21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Nr. 416 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 17 april 2013

Binnen de vaste commissie voor Economische Zaken hebben enkele fracties de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de minister van Economische Zaken over de informele Energieraad die van 23-24 april a.s. in Dublin plaatsvindt.

De volledige agenda is opgenomen aan het eind van het verslag.

De op 12 april 2013 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de minister bij brief van 16 april 2013 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Hamer

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Franke

Inhoudsopgave

 
     

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

     
 

Vragen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen van de leden van de PVV-fractie

4

 

Vragen van de leden van de CDA-fractie

4

     

II

Antwoord / Reactie van de minister

5

III

Volledige agenda

11

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken ten behoeve van het schriftelijk overleg over de informele Energieraad die op 23 en 24 april 2013 onder het Ierse voorzitterschap zal plaatsvinden in Dublin. Deze leden hebben naar aanleiding hiervan een aantal vragen aan de minister.

Tijdens de informele Energieraad zal de Europese Commissie haar groenboek «een 2030 raamwerk voor klimaat- en energiebeleid» presenteren. Hierin herhaalt de Commissie haar eerdere bevinding dat broeikasgasemissies in de EU in 2030 met 40% moeten worden gereduceerd om op koers te blijven voor de doelstelling van 2050. Volgens de Commissie is dit doel kosteneffectief, want een lager gerealiseerd percentage voor 2030 zou leiden tot hogere klimaatkosten op de langere termijn. Er zou dan immers op het laatst in korte tijd meer reductie moeten worden gerealiseerd. De leden van de VVD-fractie twijfelen aan deze redenering. De achterliggende gedachte gaat volgens hen voorbij aan het innovatieve potentieel van hernieuwbare energie. Door innovatie zullen toekomstige technieken waarschijnlijk efficiënter zijn en daarmee meer kosteneffectief. Dat zou betekenen dat het emissiereductie-pad naar 2050 niet lineair zal verlopen, maar progressief. Want, naar mate de tijd vordert is emissiereductie gemakkelijker te realiseren door voortschrijdende technische mogelijkheden. Hoe staat de minister tegenover deze gedachtegang? Is het wat hem betreft nodig om nog eens kritisch te kijken naar het opgelegde emissie-pad?

De leden van de VVD-fractie zien dat de klimaatwetenschap zich ontwikkelt. De laatste jaren lijkt de geschatte opwarming van de aarde een ander pad te volgen dan vaak aangenomen. Voor deze leden werpt dit de vraagt op of een herbezinning nodig is op de enorm ambitieuze doelstellingen die we onszelf opleggen in Europees verband. Met een dergelijke herbezinning komt ook het hiervan afgeleide klimaat- en energieraamwerk voor 2030, dat de Commissie voorstelt, in een ander licht te staan. De leden van de VVD-fractie vragen hoe de minister hier tegenaan kijkt? Deelt hij de twijfels van de leden van de VVD-fractie? Is hij bereid tijdens de Raad te informeren of de collega’s van andere lidstaten de twijfels van deze leden delen? Verder vragen de leden van de VVD-fractie in hoeverre het gevoerde klimaatbeleid de internationale concurrentiepositie schaadt, zolang geïmporteerde CO2-emissies niet worden meegeteld.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de discussie tijdens de Raad zal gaan over de vraag hoe de doelstellingen voor het terugdringen van broeikasgassen, het gebruik van hernieuwbare energie en energiebesparing na het jaar 2020 moeten worden vormgegeven. Het lijkt de leden van de VVD-fractie echter geen goed idee om een woud aan doelstellingen te gaan bedenken. Hoe meer doelen, des te meer overheidssturing. Dit betekent nog weer meer beleid, meer kosten en meer kans op allerlei onvoorziene gevolgen van dat beleid. Als het de wens is om CO2 te reduceren, dan zou dat wat betreft de leden van de VVD-fractie dan ook het enige doel van beleid moeten zijn. Graag horen de leden van de VVD-fractie hoe de minister aankijkt tegen het risico van een veelheid aan doelen.

