Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 december 2016
Conform het verzoek van de leden Bruins (CU) en Geurts (CDA) (Handelingen II 2016/17,
nr. 33, Stemmingen Landbouw- en Visserijraad) om uw Kamer te informeren over de wijze
waarop ik uitvoering geef aan de aangenomen moties uit het VAO Landbouw en Visserij
Raad (Handelingen II 2016/17, nr. 33, Landbouw- en Visserijraad), informeer ik u als
volgt:
De motie Bruins c.s. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 951) verzoekt om alles in het werk te stellen om de infasering van de aanlandplicht op
te schorten gedurende het Brexit-proces en tegelijkertijd te werken aan een realistische
infasering.
Zoals ik u tijdens het AO heb gemeld ligt de coördinatie van de Nederlandse inzet
bij de Brexit bij de Minister van Buitenlandse Zaken en zullen de inzet voor de onderhandelingen
en de communicatie hierover vanuit Buitenlandse Zaken worden geregisseerd. De mogelijke
belangen en risico’s voor de Nederlandse visserij worden in nauw overleg met de sector
in kaart gebracht. De daadwerkelijke gevolgen en concrete risico’s zullen pas duidelijk
worden op het moment dat de artikel 50-procedure daadwerkelijk wordt ingezet. Indien
in dat kader de aanlandplicht aan de orde komt zal ik u informeren over de Nederlandse
inzet en zal uw motie in onze overwegingen worden meegenomen. Daarbij zullen we uiteraard
binnen de randvoorwaarden van de Europese voorschriften moeten opereren.
Ondertussen blijf ik mij inzetten voor een realistische implementatie van de aanlandplicht,
door samen met de visserijsector de mogelijkheden te onderzoeken om een onderbouwing
te leveren voor de uitzondering van bepaalde soorten. En door de Commissie, samen
met andere lidstaten, aan te sporen stappen te zetten om verstikking door choke species
te voorkomen. Tot slot wordt de handhaving van de aanlandplicht stap voor stap ingevoerd,
waardoor de sector tijd heeft om zich conform de nieuwe situatie in te richten.
Ten aanzien van motie Bruins (Kamerstuk 21 501-32, nr. 952) om de totaal toegestane vangsten (TACs) voor bijvangstsoorten en primaire doelsoorten
zo snel mogelijk op elkaar af te stemmen kan ik melden dat, zoals ook aangegeven tijdens
het VAO, dit ondersteuning van beleid is. Nederland werkt hier onder andere aan in
de discussie over de meerjarenplannen.
Dit kan overigens ook betekenen dat de TAC voor een doelsoort minder hard toeneemt
om te voorkomen dat de TAC voor de bijvangstsoorten volledig achterblijft. Het gaat
er om dat TACs op een pragmatische wijze met elkaar in balans worden gebracht.
De motie Geurts c.s. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 956) verzoekt om in de komende Raad in te zetten op een tussentijdse verhoging van de
quota voor tarbot, griet en rog in 2016 en op verhoging van deze quota in 2017, indien
nodig afhankelijk van de uitkomst van de benchmark. Ik zal in de Raad pleiten voor
een kleine ophoging in 2017. Daarnaast zal ik proberen ruimte te scheppen voor een
herziening van het wetenschappelijk advies.
Dit zou dan kunnen leiden tot een aanpassing van de TAC in 2017. Als de uitkomst van
deze herziening daartoe aanleiding geeft, ben ik bereid ook te kijken of er een herziening
van de TAC van 2016 mogelijk is met terugwerkende kracht. Zonder een degelijke wetenschappelijke
onderbouwing zie ik geen ruimte om te pleiten voor tussentijdse verruiming van de
quota. Ik zal u komend jaar op de hoogte houden van de ontwikkelingen bij het vergaren
van nieuwe wetenschappelijke kennis en hoe ik aan de hand daarvan zal handelen.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam