Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 21501-34 nr. 166 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 21501-34 nr. 166 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 april 2011
Hierbij zend ik u de geannoteerde agenda van de Onderwijs-, Jeugd-, Cultuur- en Sportraad van 19 en 20 mei aanstaande. In deze brief worden de onderwerpen die betrekking hebben op het beleidsterrein van mijn ministerie (onderwijs, cultuur en media) nader toegelicht.
Ik wijs u erop dat, zoals te doen gebruikelijk, over de definitieve standpuntbepaling van Nederland in de OJCS-Raad nog afstemming in de ministerraad zal plaatsvinden.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart
Geannoteerde agenda OJCS-Raad mei 2011
Er is op dit moment nog geen definitieve agenda van de OJCS-Raad beschikbaar. Naar verwachting zullen de volgende onderwerpen geagendeerd worden voor wat betreft de beleidsterreinen van het ministerie van OCW:
Onderwijs:
– Leermobiliteit voor jongeren
– Voortijdig schoolverlaten
– Onderwijs en opleiding voor jonge kinderen
Cultuur:
– Europees Erfgoed Label
– Culturele Hoofdstad van Europa in 2015
– Bijdrage van cultuur aan EU-2020 Strategie
– Informatiediensten mobiliteit voor beoefenaars van culturele beroepen
– Lunchdiscussie over toekomstig Cultuur- en Mediaprogramma
Audiovisueel:
– Lunchdiscussie over toekomstig Cultuur-, en Mediaprogramma
De meeste onderwerpen die voor deze OJCS-Raad staan geagendeerd zijn niet omstreden. In het licht van de EU2020-strategie en het kerninitiatief «Jeugd in Beweging» is het voorstel voor een aanbeveling van de Raad over het bevorderen van leermobiliteit van jongeren een politiek actueel agendapunt.
Voorts wil ik u wijzen op het feit dat u bent geïnformeerd over mijn negatieve subsidiariteitsoordeel ten aanzien van de aanbeveling over opvang en onderwijs voor jonge kinderen1. Aan de Nederlandse positie is door het Hongaarse voorzitterschap tegemoet gekomen bij het opstellen van de raadsconclusies.
In alle gevallen worden zowel in de voorstellen voor een aanbeveling als de raadsconclusies de nationale bevoegdheden gerespecteerd.
ONDERWIJS
Voorstel voor een Aanbeveling van de Raad – De leermobiliteit van jongeren bevorderen –vaststelling aanbeveling
Fiche: Tweede Kamer (2010–2011) 22 112, nr. 1065
Op 15 september 2010 presenteerde de Commissie haar kerninitiatief «Jeugd in Beweging» (Youth on the Move), COM(2010)477, als uitwerking van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei. Eén van de pijlers van dit kerninitiatief is het bevorderen van de leermobiliteit van jongeren waarbij leermobiliteit staat voor transnationale mobiliteit met als doel het verwerven van nieuwe vaardigheden. Tegelijk met de mededeling «Jeugd in Beweging» deed de Commissie een voorstel voor een Raadsaanbeveling over het bevorderen van de leermobiliteit van jongeren, COM(2010)478. Aangezien er na voorbereidende onderhandelingen overeenstemming is bereikt over de tekst van de aanbeveling is de verwachting dat deze door de OJCS-raad zal worden vastgesteld.
De aanbeveling moet een impuls geven aan de inspanningen van lidstaten om belemmeringen voor leermobiliteit weg te nemen. De aanbeveling bevat geen juridisch bindende elementen, maar doet suggesties aan de lidstaten voor de wijze waarop mobiliteitsbelemmeringen kunnen worden weggenomen en de mogelijkheden voor jongeren om mobiel te zijn kunnen worden vergroot. Het wordt aan de lidstaten overgelaten om te bepalen hoe deze doelen het best kunnen worden bereikt.
Onderwerpen die aan de orde komen zijn de informatievoorziening over mobiliteitsmogelijkheden, de voorbereiding op en de kwaliteit van de periode in het buitenland, administratieve en financiële zaken (waaronder de meeneembaarheid van beurzen), de erkenning van leeropbrengsten en de rol van docenten en anderen die jongeren kunnen inspireren en motiveren om mobiel te worden.