De leden van de VVD-fractie lezen met instemming dat de minister vindt dat het klimaat- en energiebeleid voor 2030 rekening moet houden met de concurrentiekracht van de Europese economie. Deze leden onderschrijven deze inzet volledig. Wel zien zij hier een groot spanningsveld met de bovengenoemde ambitieuze klimaat- en energiedoelen en de mogelijke hoeveelheid van onderliggende subdoelen. Hoe denkt de minister het op peil houden van onze concurrentiekracht te combineren met al die mogelijke energiedoelstellingen?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de minister een versterkt emissiehandelssysteem nastreeft dat zorgt voor minder CO2-uitstoot en dat tegelijkertijd investeringen in koolstofarme technologieën bevordert. Daarvoor moet volgens de minister het emissieplafond na 2020 worden aangescherpt. De minister wil daarom een hogere jaarlijkse reductiefactor van het ETS-plafond. Dat sluit immers het meest aan bij het lange termijn pad op weg naar 2050. Het kabinet pleit in de lopende Europese onderhandelingen daarom voor uitstel van de CO2-veilingen (backloading). Dit is echter een ingreep die het ETS op zichzelf niet beter laat functioneren. Wat zijn de opvattingen en plannen van de minister om te komen tot een echt werkend ETS?

De VVD-fractieleden lezen dat de Raad verder zal spreken over de interne energiemarkt. Wat betreft de Commissie is de positie van (kwetsbare) consumenten op de energiemarkt een van de grootste uitdagingen. Tegelijkertijd leidt de zware focus van de Commissie op het instellen van allerlei doelstellingen voor hernieuwbare energie en energiebesparing tot stevige prijsstijgingen van energie. Wat betreft de leden van de VVD-fractie conflicteren de doelstellingen dus met elkaar. Deelt de minister deze zienswijze? Zo ja, vindt hij dit een punt om met zijn collega’s in Dublin te bespreken?

De Raad zal ook spreken over het effect van onconventionele olie en gas op de energieprijzen. Deze discussie is door de recente ontwikkelingen omtrent schaliegas zeer actueel geworden. De leden van de VVD-fractie lezen dat de Commissie in het najaar met een mededeling komt dat een gemeenschappelijk kader zal bieden en de exploratie van Europese onconventionele olie en gas kan stimuleren. Deze leden denken dat het, gezien de zeer verschillende opvattingen onder lidstaten over schaliegas, moeilijk zal worden de lidstaten op één lijn te krijgen. Wat zal de inbreng van de minister zijn in deze discussie? Wat vindt hij van de betrokkenheid van de Commissie hierbij? In hoeverre kan de minister vasthouden aan zijn eigen energiebeleid en schaliegas gaan winnen mocht uit onderzoek blijken dat dat in Nederland veilig kan?

De VVD-fractieleden lezen dat de Raad zal worden afgesloten met een discussie over de economische effecten van een toenemend aandeel hernieuwbare energie op de elektriciteitsmarkt. Zij onderschrijven de inzet van de minister dat hernieuwbare energie volledig onderdeel moet worden van de interne energiemarkt en dat stimulering van hernieuwbare energie meer vanuit een Europees perspectief moet worden bezien. Zij lezen ook dat Nederland het initiatief van de Commissie steunt om over te gaan tot uitwisseling van best practices tussen lidstaten en waar nodig te streven naar de hervorming van nationale steunregimes. Welke best practices zal Nederland aandragen? Kan de minister voorbeelden geven van de hervormingen van nationale steunregimes waaraan hij denkt?

