21 501-34 Raad voor Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur

Nr. 149 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 oktober 2010

Hierbij ontvangt u, mede namens staatssecretaris Zijlstra, de geannoteerde agenda van de Onderwijs-, Jeugd- en Cultuur-, en Sportraad (OJCS-Raad) van 18 en 19 november aanstaande. In deze brief worden de onderwerpen die betrekking hebben op het beleidsterrein onderwijs, cultuur en audiovisueel nader toegelicht.

Ik wijs u erop dat, zoals te doen gebruikelijk, over de definitieve standpuntbepaling van Nederland in de OJCS-Raad nog afstemming in de ministerraad zal plaatsvinden.

Tevens is het verslag van de Informele Cultuur- en Audiovisuele Raad van 7 en 8 oktober bijgevoegd. De agendapunten van deze Informele Raad waren de link tussen cultuur en innovatie en de steun aan de Europese film.

Tenslotte is bijgevoegd de reactie op de inbreng van de Kamer in het houden van een schriftelijk overleg over bovengenoemde Informele Raad.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Geannoteerde agenda OJCS-Raad 18–19 november 2010

Op de agenda van de OJCS-Raad staan de volgende onderwerpen:

Onderwijs

  • Intensivering Europese samenwerking op het gebied van beroepsonderwijs voor de periode 2011–2020

  • Duurzaamheid in het onderwijs

  • Scholen voor de 21e eeuw: verhoging van het niveau van de basisvaardigheden

  • Jeugd in beweging

Cultuur

  • Europees Erfgoedlabel

  • Werkplan Cultuur

  • Rol van cultuur bij bestrijding van sociale uitsluiting

Audiovisueel

  • Het Europese filmerfgoed

  • Europese cinema in het digitale tijdperk.

De meeste onderwerpen die voor deze OJCS-Raad zijn geagendeerd zijn niet omstreden. Politiek actuele agendapunten zijn het Europese Erfgoedlabel (door interventie van onder meer Nederland wordt dit label nog niet aangenomen) en het Werkplan Cultuur. Verder wordt in de OJCS-Raad voor de eerste keer van gedachten gewisseld over het Jeugd in Beweging-initiatief.

In alle gevallen worden in de ontwerp-raadsconclusies de nationale bevoegdheden gerespecteerd.

ONDERWIJS

Intensivering Europese samenwerking op het gebied van beroepsonderwijs voor de periode 2011–2020 – gedachtewisseling en aannemen raadsconclusies

Fiche: Tweede Kamer (2009-2010) 22 112, 1039

Eerstverantwoordelijk ministerie: OCW

In juni heeft de Europese Commissie een mededeling over beroepsonderwijs, getiteld «Een nieuwe impuls voor Europese samenwerking op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding ter ondersteuning van de EU2020-strategie», uitgebracht. Op basis hiervan zijn ontwerp-raadsconclusies geformuleerd die aan de OJCS-Raad worden voorgelegd. Deze raadsconclusies vormen tevens de basis voor het «Communiqué van Brugge» dat in het kader van het Kopenhagen-proces op 7 december 2010 tijdens de Informele Raad van onderwijsministers zal worden uitgegeven.

De raadsconclusies richten zich zowel op het middelbare als het hogere beroepsonderwijs. De lidstaten worden uitgenodigd om in te stemmen met een aantal doelstellingen voor de langere termijn (tot en met 2020). Deze omvatten onder meer:

  • Verbetering toegankelijkheid en arbeidsmarktrelevantie van beroepsonderwijs en verbetering van de doorstroommogelijkheden naar het hoger onderwijs

  • Bevordering van ondernemerschap

  • Versterking van de mogelijkheden tot mobiliteit

  • Verbetering van de aantrekkelijkheid en relevantie van het beroepsonderwijs

Daarnaast worden in de raadsconclusies een aantal doelstellingen en acties voor de korte termijn voorgesteld. Lidstaten worden uitgenodigd om voor de periode 2011–2014 tussentijdse resultaten te definiëren, met als doel de lange termijn doelstellingen te realiseren.

Inzet Nederland

Nederland kan instemmen met de raadsconclusies over een intensivering van de Europese samenwerking op het gebied van beroepsonderwijs. Nederland zal benadrukken dat de focus moet liggen op het (verder) invoeren van bestaande initiatieven op het gebied van beroepsonderwijs, zoals bijvoorbeeld het Europees Kwalificatieraamwerk om de transparantie en de onderlinge Europese vergelijkbaarheid van kwalificaties te verhogen.