Inzet Nederland
Het kabinet ziet een duidelijke rol voor de EU bij het faciliteren en stimuleren van leermobiliteit van jongeren. De EU faciliteert mobiliteit met transparantie-initiatieven als het Europees Kwalificatiekader (EQF) en stimuleert jongeren om mobiel te worden o.a. via het Leven Lang Leren-programma (LLP).
De voorliggende Raadsaanbeveling sluit goed aan bij de bestaande inspanningen en vormt hier een nuttige aanvulling op. Immers, een belangrijk deel van de barrières voor mobiliteit bevinden zich op het niveau van de lidstaten en kunnen alleen op dat niveau geadresseerd worden. Het is goed om daar met elkaar in EU-verband het gesprek over aan te gaan.
In de onderhandelingen is door Nederland benadrukt dat de implementatie van mobiliteitsinitiatieven goed inzichtelijk gemaakt moet worden, zodat eveneens op politiek niveau scherp op de voortgang wordt toegezien. Uiteraard moet hierbij voorkomen worden dat dit leidt tot extra rapportageverplichtingen.
Een aandachtspunt voor het kabinet is de follow-up van de aanbeveling. Het is belangrijk dat de aanbeveling een «levend» instrument wordt en dat periodiek inzicht wordt gegeven in de voortgang die in de lidstaten wordt geboekt.
Voorstel voor een Aanbeveling van de Raad – Bestrijding van voortijdig schoolverlaten –vaststelling aanbeveling
Fiche: Tweede Kamer (2010–2011) 22 112, nr. 1146
In de EU 2020-Strategie is het aanpakken van voortijdig schoolverlaten (VSV) opgenomen. Voortijdig schoolverlaten is een complex verschijnsel dat niet alleen gevolgen heeft voor het individu, zoals bijvoorbeeld een ongunstig effect op levensinkomen en op gezondheid, maar ook gevolgen heeft voor samenleving en economie. Zo is voor groei en innovatie een geschoolde beroepsbevolking van groot belang. De EU-doelstelling is het voortijdig schoolverlaten te verminderen tot 10% in 2020.
In de raadsconclusies wordt een geïntegreerde benadering van het probleem van voortijdig schoolverlaten gepropageerd. Om het probleem van vroegtijdig schoolverlaters aan te pakken zijn zowel preventieve als corrigerende maatregelen vereist en nauwe samenwerking tussen onderwijs- en opleidingssectoren en met andere betrokken beleidsgebieden. Voortijdig schoolverlaten is niet alleen een schoolgebonden probleem: de oorzaken kunnen vanuit verschillende invalshoeken zoals sociaal-, jeugd-, gezins-, gezondheids-, buurt-, werkgelegenheids- en onderwijsbeleid aangepakt worden.
Inzet Nederland
Het streven om het percentage voortijdig schoolverlaters terug te dringen staat hoog op de agenda van de EU. Nederland kan de inzet op dit beleidsterrein onderstrepen. Het blijft van belang voor de (Europese) kenniseconomie dat alle talenten van alle jongeren wordt benut. Een goede stap in de richting is hierbij de focus op het halen van een startkwalificatie voor jongeren die hier cognitief toe in staat zijn.
Op nationaal niveau is er veel aandacht voor voortijdig schoolverlaten. Met het voortzetten van het project «Aanval op schooluitval» – een geïntegreerde aanpak van het probleem – kiest het huidige kabinet voor een verscherpte inzet op het terugdringen van voortijdig schoolverlaten.
Nederland onderstreept het belang dat wordt gegeven aan vroegtijdig schoolverlaten en vindt dat Europa – met name door het bevorderen van het uitwisselen van ervaringen – een faciliterende rol kan spelen bij het ontwikkelen van doeltreffender beleid om voortijdig schoolverlaten te verminderen. Nederland zal de aanbeveling en de acties die daaruit voortvloeien steunen, zolang de acties aanvullend zijn op en ondersteunend voor het nationaal beleid.
Opvang en onderwijs voor jonge kinderen – aannemen raadsconclusies
Fiche: Tweede Kamer (2010–2011) 22 112, nr. 1152
In het werkprogramma «Onderwijs en Opleiding 2020» (het strategische kader van Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding) staat waarborgen en verbeteren van onderwijs voor jonge kinderen opgenomen als één van de doelstellingen.