Vragen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben met veel ongenoegen kennisgenomen van de agenda van de informele Energieraad. Alleen de titel van het groenboek is voor deze leden al voldoende reden om het ongezien in de open haard te gooien. Een energiebeleid dat louter is opgehangen aan klimaatbeleid zonder dat er ook maar enig oog is voor de zeer ingrijpende economische consequenties dient namelijk niet serieus genomen te worden. Tekenend is ook dat er kennelijk nu pas in deze informele setting, zonder dat er een concreet voorstel op tafel ligt, gesproken wordt over de forse consequenties voor de concurrentiepositie van met name de energie-intensieve industrie. Terwijl de doelstellingen voor de reductie van broeikasgassen allang zijn vastgelegd en het daaraan gekoppelde verduurzamingsbeleid reeds is ingezet. De leden vragen dan ook of de genoemde normen in het groenboek ter discussie staan op de energieraad? Zeker nu blijkt dat om deze normen te halen de concurrentiepositie van de energie-intensieve industrie en de daarmee gepaard gaande werkgelegenheid nog verder wordt aangetast? Overigens willen de leden de minister ook verzoeken om zijn collega’s in Brussel ervan op de hoogte te stellen dat de verplichte verduurzaming tot nog toe in bijvoorbeeld Duitsland alleen maar tot meer CO2-uitstoot heeft geleid. Terwijl een land als de Verenigde Staten dat de Kyoto-afspraken negeert, kiest voor economische groei ter faveure van verduurzaming en zich niet bezighoudt met dergelijke normen de CO2-uitstoot de laatste jaren juist is afgenomen. Is de minister hiertoe bereid en welke consequenties trekt de minister uit deze gegevens? Verder vragen deze leden of het principe van backloading niet tegenstrijdig is met de zorgen die landen uiten ten aanzien van hun concurrentiepositie, omdat daardoor indirect de energieprijzen hoger worden. Immers, het is niet zo dat de gesubsidieerde windmolens nu stil staan, maar het zijn vooral de duurdere gascentrales die nu stil staan. Indien dus kunstmatig de kolenprijs wordt verhoogd door middel van backloading zal er dus nog steeds evenveel gebruik gemaakt worden van de gesubsidieerde windenergie. Echter, er zal wel meer gebruikt gemaakt worden van het duurdere gas in plaats van kolen waardoor de algehele energieprijs stijgt en de concurrentiepositie dus verder verslechtert. Deelt de minister deze analyse en zo nee, waarom niet? Tenslotte zijn deze leden erg benieuwd waar de eventuele hogere ETS-opbrengsten terecht komen? Komen die op de EU-begroting of worden die teruggegeven aan de desbetreffende lidstaten en hun belasting betalende burgers en bedrijven?

Vragen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben de onderstaande vragen over de geannoteerde agenda van de informele energieraad 23-24 april.

Het kabinet wil dat de contouren van het klimaat- en energiebeleid voor 2030 rekening houden met de concurrentiekracht van de Europese economie. Kan de minister deze stelling toelichten en waarin zit de specifieke concurrentiekracht wat het kabinet betreft in Europees en nationaal verband? Welke innovatieve en technologische kansen liggen er voor Nederland in dit verband?

In de geannoteerde agenda wordt gesproken over het waarborgen van een gelijk speelveld voor de internationaal concurrerende industrie. Is de minister van plan aandacht te vragen voor het feit dat het speelveld nu niet altijd gelijkwaardig is? Deelt de minister de mening dat energiebesparende en milieu-efficiëntie investerende industriële ondernemers op gelijke gronden moeten kunnen concurreren binnen de Europese Unie? In het verlengde hiervan vragen de leden van de CDA-fractie aandacht voor anti-dumping maatregelen van de EU die ten koste gaan van onze hoogwaardige industrieën. Deze leden vragen een reactie hierop.

De Europese Commissie heeft een voorstel gedaan voor het vernieuwen van de handelsverdedigingsinstrumenten (Modernisation of the EU’s Trade Defence Instruments). Wat is het oordeel van de minister over dit voorstel? Welke zaken kunnen op korte termijn al worden verbeterd?

