21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 789 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 juni 2014

Met deze brief informeer ik u over de onderwerpen op de agenda van Landbouw- en Visserijraad die op 16 en 17 juni a.s. in Luxemburg gehouden wordt.

Daarnaast informeer ik u naar aanleiding van het Algemeen Overleg met uw Kamer op 9 april jl. over (stunt)aanbiedingen van vlees in supermarkten en over de herkomstetikettering van producten van vers vlees en producten waarin vlees is verwerkt. Ook informeer ik u over de toezegging over een gesprek en marge van de Raad met mijn collega uit het Verenigd Koninkrijk over de mogelijke uitbraak van mond- en klauwzeer uit een laboratorium. Tot slot informeer ik u over een onderhandelingsmandaat voor een visserijpartnerschapsakkoord en protocol tussen de Europese Unie en de Republiek van Liberia.

Agenda Landbouw- en Visserijraad 16 en 17 juni 2014

Op 16 juni zal het Voorzitterschap in de Raad informatie verstrekken over de voortgang van de voorstellen inzake de herziening van de schoolfruit- en schoolmelkprogramma’s. De Raad zal Raadsconclusies vaststellen over het verslag van de Europese Commissie over de tenuitvoerlegging van de bepalingen betreffende producentenorganisaties, actiefondsen en operationele programma’s in de sector groenten en fruit sinds de hervorming van 2007 (Europese regeling voor de groenten- en fruitsector). Ook zal de Raad Raadsconclusies vaststellen over het rapport van de Europese Commissie over het gebruik van de facultatieve aanduiding «product van eilandlandbouw». De Europese Commissie zal een eerste evaluatierapport presenteren van het zuivelpakket (EU-verordening 261/2012) zoals dat in 2012 van kracht is geworden. De Raad zal een mandaat vaststellen voor de Europese Commissie om te starten met onderhandelingen over handelsakkoorden met derde landen inzake de import en export van biologische producten. Tot slot zullen de lidstaten van gedachten wisselen over de implementatie van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) in de lidstaten.

Op 17 juni staat de voortgang van het voorstel voor een verordening van Raad en Europees Parlement over de aanpassing verordening technische maatregelen en controleverordening met het oog op de invoering van de aanlandplicht in het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) op de agenda evenals de voortgang en een gedachtewisseling over de implementatie van de discardplannen binnen het GVB. De Raad is voornemens een politiek akkoord te sluiten over het vangstquotum in 2014 voor lodde.

Het Grieks voorzitterschap zal de Raad onder diversen informatie verstrekken over de stand van zaken van het plant- en diergezondheidspakket en meer in het bijzonder het voorstel voor een verordening over teeltmateriaal.

Onder diversen zal de Europese Commissie informatie verstrekken over een door het Europees Parlement aangenomen resolutie over de herkomstetikettering van vlees en verwerkt vlees. Het Voorzitterschap zal informatie verstrekken over de High Level Conferentie over «wetenschappelijke ondersteuning van de landbouw: concurrentievermogen, kwaliteit en duurzaamheid» zoals gehouden in Athene op 23 april jl.

Voorstellen inzake de herziening van de schoolfruit- en schoolmelkprogramma’s

(voortgangsrapportage)

Tijdens de Raad zal het Voorzitterschap rapporteren over de voortgang van de besprekingen in Raadswerkgroepen van de twee voorstellen van de Europese Commissie over de herziening van de schoolfruit- en schoolmelkprogramma’s. Doel van de programma’s is de consumptie van groenten, fruit en melk bij kinderen, die een dalende trend vertoont, te bevorderen. Door versterking van de educatieve maatregelen wordt beoogd bij kinderen een basis te leggen voor gezonde eetgewoonten, om daarmee de strijd tegen onder meer obesitas aan te gaan.

