21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Nr. 367 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE EN STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 april 2012

In een brief van 8 maart jl. heeft uw vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie mij verzocht te reageren op de kritiek van Michael Geist op de Anti-Counterfeiting Trade Agreement (ACTA) en daarbij ook in te gaan op de bredere visie van het kabinet op het gebied van internetvrijheid. Omdat deze onderwerpen gedeeltelijk onder de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie vallen, geven wij hierbij gezamenlijk gevolg aan het verzoek.

Michael Geist, hoogleraar aan de universiteit van Ottawa (Canada), heeft deze kritiek op 1 maart jl. geuit als panellid tijdens een workshop over ACTA1. Deze workshop was georganiseerd door het Comité voor Internationale Handel (INTA) van het Europees Parlement. Professor Geist richt zijn kritiek op drie onderdelen van ACTA: het proces, de inhoud, en de mogelijk effecten. In deze brief houden wij deze volgorde aan. De verhouding met internetvrijheid komt onder punt 4 aan de orde. Ten slotte geven wij onder punt 5 een kort overzicht van de huidige stand van zaken.

1. ACTA-proces

Met professor Geist zijn wij voorstanders van een zo groot mogelijke mate van openheid en transparantie ten aanzien van (het proces van) ACTA. De afgelopen jaren hebben wij er ons dan ook voortdurend sterk voor gemaakt om dit te realiseren. Sinds de aanvang van de onderhandelingen in juni 2008 hebben de toenmalige ministers van Economische Zaken respectievelijk Justitie, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en ik uw Kamer regelmatig geïnformeerd over de doelstellingen en het algemene verloop van de onderhandelingen2.

In het Trade Policy Committee (TPC), de Raad voor Concurrentievermogen en andere relevante fora hebben Nederland, diverse andere lidstaten en de Europese Commissie aangedrongen op meer openbaarheid. Dit heeft geresulteerd in vrijgave van de onderhandelingsteksten in april respectievelijk oktober 2010. Daarnaast is begin december 2010 de definitieve tekst gepubliceerd.

Ook de Europese Commissie heeft veel gedaan om transparantie te bevorderen. Voor een goed overzicht hiervan wordt verwezen naar het document «Transparancy of ACTA negotiations» van 13 februari jl. en de verzameling antwoorden op schriftelijke vragen van het Europees Parlement3.

Het is overigens niet ongebruikelijk dat internationale onderhandelingen ten behoeve van een handelsovereenkomst vertrouwelijk zijn: dergelijke onderhandelingen hebben tot doel om een gedeeld resultaat te bereiken en vereisen enige mate van vertrouwelijkheid, opdat iedere partij zich vrij voelt om toezeggingen te doen en/of opties uit te proberen alvorens definitief met een overeenkomst in te stemmen. Ook het feit dat over ACTA niet kon worden onderhandeld in het kader van de World Trade Organisation (WTO) of de World Intellectual Property Organization (WIPO), omdat er onder de leden hiervan onvoldoende bereidheid was om problemen op het gebied van de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten op te pakken, heeft bijgedragen aan de harde afspraken over vertrouwelijkheid van de onderhandelingen. Dit betekende dat de ACTA-deelnemers niet de beschikking hadden over de kennis en ervaring van deze instellingen en daarom jegens elkaar expliciet de verwachting kenbaar hebben gemaakt dat met betrekking tot de onderhandelingen een atmosfeer van wederzijds vertrouwen diende te worden gerespecteerd.

Ook al had het proces naar onze mening transparanter moeten zijn, dat wil niet zeggen dat er gedurende de onderhandelingsperiode geen aandacht is geschonken aan visies van belanghebbenden, zoals professor Geist lijkt te suggereren. Vooreerst dient opgemerkt te worden dat de Europese Commissie in 2008 ten behoeve van de ACTA-onderhandelingen een duidelijk mandaat van de Raad van de Europese Unie heeft meegekregen, namelijk dat ACTA niet verder mocht gaan dan het bestaande EU-acquis. Voor de Nederlandse inzet ten aanzien van het strafrechtelijke onderdeel van ACTA gold hetzelfde, maar dan ten aanzien van bestaande Nederlandse strafwetgeving. De piketpaaltjes waren daarmee dwingend voor de Commissie en Nederland geplaatst. Alle teksten zijn voorafgaand aan de onderhandelingsronden uitgebreid nationaal – tussen de betrokken ministeries – en Europees – in TPC en Raadswerkgroepen – besproken. Verder zijn er in EU-verband vanaf 2008 diverse stakeholders- en andere bijeenkomsten georganiseerd. Ook hebben in veel lidstaten consultaties plaatsgevonden.

