21 501-34 Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport

Nr. 195 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 november 2012

Hierbij zend ik u, mede namens de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de geannoteerde agenda van de Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur, en Sport van 26 en 27 november aanstaande. In deze brief worden de onderwerpen die betrekking hebben op de beleidsterreinen onderwijs, cultuur en media nader toegelicht en treft u per onderwerp de kabinetsinzet aan. Over de kabinetsinzet op de jeugd- en sportonderwerpen wordt u apart geïnformeerd door mijn collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Ik wijs u erop dat, zoals te doen gebruikelijk, over de definitieve standpuntbepaling van Nederland in de OJCS-Raad nog afstemming in de ministerraad zal plaatsvinden.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Geannoteerde agenda OJCS-Raad 26–27 november 2012

De volgende onderwerpen zijn geagendeerd voor wat betreft de beleidsterreinen van het ministerie van OCW:

Onderwijs:

  • Erasmus voor Iedereen

  • Geletterdheid

  • Validatie niet-formeel en informeel leren

  • Onderwijs en opleiding in de Europa 2020-strategie

  • Versterken van de kwaliteit en status van leraren in tijden van beperkte financiële middelen

Cultuur en Audiovisueel:

  • Cultural governance

  • Culturele hoofdstad

  • Creative Europe: garantiefaciliteit

  • Beter internet voor kinderen

Onderwijs

Erasmus voor Iedereen – informatie over stand van zaken

Fiche: Tweede Kamer (2011–2012) 22 112, 1332

Tijdens de Raad van 10 en 11 mei jl. werd reeds een partieel akkoord bereikt over het Erasmus voor Iedereen programma. Het nieuwe EU programma om onder meer mobiliteit tussen lidstaten in het onderwijs te bevorderen. Een besluit over de garantiefaciliteit Erasmus Master wordt wederom doorgeschoven. Op dit moment is met name het standpunt van het Europees Parlement over het Erasmus voor Iedereen programma van belang en de uitkomsten van de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader 2014–2020. Het is in het kader van deze onderhandelingen dat het totaalbudget voor Erasmus voor Iedereen wordt bepaald. De verwachting is dat het voorzitterschap de aanwezige lidstaten zal informeren over bovenstaande punten, voor zoverre deze informatie beschikbaar is ten tijde van de OJCS-Raad.

Inzet Nederland

Nederland kan deze informatie aanhoren.

Geletterdheid – aannemen raadsconclusies

De aan te nemen raadsconclusies liggen in het verlengde van het advies van de «High Level Expert Group on Literacy». Deze expertgroep is opgericht om advies uit te brengen over de manier waarop ongeletterdheid, waarmee 20% van de EU-ingezetenen tot 15 jaar mee kampt, in 2020 teruggebracht kan worden naar de Onderwijs en Opleiding 2020 doelstelling van minder dan 15%. Deze expertgroep bestaat uit elf Europese deskundigen uit verschillende lidstaten die elk hun eigen expertise hebben op het gebied van geletterdheid. H.K.H. Prinses Laurentien der Nederlanden zit deze expertgroep voor. De drie overkoepelende aanbevelingen in het rapport zijn:

  • creëer een geletterde omgeving;

  • verhoog het niveau van onderwijs op het terrein van leesvaardigheid en biedt meer ondersteuning om de leesvaardigheid te verbeteren;

  • stimuleer participatie en integratie.

Een belangrijk element in de raadsconclusies is dat een brede definitie van geletterdheid en de betrokkenheid van verschillende actoren – ook buiten de onderwijswereld – nodig is om geletterdheid te kunnen bevorderen. Gelet op het gegeven dat geletterdheid de poort is naar al het andere leren, is het van belang om actie te ondernemen om geletterdheid te bevorderen. Om geletterdheid te stimuleren worden lidstaten onder meer uitgenodigd om een aanpak te ontwikkelen waar alle relevante actoren bij worden betrokken; het taboe rondom laaggeletterdheid te doorbreken; een geletterde omgeving te creëren en leraren te equiperen met kennis over de theoretische basis van alfabetisering.

Inzet Nederland

Nederland kan instemmen met de tekst van de raadsconclusies, omdat de voorstellen in de raadsconclusies aansluiten bij het Nederlands beleid om geletterdheid te bevorderen, zoals verwoord in het «Aanvalsplan laaggeletterdheid» (TK 2010–2011, 32 500, nr. 210) en in het Actieplan Kunst van Lezen (TK 2010–2011, 32 500, nr. 210) en (TK 2011–2012, 33 000, nr. 174).