Het uitgangspunt van deze raadsconclusies is dat door middel van universeel aanbod van opvang en onderwijs van een hoge kwaliteit een goede basis wordt gelegd van de schoolcarrière voor jonge kinderen en gerelateerde problemen, zoals bijvoorbeeld voortijdig schoolverlaten, voorkomen kunnen worden.
Inzet Nederland
Zoals verwoord in het betreffende fiche over dit thema, is mijn oordeel dat de meerwaarde van deze raadsconclusies beperkt is, aangezien de organisatie van opvang en onderwijs voor jonge kinderen op nationaal niveau en rekening houdend met de eigen specifieke situatie dient te gebeuren. Samenwerking, in de vorm van het uitwisselen van goede praktijken, geschiedt binnen OESO-verband.
Tijdens de Informele ministersbijeenkomst van 28 en 29 maart is dit standpunt door Nederland naar voren gebracht. In de onderhandelingen over de raadsconclusies heeft Nederland zich – succesvol – ingespannen om in de raadsconclusies vast te leggen, dat de lidstaten, in lijn met het subsidiariteitsbeginsel, verantwoordelijk zijn voor het maken van de eigen beleidskeuzes op het gebied van opvang en onderwijs voor jonge kinderen. Daarnaast heeft Nederland erop aangedrongen dat de EU de samenwerking zoekt met de OESO, waar reeds veel wordt gedaan aan onderzoek en samenwerking, ook op dit terrein.
Voor andere lidstaten heeft een nauwe(re) samenwerking op EU-niveau wel toegevoegde waarde, zo is mij gebleken. Hoewel ik voor Nederland een andere afweging maak, sta ik de lidstaten met een behoefte aan samenwerking niet in de weg. Derhalve zal ik de raadsconclusies, die met consensus dienen te worden aangenomen, tijdens de Raad niet blokkeren.
CULTUUR
Voorstel voor een Besluit van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een actie van de Europese Unie voor het Europees Erfgoedlabel –gedachtewisseling en aannemen van het geamendeerde voorstel na akkoord met EP
Fiche: Tweede Kamer (2009–2010) 22 112, nr. 1008
Tijdens de OJCS-Raad zal het Hongaars Voorzitterschap het geamendeerde voorstel voor een Besluit tot instelling van een actie van de Europese Unie voor het Europees Erfgoedlabel presenteren, waarover in de Raad consensus is bereikt. De verwachting is dat het Europees Parlement zich binnenkort positief zich zal uitspreken, waarna de OJCS-Raad een politiek akkoord kan bereiken.
In aanloop naar de OJCS-Raad die plaatsvond op 18 en 19 november jl., berichtte ik u dat de besluitvorming opgehouden werd door een discussie over comitologie. Het ging daarbij om de vraag welke instelling de bevoegdheid krijgt het label aan een site toe te kennen. Bij behandeling in het Cultuurcomité is hier overeenstemming over bereikt. Uiteindelijk is het Commissievoorstel op dit punt gehandhaafd en is er geen sprake van comitologie bij het naar buiten brengen van het advies van de jury over het toekennen van het Europees Erfgoedlabel. Het aanvankelijke Nederlandse minderheidsstandpunt op dit punt is door de Raad overgenomen.
Het Hongaars voorzitterschap voerde namens de Raad de onderhandelingen met het Europees Parlement. Over drie punten werd onderhandeld: de overgangsbepalingen; deelname van derde landen en het ritme van nominaties, inclusief grensoverschrijdende voordrachten. In het algemeen kan gezegd worden dat het Europees Parlement streeft naar een langzaam groeiende lijst van Europees erfgoedlabels.
Inzet Nederland
Nederland stemt in met het voorliggende voorstel voor een actie ten behoeve van een Europees Erfgoedlabel, met inbegrip van de amendementen, waarvan enkele voorgesteld door Nederland. Er liggen belangrijke verantwoordelijkheden bij de lidstaat, maar de kwaliteit van het label blijft ook gewaarborgd door periodieke rapportage en de ultieme mogelijkheid dat een label wordt ingetrokken.