De leden van de CDA-fractie delen de mening dat consumenten voldoende mogelijkheden moeten hebben om energieverbruik en energiekosten te beïnvloeden. Zet de minister hierbij in op een regionale aanpak of op een EU-brede aanpak? Waar ziet de minister belemmeringen voor kleinschalige projecten in dit bredere kader en hoe kunnen deze worden weggenomen?

II Antwoord / Reactie van de minister

Europees klimaat- en energiebeleid 2030

De leden van de VVD-fractie vroegen hoe de minister staat tegenover de gedachtegang dat naarmate de tijd vordert de emissiereductie gemakkelijker te realiseren is door voortschrijdende technische mogelijkheden. De leden vroegen de minister of het wat hem betreft nodig is om nog eens kritisch te kijken naar het opgelegde groeipad.

Voortschrijdende technologische mogelijkheden vergemakkelijken emissiereductie vermoedelijk, doch tegelijkertijd neemt de technologische opgave toe naarmate de eerste, relatief eenvoudige maatregelen zijn getroffen. Om deze reden ben ik voorstander van een Europese aanpak ter versterking van het innovatievermogen van de industrie.

Nederland zet daarom in op een ambitieus internationaal klimaatbeleid. Nieuwe internationale doelstellingen voor de jaren 2020, 2030 en verder moeten technologische vooruitgang aanjagen en ecologisch evenwicht voor de toekomst veilig stellen. Wij streven internationaal naar een volledig duurzame energievoorziening in 2050.

Het door de Commissie genoemde 40% reductiedoel in 2030, al dan niet in combinatie met afzonderlijke doelstellingen voor duurzame energie en/of energie-efficiëntie, is onderwerp van het groenboek. De Commissie stelt in het groenboek voor een impact analyse te doen. Er kan niet gesproken worden over een opgelegd groeipad.

De leden van de VVD-fractie zien dat de geschatte opwarming van de aarde een ander pad lijkt te volgen dan vaak aangenomen. Voor deze leden werpt dit de vraagt op of een herbezinning nodig is op de enorm ambitieuze doelstellingen die we onszelf opleggen in Europees verband. De leden van de VVD-fractie vroegen hoe de minister hier tegenaan kijkt? Deelt hij de twijfels van de leden van de VVD-fractie? Is hij bereid tijdens de Raad te informeren of de collega’s van andere lidstaten de twijfels van deze leden delen? Verder vroegen de leden van de VVD-fractie in hoeverre het gevoerde klimaatbeleid de internationale concurrentiepositie schaadt, zolang geïmporteerde CO2-emissies niet worden meegeteld.

Het kabinet vindt het verstandig om vast te houden aan de mondiaal afgesproken 2-gradendoelstelling. Uitgangspunt en achtergrond blijft daarom de vaststelling van de doelstelling door de Europese regeringsleiders dat de uitstoot van broeikasgassen binnen de EU in 2050 80 tot 95% lager moet zijn dan in 1990. Ik ben niet van plan om dit uitgangspunt tijdens de Raad in twijfel te trekken.

Bescherming van de internationale concurrentiepositie heeft mijn volle aandacht. Ook vanuit deze invalshoek ben ik voorstander van een mondiale aanpak van broeikasgassen en het maken van afspraken daarover. Dit bevordert een gelijk speelveld.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de discussie tijdens de Raad zal gaan over doelstellingen en vroegen hoe de minister aankijkt tegen het risico van een veelheid aan doelen?

De Commissie geeft aan dat er brede consensus is dat een tussentijds CO2 doel noodzakelijk is om 80 tot 95% reductie in 2050 te behalen. In de discussie over 2030 doelen voor energiebesparing en hernieuwbare energie wijst de Commissie op het belang van consistentie met andere doelen. Ik onderken het risico van een veelheid van doelen. Doelen kunnen elkaar in de weg zitten en de maatschappelijke kosten kunnen daardoor hoger uitvallen. Het is dus zaak goed na te denken over het ontwerp van het nieuwe klimaat- en energiebeleid voor na 2020. Hier zal het kabinet op ingaan bij het opstellen van de kabinetsreactie op het groenboek.