Duurzaamheid in het onderwijs – gedachtewisseling en aannemen raadsconclusies

Onder meer in kader van de EU2020-strategie, waarbij gestreefd wordt naar een slimme, duurzame en inclusieve economie, heeft het Belgisch voorzitterschap het initiatief genomen om raadsconclusies aan te nemen over het bevorderen van duurzaamheid in het onderwijs. Met het agenderen van dit thema wordt beoogd om te stimuleren dat individuen de benodigde kennis en vaardigheden meekrijgen om hun omgeving vanuit het perspectief van duurzaamheid te benaderen. In de raadsconclusies worden lidstaten uitgenodigd om binnen alle sectoren van het onderwijs het thema duurzaamheid onder de aandacht te brengen en het onderwijzend personeel hiervoor van de benodigde kennis en vaardigheden te voorzien.

Inzet Nederland

Nederland kan instemmen met de ontwerp-raadconclusies over duurzaamheid in het onderwijs. Op veel scholen – van primair tot universitair onderwijs – worden in Nederland al lesactiviteiten georganiseerd om het thema duurzaamheid onder de aandacht te brengen. Bij het formuleren van deze conclusies is door Nederland aangegeven dat scholen in Nederland zelf bepalen op welke wijze zij aan het thema duurzaamheid in het onderwijs vorm geven. Tevens is bij het formuleren van de raadsconclusies rekening gehouden met het feit dat het ontwikkelen van basisvaardigheden prioriteit heeft en dat onderwijs over duurzaamheid een additioneel karakter draagt.

Scholen voor de 21e eeuw: verhoging van het niveau van de basisvaardigheden – gedachtewisseling en aannemen raadsconclusies

Met de raadsconclusies over scholen voor de 21e eeuw, beoogt het Belgisch voorzitterschap aandacht te vragen voor verhoging van het niveau van basisvaardigheden op alle onderwijsniveaus. Op Europees niveau blijft basisvaardigheden een actueel thema. In het huidige werkprogramma voor Onderwijs en Opleiding 2020 is de beheersing van basisvaardigheden1 één van de benchmarks die de onderwijsministers in mei 2009 overeen zijn gekomen.

In de raadsconclusies worden de lidstaten opgeroepen om het beleid aangaande het verbeteren van basisvaardigheden voort te zetten en daarbij specifiek aandacht te geven aan leerlingen met een sociaaleconomische achterstandspositie. Tevens worden de lidstaten gevraagd hun bestaande programma’s op het gebied van versterking van de basisvaardigheden te evalueren en waar nodig aanpassingen door te voeren. De Commissie kan dit proces via de open methode van coördinatie faciliteren: lidstaten kunnen hun goede ervaringen op het gebied van basisvaardigheden met elkaar delen.

Inzet Nederland

Nederland kan instemmen met de raadsconclusies over scholen voor de 21e eeuw en verhoging van het niveau van de basisvaardigheden. Basisvaardigheden blijft ook in Nederland onveranderd een belangrijk thema. Voor alle onderwijssectoren geldt dat er veel aandacht wordt besteed aan (het onderhoud van) basisvaardigheden.

Jeugd in beweging – gedachtewisseling en aannemen raadsconclusies

Fiche naar de Kamer gestuurd (registratienummer nog niet bekend)

Eerstverantwoordelijk ministerie: OCW

«Jeugd in beweging» is één van de zeven kerninitiatievenvan de Commissie die voortvloeien uit de in juni door de regeringsleiders aangenomen Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei. Het «Jeugd in beweging»-initiatief is een brede beleidsstrategie voor onderwijs en opleiding, mobiliteit en jeugdwerkgelegenheid.

In eerste reactie op de Commissiemededeling, geven de lidstaten in de raadsconclusies aan zich positief op te stellen ten aanzien van het initiatief Jeugd in beweging. Het thema wordt op een evenwichtige wijze benaderd vanuit het perspectief van onderwijs, werkgelegenheid en jeugdbeleid. De lidstaten worden uitgenodigd om de samenwerking tussen deze sectoren ook op nationaal niveau te continueren. Daarnaast wordt in meer algemene zin gepleit voor de rol van OJCS-Raad aangaande onderwijsthema’s in het kader van de governance van de EU202-strategie.

Inzet Nederland

Nederland kan akkoord gaan met de raadsconclusies over Jeugd in beweging. Het initiatief Jeugd in beweging ligt in lijn met het Nederlandse standpunt dat gestreefd moet worden naar versterking van mobiliteit van jongeren in het onderwijs in het kader van hun voorbereiding op een steeds internationaler wordende arbeidsmarkt. Nederland zal in de uitwerking van dit initiatief kritisch blijven op de wijze waarop mobiliteitsinstrumenten worden ontwikkeld. Mobiliteitsinstrumenten dienen aangepast te zijn aan de doelgroep waarvoor ze ontwikkeld worden. Daarnaast wil Nederland ook andere lidstaten stimuleren om meeneembaarheid van studiefinanciering mogelijk te maken.