Wat betreft de punten die geagendeerd waren bij de triloog van de Raad met de Commissie en het Europees Parlement had ik op de drie overgebleven onderhandelingspunten het volgende standpunt:
De overgangsbepalingen zijn min of meer gelijk gebleven aan datgene waar in de Raad reeds overeenstemming over was bereikt. Daarnaast stemde ik in met het voorstel dat voordrachten slechts eenmaal in de twee jaar plaats kunnen vinden. Dit zal een minder groot beslag leggen op de EU-administratie, de jury en ook de nationale organisaties en het veld. Dit betekent wel dat het speciale jaar voor het indienen van grensoverschrijdend voordrachten vervalt, maar de mogelijkheid tot het indienen van dergelijke voordrachten is op zich voldoende vastgelegd in het voorstel. Deze grensoverschrijdende voordrachten kunnen goed zichtbaar maken dat Europa zich over de nationale grenzen heen heeft ontwikkeld, en het daagt uit tot meer samenwerking.
Het laatste punt waarover een compromis gezocht werd met het Europees Parlement is de deelname van «derde landen». Het bereikte resultaat, om te beginnen met de actie voor het Europees Erfgoedlabel met alleen de EU landen, sluit aan bij het eerder door Nederland ingenomen standpunt. Bij de eerste evaluatie na 6 jaar zal de wenselijkheid van deelname van derde landen expliciet worden onderzocht.
Voorstel voor aanwijzing van Plzeň als Culturele Hoofdstad van Europa in 2015 – raadsbesluit.
Volgens de in het besluit 1622/2006/EG van Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2006 vastgestelde procedure worden met ingang van 2009 jaarlijks telkens twee steden in twee verschillende lidstaten als Culturele Hoofdsteden van Europa aangewezen in de chronologische volgorde zoals in de bijlage bij het besluit vermeld. Voor 2015 zijn België en Tsjechië aan de beurt om als gastheer voor het evenement op te treden.
Het selectieproces in België was in het voorjaar van 2010 al afgerond, op grond waarvan in november 2010 Bergen als Culturele Hoofdstad van Europa werd aangewezen.
Het selectieproces in Tsjechië heeft geleid tot voordracht van Plzeň als Culturele Hoofdstad in 2015.
Inzet van Nederland
Nederland stemt in met het besluit.
Bijdrage van cultuur aan de EU-2020 Strategie – vaststelling raadsconclusies
In de raadsconclusies worden de Commissie en lidstaten opgeroepen om acties uit te voeren die de sociale en economische toegevoegde waarde van cultuur bij de totstandkoming van de EU-2020-strategie benadrukken. Daarbij wordt evenals in de 2020-strategie de onderverdeling langs de lijnen «slimme», «duurzame» en «inclusieve groei» aangehouden. Er wordt onder meer op gewezen op het feit dat de culturele en creatieve industrie het afgelopen decennium een groei van de werkgelegenheid kende die het gemiddelde met een factor drie overtreft.
Benadrukt wordt dat met het Werkplan Cultuur 2011–2014, waarin zes prioritaire gebieden worden benoemd, al de eerste concrete stappen zijn gezet.
Inzet Nederland:
Nederland stemt in met de voorliggende conclusies, hoewel deze naar de mening van Nederland weinig concreet zijn geformuleerd.
Informatiediensten mobiliteit voor beoefenaars van culturele beroepen – vaststelling raadsconclusies
In de OJCS-Raad van 18–19 november 2010 is het Werkplan Cultuur 2011–2014 vastgesteld. Daarin was opgenomen dat de Commissie in 2011 een voorstel opstelt met inhoud en normen voor informatie- en adviesdiensten voor beoefenaars van culturele beroepen. Het voorstel houdt in dat door nauwere samenwerking tussen de bestaande informatiekanalen (met name de Cultural Contact Points) culturele beroepsbeoefenaren sneller grensoverschrijdend zullen kunnen opereren. Lidstaten kunnen zelf bepalen of en in welke mate zij daarin zullen deelnemen. In de voorbereidende onderhandelingen zijn in de afgelopen maanden de onderhavige ontwerpconclusies besproken, waarover in grote mate overeenstemming tussen de lidstaten bestaat. Naar verwachting zullen in de Raad de ontwerpconclusies ter vaststelling kunnen worden voorgelegd.
Inzet Nederland
Nederland zal instemmen mits het voorstel niet leidt tot extra administratieve lasten.