De voorstellen voorzien in één gemeenschappelijk kader voor de distributie van groenten, fruit en melk aan kinderen in scholen met daarbij versterkte educatieve maatregelen, om een link te leggen met landbouw en de variëteit en herkomst van de producten, en onderwerpen zoals gezondheid en milieu. In de nieuwe regeling is voor schoolfruit een EU-budget van € 150 miljoen per jaar beschikbaar, het EU-jaarbudget voor schoolmelk bedraagt € 80 miljoen.

Tijdens de bespreking in Raadswerkgroepen is gebleken dat de standpunten van de Europese Commissie en lidstaten en tussen lidstaten onderling verschillen over onder meer de rechtsbasis van het voorstel waarin de steunbedragen worden vastgelegd, de producten die in het kader van de nieuwe programma’s verstrekt kunnen worden en de te hanteren criteria bij de verdeling van de budgetten over lidstaten.

Nederlandse inzet is om uit oogpunt van subsidiariteit negatief op te stellen ten aanzien van de voorstellen zoals ik uw Kamer eerder heb aangegeven in mijn brief van 7 februari 2014 (Kamerstuk 21501 32, nr. 764). Ik onderschrijf de doelstelling van de regeling maar het kabinet is van mening dat dit niet op Europees niveau geregeld hoeft te worden. Zolang dit echter niet binnen bereik ligt, wil ik een bijdrage aan de discussie in de Raad leveren teneinde de voorstellen inhoudelijk aan te passen in een richting die beter aansluit op het nationaal beleid.

Mijn inzet zal erop gericht zijn om het voorstel met betrekking tot de producten die onder het programma verstrekt kunnen worden zoveel mogelijk te laten aansluiten op de huidige praktijk van het schoolfruit- en schoolmelkprogramma. De toewijzing van budgetten aan lidstaten zou volgens Nederland moeten plaatsvinden op basis van objectieve criteria waarbij alle lidstaten gelijke kansen hebben om deel te nemen aan de nieuwe regeling. Ten aanzien van de rechtsbasis van het voorstel waarin de steunbedragen worden vastgelegd steun ik, vanuit het oogpunt van conformiteit met het Verdrag betreffende Werking van de Europese Unie, de meerderheid van de lidstaten die pleit voor het vastleggen van de steunbedragen in een aparte verordening gebaseerd op artikel 43, derde lid, van het Verdrag.

Raadsconclusies verslag Europese Commissie over Europese regeling voor de groenten- en fruitsector sinds de hervorming van 2007

(vaststelling)

De Europese Commissie heeft naar aanleiding van haar verslag over de werking van de Europese regeling voor de groenten- en fruitsector sinds de hervorming in 2007 en in het licht van de dalende consumptie van groenten en fruit en de toenemende concurrentie in de sector de lidstaten gevraagd of de huidige regeling voldoet en hoe deze eventueel kan worden gewijzigd om een bijdrage te leveren aan versterking van de sector op langere termijn. De Europese Commissie wil over deze vragen met de lidstaten in gesprek gaan. De uitkomsten van de discussies neemt de Europese Commissie mee in nieuwe voorstellen voor de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen die nog moeten worden opgesteld.

Het voorzitterschap heeft dit onderwerp besproken in de Raad van 14 april jl. en heeft naar aanleiding daarvan Raadsconclusies opgesteld. De Raad roept de Europese Commissie op om met voorstellen tot vereenvoudiging, meer transparantie en duidelijker regelgeving te komen door middel van gedelegeerde en uitvoeringshandelingen. De Raadsconclusies voorzien niet in een herziening van de desbetreffende EU-verordening en zijn op dit moment nog onderwerp van bespreking.

Doelstelling van de huidige EU-regeling voor de groenten- en fruitsector is om het concurrentievermogen en de marktgerichtheid van de sector te verbeteren om zo bij te dragen aan een duurzame productie, verhoging van de consumptie van groenten en fruit, betere handhaving en bescherming van het milieu en stabielere inkomens van telers. De hervorming in 2007 was er onder meer op gericht om de oprichting van producentenorganisaties in de gehele EU verder aan te moedigen. Daarnaast werd de nog resterende gekoppelde steun voor specifieke productgroepen en uitvoerrestituties afgeschaft.

