21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Nr. 393 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 november 2012

Bijgaand doe ik u de geannoteerde agenda toekomen van de Energieraad die op 3 december a.s. plaatsvindt in Brussel.

Op de Raad zal het voorzitterschap verslag doen van de gemaakte voortgang in de onderhandelingen over de verordening veiligheid van gas- en olieactiviteiten op zee en zullen naar verwachting raadsconclusies worden aangenomen over de commissiemededeling hernieuwbare energie.

De Commissie zal op de Energieraad haar mededeling over de interne energiemarkt presenteren, die op 15 november is uitgebracht. Op basis van deze presentatie zal een eerste gedachtewisseling plaatsvinden. Het aankomende Ierse voorzitterschap heeft aangegeven tijdens de eerste helft van 2013 raadsconclusies te willen aannemen.

Onder het punt diversen zal het voorzitterschap de Raad informeren of een akkoord in eerste lezing is bereikt over de verordening energie-infrastructuur. Een derde en laatste triloog tussen Raad, Commissie en Europees Parlement staat gepland voor 27 november.

Daarnaast zullen de Commissie en het voorzitterschap informatie geven over de internationale energiebetrekkingen en zal het aankomende Ierse voorzitterschap haar programma voor de eerste helft van 2013 presenteren.

De minister van Economische Zaken, H. G. J. Kamp

BIJLAGE: GEANNOTEERDE AGENDA ENERGIERAAD 3 DECEMBER 2012

Veiligheid van gas- en olieactiviteiten op zee

Verslag van het voorzitterschap

Het voorzitterschap zal verslag doen van de gemaakte voortgang in de onderhandelingen in raadskader over de verordening veiligheid van olie- en gasactiviteiten op zee, die op 27 oktober 2011 is uitgebracht (Kamerstuk 22 112, nr. 1281). De verordening bouwt voort op de Commissiemededeling van 12 oktober 2010, die de Commissie naar aanleiding van de ramp op 20 april 2010 met het boorplatform «Deepwater Horizon» in de Golf van Mexico heeft uitgebracht. De eerste triloog tussen Raad, Commissie en Europees Parlement staat gepland voor 29 november van dit jaar. Met het voorliggende voortgangsrapport draagt het voorzitterschap het dossier over aan het aankomende Ierse voorzitterschap dat tijdens de eerste helft van 2013 tot een akkoord wenst te komen.

Omdat praktijk en regelgeving van lidstaten onderling sterk verschillen en bepalingen in EU-regelgeving over offshore activiteiten vaak verspreid liggen over verschillende EU wetgevingsbesluiten, is de Commissie met één wetgevend voorstel gekomen over o.a. vergunningverleningprocedures, milieu, milieuaansprakelijkheid, veiligheid, toezicht, versterkte EU-respons op rampen en internationale samenwerking. Voorgestelde regelgeving is daarmee bedoeld als aanvulling op en stroomlijning van bestaande wetgeving.

Lidstaten die olie- en gas activiteiten op zee binnen hun jurisdictie hebben moeten een bevoegde autoriteit aanwijzen. Er mag geen belangenverstrengeling zijn tussen de toezichthoudende taken van deze autoriteit en het verlenen van vergunningen of het realiseren van staatsinkomsten gerelateerd aan de winning van olie en gas.

Aan het verlenen van opsporing- en winningvergunningen worden nadere eisen gesteld. Het ontwerp van een nieuw productieplatform en van de boring moeten vooraf aan de bevoegde autoriteit worden opgestuurd. Uitvoerders moeten voorafgaand aan activiteiten beschikken over:

  • een goedgekeurd rampenbestrijdingsplan (major hazard report)

  • een intern veiligheidsplan (internal emergency response plan)

  • en een beleid om risico’s te beheersen (major accident prevention policy)

In het rampenbestrijdingsplan moet worden opgenomen hoe controle door onafhankelijke experts van buitenaf wordt vormgegeven.

In het voorstel is een regeling opgenomen voor het anoniem melden van gebreken aan de bevoegde autoriteit en worden eisen gesteld aan het verstrekken van informatie en de openbaarheid ervan. Verder zijn er bepalingen over meer samenwerking binnen de Unie en met derde landen in geval van calamiteiten. Ten slotte, wordt de richtlijn milieuaansprakelijkheid (2004/35/EG) van toepassing verklaard op offshore activiteiten.

Naast bovengenoemde (informatie)verplichtingen, moet op het niveau van de lidstaten een jaarlijkse rapportage worden gemaakt, moet een extern veiligheidsplan (external emergency plan) worden opgesteld en moeten lidstaten straffen invoeren voor het niet naleven van deze regelgeving.

Belangrijkste discussiepunten in de Raad gaan over:

  • De vorm waarin de regels moeten worden neergelegd; een verordening, dan wel een richtlijn. Het laatst voorliggende raadscompromis heeft de vorm van een richtlijn. Enkele lidstaten hechten echter aan een verordening en ook de Commissie heeft nog geen keuze gemaakt. Het Europees Parlement is voorstander van een richtlijn.

  • De overgangstermijnen voor wetgeving die van toepassing is op bestaande activiteiten.

  • De overdracht van bevoegdheden aan de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen die gaan over de invulling van verplichtingen van bedrijven en toezichthouders.

De Nederlandse inzet is in het laatst voorliggende raadscompromis goed verwerkt:

  • Nederland acht solide veiligheid- en milieunormen voor offshore gas- en olieactiviteiten van belang.

  • Nederland is van oordeel dat gekozen moet worden voor een richtlijn. Zo kunnen we aansluiten bij onze huidige hoogstaande regelgeving op het gebied van veiligheid. Er zijn dan maar beperkte aanvullingen en wijzigingen nodig. Hiermee wordt ook voorkomen dat de regelgeving op land en op zee verder uit elkaar loopt.

  • Daarbij is het noodzakelijk dat we een redelijke termijn krijgen om de benodigde Nederlandse wet- en regelgeving aan te passen (2 jaar) en dat er een overgangstermijn komt voor lopende operaties (3 jaar na inwerkingtreding). Nederland kent een toezichtcyclus van 5 jaar. Door de instelling van een overgangstermijn kan deze voor lopende operaties in stand worden gehouden. Dit beperkt de administratieve lasten voor bedrijven en de toezichthouder.

  • Nederland is geen voorstander van de overdracht van bevoegdheden aan de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen die gaan over de invulling van verplichtingen van bedrijven en toezichthouders.

  • Voor Nederland is van belang dat de positie van de operator goed is geregeld; hij dient vergunninghouder te zijn en de eindverantwoordelijkheid voor de activiteiten te dragen en als zodanig aanspreekpunt voor de toezichthouder te zijn.

Hernieuwbare energie

Raadsconclusies

De Raad zal naar verwachting conclusies aannemen over de commissiemededeling hernieuwbare energie, die op 6 juni 2012 is uitgebracht (Kamerstuk 22 112 nr. 1441). In de raadsconclusies verzoeken de lidstaten de Commissie om het huidige duurzame energieraamwerk in 2014 te evalueren en vervolgens voorstellen te doen voor de periode na 2020 binnen de context van het bredere klimaat en energiebeleid.

De commissiemededeling hernieuwbare energie geeft invulling aan het in de routekaart 2 050 (Kamerstuk 22 112 nr. 1359) vastgelegde streven naar een groter aandeel hernieuwbare energie. In de mededeling beschrijft de Commissie dat de EU op dit moment goed op koers ligt om het Europese doel van 20% hernieuwbare energie in 2020 te halen, maar dat verdere actie nodig is om te voorkomen dat het aandeel hernieuwbare energie na 2020 weer terugvalt. De Commissie vindt dat de kosten van hernieuwbare energietechnologieën verder moeten worden teruggebracht, zodat hernieuwbare energie concurrerend wordt met conventionele energiebronnen. Hernieuwbare energie moet uiteindelijk zonder financiële ondersteuning van overheden onderdeel worden van de interne energiemarkt. Ongewenste concurrentie tussen subsidiesystemen belemmeren de ontwikkeling van hernieuwbare energie. Lidstaten zouden juist van elkaar moeten leren via het uitwisselen van zogenaamde best practices. Bij toename van het aandeel hernieuwbare energie is meer flexibiliteit nodig om schommelingen in het aanbod van hernieuwbare energie op te vangen. Een goede en adequate infrastructuur is daarbij van belang. In de mededeling besteedt de Commissie ook aandacht aan het vergroten van draagvlak voor hernieuwbare energie. Gebrekkige publieke acceptatie leidt tot vertragingen en ondermijnt uiteindelijk het realiseren van beleidsdoelen.