CULTUUR

Voorstel voor een Besluit van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een actie van de Europese Unie voor het Europees Erfgoedlabel – voortgangsrapportage van het Voorzitterschap.

Tijdens de OJCS-Raad zal het Belgisch Voorzitterschap een presentatie geven over de voortgang met betrekking tot het Europees Erfgoedlabel. Op 19 april 2010 werd een fiche over het Commissievoorstel naar de Tweede Kamer gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 22 112, nr. 1008).

Hoewel eerder was voorzien dat tijdens de OJCS-Raad een algemene benadering zou kunnen worden bereikt, waarna nog dit jaar een politiek akkoord tussen de Raad en het Europees Parlement mogelijk zou zijn, is dit opgehouden door een discussie over comitologie. Het ging daarbij om de vraag welke instelling de bevoegdheid krijgt het label aan een site toe te kennen. De behandeling van dit conceptbesluit zal vermoedelijk onder Hongaars Voorzitterschap worden afgerond (eerste helft van 2011).

In de geannoteerde agenda voor de OJCS-Raad in het voorjaar werd u reeds geïnformeerd over de achtergronden van het Europees Erfgoedlabel. Het idee om dit label te creëren was een antwoord op de referenda over de Europese Grondwet in 2005, waaruit de kloof tussen de EU en haar burgers bleek. Die kloof is onder meer te verklaren uit het gebrek aan kennis van de Europese geschiedenis, van de rol van de EU en de waarden waarop deze is gegrondvest.

Om het aanvankelijke initiatief van een aantal landen voor de instelling van een erfgoedlabel meer kracht bij te zetten, vroeg de OJC-Raad de Europese Commissie in 2008 een voorstel op te stellen voor een Europees Erfgoedlabel (EEL). Het algemene doel van dit label is het gevoel van betrokkenheid van de Europese burgers bij de EU te versterken, met name onder jongeren, door aandacht te vestigen op gemeenschappelijke geschiedenis en erfgoed. Het label zal dan ook worden toegekend aan sites die in de geschiedenis van Europa en bij de totstandkoming van de EU een sleutelrol hebben gespeeld. Voorts is het streven te belichten welke rol democratische waarden en mensenrechten hebben gespeeld in het Europese integratieproces.

In het Commissievoorstel wordt de procedure voor de selectie van erfgoed uitgewerkt in 20 artikelen: voorselectie door de lidstaat, selectie door een jury van onafhankelijke experts aangewezen door de OJC-Raad (4 leden), het Europees Parlement (4 leden), de Europese Commissie (4 leden) en het Comité van de Regio’s (1 lid), en de bevoegdheden van de Europese Commissie, zoals de uiteindelijke aanwijzing van sites, maar ook het besluit een label in te trekken indien een site niet meer aan de criteria voldoet.

Wanneer het Europese Erfgoedlabel van kracht wordt, krijgen de lidstaten in een overgangsperiode van twee jaar de gelegenheid om maximaal vier sites voor te dragen en kunnen deze vier sites het label krijgen. Daarna wordt per jaar maximaal één label per lidstaat toegewezen. Eén maal in de vier jaar kunnen alleen grensoverschrijdende sites worden voorgedragen.

De Europese Commissie heeft een coördinerende en ondersteunende rol en is verder belast met de uitvoering, zoals het bewaken van de kwaliteit en de coördinatie tussen de lidstaten en de Europese jury. Inhoudelijke aspecten worden overgelaten aan de lidstaten en aan de jury van deskundigen.

Deelname van de lidstaten aan het Europees Erfgoedlabel is vrijwillig, gebaseerd op transparante criteria en flexibele beheersmaatregelen, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel. Voor de kennisoverdracht kan worden gebruik gemaakt van de al bestaande netwerken en andere erfgoedactiviteiten, zoals die van de Raad van Europa en UNESCO.

Inzet Nederland

Nederland is het eens met de door de Commissie voorgestelde procedure. Er liggen belangrijke verantwoordelijkheden bij de lidstaat, maar de kwaliteit van het label blijft ook gewaarborgd door periodieke rapportage en de ultieme mogelijkheid dat een label wordt ingetrokken. Het voorstel van Nederland en andere lidstaten nog meer nadruk te leggen op jongeren als doelgroep is overgenomen. Op initiatief van Nederland is het nu voor een lidstaat ook mogelijk vrijwillig een gelabelde site terug te trekken, omdat men niet meer wil of kan voldoen aan de gestelde criteria. In verband met de werkwijze van de jury is de regel in verband met integriteit verduidelijkt.