In juni 2010 is er in Nederland een internetconsultatie gehouden over de concepttekst van ACTA die in april van dat jaar openbaar was gemaakt. Over de resultaten daarvan hebben wij u bericht bij brief van 8 juli 20114.

Als gevolg van de onderhandelingen is de uiteindelijke tekst van ACTA vanzelfsprekend geen letterlijk kopie van het EU-acquis, maar dat neemt niet weg dat de ACTA-bepalingen verenigbaar zijn met het bestaande EU-recht. Er is geen herziening of aanpassing van het Nederlandse- en EU-recht vereist of herziening door de lidstaten van de maatregelen of instrumenten waarmee zij het betrokken EU-recht omzetten in nationaal recht. Dit is eind december jl. ook bevestigd in het advies van Juridische Dienst van het Europese Parlement.

Een neveneffect van de vertrouwelijkheid bij de ACTA-onderhandelingen is, dat de publieke discussie soms meer over onderwerpen gaat die geen deel uitmaken van ACTA dan over het verdrag zelf. Ook professor Geist geeft hier blijk van voor wat betreft de door hem genoemde three strikes rules. Zoals wij al vele malen kenbaar hebben gemaakt heeft ACTA nooit voorzien in een three strikes-systeem voor inbreuken met betrekking tot internet. Daarnaast bepaalt ACTA, overeenkomstig de EU-Verordening 2003/1383 inzake douaneoptreden bij inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten, uitdrukkelijk dat reizigers niet zullen worden gecontroleerd wanneer inbreukmakende goederen een niet-commercieel karakter hebben en er niet op grote schaal in wordt gehandeld.

Wij zijn het eens met de stelling van professor Geist dat staten en belanghebbenden zijn gediend met een door WIPO en WTO geleid international governance model op het gebied van intellectuele-eigendomsrechten. Nederland is actief lid van beide organisaties en betrokken bij vele van de door deze organisaties ontwikkelde activiteiten. Problemen over de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten dienen dan ook bij voorkeur in WTO- of WIPO-verband te worden aangepakt. Hiertoe zijn in het verleden ook diverse voorstellen gedaan, maar deze bleken niet bespreekbaar. Ook werd het onderwerp door tegenstanders niet toegelaten op de agenda van de WTO TRIPS (Agreement on Trade-Related Aspects of Intellectual Property Rights) Council, waardoor er ten enenmale geen discussie over dit onderwerp kon worden gevoerd. Om grootschalige illegale activiteiten op het gebied van namaak en piraterij toch internationaal te kunnen aanpakken is een aantal staten en de EU in 2008, op initiatief van Japan en de Verenigde Staten, onderhandelingen over een overeenkomst op dit gebied gestart. Wij hebben uw Kamer hierover uitgebreid bericht in onze brieven van 4 september 2009, 15 maart 2010 en 8 juli 20115.

Tot ons genoegen is er tijdens de WTO TRIPS Council meeting van afgelopen februari uitgebreid gesproken over ACTA. De ACTA-partners hebben alhier de overeenkomst uiteengezet en andere WTO-leden hebben hun visie hierop kenbaar gemaakt. Daarbij zijn ook kritische woorden geuit, maar dat hoort bij een gezonde discussie. Het is op dit moment onduidelijk of handhaving van intellectuele-eigendomsrechten/ACTA een vast punt op de WTO TRIPS-agenda wordt, maar misschien zou deze eerste stap een bijdrage kunnen leveren aan de integratie van het ACTA-verdrag binnen het kader van de WTO. Het is ons inziens de meest ideale situatie als ACTA ooit nog eens onder de WTO-vlag zou kunnen worden gebracht.

Concluderend zijn wij van mening dat het uiteraard de voorkeur geniet om een onderwerp zoals de bestrijding van namaak en piraterij in de daarvoor bestemde en bestaande multilaterale fora – zoals WTO of WIPO – te bespreken. Nederland zal zich ook blijven inzetten voor een goede discussie over dit onderwerp in deze fora, maar de onmogelijkheid om daar voortgang te boeken mag niet leiden tot passiviteit ten aanzien van de internationale bestrijding van namaak en piraterij. Daarvoor is het probleem te groot.