Validatie niet-formeel en informeel leren – aannemen aanbeveling van de Raad

Fiche: Tweede Kamer (2012–2013), 22 112, nr. 1481

De aan te nemen aanbeveling ligt in het verlengde van het voorstel van Commissie voor een aanbeveling van de Raad voor de validatie van niet-formeel en informeel leren. Wel is een aantal essentiële aanpassingen gedaan in de tekst in vergelijking met het voorstel van de Commissie. Met deze aanbeveling roept de Raad de lidstaten op om ervoor te zorgen dat uiterlijk in 2018 nationale systemen voor de validatie van niet-formeel en informeel leren zijn ingevoerd. Daarnaast biedt de tekst voldoende ruimte aan lidstaten om een validatiesysteem in te richten op een manier die past bij de specifieke situatie van iedere lidstaat.

Inzet Nederland

Nederland kan instemmen met de tekst van de aanbeveling.

Nederland onderschrijft de aanbeveling en het belang van de validatie van leerresultaten die door niet-formeel en informeel leren zijn verworven in het kader van een leven lang leren. Het werkt drempelverlagend en bevordert daarmee de toegankelijkheid van het onderwijs. Nederland kan instemmen met de in de aanbeveling genoemde termijn van 2018 voor invoering van een validatiesysteem van niet-formeel en informeel leren, Nederland behoort tot één van de vier landen – samen met Finland, Frankrijk en Luxemburg – waar reeds sprake is van een omvattend systeem. In Nederland is er momenteel veel aandacht voor de kwaliteit, het gebruik en de effectiviteit van het huidige systeem.

Nederland kan instemmen met de tekst van de aanbeveling omdat Nederland tijdens de onderhandelingen zich succesvol heeft ingezet om een aantal voor Nederland belangrijke punten te wijzigen. Een voorbeeld hiervan is dat in de aanbeveling geen tekst is opgenomen dat van lidstaten wordt verwacht dat zij de betaalbaarheid van validatie van niet-formeel en informeel leren garanderen. In Nederland is dit namelijk een marktactiviteit. Nederland heeft ervoor gezorgd dat lidstaten in de aanbeveling niet worden opgeroepen om het validatiesysteem specifiek te richten op kansarme groepen. Nederland voert geen doelgroepenbeleid op het terrein van validatie. Iedere burger zou gebruik moeten kunnen maken van validatie. Zo wordt validatie in Nederland veel als arbeidsmarktinstrument gebruikt door werkenden. De passage waarin lidstaten worden opgeroepen om werklozen een gelegenheid te bieden om hun vaardigheden en competenties te laten beoordelen is op dusdanige wijze verwoord dat Nederland ook hier mee in kan stemmen.

Onderwijs en opleiding in de Europa 2020-strategie – aannemen raadsconclusies

Met de voorliggende raadsconclusies wil de OJCS-Raad de positie van onderwijs en de OJCS-Raad binnen de Europa 2020-strategie versterken. De onderwijs- en opleidingssector, inclusief op ministerieel niveau, moeten een meer prominente rol krijgen in de Europa 2020-strategie. Dit zal onder meer bewerkstelligd worden door debatten te organiseren in de OJCS-Raad over zaken die verband houden met de Europa 2020-strategie en door samenwerking tussen het werkgelegenheidscomité, het onderwijscomité en andere relevante comités te bevorderen. Daarnaast is het belangrijk dat lidstaten zich inzetten om de Europa 2020-doelstelling op het terrein van onderwijs te behalen, onder meer door beleid te implementeren op het terrein van de landenspecifieke aanbevelingen. Het is daarbij belangrijk dat ook in tijden van crisis investeringen worden gedaan in onderwijs. De komende tijd zal de bijdrage die onderwijs kan leveren aan het terugdringen van de hoge (jeugd)werkloosheid in veel EU-lidstaten daarbij een prominente rol hebben. Bijvoorbeeld door een soepele overgang van onderwijs naar de arbeidsmarkt te faciliteren.

Inzet Nederland

Nederland kan instemmen met deze raadsconclusies. Het belang dat Nederland hecht aan goed onderwijs, wordt onderstreept door het feit dat onderwijs buiten de bezuinigingen wordt gehouden en er in deze crisistijd zelfs in geïnvesteerd wordt. Een goede coördinatie in Brussel tussen de verschillende betrokken voorbereidende comités en raden is van belang om de bijdrage van onderwijs aan het bereiken van de Europa 2020-doelstellingen te faciliteren.

Versterken van de kwaliteit en status van leraren in tijden van beperkte financiële middelen – gedachtewisseling

In een discussiedocument van het voorzitterschap wordt aandacht gevraagd voor de centrale rol die leraren hebben in het aanbieden van kwalitatief goed onderwijs.

