21 501-34 Raad voor Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur

Nr. 151 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 november 2010

De Onderwijs, Jeugd en Cultuurraad heeft ingevolge het besluit in de Europese Raad van september jl. het sportbeleid van de Europese Unie erbij gekregen en heet nu de OJCS-raad. Op 18 en 19 november vindt in Brussel een eerste bijeenkomst van deze samengestelde raad plaats met de nieuwe benaming. Onderstaand zend ik u, mede namens de Staatssecretaris van VWS, een annotatie van de agendapunten die op de VWS terreinen sport en jeugd aan de orde zullen komen.

Ik wijs u erop dat over de definitieve standpuntbepaling van Nederland in deze Raad nog afstemming in de ministerraad zal plaatsvinden.

SPORT

Het Verdrag van Lissabon heeft de weg vrij gemaakt voor een echte Europese dimensie in het sportbeleid. Dankzij het nieuwe «sportartikel», artikel 165 van het Verdrag van Lissabon, kan de Unie de maatregelen van de lidstaten ondersteunen, coördineren en aanvullen. De lidstaten houden de primaire verantwoordelijkheid voor het sportbeleid. Harmonisatie van wet- en regelgeving is uitgesloten op basis van dit artikel. De Europese betrokkenheid richt zich op het bevorderen van eerlijke sport, samenwerking tussen sportorganisaties en het beschermen van de fysieke en morele integriteit van sporters.

Op 10 mei 2010 stond sport voor de eerste keer formeel geagendeerd op de Onderwijs, Jeugd en Cultuurraad. De lidstaten en Europese Commissie wisselden toen van gedachten over een Europese sportagenda.

Resolutie over de gestructureerde EU-dialoog met de sportsector

Periodiek overleg tussen EU en sportorganisaties biedt gelegenheid tot een voortgaande uitwisseling over prioriteiten, uitvoering en follow up van de EU inzet op het gebied van sport. De voorliggende Raadsresolutie betreft een gestructureerde uitwisseling van gedachten over EU samenwerking op sportgebied. De gespreksonderwerpen, de deelnemerslijst en de timing van de dialoog worden bepaald door de agenda van het vigerende Voorzitterschap. De Europese Commissie en de lidstaten kunnen de uitkomsten gebruiken om te anticiperen op ontwikkelingen in de sport en om draagvlak te verkrijgen voor de EU agenda op het terrein van sport, in de EU en bij de burger.

Op nationaal niveau worden reeds regelmatig bijeenkomsten met de sportbeweging georganiseerd om input te krijgen over Europese kwesties. Het is voor Nederland belangrijk de sportwereld te betrekken bij zaken die hen aangaan en mogelijkheden te creëren voor praktische samenwerking op punten waar sport- en publieke belangen elkaar ontmoeten.

Conclusie Inzet van sport als middel om sociale insluiting te bevorderen

2010 is het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting. Met het oog hierop stelde het Belgisch Voorzitterschap een conclusie op over de rol van sport als bron en motor van actieve sociale inclusie. Deze conclusie gaat in op het maatschappelijk belang van sport en wijst de lidstaten en de Europese Commissie op manieren waarop sport kan bijdragen aan de sociale insluiting van mensen die nu niet lichamelijk actief zijn. Ook wordt de Commissie verzocht om sociale insluiting in en door sport op te nemen in de komende mededeling over sport. Daarnaast wordt de Commissie gevraagd na te gaan of er binnen bestaande en toekomstige EU actieprogramma’s en fondsen ruimte is om activiteiten op sportgebied te ondersteunen en de doeltreffendheid van deze activiteiten op EU niveau te evalueren.

In ons nationale beleid lopen meerdere programma’s op het gebied van sociale insluiting in en door sport. De uitvoering van deze programma’s hoort op nationaal niveau; op Europees niveau kan een beperkte en gerichte uitwisseling van good practices plaatsvinden. Het is voor Nederland belangrijk dat bij de uitvoering van activiteiten op Europees niveau rekening gehouden wordt met het subsidiariteitsbeginsel, de autonomie van de sport en de mogelijke budgettaire implicaties op EU en nationaal niveau.

Oriënterend debat over sociale inclusie in en door sport

Eveneens in het kader van 2010 als het jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, organiseert het Belgisch Voorzitterschap een debat over de mogelijke rol van sport bij sociale insluiting en legt daarbij de volgende vragen aan de lidstaten voor:

Heeft u in uw land specifieke projecten die gericht zijn op het bevorderen van sport bij sociaal achtergestelde groepen?

In Nederland lopen tot nu toe meerdere programma’s op het gebied van sociale insluiting in en door sport. Het beleid is vooral gericht op het wegnemen van belemmeringen. Iedereen moet mee kunnen doen met sport. Voor groepen waar de sportdeelname achterblijft worden projecten ingezet. Zo loopt er een programma om gehandicapten in staat te stellen om te sporten. Verder loopt dit jaar een project af voor kinderen en jongeren uit laag sociaal economische klassen.