Professor Geist stelt vervolgens dat de keuze om ontwikkelingslanden buiten ACTA te houden hen zal benadelen, voornamelijk omdat de ACTA-partners zich zullen focussen op de ratificatie hiervan en niet op de voortgang van de WIPO Development Agenda. Het is niet juist dat er landen, al dan niet in ontwikkeling, buiten ACTA zijn gehouden. De andere WTO-leden zijn in een vroeg stadium op de hoogte gesteld van de ACTA-onderhandelingen, maar hebben nooit gevraagd om deelname hieraan. Omdat ACTA slechts bindend is ten aanzien van de partijen die hierbij zijn aangesloten en twee van de ACTA-deelnemers als «minder ontwikkelde landen» kunnen worden aangemerkt (Mexico en Marokko), kan niet gezegd worden dat ACTA zich in het bijzonder richt op ontwikkelingslanden. Gezien de doelstellingen van ACTA om inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten te bestrijden onder andere door versterking van de internationale samenwerking en handhaving, zijn verzoeken tot toetreding door andere WTO-leden zeker welkom.

Opgemerkt moet worden dat de 37 landen die partij zijn geweest bij de ACTA-onderhandelingen meer dan de helft van de wereldhandel vertegenwoordigen. Vanzelfsprekend zou het een groot verschil maken indien ook de landen waaruit nagemaakte goederen in grote getale afkomstig zijn zouden deelnemen aan ACTA. Nu dat niet zo is, wil dat niet zeggen dat ACTA daarmee geen waarde heeft. Deze goederen kunnen bij de EU-grenzen of binnen de EU gestopt worden. Dat geldt ook voor het grondgebied van de andere ACTA-partners.

De veronderstelling van professor Geist dat ACTA in de weg zou staan aan de WIPO Development Agenda is ongegrond. Deze agenda beoogt te verzekeren dat ontwikkelingsoverwegingen een integraal onderdeel van het werk van WIPO vormen. Omdat het gaat over een horizontaal thema, hebben alle onderdelen binnen WIPO hiermee te maken.

De 2007 Algemene Vergadering van WIPO nam in dit kader 45 aanbevelingen aan die ten eerste ontwikkelingslanden moeten helpen met het vergroten van kennis op het gebied van intellectuele-eigendomsrechten en het beter gebruik maken hiervan, en ten tweede de organisatie, de WIPO, meer ontwikkelingsvriendelijk moeten maken. Met de vaststelling van de Development Agenda en de aanname van de 45 aanbevelingen, hebben de leden van WIPO zich aan de Development Agenda, en de uitvoering daarvan, gecommitteerd. Een aantal van de aanbevelingen werd direct geïmplementeerd, deze konden binnen bestaande randvoorwaarden opgepakt worden, en vereisten dus geen extra geld of menskracht. In het Committee on Development and IP (CDIP), dat bij de 2007 Algemene Vergadering van WIPO werd opgericht, is het de bedoeling de overige voorstellen meer handen en voeten te geven. Hiertoe worden projectvoorstellen opgesteld, die door CDIP moeten worden besproken en na goedkeuring door CDIP worden geïmplementeerd en gemonitord. Tijdens elke vergadering wordt de voortgang van de projecten besproken De laatste voortgangsrapportage dateert van 4 oktober 20116, hierin zijn 16 lopende projecten opgenomen.

Daar waar professor Geist vreest dat ACTA-landen derde landen onder grote druk zal zetten om toe te treden, is die vrees ongegrond. Er is er geen enkele indicatie noch enig voornemen dat de EU, al dan niet gesteund door Nederland, ACTA-bepalingen aan derde landen waaronder ontwikkelingslanden zal opleggen door deze op te nemen in vrijhandelsovereenkomsten. Wel worden in deze overeenkomsten bepalingen uit het EU-acquis opgenomen, maar op die praktijk heeft ACTA geen invloed.

2. Inhoudelijke kritiek op ACTA

Volgens professor Geist betekent ACTA een nieuwe ontwikkeling in het internationaal intellectueel eigendomsrecht in de zin dat de handhaving zich zal gaan richten op derde partijen in plaats van de inbreukmaker. Hierbij verwijst hij naar de artikelen 12, 23, 24 en 27 van ACTA. Wij delen zijn kritiek voor wat betreft de EU en Nederland niet omdat ACTA op dit gebied geen nieuwe instrumenten introduceert. Zo kennen de artikelen 9 lid 1 en 11 van de richtlijn 2004/48/EG al de mogelijkheid tot het treffen van civielrechtelijke maatregelen tegen tussenpersonen.