De concept-raadsconclusies over de commissiemededeling stippen de volgende elementen aan:

  • Interne energiemarkt: In de conceptconclusies herbevestigt de Raad het belang van een goed werkende interne markt en tijdige implementatie van de interne energiemarkt richtlijnen en waarschuwt voor het nemen van maatregelen die leiden tot marktverstoring.

  • Betere marktintegratie van hernieuwbare energie: De Raad vindt dat hernieuwbare energie deel moet uitmaken van een goed functionerende interne markt en moet kunnen concurreren met conventionele (fossiele) energiebronnen. Dat betekent onder andere dat hernieuwbare energie reageert op prijsprikkels. De Raad verwelkomt het initiatief van de Commissie om niet-bindende richtsnoeren voor stimuleringsregimes op te stellen, zodat lidstaten beleid beter op elkaar af kunnen stemmen en concurrentie tussen subsidiesystemen wordt voorkomen.

  • Flexibele mechanismen voor import van duurzame energie: In de concept-raadsconclusies juicht de Raad de toepassing van flexibiliteitmechanismen toe ten behoeve van handel tussen lidstaten in hernieuwbare energie om de 20% doelstelling te behalen toe en verwelkomt de richtsnoeren die de Commissie aankondigt voor de toepassing hiervan. Via dit mechanisme kunnen lidstaten voldoen aan de nationale doelstelling voor hernieuwbare energie door gebruik te maken van hernieuwbare energie die is opgewekt in andere lidstaten en/of derde landen.

  • Energie-infrastructuur en consumenten: De verordening energie-infrastructuur moet volgens lidstaten gaan zorgen voor efficiëntere vergunningverleningprocedures die de integratie van hernieuwbare energie op de interne energiemarkt kunnen bevorderen. In dit verband noemen de raadsconclusies tevens het belang van betaalbaarheid en draagvlak ten aanzien van investeringen in hernieuwbare energie en energie-infrastructuur.

  • Innovatie en duurzaamheid: In de conceptconclusies onderstreept de Raad het belang om via innovatie te komen tot kostenreducties bij hernieuwbare energie. Daarnaast vraagt de Raad de Commissie aandacht te geven aan de verwachte toename in het gebruik van biomassa voor duurzame energieopwekking. Het is belangrijk dat dit niet leidt tot aantasting van de natuur.

  • Conclusie: De Raad verzoekt de Commissie om het huidige duurzame energieraamwerk in 2014 te evalueren en vervolgens voorstellen te doen voor de periode na 2020. De Raad vindt het belangrijk dat voorstellen worden gedaan binnen de context van het bredere klimaat en energiebeleid voor na 2020. De Commissie heeft dit in haar werkprogramma voor 2013 aangekondigd.

De Nederlandse inzet is in de raadsconclusies goed verwerkt. Voor Nederland zijn de volgende elementen van belang:

  • Hernieuwbare energie maakt deel uit van een goed functionerende interne energiemarkt, reageert op prijsprikkels en kan concurreren met fossiele energie.

  • Op korte termijn ligt de nadruk op een kosteneffectieve toepassing van duurzame energietechnologieën waarbij concurrentie tussen verschillende subsidiesystemen voorkomen dient te worden.

  • Op lange termijn is hernieuwbare energie niet meer afhankelijk van subsidies. De prioriteit na 2020 ligt bij het verminderen van de kosten van hernieuwbare energie. Innovatie speelt hierbij een belangrijke rol.

  • Daarnaast moet de Europese energie-infrastructuur in staat zijn om een groter aandeel hernieuwbare energie te faciliteren. In dit kader zijn investeringen in (slimme) energie-infrastructuur nodig. De nodige flexibiliteit op het infrastructuurnetwerk is geboden om de fluctuaties in het aanbod goed te kunnen opvangen.