Welke prioriteiten ziet u op EU-niveau, gezien uw ervaringen op nationaal niveau?

Projecten voor sociale insluiting moeten landelijk uitgevoerd worden, maar lidstaten kunnen natuurlijk veel van elkaars ervaringen leren. Daarom ziet Nederland op Europees niveau vooral een meerwaarde in een beperkte en gerichte uitwisseling van good practices en een evaluatie van de doelmatigheid van de verschillende beleidsinitiatieven.

Conclusie over de rol van de EU in de internationale strijd tegen doping

Op basis van raadsconclusies van 4 december 2000 over de strijd tegen doping en artikel 165 van het Verdrag van Lissabon, heeft de Europese Commissie een inspanningsverplichting om een EU standpunt in de internationale strijd tegen doping te coördineren. De EU moet daarom ook de EU inzet in de World Anti Doping Agency (WADA) bestuursvergaderingen coördineren. De voorliggende conclusie bouwt voort op de raadconclusie van 2000 en kan gezien worden als een politiek signaal om een sterker Europees geluid te laten horen in de mondiale strijd tegen doping. Europa kan meer invloed uitoefenen op besluitvormingsprocessen in het mondiale anti-dopingbeleid als er met één stem gesproken wordt.

Volgens Nederland draagt dit initiatief bij aan het formuleren en laten horen van een sterke Europese stem tijdens de besluitvormingsprocessen in WADA verband. Wel vindt Nederland het belangrijk dat de EU (èn Raad van Europa) vertegenwoordigers in deze vergaderingen een eensluidend standpunt uitdragen; zij vertegenwoordigen immers beiden het contingent Europa. Verder roept Nederland op het krachtenveld in Europa bij de niet EU lidstaten in kaart te brengen en de uitkomsten hiervan te betrekken bij de formulering van het EU standpunt. Nederland zet zich middels een internationale dialoog in om de antidoping regels van het WADA in conformiteit te brengen met de Europese en nationale wet- en regelgeving.

JEUGD

Het jeugdbeleid valt niet onder de wetgevende bevoegdheid van de Europese Unie. Sedert 2001 werken de lidstaten samen via de zogenoemde Open Coördinatie Methode (OMC). Na consultaties van de partners in het veld, worden prioritaire onderwerpen benoemd waarop wordt samengewerkt. Die samenwerking behelst ondermeer uitwisselen van informatie en leren van goede praktijkvoorbeelden. In november 2009 is in de OJC Raad een nieuwe samenwerkingsstrategie voor de periode 2010–2018 vastgesteld. Onderwerpen waarop de komende jaren wordt samengewerkt zijn: onderwijs, werkgelegenheid, ondernemerschap, gezondheid en sport, participatie, sociale inclusie, vrijwilligerswerk, en jongeren en de wereld. De eerstkomende jaren is werkgelegenheid prioritair thema. Zo heeft het afgelopen Spaanse voorzitterschap aandacht besteed aan sociale inclusie van jongeren en werkgelegenheid en zal het komende Hongaarse voorzitterschap het aspect participatie van jongeren en werkgelegenheid aan de orde stellen. Onder het huidige Belgische Voorzitterschap staat de bijdrage van jeugd- en jongerenwerk voor het toerusten van jongeren voor de arbeidsmarkt centraal.

Nederland is een voorstander van Europese samenwerking op het terrein van jeugd volgens de OMC methode. Doel van de samenwerking is dat jongeren worden gestimuleerd zich te ontwikkelen en te participeren op alle leefgebieden: school, werk en vrije tijd. Dat is goed voor jongeren, voor Nederland en voor Europa. In Europees verband kunnen we van elkaar leren, cijfers verzamelen en informatie uitwisselen. Zo laat de Europese jeugdmonitor zien dat Nederland de laagste jeugdwerkloosheidscijfers heeft. Nodig is een samenhangende aanpak (cross-sectoral approach) op het terrein van jeugdzorg, school, werk en positief jeugdbeleid. Ook als we Europees samenwerken, blijft gelden dat Nederland zelf prioriteiten kan blijven stellen.

Op de agenda van de OJCS van 19 november staan 3 jeugdresoluties, waarvan die over jeugdwerk het belangrijkste is.

Resolutie over het belang van jeugdwerk

De resolutie gaat uit van het belang van jeugdwerk als middel – naast uiteraard reguliere scholing – om jongeren in hun vrije tijd vaardigheden aan te leren die ook van nut zijn om later op de arbeidsmarkt aan de slag te gaan. De resolutie roept de lidstaten op het jeugdwerk te stimuleren en met name lokale en regionale overheden een belangrijke rol te laten spelen in de ontwikkeling, ondersteuning en de uitvoering van het jeugdwerk.