De artikelen 23 en 24 van ACTA zien op de te nemen strafrechtelijke maatregelen en bouwen voort op artikel 61 van het TRIPS-verdrag. Artikel 23, eerste lid, van ACTA verplicht de verdragspartijen ertoe om in strafrechtelijke procedures en sancties te voorzien voor gevallen van opzettelijke namaak van handelsmerken of inbreuk op auteursrechten of naburige rechten op commerciële schaal. Artikel 61 van het TRIPS-verdrag verplicht de deelnemende staten ertoe om in strafrechtelijke procedures en straffen te voorzien die toegepast kunnen worden in geval van opzettelijke namaak van handelsmerken of inbreuk op auteursrechten op commerciële schaal. Het derde lid van artikel 23 van ACTA zegt dat een partij in voorkomende gevallen kan voorzien in strafrechtelijke procedures en sancties wegens het zonder toestemming kopiëren van een cinematografisch werk in een voor het publiek over het algemeen vrij toegankelijke bioscoop. Dit lid is facultatief. In veel EU-lidstaten wordt het illegaal kopiëren van bijv. bioscoopfilms civielrechtelijk bestreden. Als een staat het effectiever vindt om dit fenomeen strafrechtelijk tegen te gaan, dan zal die staat nationale wetgeving kunnen introduceren. Dit is ook nu al het geval, zonder het van kracht zijn van het ACTA-verdrag.

De Nederlandse wetgeving kent thans al strafbepalingen ter bescherming van onderdelen van het brede terrein van intellectuele eigendomsrechten: artikel 337 Wetboek van Strafrecht ten aanzien van merken en handelsnamen, artikel 31 e.v. Auteurswet, artikel 21 e.v. Wet op de naburige rechten en artikel 79 Rijksoctrooiwet. Verder voorziet de Wet Economische Delicten in strafrechtelijke normen voor inbreuken op het kwekersrecht en de handelsnaam. De clausule «op commerciële schaal» (ACTA en TRIPS) laat ruimte voor nationale bepalingen inzake privégebruik of ander kleinschalig gebruik.

Professor Geist wijst erop dat artikel 23 (vierde lid) ACTA ertoe verplicht om voor de in dit artikel genoemde strafbare feiten te verzekeren dat medeplichtigheid en uitlokking (aiding and abetting) naar het recht van de verdragsstaten strafbaar zijn. Een soortgelijke bepaling staat niet in het TRIPS-verdrag. In Nederland is medeplichtigheid bij misdrijven in algemene zin al strafbaar gesteld in art. 48 Wetboek van Strafrecht. Uitlokking is in artikel 47, eerste lid, sub 2 en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht geregeld (eerste lid, sub 2 en tweede lid). Dit betekent dat ACTA voor het Nederlandse strafrecht geen nieuwe ontwikkeling in gang zet. In Nederland blijft het uitgangspunt in het vervolgingsbeleid dat civielrechtelijke handhaving van intellectuele eigendomsrechten voorop staat. Als het algemeen belang in het geding is, dan kan er strafrechtelijk worden opgetreden.

Artikel 27 geeft het uitgangspunt weer dat wat «offline» voor rechthebbenden ter bestrijding van inbreuken ter beschikking staat, ook «online» moet kunnen worden gebruikt. Dit komt overeen met de richtlijnen 2004/48/EG en 2001/29/EG, waaruit volgt dat de daarin geregelde bevoegdheden en maatregelen zowel voor inbreuken in de offline als in de digitale wereld gelden.

Professor Geist stelt dat een aantal bepalingen voor partijen optioneel is en niet noodzakelijk geïmplementeerd hoeft te worden om aan de internationale verplichten voortvloeiend uit ACTA te voldoen. Niettemin meent hij dat deze bepalingen in de praktijk voor landen wel verplicht zullen worden, onder meer door uitoefening van diplomatieke druk. Het uitgangspunt van de genoemde bepalingen is juist dat de keuze om deze maatregelen in te voeren voorbehouden blijft aan de verdragspartijen. Hoe een verdragspartij de keuze maakt, zal afhangen van de interne procedures van die betrokken staat of organisatie.

Zou Nederland een optionele bepaling willen overnemen die zou leiden tot wijziging van wetgeving, dan moet dit volgens de normale wetgevingsprocedure verlopen. Dit betekent ook dat de beide Kamers der Staten-Generaal met een dergelijke keuze zullen moeten instemmen. Andere staten hebben vergelijkbare procedures, die elk met democratische waarborgen zijn omkleed. Daarom delen wij de mening van professor Geist niet. Overigens benadrukken wij nogmaals dat er geen optionele bepalingen in ACTA zijn die niet tot het EU-acquis en ook niet in de Nederlandse wetgeving behoren en die het kabinet zou willen omzetten in nationale wetgeving.