In de Raad zal Nederland benadrukken dat de huidige regelgeving niet voldoet. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door onduidelijke eisen in de regelgeving en onvoldoende aansluiting op de marktomstandigheden. Om deze situatie te verbeteren is het van groot belang dat de regelgeving duidelijker en eenvoudiger wordt. Tegelijk moet dit niet ten koste gaan van de flexibiliteit om recht te doen aan de diverse marktstructuren in de Unie.

Verder past de huidige regelgeving niet meer bij de werkwijze van de sector. Om de sector zowel nu als op de lange termijn te versterken, zal Nederland in de Raad benadrukken dat de regelgeving beter moet aansluiten bij de feitelijke praktijk op de Noord-Europese markt voor wat betreft innovatie, internationale samenwerking en het vermarkten van producten.

De problemen met de onduidelijkheid van de regelgeving en de Nederlandse wensen omtrent de aansluiting bij de Noord-Europese markt kunnen grotendeels via gedelegeerde en uitvoeringshandelingen worden opgepakt en gerealiseerd.

Raadsconclusies rapport Europese Commissie over gebruik van de facultatieve aanduiding «product van eilandlandbouw»

(vaststelling)

De Europese Commissie heeft een verslag opgesteld over de facultatieve kwaliteitsaanduiding «product van eilandlandbouw».

De Europese Commissie legt in dit verslag een aantal voor- en nadelen vast van een dergelijke aanduiding. In de Raadsconclusies komt naar voren dat men de aparte identiteit van agrarische producten van eilanden erkent, dat bestaande maatregelen nog beter kunnen worden afgestemd op de kenmerken van landbouw op eilanden en lidstaten worden aangemoedigd om het beschikbare instrumentarium in te zetten om producten van eilandlandbouw te promoten en te beschermen tegen misleiding.

Eilanden kunnen vindplaatsen zijn van unieke planten en diersoorten en kunnen hierdoor onderscheidend zijn ten opzichte van het vaste land. Op eilanden zijn vaak unieke expertises en tradities voor handen die vaak van generatie op generatie over zijn gegaan met unieke product- en marktcombinaties als gevolg.

Nederland kan instemmen met de Raadsconclusies. Wel dient er op gelet te worden dat bij uitvoering van de Raadsconclusies bestaande beschermde (geografische) aanduidingen niet worden uitgehold.

Eerste evaluatierapport van het zuivelpakket (EU-verordening 261/2012)

(Presentatie Europese Commissie)

De Europese Commissie zal het eerste evaluatierapport presenteren van het zuivelpakket (EU-verordening 261/2012) zoals dat in 2012 van kracht is geworden. In het zuivelpakket is vastgelegd dat de Europese Commissie in twee rapporten over de ontwikkelingen van de zuivelmarkt zal nagaan of de maatregelen uit 2012 hebben gewerkt en of zij van toepassing moeten blijven. Deze twee rapporten zouden uiterlijk op 30 juni 2014 en op 31 december 2018 door de Europese Commissie moeten worden ingediend. In de evaluaties moet worden ingegaan op mogelijke stimuli die de landbouwers tot het sluiten van gemeenschappelijke productieafspraken moeten aanzetten.

Het zuivelpakket is tot stand gekomen naar aanleiding van de zuivelcrisis in 2009 en de conclusies van de daarop opgerichte High Level Expert Group on Milk uit 2010. Doel van het zuivelpakket was om de positie van zuivelproducenten in de keten te versterken en de sector voor te bereiden op een meer marktgeoriënteerde en duurzame toekomst. Het zuivelpakket is van kracht tot juni 2020.