In het voorstel werd al rekening gehouden met het eerder door Nederland ingenomen standpunt dat deelname aan het project op vrijwillige basis geschiedt, dat het label zich duidelijk moet onderscheiden van het UNESCO Werelderfgoed en dat administratieve en financiële lasten beperkt moeten blijven. Gezien dat laatste is Nederland ook geen voorstander van toepassing van de zwaardere comitologie-procedure voor toekenning van het erfgoedlabel; comitologie zou een onevenredig zware procedure zijn voor een actie met een budget van gemiddeld 4 à 5 ton per jaar. Door de voordracht van maximaal twee sites en invloed op de samenstelling van de jury hebben lidstaten al voldoende invloed op het proces.

In 2008 hebben Raad en Europees Parlement besloten om acties op basis van het Cultuurprogramma niet meer aan de adviesprocedure (lichtste comitologie), maar aan een informatieplicht te onderwerpen (1352/2008/EC). In het geval van het Europees Erfgoedlabel, ziet Nederland geen reden hiervan af te wijken.

Omdat over dit punt op dit moment nog geen consensus is tussen lidstaten en ook het Europees Parlement zich mogelijk tegen comitologie zal uitspreken, zal de discussie hierover tijdens het Hongaars Voorzitterschap worden voortgezet.

Concept Conclusies van de Raad en van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, bijeen met de Raad, over het Werkplan voor Cultuur 2011–2014 – gedachtewisseling en aannemen van de Raadsconclusies

Het Werkplan 2011–2014 vloeit voort uit de Europese Agenda voor Cultuur, die in 2007 van kracht werd met als strategische doelstellingen:

  • 1. De bevordering van culturele diversiteit en interculturele dialoog

  • 2. De bevordering van cultuur as katalysator voor creativiteit in het kader van de Lissabonstrategie voor groei, werkgelegenheid, innovatie en concurrentievermogen.

  • 3. De bevordering van cultuur als cruciale component van de internationale betrekkingen van de Europese Unie.

Het Werkplan 2011–2014 is het vervolg op het Werkplan 2008–2010 dat, vooral door gebruikmaking van de open methode van coördinatie (OMC), een nieuwe fase inluidde in de samenwerking tussen lidstaten op het gebied van cultuur. Vier OMC-werkgroepen van experts (Creatieve industrie, Cultuureducatie, Mobiliteit van collecties en Mobiliteit van kunstenaars) hebben de afgelopen twee jaar «good practices» uit de verschillende lidstaten verzameld en uitgewisseld. Afgelopen zomer publiceerden de werkgroepen hun aanbevelingen.

Het Werkplan 2011–2014 geeft een overzicht van de activiteiten die voortvloeien uit de aanbevelingen van deze OMC-werkgroepen op Europees niveau en van de onderwerpen waarvoor de Commissie zich zal inzetten. Het Werkplan bestrijkt een periode van vier jaar, waarbij een tussentijdse evaluatie zal worden uitgevoerd, en beslaat zes prioriteiten:

  • A. Culturele diversiteit, interculturele dialoog en inclusieve cultuur

  • B. Culturele en creatieve industrie

  • C. Vaardigheden en mobiliteit

  • D. Cultureel erfgoed, met inbegrip van collectiemobiliteit

  • E. Cultuur in de externe betrekkingen

  • F. Culturele statistieken.

Het Werkplan beoogt concrete en bruikbare resultaten te realiseren, met name wat het werk betreft van de vier nieuwe OMC-werkgroepen, die met experts uit de lidstaten worden opgericht rond de prioriteiten A, B, C en D. Deelname aan de werkgroepen is vrijwillig en de experts worden door de lidstaten benoemd

In de Conclusies nodigt de Raad de komende EU-voorzitterschappen uit rekening te houden met de prioriteiten van het Werkplan bij het opstellen van hun programma, te rapporteren over het uitvoeren en gevolg te geven aan de behaalde resultaten. In het bijzonder wordt de voorzitterschappen gevraagd, indien nodig, ambtelijke bijeenkomsten te organiseren tussen de ministeries van Cultuur en andere departementen. In het kader van prioriteit E zou een gezamenlijke bijeenkomst met vertegenwoordigers van de ministeries van Buitenlandse Zaken zich kunnen buigen over de rol van cultuur in de externe betrekkingen van de EU.

Inzet Nederland:

Nederland stemt in met deze Raadsconclusies.

Nederland heeft met vertegenwoordigers en experts uit de cultuursector actief deelgenomen aan de OMC-werkgroepen. Nederland is voorstander van voortzetting van deze werkmethode, waarbij beleidsmakers en deskundigen uit alle lidstaten samenwerken om te komen tot een meer gestructureerd Europees cultuurbeleid en betere netwerken. Ook staat Nederland positief tegenover de initiatieven die de Commissie kan nemen op het terrein van mobiliteit van kunstenaars en van collectiemobiliteit, het stimuleren van creatieve industrie en de uitwisseling van «good practices». Veel kunstenaars, culturele en erfgoedinstellingen werken per definitie internationaal en hebben belang bij een grotere nationale betrokkenheid bij het Europese cultuurbeleid. «Europese» onderwerpen als mobiliteit en culturele diversiteit zijn voor het kunsten- en erfgoedveld van groot belang. Hoewel de werkgroep over Cultuureducatie geen opvolger krijgt, is voor Nederland vooral van belang dat gevolg wordt gegeven aan een aantal van de aanbevelingen die de vorige expertgroep heeft gedaan op dit gebied. Dit betreft met name het bundelen van wetenschappelijke kennis en systematische beleidsvergelijking. Hiermee is in het Werkplan ten dele rekening gehouden.