Voorts vraagt professor Geist aandacht voor de verhoudingen met bestaande verdragen van de WIPO en de WTO. Deze zouden heronderhandeld moeten worden om aan ACTA te voldoen. Wij delen deze mening niet, ten algemene omdat een reeds gesloten verdrag een verdragsstaat er niet van hoeft te weerhouden om een ander verdrag te sluiten. Ten tweede past het ACTA-verdrag binnen de kaders van het WIPO-auteursrecht verdrag en het TRIPS-verdrag van de WTO.

Tot slot bekritiseert professor Geist het gebrek aan waarborgen binnen ACTA. Zo zou een proportionaliteitsvereiste ontbreken en voorziet ACTA niet in schadevergoeding ingeval vermeende inbreukmakende goederen ten onrechte door de douane zijn tegengehouden. Anders dan professor Geist veronderstelt, bevat ACTA in artikel 6 wel degelijk het uitgangspunt dat de tenuitvoerlegging van de maatregelen die rechthebbenden ter beschikking staan proportioneel moet zijn in verhouding tot de inbreuk en de belangen van derden. Artikel 12 kent bovendien een recht op schadevergoeding toe wanneer maatregelen ten onrechte zijn toegepast, bijvoorbeeld omdat er bij nader inzien geen inbreuk gemaakt blijkt te zijn. Artikel 18 geldt specifiek voor grenscontroles en biedt de garanties dat ook in geval de douane ten onrechte goederen vasthoudt de benadeelde gecompenseerd wordt. Artikel 27 bevat de waarborg dat grondbeginselen zoals de vrijheid van meningsuiting, een eerlijke procesgang en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer geëerbiedigd worden, als het gaat over handhaving in de digitale omgeving.

3. Mogelijk effecten van ACTA

Voor wat betreft de inhoud van het juridisch kader willen wij hierbij nogmaals herhalen dat ACTA geen betrekking heeft op de inperking van burgerlijke vrijheden of het belemmeren van consumenten. ACTA heeft alleen betrekking op de wijze waarop bedrijven en burgers hun rechten kunnen afdwingen in de rechtszaal, bij de buitengrenzen of via het internet. Er moet niet via een achterdeur Nederlandse en EU-wetgeving worden gewijzigd of met betrekking tot laatstgenoemde geharmoniseerd. ACTA heeft als zodanig dus geen invloed op Nederlandse en Europese bedrijven en burgers; het creëert geen nieuwe verplichtingen of verwijdert waarborgen als voorzien in reeds bestaande wetgeving en de TRIPS/Doha-verklaring, maar zal meer bescherming op de markten van de andere ACTA-deelnemers brengen.

ACTA creëert geen nieuwe intellectuele-eigendomsrechten, noch bepaalt het de duur, de reikwijdte van de bescherming, de wijze van verkrijging of overname hiervan; de aangesloten landen zullen de intellectuele-eigendomsrechten handhaven overeenkomstig de nationale definities hiervan. Daarnaast betreuren wij het dat de indruk blijft bestaan dat ACTA alleen bestaat uit een juridisch kader. Behalve dit kader bestaat ACTA ook uit een groot aantal belangrijke bepalingen ten aanzien van internationale samenwerking en het uitwisselen van best practices om namaak en piraterij te bestrijden.

4. Verhouding met internetvrijheid

In het regeerakkoord is aangegeven dat het kabinet een vrij en open internet bevordert. Een vrij en open internet is niet alleen van groot belang voor de Nederlandse economie, maar kan ook een belangrijke rol spelen in de bevordering van mensenrechten wereldwijd. Het uitgangspunt is dat eenieder vrij is om zich op internet te begeven en te bewegen, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Dit betekent niet dat zomaar alles mag op internet: ook internetvrijheid kent grenzen, die bij of krachtens de wet worden gesteld. De door regelgeving voorziene beperking moet kenbaar en voorzienbaar zijn. Bovendien moet zij noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Dat laatste houdt in dat de beperking proportioneel moet zijn en er redelijkerwijs geen minder ingrijpende maatregel mogelijk is. Zo zijn handelingen die in het wetboek van strafrecht zijn omschreven ook op internet verboden. Ook in de relatie tussen civiele partijen kan aanleiding zijn gelegen om de vrijheid in te perken. Zo kan onrechtmatige of inbreukmakende inhoud – na tussenkomst van de rechter – van internet worden gehaald, ook, in geval de inbreukmaker zelf niet kan worden aangesproken, bij of door een tussenpersoon zoals een internetprovider. Wij zijn ervan overtuigd dat ACTA aan de hiervoor genoemde eis van proportionaliteit voldoet. Op verzoek van uw Kamer hebben wij het verdrag voor voorlichting voorgelegd aan de Raad van State en steunen wij de stap van de Europese Commissie om advies van het Hof van Justitie van de Europese Unie in te winnen over de verhouding met de grondrechten.