  • Nederland vindt het belangrijk dat het huidige hernieuwbare energieraamwerk met verplichte nationale doelen wordt geëvalueerd in 2014 en dat op basis daarvan nieuwe voorstellen worden ontwikkeld voor de periode na 2020. Mede op verzoek van Nederland worden deze voorstellen in de bredere context van het klimaat en energiebeleid geplaatst.

Interne energiemarkt

Presentatie van de Commissie / Gedachtewisseling

De Commissie zal haar mededeling over de interne energiemarkt presenteren, die op 15 november 2012 is uitgebracht. Op basis van deze presentatie zal een eerste gedachtewisseling plaatsvinden. Het aankomende Ierse voorzitterschap heeft reeds aangegeven tijdens de eerste helft van 2013 raadsconclusies te willen aannemen.

In de mededeling beschrijft de Commissie de stand van zaken op de interne energiemarkt en benoemt zij de voornaamste uitdagingen voor de verdere ontwikkeling daarvan. De mededeling besteedt speciale aandacht aan de uitdagingen van de transitie naar een meer duurzame energiehuishouding, zoals het beter op elkaar afstemmen van nationale stimuleringsregimes voor hernieuwbare energie, integratie en modernisering van de Europese netwerken en marktgebaseerde oplossingen voor leveringszekerheidvraagstukken en het belang van Europese coördinatie hiervan. Daarnaast wordt nadruk gelegd op het belang van handhaving van bestaande Europese regels zoals die van het derde energiepakket, algemene mededingingsregels en regels op het terrein van markttoegang.

Uw Kamer zal over de nieuwe mededeling worden geïnformeerd middels een BNC-fiche.

Diversen

Energie-infrastructuur

Het Cypriotische voorzitterschap streeft naar een akkoord in eerste lezing over de verordening energie-infrastructuur die op 19 oktober 2011 is uitgebracht (Kamerstuk 22 112, nr. 1262) en hoopt deze politiek te kunnen bekrachtigen tijdens de Energieraad van 3 december 2012. Een derde en laatste triloog tussen Raad, Commissie en Europees Parlement staat gepland voor 27 november van dit jaar. Dan zal duidelijk worden of een akkoord in eerste lezing voorhanden is, mogelijk door nog een aantal trilogen in te plannen, of dat sprake zal zijn van een tweede lezing. Indien geen akkoord wordt bereikt, zal de Energieraad van 3 december 2012 worden geïnformeerd over de laatste stand van zaken.

De voorgestelde verordening betreft een nieuwe methode voor het identificeren en tot uitvoering brengen van concrete projecten van Europees belang. De Commissie wil in juli 2013 een eerste lijst met projecten van Europees belang aannemen. Voor de identificatie van deze projecten voorziet de verordening in de volgende stappen:

  • In regionaal samengestelde groepen wordt een lijst opgesteld met projecten die van belang zijn voor de ontwikkeling van de energie-infrastructuur in de betreffende regio. De projecten kunnen worden voorgesteld door, bijvoorbeeld, netbeheerders of investeerders in infrastructuur projecten.

  • De Commissie besluit in samenwerking met de lidstaten en op basis van een kosten-batenanalyse uitgevoerd door de toezichthouders welke projecten definitief de status van «projecten van Europees belang» zullen krijgen.

Alleen projecten van Europees belang kunnen in aanmerking komen voor directe of indirecte financiële steun vanuit Europa, indien op basis van een kosten-batenanalyse is aangetoond dat dit noodzakelijk is. Ook de bepalingen uit de voorgestelde verordening die gaan over het versnellen van het vergunningverleningtraject in de lidstaten en het institutionaliseren van een investeringsraamwerk voor de kostenallocatie van grensoverschrijdende infrastructuur, zullen in beginsel alleen op deze projecten van toepassing zijn.