Met betrekking tot de Creatieve industrie, waardeert Nederland de aandacht van de Commissie voor dit onderwerp, maar is geen voorstander van acties op Europees niveau die leiden tot communautisering van het beleidsterrein cultuur. De toegevoegde waarde van Europa ligt volgens het kabinet in het verbeteren van de randvoorwaarden zoals het terugdringen van de administratieve lasten, het verbeteren van de werking van de interne markt in de praktijk en het beter toegankelijk maken van de Europese instrumenten voor creatieve ondernemers.

Voorts hecht Nederland grote waarde aan het werk van de Commissie en de lidstaten op het terrein van digitalisering van cultureel erfgoed in het project Europeana. Nederland speelt hierin een belangrijke rol onder meer omdat het hoofdkwartier van het project in de Koninklijke Bibliotheek gevestigd is.

Rol van cultuur bij de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting – aannemen van de Raadsconclusies

De ontwerpconclusies zijn opgesteld in het kader van het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting 2010 (besluit van de Raad en het Europees Parlement in 2008). In 2007 stelde het Europees Parlement in een resolutie dat de Europese Unie prioriteit moet geven aan het versterken van de sociale samenhang en het uitbannen van armoede en sociale uitsluiting.

De Raad roept de lidstaten en de Commissie in de ontwerpconclusies op de culturele dimensie te integreren in hun armoedebestrijdingbeleid en maatregelen te bevorderen voor een betere toegang tot en participatie in culturele activiteiten, met name door het ontwikkelen van lokale projecten waarbij sociale programma’s worden gekoppeld aan culturele programma’s. Ook nodigt de Raad de lidstaten en de Commissie uit het verband tussen onderwijs, opleidingen, economie, werkgelegenheid en cultuur te versterken door het creatieve potentieel te stimuleren, in het bijzonder dat van kinderen en jongeren. Voorts roept de Raad op arme en sociaal uitgesloten groepen vertrouwd te maken met nieuwe informatie- en communicatietechnologieën, vooral Internet. Dit komt de toegankelijkheid van cultuur en de ontplooiing van artistieke activiteit te goede. Ook kan het potentieel van cultuur worden ingezet om stereotypen en stigmatisering tegengaan, bijvoorbeeld groepen met een migrantenachtergrond.

De Raad roept ten slotte op beter gebruik te maken van de Europese instrumenten voor cohesiebeleid om culturele initiatieven ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting te ondersteunen en rekening te houden met deze raadsconclusies bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de EU-2020 strategie.

Inzet Nederland

Nederland stemt in met de Raadsconclusies. Nederland is van mening dat toegang tot, participatie in en vorming op het gebied van cultuur kunnen bijdragen aan het bevorderen van sociale insluiting. Dit kan effect hebben op de individuele ontplooiing, maar ook gunstige gevolgen hebben voor sociaal kwetsbare groepen en op een breder maatschappelijk niveau.

Een aantal voorgestelde maatregelen is in Nederland al van toepassing, zoals het verspreiden van aangepaste en toegankelijke culturele informatie om kwetsbare groepen te kunnen aanspreken. De overheid doet dit via de instellingen. De raadsconclusies ondersteunen in algemene zin het beleid dat in Nederland door Rijk en gemeenten wordt gevoerd.

AUDIOVISUEEL

Voor het audiovisuele gedeelte van de Raad staan twee verwante onderwerpen op de agenda. Het gaat om: «Het Europese filmerfgoed en de uitdagingen van het digitale tijdperk» en de «Kansen en uitdagingen voor de Europese cinema in het digitale tijdperk».

Daarnaast organiseert het voorzitterschap een debat over de «culturele en audiovisuele dimensie van de Digitale Agenda2». Ook zal er een informeel lunchdebat plaatsvinden met het «Comité des sages». Dit comité zal eind dit jaar, oa. in verband met het project Europeana, aanbevelingen doen over het digitaliseren, de toegankelijkheid en het duurzaam behoud van het Europese culturele erfgoed.

Hieronder wordt ingegaan op twee genoemde agendapunten.