Het zuivelpakket kent een aantal verplichte en een aantal vrijwillige onderdelen. Lidstaten zijn verplicht producentenorganisaties van melkveehouders te erkennen. Een producentenorganisatie kan de melk gebundeld aanbieden en namens boeren met de verwerker onderhandelen. Ook zijn lidstaten verplicht de Europese Commissie tijdig te informeren over de hoeveelheden geleverde rauwe melk in de lidstaten. Op vrijwillige basis kunnen lidstaten schriftelijke contracten mogelijk maken tussen verwerkers en producenten en kunnen brancheorganisaties opgericht worden. Tevens voorziet het zuivelpakket in regulering van het aanbod van kaas met een beschermde oorsprongsbenaming of beschermde geografische aanduiding.

In Nederland is minimaal gebruik gemaakt van de voorzieningen uit het zuivelpakket. Verklaring hiervoor is dat de Nederlandse zuivelsector grotendeels coöperatief is georganiseerd. Maatregelen uit het zuivelpakket hebben daardoor in Nederland nauwelijks toegevoegde waarde.

Naar verwachting zal in de Raad tevens de toekomst van de zuivelsector in het algemeen besproken worden. Het Grieks Voorzitterschap streeft naar Raadsconclusies over dit onderwerp. Voorbereiding van die conclusies is nu in volle gang. Het is de bedoeling dat in deze Raadsconclusies, overeenstemming wordt bereikt over de aanpassing van de vetcorrectiefactor en toepassing van maatregelen in het geval van een crisis. Voor Nederland is cruciaal dat er maatregelen genomen worden voor een zachte landing van de afschaffing van de melkquotering, door het aanpassen van de vetcorrectiefactor.

Mandaat Europese Commissie onderhandelingen over handelsakkoorden met derde landen inzake de import en export van biologische producten

(vaststelling)

De Raad wordt gevraagd in te stemmen met de aanbeveling voor een besluit houdende machtiging aan de Europese Commissie tot het openen van onderhandelingen over overeenkomsten tussen de Europese Unie en derde landen betreffende de handel in biologische producten.

Momenteel hanteert de Europese Commissie bij de toelating van biologische producten uit derde landen een systeem van unilaterale equivalentie, waarbij de overeenkomst tussen de Europese Unie en een derde land wordt gesloten op basis van gelijkwaardige biologische productstandaarden en controleorganisaties. Vooruitlopend op het huidige in behandeling zijnde voorstel inzake herziening van de Europese regelgeving inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, waarin de Europese Commissie streeft naar een overgang van een equivalentiesysteem (één op één zelfde standaarden) naar een systeem gebaseerd op handelsovereenkomsten en overeenkomstigheid van standaarden en controleorganisaties, wil de Europese Commissie al van start gaan met de onderhandelingen over deze handelsakkoorden. Bij deze onderhandelingen tussen de Europese Unie en derde landen geldt de voorwaarde van wederkerigheid en transparantie bij elk afgesloten handelsakkoord. Het is de bedoeling om robuuste importprocedures te ontwikkelen die de concurrentiepositie van de Europese biologische bedrijven versterkt. In dit voorstel blijft de equivalentie van de biologische productiestandaarden en controleorganisaties intact.

Nederland is een voorstander van het versterken van het level playing field met betrekking tot de markten in derde landen, zolang dit gebaseerd is op wederkerigheid tussen Europese landen en derde landen. In het voorstel wordt gesproken over het belang van equivalentie van biologische productiestandaarden en controleorganisaties bij de onderhandelingen met derde landen. Nederland vindt deze voorwaarde van groot belang. Het toetsen op gelijkwaardigheid van productiestandaarden en controleorganisaties wordt gezien als een adequate toets. De Europese Commissie zal het Speciaal Comité Landbouw bij het openen van onderhandelingen consulteren.

