geannoteerde agenda OJCS-Raad 18 en 19 mei 2015

Er is op dit moment nog geen definitieve agenda voor deze OJCS-Raad beschikbaar. Naar verwachting zullen de volgende onderwerpen worden geagendeerd:

Onderwijs

  • De rol van vroegschoolse educatie en primair onderwijs bij het bevorderen van creativiteit, innovatie en digitale vaardigheden (aannemen raadsconclusies)

  • Tussentijdse evaluatie Onderwijs en opleiding 2020 (beleidsdebat)

De follow-up van de ministeriële bijeenkomst in Parijs over het bevorderen van burgerschap en de gemeenschappelijke waarden van vrijheid, tolerantie en non-discriminatie in het onderwijs van 17 maart jl. zal naar verwachting onder «Any other business» aan de orde komen.

Cultuur en Audiovisueel

  • Cultural and Creative Crossover (aannemen raadsconclusies)

  • Aanbeveling Europese Culturele Hoofdstad 2019 (aannemen besluit)

  • De toekomst van Europees Audiovisueel Beleid (beleidsdebat)

Onderwijs

De rol van vroegschoolse educatie en primair onderwijs bij het bevorderen van creativiteit, innovatie en digitale vaardigheden (aannemen raadsconclusies)

Het Letse voorzitterschap heeft de rol van vroegschoolse educatie en primair onderwijs bij het bevorderen van creativiteit, innovatie en digitale vaardigheden tot één van de onderwijsprioriteiten benoemd en hierover raadsconclusies opgesteld.

In de conceptraadsconclusies worden de lidstaten en de Europese Commissie uitgenodigd om de ontwikkeling van creativiteit, innovatie en digitale vaardigheden binnen vroeg- en voorschoolse educatie en primair onderwijs te stimuleren. De achterliggende gedachte hiervan is om de leerlingen op de lange termijn beter toe te rusten op de eisen die de huidige en toekomstige arbeidsmarkt aan hen stelt. Daarnaast zijn de betreffende vaardigheden van belang voor economische groei (en passen deze raadsconclusies dus in het kader van de strategie van EU2020). Ten slotte dragen deze vaardigheden bij aan sociale inclusie en actief burgerschap.

In de raadsconclusies wordt de rol van leraren en de lerarenopleiding prominent benadrukt: leraren moeten zelf voldoende onderlegd zijn op het gebied van creativiteit, innovatie en digitalisering om deze vaardigheden over te kunnen dragen.

Inzet Nederland

Nederland steunt de raadsconclusies. De inhoud van de raadsconclusies sluit qua achterliggende gedachte aan de inhoud van de brief over «Toekomstgericht funderend onderwijs», waarin de ambitie wordt uitgesproken «alle leerlingen optimaal voor te bereiden op de toekomst».

Aangaande de rol van leraren heeft Nederland benadrukt dat in Nederland de lerarenopleidingen zelf het curriculum vaststellen, maar dat het meerwaarde zou kunnen hebben om op Europees niveau te verkennen wat iedere leraar als basiskennis zou moeten hebben (lerarenopleiding) en wat daarnaast via professionalisering geleerd/bijgehouden moet worden (continous professional development). Dat kan de lerarenopleidingen, leraren en bestuurders helpen om op dit thema de doorlopende leerlijn te bepalen voor leraren. Met inachtneming van de bevoegdheden van lidstaten voor onderwijsbeleid en van de autonomie van opleidingsinstituten, is in de uiteindelijke versie van de raadsconclusies aangegeven dat op basis van onderzoek goede voorbeelden van de meeste effectieve onderwijsmethoden en – praktijken zouden kunnen worden geïdentificeerd. Hiermee kan Nederland instemmen.

Onderwijs en opleiding 2020 (beleidsdebat)

In de OJCS-Raad zal een oriënterend beleidsdebat worden gevoerd over de tussentijdse evaluatie van de Europese strategie voor onderwijs en opleiding, «Onderwijs en opleiding 2020». Deze strategie is in 2009 door de Raad aangenomen (Kamerstuk 21 501, nr. 120) en kent vier hoofdlijnen: leven lang leren en mobiliteit; kwaliteit en efficiëntie; kansengelijkheid, sociale cohesie en burgerschap; en innovatie en creativiteit inclusief ondernemerschap. De uitvoering van deze onderwijsstrategie vindt plaats via de «open methode van coördinatie», die in dit geval vooral is gericht op wederzijds leren.

In het kader van de tussentijdse evaluatie zijn een extern onderzoek en een enquête onder de lidstaten uitgevoerd. De tussentijdse evaluatie zal naar verwachting leiden tot besluitvorming over de herziening van deze strategie in de OJCS-Raad in november 2015. De belangrijkste uitkomst van de tussentijdse evaluatie lijkt te zijn dat de huidige onderwijsstrategie veel doelen en prioriteiten heeft, waardoor de strategie weinig focus heeft. De strategie als zodanig zou volgens de evaluatie overeind moeten blijven, maar daarbinnen moet een prioritering plaatsvinden. De prioriteiten zouden moeten aansluiten bij de doelen in de bredere Europa 2020 strategie voor banen en groei.