De belangrijke rol die onderwijs- en opleidingsstelsels hebben in het bereiken van de EU-doelstellingen is gemarkeerd in de Europa 2020-strategie. Goed onderwijs is van cruciaal belang voor het uitrusten van burgers met vaardigheden en competenties die de Europese samenleving en economie nodig hebben om concurrerend te blijven en innovatief en goed onderwijs tegelijkertijd bij draagt aan bevordering van de sociale samenhang en integratie. Het Cypriotisch voorzitterschap is van mening dat leraren een centrale rol hebben om er voor te zorgen dat onderwijs daadwerkelijk deze bijdrage kan leveren. Het Cypriotisch voorzitterschap nodigt lidstaten daarom uit om in een debat stil te staan bij de vraag welke initiatieven genomen kunnen worden om de kwaliteit en de competenties van docenten – ook in tijden van schaarse financiële middelen – te verbeteren.

Het voorzitterschap legt aan de lidstaten de volgende discussievragen voor:

  • 1. Op welke manieren kan de kwaliteit en de status van leraren worden verbeterd in tijden van schaarse financiële middelen?

  • 2. Op welke manieren kan de rol van de leerkrachten worden ondersteund om efficiënt te kunnen inspelen op de huidige en toekomstige uitdagingen?

Inzet Nederland

Tijdens het debat zal Nederland inbrengen dat ook Nederland de mening is toegedaan dat de kwaliteit van het onderwijs staat of valt met de kwaliteit van de leraar en de schoolleider. Daarom investeert de overheid hier flink in. Het betreft maatregelen op het gebied van betere beloning, sterkere beroepsgroep en professionelere scholen. Daarnaast wordt ook flink ingezet op het verbeteren van de kwaliteit van de lerarenopleidingen.

Er komt extra geld beschikbaar voor het verbeteren van de kwaliteit van docenten en schoolleiders en de begeleiding van startende leraren in de bètavakken en jonge academische leraren in het voortgezet onderwijs.

Cultuur

Cultural governance – aannemen raadsconclusies

De Raad erkent de multidimensionale bijdrage van cultuur aan het realiseren van de doelstellingen uit de Europa 2020 strategie en dat cultuur, creativiteit en innovatie meerdere sociale, politieke en economische doelen dienen. Tevens erkent ze de uitdagingen voortvloeiend uit de behoefte om de publieke waarde die de culturele sector levert te identificeren en te meten, alsmede dat cultureel beleid rekening moet houden met de economische voordelen van cultuur, alsook het intrinsieke belang van culturele waarde.

Meer specifiek nodigt de Raad in de voorliggende conclusies de lidstaten uit om:

  • de evidence-based aanpak voor het maken van cultureel beleid te ondersteunen op nationaal, regionaal en lokaal niveau;

  • ervaringsuitwisselingen ter bevordering van de beoordeling van de effecten van cultuur op de economie te promoten;

  • nationale organisaties en Eurostat te stimuleren om kwalitatieve statistieken m.b.t. cultuur te leveren;

  • nationaal samen te werken en integratie en cohesie door samenwerking te stimuleren en netwerken promoten te bevorderen tussen onderwijs instituten, onderzoekscentra, culturele instituten en culturele en creatieve ondernemingen door gebruikmaking van elkaars onderzoeksresultaten;

  • Europees samen te werken door o.a. ervaringen uit te wisselen, verspreiding van best practices van cultuurbeleid en door synergie te promoten tussen lidstaten m.b.t. academisch onderzoek en waar toepasselijk gebruik te maken van fondsen op EU-niveau, inclusief op het gebied van onderzoek en het promoten van netwerken op Europees niveau.

Inzet Nederland:

Nederland onderschrijft het belang van deugdelijke statistische gegevens en daarmee ook deze conclusies. In de Nederlandse situaties wordt daarin overigens al in grote mate voorzien. Samenwerken en netwerken worden al geruime tijd in het nationale beleid gestimuleerd.

Culturele hoofdstad – voortgangsrapportage van het voorzitterschap

Tijdens de Raad staat een voortgangsrapportage van het Cypriotisch voorzitterschap geagendeerd van de bespreking van het voorstel van de Europese Commissie met betrekking tot het programma Europese Culturele Hoofdstad.

Dit voorstel heeft de Commissie geïnitieerd zodat hier in 2013 een besluit over wordt vastgesteld.