Implementatie van het GLB in de lidstaten

(gedachtewisseling)

In de Raad zal een gedachtewisseling plaatsvinden over de implementatie van het GLB. Alle lidstaten bereiden zich voor op de implementatiebesluiten voor het nieuwe GLB, welke uiterlijk 1 augustus a.s. aan Brussel zullen moeten worden gemeld. Voor zover bekend heeft geen enkele lidstaat (definitief) besloten. Ook Nederland is momenteel bezig met een verdere invulling van het nieuwe GLB langs de lijnen van de brief aan de Tweede Kamer op 6 december jl. ter zake (Kamerstuk 28 625, nr. 168) en het daaropvolgende debat van 18 december jl. (Kamerstuk 28 625, nr. 188). De hoofdlijnen zijn dat in Nederland de hectarebetalingen zullen convergeren naar een gelijk bedrag per 2019 en dat de vergroening een balans zal kennen tussen economie, ecologie en praktische uitvoerbaarheid. Indien een nadere detaillering van deze hoofdlijnen wordt gevraagd zal aangegeven worden dat Nederland bezig is met de besluitvorming en dat er eerst een parlementaire behandeling moet plaatsvinden voordat helderheid kan worden gegeven over de voorgenomen implementatiekeuzes.

Aanpassing verordening technische maatregelen en controleverordening met het oog op de invoering van de aanlandplicht in het GVB

(stand van zaken)

De Raad zal geïnformeerd worden over de voortgang in de behandeling van de aanpassing van de Verordening technische maatregelen en de Controleverordening. In het kader van het nieuwe GVB wordt vanaf 1 januari 2015 geleidelijk een aanlandingsverplichting voor vangsten ingevoerd. In verband hiermee moet een aantal technische maatregelen in bestaande verordeningen die in strijd zijn met de aanlandingsverplichting worden aangepast. Ook moet de Controleverordening op de aanlandingsverplichting worden toegesneden. Het gaat hier om aanpassing van wetgeving, die noodzakelijk is voor de introductie van de aanlandingsverplichting. U bent hierover geïnformeerd op 7 februari middels het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 1789). De aanpassingen zijn van technische aard en de Europese Commissie heeft aan Raad en Europees Parlement voorgesteld om de wijzigingen in dit stadium te beperken tot enkel datgene, dat nodig is om de aanlandplicht te introduceren. De technische maatregelen zullen later aan een algehele herziening worden onderworpen en ook de Controleverordening zal volgend jaar in de breedte worden geëvalueerd.

Het Voorzitterschap zal de Raad informeren over de stand van zaken, dit mogelijk in de vorm van een compromis. Nadat het Europees Parlement dit najaar haar standpunt heeft vastgesteld, zal de Raad in eerste lezing een standpunt innemen.

In de discussies in Raadswerkgroepen is de aanpassing van beide verordeningen mede op Nederlands initiatief vereenvoudigd en meer gericht op praktische uitvoerbaarheid. Nederland blijft zich er voor inzetten dat deze noodzakelijke aanpassingen met het oog op de introductie van de aanlandplicht met ingang van 1 januari 2015 van kracht worden, dat deze uitvoerbaar, controleerbaar en handhaafbaar zijn en dat de aanpak ook voor de visserijsector praktisch uitvoerbaar is. Ik steun daarbij de inzet van de Europese Commissie dat de aanpassingen beperkt blijven tot het noodzakelijke en dat deze ook passen binnen de kaders van de afspraken over aanlandplicht in de basisverordening. Een groot aantal lidstaten wil de minimum instandhoudingmaten voor de pelagische bestanden haring, makreel en horsmakreel afschaffen. Dit met het oog op vereenvoudiging en vanwege de naar hun oordeel geringe juveniele vangsten in de pelagische visserij. Evenals de Pelagische Advies Raad ben ik daar geen voorstander van. Ik ben van oordeel dat deze minimum instandhoudingmaten een belangrijke stimulans vormen om selectiever te vissen, ook in de pelagische visserij.