Het Europese filmerfgoed – gedachtewisseling en aannemen raadsconclusies

De raadsconclusies beschrijven de uitdagingen die het digitale tijdperk biedt voor het filmerfgoed. Door digitalisering ontstaan bijvoorbeeld nieuwe mogelijkheden om toegang te bieden tot het filmerfgoed. Digitalisering is een complex proces en brengt ook hoge kosten met zich mee. Daarnaast stelt het instellingen die film erfgoed beheren ook voor uitdagingen op het terrein van duurzaam behoud van analoge en gedigitaliseerde film. Tenslotte wordt aandacht gevraagd voor het rechtskader voor auteursrecht in de digitale omgeving. De Commissie wordt in dit verband specifiek gevraagd rekening te houden met de audiovisuele sector, in het bijzonder bij de reeds lopende werkzaamheden rond de zgn. «verweesde werken». De lidstaten wordt opgeroepen aandacht te besteden aan de genoemde uitdagingen bij de vormgeving van het nationale beleid.

Inzet Nederland

Nederland kan instemmen met de raadsconclusies. Nederland zet zich op het gebied van digitalisering actief in en kan worden gezien als een koploper in Europees verband. Zo wordt mede dankzij een project als Beelden voor de Toekomst een substantieel van het Nederlandse audiovisuele (inclusief film-) erfgoed geconserveerd, gerestaureerd en gedigitaliseerd.

Voor wat betreft het rechtskader voor intellectuele eigendomsrechten heeft Nederland zich uitgesproken voor een gecoördineerde aanpak. In de Digitale Agenda van de Europese Commissie worden een aantal beleidsplannen aangekondigd die betrekking hebben op het auteursrecht. Een Nederlands standpunt zal pas kunnen worden ingenomen zodra de uitwerking van de plannen bekend is. Voor dit najaar zijn twee voorstellen aangekondigd. Als eerste een richtlijn over collectief beheer waarin de organisatie en transparantie van collectieve beheersorganisaties, alsmede pan-Europese licentiering op internet, aan de orde komen. Het tweede voorstel betreft een richtlijn over verweesde werken. Deze richtlijn moet de digitalisering en verspreiding van culturele werken bevorderen. Daarnaast wordt nog in 2010 een Groenboek verwacht over de online verspreiding van culturele werken, in het bijzonder audiovisuele werken. Voor 2012 heeft de Commissie aangekondigd dat er een rapport komt over aanvullende mogelijkheden om de digitale interne markt op het punt van culturele werken te verwezenlijken. Ook zal in 2012 worden bekeken of er aanvullende maatregelen nodig zijn op het punt van de handhaving van intellectuele eigendomsrechten in de digitale omgeving.

De Europese cinema in het digitale tijdperk – gedachtewisseling en aannemen raadsconclusies

In een mededeling3 over dit onderwerp beschrijft de Commisie de uitdagingen waar de Europese bioscoopsector zich voor gesteld ziet. De belangrijkste daarvan is de overgang naar digitale bioscoopvertoning en digitale distributie, die gepaard gaat met hoge kosten. Vooral de kleine, weinig draagkrachtige bioscoopexploitanten en niet-commerciële filmtheaters zullen het hiermee moeilijk hebben. De Commissie kondigt – ter ondersteuning van het beleid in de lidstaten – een nog nader uit te werken actieplan aan. Tevens zijn raadsconclusies opgesteld. Hierin worden lidstaten uitgenodigd de mogelijkheden van steun aan niet-commerciële delen van de bioscoopsector, in het licht van specifieke nationale omstandigheden, te overwegen.

Inzet Nederland

Nederland kan op hoofdlijnen instemmen met de mededeling. De definitieve beoordeling van de acties zoals voorzien voor het actieplan zal op een later moment geschieden.

Nederland kan zich ook vinden in de raadsconclusies.

Nederland deelt de analyse van Europese Commissie zoals beschreven in de mededeling. Het filmbeleid van de Nederlandse overheid richt zich in hoofdzaak op de productie van films. Steun aan bijvoorbeeld de distributie van – hoofdzakelijk Nederlandse en Europese – kwaliteitsfilms is er slechts zeer beperkt. Het is verder primair aan marktpartijen om bioscoopuitrusting te moderniseren. Zo heeft bijvoorbeeld de Nederlandse filmsector in 2010 een financieringsmodel ontwikkeld voor een collectieve transitie naar digitale bioscoopvertoning. Aan de Nederlandse overheid is een eenmalige bijdrage gevraagd om de beoogde collectieve transitie mogelijk te maken. Aan het eind van dit jaar wordt hierover een besluit genomen. Vooral de kleine niet-commerciële partijen hebben ondersteuning nodig in het overgangsproces naar o.m. de digitalisering van de bioscoopvertoning en de digitalisering van de filmdistributie. Zo kan de diversiteit en spreiding van het aanbod van (Europese) kwaliteitsfilms gewaarborgd blijven, kan de consument kennis maken met creatieve en technologische vernieuwingen/toepassingen en kan worden ingespeeld op een veranderende consumptie van beeldmateriaal door consumenten.