Het huidige besluit (nr. 1622/2006/EG) loopt af in 2019, maar het startsein voor de strijd om de titel wordt zes jaar op voorhand gegeven om de steden voldoende tijd voor hun voorbereiding te geven. Daarom moet met het oog op een soepele overgang in 2020 de nieuwe rechtsgrondslag voor de voortzetting van het programma Europese Culturele Hoofdstad in 2013 worden vastgesteld. Daartoe dient het voorstel nr. 12558/12 «Voorstel voor een besluit van het Europese Parlement en de Raad tot vaststelling van een actie van de Unie voor het evenement «Culturele Hoofdsteden van Europa» voor de periode 2020 tot 2033.

Gelet op de resultaten van de evaluaties en de openbare raadpleging, laat het voorstel voor de culturele hoofdsteden van Europa na 2019 de essentie en de algemene opzet van de huidige regeling intact. Tegelijkertijd wordt een aantal verbeteringen voorgesteld om de problemen aan te pakken die zich met het huidige besluit voordoen en om alle steden te helpen het optimale rendement uit de titel te halen. De belangrijkste wijzigingen die met de nieuwe rechtsgrondslag worden ingevoerd, zijn:

  • criteria die explicieter zijn geformuleerd met het oog op betere begeleiding van de kandidaat-steden en waarvan de meetbaarheid is verbeterd om de jury van deskundigen te helpen bij de selectie van en het toezicht op de steden;

  • strengere voorwaarden voor de Melina Mercouriprijs;

  • uitdrukkelijke vermelding dat de Europese jury niet verplicht is een positieve aanbeveling te geven indien geen enkele kandidatuur aan de criteria voldoet;

  • striktere begeleidende maatregelen ter ondersteuning van de steden tijdens de voorbereidingsperiode nadat zij de titel in de wacht hebben gesleept, om de steden verdere steun en begeleiding te bieden;

  • nieuwe evaluatieverplichtingen voor de steden zelf, zodat een vollediger beeld van de effecten van de titel kan worden verkregen en vergelijkbare gegevens kunnen worden verstrekt;

  • ten slotte het voorstel om kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten na 2019 weer in de gelegenheid te stellen naar de titel mee te dingen, zoals het geval was tot 2010. De ervaring die onder meer is opgedaan met Sibiu 2007 en Istanboel 2010 heeft aangetoond dat het evenement zowel deze landen als de Unie ten goede kan komen.

Inzet Nederland:

Nederland kan dit voortgangsverslag voor kennisgeving aannemen. Inhoudelijk gezien heeft Nederland principiële bezwaren tegen het voorstel van de Commissie met betrekking tot het programma Europese Culturele Hoofdstad. Nederland is van mening dat de Europese Commissie in het huidige voorstel de besluitvorming met betrekking tot het selecteren van een Europese Culturele Hoofdstad teveel naar zich toe trekt. Hierin staat Nederland overigens niet alleen, de meerderheid van de lidstaten deelt deze kritiek. Tijdens de toekomstige onderhandelingen zal Nederland zich er voor inzetten dat de rol van de Commissie in de besluitvorming niet groter wordt dan deze op dit moment is.

Audiovisueel

Verordening Creatief Europa – gedeeltelijke algemene oriëntatie over de garantiefaciliteit

Fiche: Tweede Kamer (2011–2012), 22 112, nr. 1314

Geagendeerd staat een gedeeltelijke algemene oriëntatie over de garantiefaciliteit voor culturele organisaties en de creatieve bedrijfstakken. Over het overige gedeelte van het programma bereikte de Raad al eerder een standpunt onder voorbehoud. Nederland heeft, zoals gevraagd in de motie Peters-Van der Ham (TK 2011–2012, 21 501-34, nr. 188), de onderhandeling over de garantiefaciliteit niet gedwarsboomd.

De garantiefaciliteit is onderdeel van het Creatief Europa programma. In de kern komt de faciliteit er op neer dat het Europese Investeringsfonds overeenkomsten sluit met financiële tussenpersonen (banken). Deze tussenpersonen krijgen trainingen aangeboden en kunnen portfolio’s van leningen aanmelden voor een garantie. Een gegeven garantie door het EIF kan worden ingeroepen als de lenende organisaties niet aan hun verplichtingen kunnen voldoen.

Het voorzitterschap heeft in de voorbereidende werkgroep de tekst over de garantiefaciliteit aangepast. Ten eerste is de werking van de faciliteit duidelijker omschreven. Ten tweede is de garantiefaciliteit, mede op verzoek van Nederland, geheel in lijn gebracht met de bepalingen van het financiële reglement. Ten derde zijn er, conform de Nederlandse wens, geen quota voor geografische spreiding opgenomen en kunnen naast de lidstaten, de landen van de Europese Economische Ruimte (IJsland en Noorwegen) en Zwitserland deelnemen, die daarvoor dan zelf ook geld inleggen. Er is nog niet besloten of de garantiefaciliteit zelfstandig zal bestaan of aan zal sluiten bij de grotere programma’s COSME of Horizon. De Europese Commissie stelt dat dit niet uitmaakt, omdat de aangepaste wetstekst bepaalt dat de garantiefaciliteit voor de creatieve sector hoe dan ook een geoormerkt budget zal hebben en er specifieke voorwaarden zijn voor deelnemende banken.