Discardplannen binnen het GVB

(stand van zaken en gedachtewisseling)

Er is tijdens de Raad een gedachtewisseling voorzien over de voortgang en aanpak van de discardplannen voor de pelagische visserij op haring, horsmakreel, makreel en dergelijke soorten. Omdat er nog geen meerjarenplannen voor de betrokken bestanden zijn, kan op basis van een discardplan voorlopig invulling worden gegeven aan enkele onderdelen van de aanlandplicht. Het punt is geagendeerd op verzoek van de Noordzeelidstaten, waaronder Nederland in het kader van de Scheveningengroep. Er is geen besluitvorming voorzien, dat gebeurt in de regionale samenwerking en door de Europese Commissie in een gedelegeerde handeling.

In regionaal verband hebben de lidstaten de afgelopen maanden hard gewerkt aan gezamenlijke aanbevelingen voor de pelagische discardplannen. Deze moeten uiterlijk in juni 2014 naar de Europese Commissie worden verstuurd. De Europese Commissie stelt op basis van deze aanbevelingen de discardplannen vast in een gedelegeerde handeling. Deze moeten met oog op de invoering van de aanlandplicht voor de pelagische visserijen op 1 januari 2015 van kracht worden. Zoals in de basisverordening voor het GVB is afgesproken is de inhoud van een discardplan beperkt. Een discardplan kan invulling geven aan de afgesproken uitzonderingen op de aanlandplicht mits wetenschappelijk onderbouwd. Het gaat hier onder meer om de mogelijkheid om een deel van de vangst terug te kunnen gooien, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een hoge overleving, wanneer er echt niet selectiever gevist kan worden of wanneer de sociaal-economische impact hoog is. Ook kunnen de minimuminstandhoudingmaten van vissoorten worden aangepast in een discardplan.

Nederland is actief betrokken in twee regio’s (Noordzee en Noordwestelijke Wateren), maar ook in de Oostzee en Zuidwestelijke Wateren worden regionaal aanbevelingen voor deze plannen uitgewerkt. De afgelopen periode is duidelijk geworden dat lidstaten nog moeten wennen aan de regionale samenwerking. Het is nog zoeken naar een optimale vorm van samenwerking en organisatie van de lidstaten en betrokkenheid van de Adviesraden. De regio-overschrijdende pelagische visserij vraagt ook om afstemming tussen de regio’s. Nederland heeft voor haar pelagische visserij een de minimis uitzondering aangevraagd in de Noordwestelijke wateren. Het gaat hier om de bijvangst van evervis in de horsmakreelvisserij door pelagische vriestrawlers. Nederland heeft geen quotum voor evervis. Hierbij is onder meer gebruik gemaakt van het advies van de Pelagische Advies Raad (PRAC). Over dit verzoek, waar alle regionaal betrokken lidstaten mee moeten instemmen, bestaat nog geen overeenstemming. Enkele lidstaten staan hier afwijzend tegenover en willen dat Nederland alle gevangen evervis gewoon aanlandt en gebruik maakt van de mogelijkheid deze af te boeken tegen de doelsoort, in dit geval de horsmakreel.

Ik wil dat een level playing field tussen de regio’s wordt gewaarborgd en dat er zoveel mogelijk consistentie is in de manier waarop uitzonderingsaanvragen worden onderbouwd en beoordeeld. Ik wil geen generieke uitzonderingen, maar een van geval-tot-gevalbenadering, om tegemoet te komen aan de introductie van de aanlandplicht. Mijn inzet is erop gericht om voor specifieke knelgevallen, waar mogelijk en binnen de regels, maximale flexibiliteit en ruimte te zoeken.