Belangrijkste geschilpunten tussen de Raad en het Europees Parlement gaan over de invulling van de vergunningverleningprocedures:

  • De wijze waarop lidstaten invulling mogen geven aan uitvoeringsaspecten van de vergunningverleningprocedure. Het raadscompromis biedt drie mogelijkheden voor de uitvoering van vergunningverleningprocedures: integratie van bevoegde autoriteiten in een enkel orgaan, coördinatie tussen bevoegde autoriteiten of samenwerking tussen bevoegde autoriteiten. Het Europees Parlement vindt de laatste variant te vrijblijvend en wil deze schrappen. Dit is voor de Raad niet bespreekbaar.

  • Het meenemen van ruimtelijke ordening bij vergunningverleningprocedures binnen de in de verordening vastgestelde maximum termijn van 3,5 jaar. Omdat ruimtelijke ordeningsaspecten bij het realiseren van energie-infrastructuur in de praktijk tot de nodige vertraging leiden, wil het Europees Parlement deze meenemen in de maximale vergunningverleningtermijn van 3,5 jaar. Een meerderheid in de Raad is hiertegen. De Commissie is hier ook tegen, maar vindt tegelijkertijd dat lidstaten ruimtelijke ordening niet als excuus mogen gebruiken om de maximale termijn te overschrijden.

De Nederlandse inzet is in het laatst voorliggende raadscompromis goed verwerkt. Zo is een drietrapsraket opgenomen waarin ten aanzien van de financiering van energie-infrastructuur door de (Europese) overheid het volgende wordt aangegeven: ten eerste, moet de markt van de juiste instrumenten worden voorzien; ten tweede, moet worden gekeken of aanpassingen in het regelgevende kader oplossing kan bieden; ten derde, kunnen beperkt financiële middelen worden ingezet indien nog steeds sprake is van een financieringsgat dat niet wordt opgevangen door marktpartijen en als de nut en noodzaak van de te financieren projecten aantoonbaar groot is.

De Nederlandse inzet in de onderhandelingen met het Europees Parlement richt zich met name op:

  • De Nederlandse praktijk gaat bij de uitvoering van vergunningverleningprocedures uit van coördinatie tussen de verschillende nationale autoriteiten. Het schrappen van de uitvoeringsmogelijkheid middels samenwerking in de verordening heeft geen gevolgen voor de continuering van de Nederlandse praktijk. Nederland ziet echter wel in dat de optie middels samenwerking tussen bevoegde autoriteit voor verschillende lidstaten die meer federaal georganiseerd zijn belangrijk is.

  • Nederland staat positief tegenover het versnellen en stroomlijnen van vergunningprocedures binnen de EU, maar acht het van belang dat de procedure niet tot in overmatige details wordt geregeld, zodat ruimte blijft bestaan voor toepassing van nationale praktijken. Het raadscompromis weerspiegelt dit onder andere doordat in de procedure indicatieve deadlines worden gehanteerd, binnen een overkoepelende harde deadline van 3,5 jaar. Nederland kan instemmen met de wens van het Europees Parlement om ruimtelijke ordening mee te nemen bij vergunningverleningprocedures binnen de maximum termijn waarbinnen een vergunning moet worden verleend. Dit is conform Nederlandse praktijk.

  • Het Europees Parlement stelt voor om de maximale termijn waarbinnen een vergunning moet worden verleend te verkorten tot 3 jaar, met de mogelijkheid om per project te bepalen of een verlenging noodzakelijk is van 1 jaar. De Raad is bereid tegemoet te komen aan een verkorting van de maximum termijn tot 3 jaar en drie maanden met een verlengingsmogelijkheid van 9 maanden per project. Nederland kan hiermee instemmen.

  • Het Europees Parlement wil Europese netbeheerders verplichten tot meer operationele samenwerking om grootschalige stroomonderbrekingen te voorkomen. Vooralsnog stelt Nederland zich kritisch op. Het is belangrijk dat eerst helder wordt gemaakt welke verplichtingen de netbeheerders krijgen en wat de kosten en baten hiervan zijn.

Overige diversenpunten

De Commissie en het voorzitterschap zullen informatie geven over de internationale energiebetrekkingen. Het aankomende Ierse voorzitterschap zal haar programma voor de eerste helft van 2013 presenteren.

Naar boven