De leden van de VVD-fractie vroegen hoe de minister denkt het op peil houden van onze concurrentiekracht te combineren met al die mogelijke energiedoelstellingen.

Voor het op peil houden van onze concurrentiekracht staan verschillende mogelijkheden open. Ten eerste, zal de concurrentiepositie meegewogen worden bij het vaststellen van het uiteindelijke doel. Daarnaast streef ik naar een substantiële rol van innovatie en een goed werkend ETS systeem. Het gaat er te allen tijde om dat het Europese level playing field niet wordt verstoord.

De leden van de VVD-fractie vroegen naar de opvattingen en plannen van de minister om te komen tot een echt werkend ETS.

Op Europees niveau wordt druk gewerkt aan mogelijke opties voor het structureel beter functioneren van het ETS. Ik steun structurele verbetering van het ETS. Hierbij is het van belang dat het gelijke speelveld van de internationaal concurrerende industrie wordt gewaarborgd. Het emissieplafond na 2020 moet in ieder geval worden aangescherpt. Een hogere jaarlijkse reductiefactor van het ETS-plafond sluit immers het meest aan bij het lange termijn pad, op weg naar 2050. Verdere maatregelen zijn mogelijk, daarvoor wacht ik het proces in de SER en de resultaten van lopend onderzoek af.

Interne energiemarkt

De leden van de VVD-fractie vroegen of de doelstellingen van de interne markt om de positie van consumenten op de energiemarkt te beschermen niet conflicteren met doelen voor hernieuwbare energie en energiebesparing die tot prijsstijging van energie kunnen leiden.

De voltooiing van de interne energiemarkt kan de positie van de consumenten op de energiemarkt verder versterken. In een concurrerende en transparante energiemarkt met voldoende keuzevrijheid kunnen consumenten optimaal profiteren van marktliberalisering.

Op zichzelf kunnen aparte doelen voor hernieuwbare energie en energiebesparing, naast een doel voor broeikasgasreductie, hogere kosten met zich meebrengen en tot stijging van de energieprijzen leiden. Een mogelijk stijgende energieprijs voor de consument als gevolg van nieuwe Europese doelstellingen doet echter niet af aan de voordelen die verdere marktintegratie en een versterkte interne markt de energieconsument kunnen opleveren.

Onconventionele olie en gas

De VVD-fractieleden vroegen naar de inbreng van de minister bij de discussie over de exploratie van Europese onconventionele olie en gas? Wat vindt hij van de betrokkenheid van de Commissie hierbij? In hoeverre kan de minister vasthouden aan zijn eigen energiebeleid en schaliegas gaan winnen mocht uit onderzoek blijken dat dat in Nederland veilig kan?

Ik vind het een goede zaak dat de Commissie nadenkt over een gemeenschappelijk kader en over exploratie van onconventionele olie en gas in Europa.

De rol van de EU ligt wat Nederland betreft in het scheppen van de juiste randvoorwaarden. Een mededeling van de Commissie over een gemeenschappelijk kader doet immers niets af aan het recht van een lidstaat de voorwaarden voor het exploiteren van zijn energiebronnen te bepalen of op het recht van een lidstaat te kiezen tussen verschillende energiebronnen, zoals ook vastgelegd in artikel 194, lid 2, VWEU.

Hernieuwbare energie

De VVD-fractieleden vroegen naar de best practices die Nederland zal aandragen en of de minister voorbeelden kan geven van hervormingen van nationale steunregimes.

Tijdens een workshop van DG Mededinging (Europese Commissie) op 12 april jl. adviseerden Eurelectric (Europese vereniging voor elektriciteitsproducenten, leveranciers, handelaren en distributeurs) en EFET (Europese vereniging voor energiehandelaren) om feed-in tariff systemen, zoals het Duitse systeem, om te bouwen naar een feed-in premium systeem, zoals de SDE+, omdat deze laatste minder marktverstorend werken.