Inzet Nederland

De discussievragen voor het beleidsdebat zijn op dit moment nog niet bekend. Daarom wordt hier de algemene houding van Nederland ten aanzien van de tussentijdse herziening van de Europese onderwijsstrategie weergegeven. Nederland herkent zich in de meeste uitkomsten van de evaluatie en is ook voorstander van prioritering. Het ligt voor de hand dat de inhoudelijke doelen van de onderwijsstrategie passen binnen de bredere Europese strategie voor banen en groei (Europa 2020). Prioriteiten zoals het voorkomen van voortijdig schoolverlaten en het stimuleren van leven lang leren sluiten hier goed bij aan. Nederland is ook voorstander van het behoud van de doelstelling tot het bevorderen van creativiteit en innovatie en pleit ervoor binnen deze doelstelling ook aandacht te schenken aan bredere vaardigheden, inclusief digitale vaardigheden. Overigens is duidelijk dat onderwijs een breder doel dient dan economische groei. Ook ligt de nadruk bij de Onderwijs en opleiding 2020 meer dan in de Europa 2020-strategie op wederzijds leren. Wat betreft de uitvoering van de onderwijsstrategie onderschrijft Nederland dat er diverse verbeteringen mogelijk zijn, bijvoorbeeld in de stroomlijning van de monitoring- en rapportagestructuur.

Cultuur

Cultural and Creative Crossover (aannemen raadsconclusies)

Het Letse voorzitterschap heeft raadsconclusies geagendeerd over culturele en creatieve crossovers. In de raadsconclusies wordt een pleidooi gehouden voor het belang van de verbinding («crossover») tussen de culturele en creatieve sector met andere economische en maatschappelijke sectoren. De lidstaten en de Commissie worden opgeroepen om de samenwerking tussen deze sectoren te versterken ter stimulering van innovatie, economische groei en sociale ontwikkeling.

De EU-lidstaten worden met de raadsconclusies onder andere uitgenodigd om de samenwerking tussen de genoemde sectoren in kaart te brengen en deze waar nodig verder te ontwikkelen en te stimuleren, eventuele obstakels voor een goede samenwerking waar mogelijk weg te nemen en de internationale crossover samenwerking tussen lidstaten te stimuleren. De Europese Commissie wordt opgeroepen om condities te creëren zodat de culturele en creatieve sector zich verder kunnen ontwikkelen, bijvoorbeeld door organisaties aan te moedigen om voor crossovers gebruik te maken van mogelijkheden binnen bestaande EU programma’s als Creative Europe, Structuurfondsen, Horizon2020, Erasmus en COSME.

Inzet Nederland

Nederland is voorstander van sector overstijgende samenwerking en uitwisseling. Dit sluit aan bij de Nederlandse visie in mijn brief «Cultuur beweegt, De betekenis van cultuur in een veranderende samenleving» van 10 juni 2013 (Kamerstuk 32 820, nr. 76). In deze brief ga ik uitvoerig in op samenwerking tussen cultuur en andere beleidsterreinen en op de artistieke, maatschappelijke en economische waarde van cultuur. Het initiatief van het Letse Voorzitterschap tot agendering van dit onderwerp wordt door Nederland dan ook verwelkomd.

Tegelijkertijd is Nederland van mening dat Europa geen prominente rol te vervullen heeft als het gaat om het formuleren van een (gezamenlijk) cultuurbeleid. Dat is op dit beleidsterrein een uitvloeisel van het subsidiariteitsbeginsel. Maar cultuur heeft tegelijkertijd wel een plek in Europa, zoals ook vastgelegd is in het Verdrag. Er ligt een taak voor de Europese Ministers van cultuur om – met respect voor de culturele verscheidenheid in Europa en met respect voor het subsidiariteitsbeginsel – de culturele samenwerking tussen de lidstaten te bevorderen en waar nodig belemmeringen voor samenwerking weg te nemen. Gelet op het feit dat deze raadsconclusies het subsidiariteitsbeginsel respecteren en relevante samenwerkingen tussen de culturele en creatieve sector met de andere economische en maatschappelijke sectoren stimuleert, kan Nederland instemmen met de raadsconclusies.

Aanbeveling Europese Culturele Hoofdstad 2019 in Italië en Bulgarije (aannemen besluit)

De Raad zal op 19 mei 2015 een besluit nemen over de Europese Culturele Hoofdsteden in 2019, op basis van aanbevelingen op voordracht van Italië en Bulgarije. Dit besluit is de laatste stap in het proces van aanwijzing van – en titelverlening aan een Europese Culturele Hoofdstad. Jaarlijks zijn twee steden in verschillende Europese landen Culturele Hoofdstad. Voor deze titel in 2019 mogen Italië en Bulgarije elk een stad voordragen. Naar aanleiding van de nationale voorselecties in Italië en Bulgarije, zullen deze twee lidstaten tijdens de Raad Plovdiv (Bulgarije) en Matera (Italië) voordragen.