Vangstquotum voor lodde in 2014

(mogelijk politiek akkoord)

De Raad zal spreken over de vaststelling van de vangstmogelijkheden voor lodde voor 2014. De Europese visserij kan toegang krijgen tot de visserij op basis van de visserijpartnerschapovereenkomst met Groenland. Vanwege de korte duur van het visseizoen is er een verzoek van een lidstaat dat de Europese Unie zo snel mogelijk de vangstmogelijkheden voor lodde vaststelt. Begin mei heeft de International Council for the Exploration of the Sea (ICES) advies gegeven over de vangsthoeveelheid op basis van het voorzorgsbeginsel. Het visseizoen loopt tot september. Nederland heeft geen belang bij deze visserij. Mocht de Europese Unie er niet in slagen om de aanpassing in de Vangst- en Quotaverordening op te nemen, dan kan niet alleen de visserij op lodde geen doorgang vinden, maar moet Groenland ook de Europese Unie een deel van het verstrekte voorschot terugbetalen voor het niet gebruiken van de vangstmogelijkheden voor lodde.

Plant- en diergezondheidspakket

(voortgangsrapportage)

Het voorzitterschap zal een stand van zaken geven over het plant- en diergezondheidspakket. Dit pakket voorstellen van de Europese Commissie bestaat uit een verordening teeltmateriaal, verordening plantgezondheid, verordening diergezondheid, controleverordening en financiële verordening (deze laatste is in verband met het nieuwe Meerjarig Financieel Kader reeds aangenomen). De lidstaten hebben in de betreffende raadswerkgroepen de voorstellen van de Europese Commissie artikelsgewijs doorgenomen en zijn begonnen met bespreking van de wijzigingsvoorstellen van het Voorzitterschap.

Het Europees Parlement heeft dit voorjaar haar standpunt over de voorstellen vastgesteld. Het Europees Parlement heeft hierbij het teeltmateriaalvoorstel in zijn geheel verworpen. In het Coreper is vervolgens door de lidstaten afgesproken de besprekingen over teeltmateriaal wel voort te zetten.

Nederland verwelkomt de voortgangsrapportage van het Voorzitterschap. Nederland is op hoofdlijnen positief over de Commissievoorstellen en steunt de uitgangspunten voor het moderniseren en versterken van de EU-regelgeving in de voedselketen. Nederland heeft echter ook een aantal zorgpunten ten aanzien van de voorstellen op tafel gelegd.

Zo is Nederland kritisch over het grote aantal grondslagen voor gedelegeerde- en uitvoeringshandelingen in alle voorstellen. Essentiële onderdelen en bepalingen met gevolgen voor uitvoering, handhaving en regeldruk dienen niet te worden opgenomen in gedelegeerde handelingen. Dit omdat Nederland ruimte wil houden om de uitvoering en handhaving van de verordeningen toe te snijden op de specifieke Nederlandse situatie. Daarnaast is Nederland tegen de voorschriften om microbedrijven uit te zonderen van inspectiekosten en deze kosten uit de huidige krappe overheidsbudgetten te betalen.

Nederland is niet gelukkig met het compromisvoorstel van het Voorzitterschap voor het importregime voor planten en plantaardig materiaal. Het Voorzitterschap stelt een gesloten importregime voor teeltmateriaal (zoals stekken, zaden, potplanten, bomen, struiken, bollen) in de Europese Unie voor (bij een gesloten regime is de import in beginsel verboden, tenzij het product op een positieve lijst staat). Nederland is in beginsel voor een open importregime (import is toegestaan mits het product is voorzien van een exportcertificaat en niet op de negatieve lijst van producten met een te hoog fytosanitair risico staat).

Tot slot pleit Nederland op het gebied van controles voor het mogelijk maken van geautomatiseerde data-uitwisseling en het verleggen van de grenscontrole van planten en plantaardige producten van de buitengrens naar een erkende inspectieplaats in de Europese Unie.