Zweden en Nederland waren uitgenodigd om een presentatie te geven over hun nationale systeem voor hernieuwbare energie. De reden hiervoor was dat beide systemen technologieneutraal zijn, hetgeen volgens DG Mededinging een randvoorwaarde is voor een efficiënt stimuleringsregime.

Vragen van de leden van de PVV-fractie

Europees klimaat- en energiebeleid 2030

De leden van de PVV-fractie vroegen of de genoemde normen in het groenboek ter discussie staan op de energieraad, zeker nu blijkt dat de concurrentiepositie van de energie-intensieve industrie en de daarmee gepaard gaande werkgelegenheid nog verder wordt aangetast? De leden van de PVV-fractie verzochten de minister tevens zijn collega’s op de hoogte te stellen dat verplichte verduurzaming (in bijvoorbeeld Duitsland) tot meer CO2 uitstoot heeft geleid en in de Verenigde Staten (dat de Kyoto-afspraken negeert) juist is afgenomen. Welke consequenties trekt de minister uit deze gegevens?

Het groenboek zoals de Commissie deze thans heeft uitgebracht, dient met name om lidstaten, bedrijven, burgers en organisaties te bevragen naar hun ervaringen met het huidige Europese beleid en de inzet voor beleid in de periode voor na 2020. Ook politieke partijen kunnen relevante informatie, ervaringen en zienswijzen inbrengen. De consultatieperiode voor het groenboek staat open tot 2 juli 2013. De consultatie dient ter voorbereiding van een Commissievoorstel, waarover vervolgens nader overleg wordt gevoerd. In de afweging die zal leiden tot beleid voor de periode na 2020 zullen de Commissie, de Raad en het Europese Parlement alle relevante informatie meewegen.

Emissiehandelssysteem

Verder vroegen deze leden of het principe van backloading niet tegenstrijdig is met de zorgen die landen uiten ten aanzien van hun concurrentiepositie, omdat daardoor indirect de energieprijzen hoger worden. Immers, het is niet zo dat de gesubsidieerde windmolens nu stil staan, maar het zijn vooral de duurdere gascentrales die nu stil staan. Indien dus kunstmatig de kolenprijs wordt verhoogd door middel van backloading zal er dus nog steeds evenveel gebruik gemaakt worden van de gesubsidieerde windenergie.

Echter, er zal wel meer gebruikt gemaakt worden van het duurdere gas in plaats van kolen waardoor de algehele energieprijs stijgt en de concurrentiepositie dus verder verslechtert. Deelt de minister deze analyse en zo nee, waarom niet?

Backloading houdt in dat er in 2013 en 2014 minder CO2-rechten worden geveild. In 2019 en 2020 worden deze rechten alsnog op de markt gebracht. Het doel van backloading is dat hiermee de CO2-prijs stabiliseert. Aangezien het voor alle marktpartijen bekend is dat de achtergehouden rechten opnieuw op de markt worden gebracht, en het totaal aan rechten tot 2020 dus niet wijzigt, verwacht ik niet dat backloading zal leiden tot een structurele stijging van de CO2-prijs (en dus ook niet tot een structurele stijging van de elektriciteitsprijs ten gevolge van backloading). Wel verwacht ik dat backloading zal leiden tot stabielere CO2-prijzen. Dat is positief voor bedrijven. Zij kunnen hiermee immers beter omgaan in hun bedrijfsvoering dan met volatiele prijzen. Ik verwacht dan ook niet dat backloading leidt tot een verslechtering van de concurrentiepositie van het Europese bedrijfsleven.

De leden van de PVV-fractie vroegen waar de eventuele hogere ETS-opbrengsten terecht zouden komen. Zij vroegen of die op de EU-begroting terecht komen of dat die worden teruggegeven aan de desbetreffende lidstaten en hun belasting betalende burgers en bedrijven.