Inzet Nederland

Nederland zal instemmen met de twee aanbevelingen voor Europese Culturele Hoofdstad 2019.

Audiovisueel

De toekomst van Europees Audiovisueel Beleid (beleidsdebat)

Het Letse voorzitterschap organiseert tijdens de OJCS-Raad een oriënterend beleidsdebat over de toekomst van Europees audiovisueel beleid. Momenteel is daarvoor nog geen discussiedocument beschikbaar. Dit beleidsdebat is relevant omdat het inzicht kan geven in de opvatting van de lidstaten over de gewenste aanpassing van de Europese richtlijn over audiovisuele mediadiensten (hierna: de AVMD-richtlijn). Waarschijnlijk zal de Europese Commissie medio 2016 met een voorstel tot herziening van de AVMD-richtlijn komen. Het debat zal richtinggevende inbreng kunnen bieden voor de inhoud van dit voorstel.

De verwachting is dat het oriënterend debat zal gaan over het land van oorsprongbeginsel uit de AVMD-richtlijn. Dit beginsel borgt het vrije verkeer van mediadiensten in de EU. Volgens dit principe heeft de lidstaat waar een mediabedrijf zich vestigt jurisdictie. Als dit bedrijf daar aan (minimum) eisen voldoet, dan kan het zonder verdere eisen mediadiensten aanbieden in de EU. Bij de uitwerking van de EU-regels zelf hebben lidstaten behoorlijke vrijheid. Daardoor ontstaan verschillen en kiezen sommige mediabedrijven strategisch hun vestigingsplaats. Dat is vooral ook het geval voor mediabedrijven of staatsmedia van buiten de EU. De relatief grote vrijheid tot al dan niet reguleren, gecombineerd met het land van oorsprongbeginsel, leidt soms tot spanning, omdat opvattingen over zaken zoals bescherming van minderjarigen of alcoholreclame verschillen, waarvoor de regels in de lidstaten verschillen. Voorts roept het succes van grote in de EU gevestigde Amerikaanse mediabedrijven op de Europese markt bij sommige lidstaten defensieve reacties op. Deze lidstaten willen deze bedrijven reguleren of financieel (fiscaal) belasten. Inmiddels is gebleken dat er stemmen zijn om het land van oorsprongbeginsel te beperken of te vervangen door het land van bestemming beginsel. Frankrijk pleit hier nadrukkelijk voor.

De agendering van het land van oorsprongbeginsel in deze OJCS-Raad staat echter primair in het teken van de Russische propagandazenders die, gevestigd in Zweden en het Verenigd Koninkrijk (VK), hun uitzendingen richten op de Russischtalige bevolking in de Baltische staten. Deze staten zien de Russische propaganda als een bedreiging voor hun nationale veiligheid en menen dat er maatregelen dienen te worden genomen. De huidige procedures in de AVMD-richtlijn voorzien hier in onvoldoende mate in. Het VK en Zweden en de media-toezichthouders in deze landen hebben dan ook niet geïntervenieerd richting genoemde propagandazenders. Het is ook duidelijk dat het belang van de onafhankelijkheid van de media hier een belangrijke overweging is.

Inzet Nederland

Nederland hecht samen met het merendeel van de lidstaten groot belang aan handhaving van het land van oorsprongbeginsel en zal dat in de OJCS-Raad benadrukken. Het land van oorsprongbeginsel is van belang omdat het in een niet volledig geharmoniseerde markt voor audiovisuele diensten de jurisdictie bepaalt en tegelijk ruimte schept voor grensoverschrijdend verkeer van mediadiensten binnen de EU.

Nederlandse en in Nederland gevestigde mediabedrijven hebben een economisch belang bij één Europese markt. Naast de economische betekenis geeft een vrij verkeer van mediadiensten een bijdrage aan de sociale en culturele samenhang van de Europese Unie.

Een keuze voor het land van bestemmingsbeginsel beperkt daarentegen juist het vrij verkeer van diensten in één interne Europese markt, omdat het leidt tot een grote kwantiteit en diversiteit van nationale regels. Een gefragmenteerde mediamarkt is het gevolg.

Lidstaten met een protectionistische agenda verkiezen dit, maar Nederland meent dat dit een stap terug zou zijn. Daarnaast is een versnippering van de markt voor mediadiensten slecht voor de innovatie en staat een loslaten van het land van oorsprongbeginsel op gespannen voet met de door Nederland gesteunde Europese agenda tot realisering van een Europese digitale interne markt.

Nederland deelt de zorgen over de verdeeldheid die de Russischtalige propagandazenders in de Baltische staten trachten te zaaien. Voor Nederland is dit echter geen argument om het land van oorsprongbeginsel te heroverwegen.

Nederland zal in de Raad pleiten om de bepalingen en de toepassing van procedures in de richtlijn te herzien opdat bij een bedreiging van de nationale veiligheid kan worden gehandeld.

Naar boven