Verslag van de Informele Cultuur- en Audiovisuele Raad

Op 7 en 8 oktober jl. vond de Informele Cultuur- en Audiovisuele Raad plaats in het Egmont Paleis in Brussel. Op de agenda stonden de volgende onderwerpen: «De link tussen cultuur en innovatie: een uitdaging voor de culturele en creatieve industrie» en «De steun aan de Europese film».

1. De link tussen cultuur en innovatie: een uitdaging voor de culturele en creatieve industrie

De volgende vragen lagen voor ter discussie:

  • a. Hoe kan de plaats worden versterkt van de culturele en creatieve industrie in het nieuwe Europese beleid op het vlak van innovatie? Hoe kan, meer in het bijzonder, de steun op Europees niveau aan innovatie en experimentele projecten voor de culturele en creatieve industrie worden versterkt?

  • b. Hoe kunnen de lidstaten en de Europese Commissie de ondernemerschapsdimensie ontwikkelen van de culturele en creatieve industrie, met name op kmo-vlak, om er een echte motor voor innovatie van te maken?

De Culturele en Creatieve Industrie (CCI) vormt onderdeel van diverse Flagship-initiatieven onder EU-2020. Hiervoor spraken de lidstaten waardering uit. Ook werd de erkenning van de rol van de CCI in de Innovation Union onderschreven. Diverse lidstaten gaven aan tevreden te zijn over het feit dat de Commissie (DG EAC) inziet dat een wijziging in het strategisch denken nodig is: niet alleen naar binnen gericht maar kijken waar de eigen ideeën iets kunnen toevoegen aan en kunnen aansluiten bij plannen van andere DG's.

Verscheidene lidstaten wezen erop dat de creatieve bedrijfstakken tot nu toe beter uit de crisis zijn gekomen dan de meeste andere branches. Dit is een aanwijzing voor hun flexibele en vernieuwende karakter en dat moet worden erkend. De groei in de creatieve en software-sector ligt veel hoger dan in andere sectoren.

Voorts werd gesteld dat de CCI een natuurlijke actor is in de paradigmaverschuiving naar duurzame economische groei. Deze boodschap moet worden overgebracht aan de Concurrentievermogenraad. Daarbij moet worden ingezien dat deze bedrijfstakken het handelsmerk van Europa kunnen worden.

Nederland bracht in dat het vergroten van de bijdrage van de creatieve industrie aan het Europese innovatiebeleid vooral een kwestie is van overtuigen met feiten en voorbeelden. De Commissie (DG EAC) heeft hiermee met een recente studie, die ingaat op het economisch potentieel van creativiteit, een goed begin gemaakt. Een deel van de bedrijfstak heeft een niet-technologisch karakter, maar verdient ook erkenning en ondersteuning. Nederland geeft aan dat voorbeelden als de Apple iPod, Philips «sense and simplicity» en de «Virgin Atlantic vliegtickets die meer bieden dan een reis», illustreren dat niet-technologische innovaties «succes stories» kunnen zijn.

Tevens werd gewezen op het belang van goede begeleiding aan creatieve ondernemers bij het vinden van de juiste opleidingen en kennis, zoals kredietverkrijging, ondernemersvaardigheden en intellectuele eigendomsrechten.

Nederland merkt hierbij op dat ondernemerschapzin in de sector dient te worden versterkt. Creatieve ondernemers moeten het uiteindelijk zelf doen. Overheden dienen te faciliteren: zorgen dat verschillende werelden elkaar kunnen vinden. Ook ligt er een rol voor de overheid om beginnende ondernemers een goede uitgangspositie te verschaffen (bijv. op maat arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor kleine zelfstandigen).

Nederland wees verder op de principes van the Small Business Act, die bij uitstek ook gelden voor de creatieve sector. Deze bestaat namelijk voor een groot deel uit kleine bedrijven.

Sommige lidstaten pleitten voor soepelere belastingregels voor de vaak kleine creatieve ondernemingen. Andere meenden dat op regionaal niveau vernieuwende clusters dienen te worden opgericht, waarbij gebruik wordt gemaakt van Structuurfondsgelden.

In een reactie ging de Commissie in op het belang van duurzame economische groei en de bijdrage die de CCI daaraan kan leveren. Commissaris Vassiliou wees op de meerwaarde die de CCI kan hebben voor diverse Flagship-initiatives. De vele bijdragen die op de consultatie rond het Groenboek Creatieve Industrie zijn ontvangen worden hiertoe momenteel geïnventariseerd. Concreter meende zij dat grensoverschrijdende creatieve partnerschappen nodig zijn en dat er meer kennisoverdracht tussen de cultuur-, onderwijs- en onderzoeksector moet komen.