Er zijn geen hogere ETS-opbrengsten want ik verwacht niet dat backloading zal leiden tot een structurele stijging van de CO2-prijs. Mochten er wel hogere ETS-opbrengsten zijn, dan komen deze terecht bij de lidstaten.

Vragen van de leden van de CDA-fractie

Europees klimaat- en energiebeleid 2030

De leden van de CDA-fractie vroegen om een toelichting bij de stelling dat het kabinet de contouren van het klimaat- en energiebeleid voor 2030 rekening wil houden met de concurrentiekracht van de Europese economie. Waarin zit de specifieke concurrentiekracht en welke technologische kansen liggen er voor Nederland?

Bij het formuleren van concrete doelstellingen is de concurrentiepositie van belang. Mondiaal vormgegeven klimaatbeleid na 2020 helpt daarbij voor het bevorderen van een gelijk speelveld. Een Europees doel voor de periode na 2020 dient rekening te houden met de internationale concurrentiepositie van mondiaal opererende bedrijven. Het gaat met name om bedrijven behorende tot de sectoren chemie en staal.

Een aangescherpt doel voor CO2-reductie zal de innovatie kunnen bevorderen. Te denken valt aan offshore activiteiten, CCS-technologie en innovatieve vormen van biomassa (getorreficeerde biomassa) waarbij de haven van Rotterdam een belangrijke rol zou kunnen vervullen. Daarnaast heeft Nederland vooraanstaande expertise op het terrein van gastechnologie.

In de geannoteerde agenda wordt gesproken over het waarborgen van een gelijk speelveld voor de internationaal concurrerende industrie. De leden van de CDA-fractie vroegen of de minister van plan is aandacht te vragen voor het feit dat het speelveld nu niet altijd gelijkwaardig is? Deelt de minister de mening dat energiebesparende en milieu-efficiëntie investerende industriële ondernemers op gelijke gronden moeten kunnen concurreren binnen de Europese Unie?

Ik heb in het verleden, waar nodig, aandacht gevraagd voor een gelijk speelveld in Europa voor de internationaal concurrerende industrie. Ik zal dat in de toekomst, daar waar dat relevant is, blijven doen. Ik ben overigens van mening dat bedrijven op gelijke gronden moeten kunnen concurreren binnen Europa en dat voor het halen van een CO2-reductiedoel als instrument het ETS-systeem moet blijven gelden.

ETS waarborgt immers een gelijk speelveld voor alle aangesloten grote bedrijven in Europa. Daarnaast zullen bedrijven die nu vooroplopen bij de realisering van energiebesparing uiteindelijk een concurrentievoordeel hebben ten opzichte van achterblijvers.

Handelspolitiek

In het verlengde hiervan vroegen de leden van de CDA-fractie aandacht voor anti-dumping maatregelen van de EU die ten koste gaan van onze hoogwaardige industrieën. Deze leden vragen een reactie hierop.

Productie vindt steeds meer plaats in internationale waardeketens. Zo bestaat ongeveer 35% van de waarde van de Nederlandse export uit import. De kans dat importheffingen ten koste gaan van de eigen concurrentiekracht is daarom groot. Nederland staat dan ook zeer kritisch tegenover lopende antidumping en antisubsidie onderzoeken, bijvoorbeeld zonnepanelen uit China.

Dankzij de Chinese importen zijn zonnepanelen in de EU in 4 jaar tijd met een factor 6 in prijs gedaald. Daardoor is het een stuk aantrekkelijker geworden voor consumenten om zonnepanelen aan te schaffen (een lagere investering, een snellere terugverdientijd). De toenemende vraag heeft geleid tot veel werkgelegenheid in de installatiebranche en tot een groeiende bijdrage van zonne-energie aan onze doelstelling op het gebied van hernieuwbare energie. Keerzijde is dat een paar kleine Nederlandse producenten van zonnepanelen failliet zijn gegaan. We maken echter wel machines die nodig zijn voor de productie van zonnepanelen, en exporteren die ook naar China.