LUNCHDISCUSSIE: toekomstig Cultuur- en Mediaprogramma
De Europese Commissie overweegt een samenvoeging van de bestaande progamma’s voor cultuur en media in een overkoepelend programma voor de creatieve industrie. In een brief hebben Frankrijk, Duitsland en Polen zich gezamenlijk hiertegen uitgesproken; ook het Verenigd Koninkrijk heeft de Commissie laten weten hiermee niet te zullen instemmen. Op dit moment is onbekend om welke redenen en op welke wijze de Commissie deze samenvoeging zou willen realiseren: er is nog geen concreet voorstel.
Inzet Nederland
Mediaprogramma:
Nederland steunt voortzetting van het Mediaprogramma na 2013, gezien de positieve evaluatie en de betekenis voor Europese filmproductie en -distributie, ook in Nederland. Het programma dient wel te worden herzien. Het programma dient zich sterker te concentreren op meerwaarde van Europese samenwerking, te weten grensoverschrijdende training, ontwikkeling en vooral distributie van Europese films. Versnippering van middelen over een kleiner aantal specifieke regelingen moet worden bestreden. Nederland steunt het idee om de Commissie laten besluiten over honorering van kleinere projecten, in plaats van arbeidsintensieve behandeling in het beheerscomité met lidstaten. Nederland is voorstander van het voortzetten van positieve discriminatie van kleinere landen met een minder sterke nationale audiovisuele basis.
Cultuurprogramma
Over de Nederlandse inzet voor het Cultuurprogramma na 2013 bent u eerder geïnformeerd. Bij brief van 20 december 2010 is de Nederlandse reactie op een consultatie van de Commissie over het programma aan de Tweede Kamer verzonden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 21 501-34, nr. 154). Tegen de achtergrond van de economische ontwikkelingen, is door Nederland voorgesteld in het toekomstige Cultuurprogramma meer aandacht te geven aan het stimuleren van cultureel ondernemerschap en publiek-private samenwerking. Nederland is geen voorstander van nieuwe activiteiten, maar meent juist dat er meer ruimte moet komen voor grotere projecten met een meerjarig perspectief. Mobiliteit van kunstenaars en collecties dient wel een prioriteit te blijven.
Mogelijke samenvoeging cultuur- en mediaprogramma
Nederland staat kritisch maar niet op voorhand negatief tegenover eventuele omvorming van de huidige subsidieprogramma’s voor cultuur en media tot een gezamenlijk programma voor creatieve industrie. Uit de impact analyse van de Commissie moet blijken welke terreinen een herzien programma zou moeten beslaan, en wat de grensoverschrijdende dimensies zijn. Er moet een duidelijke meerwaarde zijn van EU subsidie ten opzichte van nationaal beleid. Voorstellen mogen in geen geval leiden tot verhoging van de EU begroting. Ook mag hervorming niet ten koste gaan van succesvolle onderdelen van de huidige programma’s, in het bijzonder de regelingen voor grensoverschrijdende distributie van Europese films en internationale filmfestivals.
Nederland vindt het voor de creatieve industrie, en ook voor het beheer en behoud van het cultureel erfgoed belangrijker om de toegang tot de (veel omvangrijkere) subsidieprogramma’s voor onderzoek- en innovatie van de EU te verbeteren, in het bijzonder het nieuwe Kaderprogramma voor Onderzoek en Ontwikkeling, kortweg KP8. Op 9 februari 2011 heeft de Europese Commissie een groenboek gepubliceerd over de toekomst van de Europese programma’s voor de financiering van onderzoek en innovatie voor de periode 2014–2020 (COM(2011) 48). Binnenkort ontvangt de Kamer de reactie van het kabinet op dit groenboek, waarin ingegaan wordt op de prioriteiten die wat betreft Nederland in de toekomst belangrijk zijn. Hierbij zullen de al langer gekoesterde wensen van Nederland rond vereenvoudiging en vermindering van administratieve lasten weer terugkomen. Ook zal rekening gehouden met het nationale beleid voor onderzoek en innovatie. Een onderdeel daarvan is de focus bij innovatie op negen economische sectoren, waaronder de creatieve industrie (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 637, nr. 1). Binnen de EU werden al eerder grote maatschappelijke uitdagingen vastgesteld waarvoor 10 gezamenlijke programma-initiatieven voor onderzoek worden ontwikkeld. Eén hiervan is «cultureel erfgoed en mondiale veranderingen».
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-21501-34-166.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.