Nederland stemt in met de resolutie omdat het aansluit bij de ontwikkeling van positief jeugdbeleid zoals dat in Nederland in samenwerking van VWS, gemeenten en VNG vorm krijgt. Het jongerenwerk kan in positieve zin een bijdrage leveren aan het ontwikkelen van vaardigheden van jongeren. Daarnaast zijn gemeenten in Nederland op grond van de WMO verantwoordelijk voor het preventief jeugdbeleid, waar het jongerenwerk deel van uitmaakt.

Resolutie over toegang van jongeren tot cultuur

Naast aandacht voor jeugdwerk legt het Belgisch voorzitterschap een accent bij het verbeteren van de toegang van jongeren tot cultuur. De resolutie roept de lidstaten op om binnen hun respectievelijke bevoegdheden de aanbevelingen uit het rapport «Toegang van jongeren tot cultuur» dat in opdracht van de Commissie is uitgevoerd te bestuderen en de drempels voor de toegang van jongeren tot cultuur te verlagen. Tevens wordt opgeroepen om de kennis over toegang van jongeren tot cultuur te verdiepen en de toegang van jongeren tot cultuur ook te gebruiken als aanpak binnen een strategie van sociale inclusie, gelijkheid en bestrijding van discriminatie.

Nederland kan instemmen met de resolutie over de toegang van jongeren tot cultuur. De resolutie sluit goed aan op het lopende Nederlandse beleid om de deelname van jongeren aan cultuur te stimuleren.

Resolutie over afstemming van agenda’s beleid Kinderrechten en Jeugdbeleid

Een verder aandachtspunt van het Belgisch Voorzitterschap is de afstemming van de internationale agenda’s voor het beleid rond kinderrechten en jongerenbeleid.

De resolutie roept lidstaten op om een actieve rol te spelen en samen te werken op het terrein van kinderrechten.

Nederland kan instemmen met deze resolutie. In Nederland wordt al langere tijd een integraal jeugdbeleid voorgestaan, waarin de doorgaande lijn van kinder- en jongerenbeleid vorm krijgt en de beleidsagenda’s voor kinderbeleid en jongerenbeleid op elkaar worden afgestemd, dit in het bijzonder voor de leeftijdsgroep 0 tot 18 jaar, waarbij er overlap is met de doelgroep van het Kinderrechtenverdrag. Vorig jaar heeft voormalig minister Rouvoet nog opgeroepen meer werk te maken van kinderrechten.

Aandacht voor stedelijke jeugd (Urban Youth)

Tenslotte wil het Belgisch voorzitterschap de discussie starten over de specifieke problematiek van stedelijke jeugd. Tijdens de Raad zullen de bewindspersonen verantwoordelijk voor jeugdbeleid gevraagd worden om commentaar te leveren op een achtergronddocument van het voorzitterschap waarin de vraag aan de orde komt hoe het vernieuwde kader voor de Europese samenwerking op het gebied van jeugd kan bijdragen aan de aanpak van de problemen van deze groep en hoe het EU-kerninitiatief Jeugd in Beweging (Youth on the Move) een toegevoegde waarde voor de stadsjeugd kan hebben.

Uitgangspunt van het Nederlandse beleid is dat jongeren naar school gaan of werken. Dat geldt ook voor stedelijke jeugd. Jongeren moeten gestimuleerd worden verantwoordelijkheid te nemen en aangeboden kansen ook te pakken. Jongeren die dat niet op eigen kracht lukt, moeten daarbij worden geholpen.

Dit vraagt om een samenhangend jeugdbeleid van rijk- en andere overheden èn bovenal ook om samenwerking in de uitvoering. Voorbeelden daarvan zijn:

  • verbetering van de zorg in en om de school, om schooluitval van kwetsbare jongen tegen te gaan en zorgen dat meer jongeren met een starkwalificatie het onderwijs verlaten;

  • verbetering samenwerking tussen jeugdzorg, scholen en de gemeentelijke werkpleinen om meer jongeren op de arbeidsmarkt aan de slag te helpen;

  • het stimuleren van een ontwikkelingsgericht jeugdbeleid dat gericht is op participatie van jongeren bij sport, vrije tijd en andere leefgebieden.

In relatie tot het kerninitiatief Youth on the Move is het belangrijk dat mobiliteit van jongeren, met name jongeren uit grootstedelijke gebieden, zich niet alleen richt op leer- en werkmobiliteit, maar dat er ook ruimte is voor mobiliteit op het terrein van vrijwilligerswerk, niet-formele vaardigheidsverwerving en de ontwikkeling van actief Europees burgerschap. Dit met name ook voor jongeren met minder mogelijkheden die oververtegenwoordigd zijn in veel grootstedelijke gebieden.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. I. Schippers

Naar boven