5. Huidige stand van Zaken

Zoals uw Kamer bekend is hebben de Europese Commissie en de lidstaten afgelopen december ingestemd met ACTA. Dat geldt ook voor Nederland, ook al werd dit verdrag om procedurele redenen niet samen met de andere lidstaten eind januari jl. ondertekend. De nationale parlementen en het Europees Parlement moeten nog goedkeuring geven. Om onduidelijkheden en misverstanden ten aanzien van ACTA weg te nemen heeft Eurocommissaris voor Handel De Gucht op 22 februari jl. aangekondigd het Europees Hof van Justitie van de Europese Unie te vragen zich te buigen over de grondwettelijkheid van ACTA. Naar is vernomen zal dit verzoek aan het einde van deze maand worden ingediend7.

Bij brief van 24 februari jl.8 hebben wij uw Kamer geïnformeerd dat, alhoewel de regering op het standpunt blijft staan dat ACTA in overeenstemming is met de Nederlandse en Europese regelgeving, is besloten naar aanleiding van de motie van het lid El Fassed de Raad van State om zgn. «voorlichting» te vragen over deze kwestie. Echter, gezien het net verschenen bericht over de adviesaanvraag aan het Hof van Justitie, is de vicepresident van de Raad van State expliciet gevraagd in hoeverre hij daartoe nog ruimte ziet. Gezien deze lopende procedures zal de regering, conform het gevraagde in de motie, niet overgaan tot ondertekening totdat onomstotelijk vaststaat dat het verdrag in lijn is met de grondrechten.

In het Europees Parlement is op 27 maart jl. het voorstel tot aanbeveling dat het Europees Parlement ACTA (ook) naar het Hof van Justitie van de Europese Unie zou verwijzen door het INTA-comité verworpen. Als reden werd hier gegeven dat ACTA al door de Europese Commissie naar het Hof van Justitie van de Europese Unie is verwezen en men de flexibiliteit wil behouden om verder over ACTA te discussiëren. Het Europees Parlement vervolgt daarmee de reeds ingeslagen weg. Naar nu bekend is gemaakt zal het INTA-comité op 29–30 mei as. stemmen over ACTA en zal het Europees Parlement in juni as. plenair stemmen. Wij volgen de gang van zaken uiteraard nauwlettend en zullen uw Kamer op de gebruikelijke wijze over de voortgang van ACTA informeren.

De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M. J. M. Verhagen

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


X Noot
1

Assessing ACTA: My appearance Before the European Parliament INTA Workshop on ACTA d.d. 1 maart 2012. Zie: http://www.michaelgeist.ca/content/view/6350/125/.

X Noot
2

Brieven van 4 september 2009 (TK 31 700, nr. 67), 15 maart 2010 (TK 21 501-33, nr. 266), 20 juli 2010 (TK, 21 501-33, nr. 285), 8 Juli 2011 (TK, 21 501-33, nr. 332), 2 december 2011 (TK 21 501-33, nr. 352). VTE-Raad van 16 december 2009, AO over voortgangsrapportage ICT-agenda van 17 maart 2010, EU-Raad Buitenlandse zaken van 8 september 2010, VTE-Raad van 1 december 2010. Kamervragen van 11 augustus 2008 (TK 21 501-30, nr. 189), 28 januari 2009 (TK 2008–2009, nr. 1365, p. 2869–2871), 18 maart 2010 (TK 2009–2010, nr. 1951, blz. 1–2, 9 september 2010 (TK 2009–2010, 33 054, blz. 1–5); vragenuurtje van 23 juni 2009 (TK 2008–2009, nr. 98, blz. 7730–7732).

X Noot
4

TK 21 501-33, nr. 332.

X Noot
8

TK 21 501-33, nr. 361.

Naar boven