Nederland wil dat in de antidumping en antisubsidie onderzoeken niet alleen wordt gekeken naar de belangen van Europese producenten, maar ook naar de belangen van verbruikers, toeleveranciers, installateurs en consumenten. Daarnaast moeten duurzaamheids- en innovatieaspecten meegewogen worden.

De Europese Commissie heeft een voorstel gedaan voor het vernieuwen van de handelsverdedigingsinstrumenten. De leden van de CDA-fractie vroegen wat het oordeel van de minister is over dit voorstel? Welke zaken kunnen op korte termijn al worden verbeterd?

Op 10 april heeft de Europese Commissie haar nieuwe plannen voor modernisering van het handelsdefensief instrumentarium gepresenteerd. Op het eerste gezicht wordt hierin onvoldoende rekening gehouden met Nederlandse opvattingen. De voorstellen dienen echter nog nader te worden bestudeerd alvorens tot een definitief Nederlands standpunt te komen. U wordt hierover binnenkort geïnformeerd middels een BNC-fiche.

In aanloop naar het verschijnen van de nieuwe commissievoorstellen heeft Nederland constructief meegedacht. Nederland heeft daarbij, in samenwerking met gelijkgezinde landen zoals Zweden, Denemarken, Finland en het VK, aangedrongen op meer transparantie in het handelsdefensieve systeem, meer faciliteiten voor bedrijven zoals een langere termijn waarin geïnteresseerde bedrijven zich kunnen aanmelden in een procedure, eerdere kennisgeving van op te leggen maatregelen zodat bedrijven hiermee rekening kunnen houden in hun logistieke keten (shipping clause) en een versterking van de helpdesk voor het midden- en klein bedrijf.

Een eerste beoordeling van het voorstel leert dat een aantal van deze elementen (zoals extra transparantie en de shipping clause) onvoldoende terug lijken te komen en dat op sommige punten de mogelijkheden tot procedures gericht op importmaatregelen worden verruimd.

Interne energiemarkt

De leden van de CDA-fractie delen de mening dat consumenten voldoende mogelijkheden moeten hebben om energieverbruik en energiekosten te beïnvloeden. De leden van de CDA-fractie vroegen of de minister hierbij inzet op een regionale aanpak of op een EU-brede aanpak? Waar ziet de minister belemmeringen voor kleinschalige projecten in dit bredere kader en hoe kunnen deze worden weggenomen?

Ik zet in op een EU-brede aanpak. In de mededeling over de interne energiemarkt wordt het belang van een sterke consument onderstreept. Het kabinet onderschrijft dit belang. Ondanks de geboekte vooruitgang op de interne energiemarkt, moet de transparantie voor consumenten in Europa worden vergroot en energie-efficiëntie worden verbeterd.

In Nederland stappen consumenten meer dan ooit over op een andere leverancier. In haar «Trendrapportage marktwerking en consumentenvertrouwen in de energiemarkt – tweede helft 2012» geeft de Autoriteit Consument en Markt aan dat 12,6% van de consumenten in 2012 is overgestapt naar een andere energieleverancier van elektriciteit. Voor gas was dit 12,3%.

Een belemmering bij het beïnvloeden van het energieverbruik is het gebrek aan inzicht daarover bij consumenten. Met de uitrol van de slimme meter en de mogelijkheden die deze biedt wordt deze belemmering aangepakt. Consumenten krijgen meer inzicht in hun eigen verbruik en kunnen daardoor makkelijker energie en daarmee energiekosten besparen.

III Volledige agenda

  • 1. Brief regering – minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp – 5 april 2013

    Geannoteerde agenda Informele energieraad 23-24 april 2013 – 2013Z06908

  • 2. Brief regering – minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp – 13 maart 2013

    Verslag Energieraad 22 februari 2013 – 21 501-33-411

Naar boven