Voorts gaf de Commissie aan dat gewerkt moet worden aan bewustzijnvergroting van het potentieel van de CCI. Steun voor digitalisering van content moet zowel op nationaal, als Europees niveau plaatsvinden. Daarnaast moet meer aandacht worden besteed aan de ontwikkeling van e-vaardigheden/ mediageletterdheid en ondernemerschapvaardigheden. De Commissie erkende dat er behoefte is aan meer statistische gegevens. Hier wordt deels al aan gewerkt, in samenwerking met Eurostat. Tenslotte pleitte de Commissie voor een eerlijke beloning voor makers van content.

Het Belgisch Voorzitterschap legde afsluitend een politieke verklaring af waarin het de ministers van Industrie en Onderzoek als ook de Europese Raad oproept tot erkenning van de rol van cultuur en creativiteit voor de verwezenlijking van EU-2020 en van het belang de rol van de CCI in de innovatiestrategieën te integreren.

2. De steun aan de Europese film

De volgende vragen lagen voor ter discussie:

  • a. De criteria van de mededeling inzake film zijn momenteel beperkt tot de productie van films. Denkt u dat ook andere fases uit de waardeketen van de film deel zouden moeten uitmaken van de volgende mededeling? Zo ja, welke?

  • b. De criteria van de mededeling inzake film zijn vastgelegd op basis van de jurisprudentie van de Commissie betreffende het onderzoek van een steunstelsel dat gebaseerd is op de culturele dimensie van de projecten. Naast deze traditionele stelsels zien we sinds meerdere jaren de ontwikkeling van steunstelsels van meer economische aard, zoals bepaalde regionale fondsen, belastingkredieten of fiscale gunstmaatregelen. Denkt u dat het in deze context nodig is de volgende mededeling aan te passen aan deze nieuwe stelsels? Zo ja, op welke manier?

Veruit de meeste lidstaten meenden dat meer delen van de waardeketen dan alleen de productie van film in aanmerking zouden moeten kunnen komen voor steun. De meerderheid spreekt zelfs over de gehele waardeketen, «van script tot vertoning».

Nederland gaf aan dat het Nederlandse filmbeleid zich hoofdzakelijk richt op de productie van films. Hoewel Nederland geen tegenstander is van onderzoek naar ondersteuning van andere delen van de waardeketen, is het niet waarschijnlijk dat Nederlandse overheidssteun in grote mate zal verschuiven van productie naar deze andere delen. De markt moet deels «demand driven» blijven. Wel moet er – met het oog op behoud van een cultureel divers aanbod – aandacht zijn voor het weerbaarder maken van niet commerciële partijen door hen te ondersteunen in de transitie naar digitalisering van bioscoopvertoning en filmdistributie.

Nederland lichtte toe dat culturele belangen in Nederland de overhand hebben in het filmbeleid. Maar ook industriële belangen spelen een rol: commercieel succes leidt tot werkgelegenheid en maatschappelijk draagvlak. Anders dan veel andere landen kent Nederland geen fiscaal-economische regelingen om de audiovisuele sector te stimuleren en te versterken. Nederland vroeg de Commissie hiermee bij haar plannen rekening te houden zodat, als gevolg van deze verschillende steunstelsels, geen talent en bedrijvigheid van de ene lidstaat naar de andere «wegvloeit».

In een reactie sprak de Commissie over het belang van het promoten van culturele diversiteit via verspreiding van audiovisuele content. Commissaris Kroes lichtte toe dat in 2008 63% van de televisie-werken Europees was. Hoewel nationale steunmaatregelen zich tot nu toe vooral op filmproductie hebben gericht wil de Commissie haar ogen niet sluiten voor de ontwikkelingen in de afgelopen jaren. Daarom zal in de mededeling ook gesproken worden over steun voor distributie.

Commissaris Kroes toonde expliciete belangstelling voor de Nederlandse positie tijdens en na de vergadering.

Het Belgisch Voorzitterschap sloot het debat af met de constatering dat een nieuwe mededeling verder zal moeten gaan dan alleen productie van film. Daarbij mag ook aandacht zijn voor steun aan opleiding en erfgoed. Hoewel de Commissie initiatiefrecht heeft, verzocht het voorzitterschap dringend om een dialoog met de lidstaten. Het verleden heeft aangetoond dat dit tot een beter eindresultaat leidt, zoals is gebleken bij de totstandkoming van de mededeling Staatssteun publieke omroep.


XNoot
1

Het aandeel 15-jarige leerlingen met lage vaardigheden in lezen, rekenen en natuurwetenschappen is maximaal 15% in 2020.

XNoot
2

COM (2010) 245.

XNoot
3

COM (2010) 487.

Naar boven