Inzet Nederland

Nederland kan instemmen met deze gedeeltelijke algemene oriëntatie. In de verdere behandeling van het programma zal Nederland vasthouden aan de eerdere positie dat het Creatief Europa programma wordt gerealiseerd zonder verhoging van het budget t.o.v. de lopende programma’s voor cultuur en film. Het voorgestelde budget voor de periode 2014–2020 is € 1,8 miljard in lopende prijzen (€ 1,6 miljard in constante prijzen t.o.v. € 1,2 miljard in de lopende periode). Niet instemmen met een hoger budget betekent dat er bij een kleiner budget keuzes zullen moeten worden gemaakt. In de Europese besluitvorming die hierover nog zal volgen stelt Nederland zich op het standpunt dat het budget voor de garantiefaciliteit wordt gehalveerd tot € 100 miljoen.

Beter Internet voor Kinderen – aannemen raadsconclusies en een discussie aan de hand van een document van het voorzitterschap

Fiche: TK (2011–2012), 22 112, nr. 1425

De aan te nemen raadsconclusies liggen in het verlengde van de eerdere mededeling van de Europese Commissie over een «Strategie voor een beter internet voor kinderen» (TK 2011–2012, 22 112, nr. 1425). De conclusies roepen de lidstaten, de Europese Commissie en de industrie op om internetaanbod van hoge kwaliteit te bevorderen. In het bijzonder door het aanmoedigen van innovatie door het gebruik van «open source» software en open standaarden. Ook wordt aandacht gevraagd voor het belang van het slechten van taalbarrières en voor leeftijdsadviezen op basis van inhoudelijke classificatie van internetaanbod (zoals de «Kijkwijzer»). Bij classificatie geldt dat de culturele verschillen tussen lidstaten niet uit het oog mogen worden verloren.

In de raadsconclusies wordt verder gewezen op het belang van bewustwording en «empowerment». Zowel aan de lidstaten als de Europese Commissie wordt daarom gevraagd aandacht te besteden aan mediawijsheid. De raadsconclusies dringen bij de lidstaten, de Commissie en de industrie aan op het verbeteren van de instrumenten voor ouderlijk toezicht. De industrie wordt opgeroepen om standaard privacy instellingen aan te houden en zich in te spannen om ouders en kinderen daarover te informeren.

Het discussiedocument sluit aan bij de raadsconclusies. Tegen de achtergrond van een zich snel veranderende internetomgeving vraagt het voorzitterschap de lidstaten om een reactie op de onderstaande vragen in de Raadsvergadering:

  • 1. Hoe zouden regeringen zich het best kunnen verstaan met de industrie teneinde te komen tot producten en diensten die kinderen in staat stellen eigenmachtig te beslissen en te handelen, alsook hen te beschermen? Heeft u vertrouwen in dat de industrie hiertoe in staat is?

  • 2. In welke mate en hoe kunnen nationale initiatieven worden gecoördineerd teneinde een interne digitale markt te stimuleren, die meer kansen kan bieden voor kinderen op het internet?

Inzet Nederland

Nederland kan instemmen met de raadsconclusies.

Met betrekking tot de eerste vraag («empowerment» en bescherming kinderen) is Nederland van mening dat de industrie moet worden aangemoedigd om zelf hier een verantwoordelijkheid te nemen. Nederland heeft er het volste vertrouwen in dat de industrie hier door middel van zelfregulering toe in staat is. Het overgrote deel van het internetaanbod komt in de markt tot stand. Mede daarom ziet Nederland geen bijzondere rol weggelegd voor (Europese) overheden.

Op de tweede vraag – mate van coördinatie van nationaal beleid met betrekking tot kinderen en internet teneinde een digitale interne markt te stimuleren – meent Nederland dat een vorm van coördinatie onontbeerlijk is. Niet alleen vanwege de interne markt, maar ook omdat het internet per definitie internationaal is. Wel zal Nederland hierbij bijzondere aandacht vragen voor het feit dat er voor de lidstaten ruimte moet blijven bestaan voor verschillende opvattingen over de mate waarin kinderen op het internet beschermd dienen te worden en wie daarvoor verantwoordelijk is.

Naar boven