Voorstel voor verordening over teeltmateriaal

(informatie Voorzitterschap over stand van zaken)

Het voorzitterschap zal tijdens de Raad een voortgangsrapport presenteren over het voorstel voor een verordening over teeltmateriaal. Dit is een document dat onder verantwoordelijkheid van het Voorzitterschap wordt aangeboden, het betreft nadrukkelijk niet gezamenlijke conclusies van de Raad. Wel betreft het de punten die naar de mening van de Voorzitter rekening houden met de eerdere debatten in de Raad en de opmerkingen van het Europees Parlement. Deze punten kunnen rekenen op grote steun van een grote meerderheid van de lidstaten. Doel van het stuk is de Europese Commissie richting te geven voor het herschrijven van het voorstel. Inhoudelijk geeft het voortgangsrapport hoofdlijnen aan waarlangs het oorspronkelijke commissievoorstel aangepast zou moeten worden. Het gaat om een verkleining en verduidelijking van de scope (zodat amateurs etc. buiten de regelgeving blijven en meer diversiteit in de markt kan bestaan), een doelgerichte benadering, vermindering van de aan de Europese Commissie gedelegeerde taken, kostenreductie en lastenvermindering. Deze aanpassingen zijn grotendeels in lijn met de motie van het Kamerlid Ouwehand c.s. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 710).

Resolutie Europees Parlement over de herkomstetikettering van vlees en verwerkt vlees

(informatie Europese Commissie)

In een Algemeen Overleg met uw Kamer op 9 april jl. is toegezegd uw Kamer nader te informeren over de herkomstetikettering van vers vlees en producten waarin vlees is verwerkt. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft u op 21 maart jl. geïnformeerd over het Nederlands standpunt inzake producten waarin vlees is verwerkt (Kamerstuk 21 501-32, nr. 774). Wat betreft de herkomstetikettering van «vlees als ingrediënt» is het nu aan de Europese Commissie om met een voorstel te komen.

De resolutie van het Europees Parlement over de herkomstetikettering van vers, gekoeld of bevroren vlees van varkens, schapen, geiten en pluimvee is geagendeerd in de Raad van 16 en 17 juni. De Europese Commissie zal de Raad naar aanleiding van die resolutie informeren over de betekenis daarvan voor de Uitvoeringsverordening over herkomstetikettering voor vers, gekoeld of bevroren vlees van varkens, schapen, geiten en pluimvee. Het gaat hier om een uitvoeringsverordening van de Europese Commissie, waarbij de bevoegdheid bij de Europese Commissie ligt. De Verordening 1337/20131 zal – zoals voorzien – in april 2015 van kracht worden. In die verordening is opgenomen dat als het dier in een ander land geslacht wordt dan waar het is gehouden, beide landen op het etiket genoemd worden.

Het Europees Parlement heeft op 6 februari 2014 een resolutie aangenomen die een oproep aan de Commissie bevat om naast de vermelding van het land waar het dier is gehouden en het land waar het dier is geslacht ook een vermelding waar het dier geboren is te verplichten. Daarnaast wil het Europees Parlement geen uitzonderingen hierop voor gehakt vlees en stukjes vlees (nr. 2014/2530 (RSP)).

De Europese Commissie lijkt niet van plan de resolutie van het Europees Parlement te honoreren.

Nederland zal de Europese Commissie aanhoren. Nederland staat positief tegenover herkomstetikettering op het niveau van de lidstaat of derde land in het kader van transparantie, maar bij de nadere invulling daarvan zal oog moeten blijven voor de praktische uitvoerbaarheid en de lasten voor het bedrijfsleven en de toezichthouder. Deze moeten proportioneel zijn. Nederland zal de vinger aan de pols houden dat het voorstel niet strijdig is met WTO-regels.

High Level Conferentie over «wetenschappelijke ondersteuning van de landbouw: concurrentievermogen, kwaliteit en duurzaamheid»

(informatie Voorzitterschap)

Het voorzitterschap zal een terugkoppeling geven van de uitkomsten van de conferentie, die het Joint Research Centrum (JRC) van de Europese Commissie samen met het voorzitterschap heeft georganiseerd op 23 april 2014 over landbouwkundig onderzoek.

Overig

(Stunt)aanbiedingen van vlees in supermarkten

In het Algemeen Overleg voor de Landbouw- en Visserijraad van 9 april jl. heb ik met uw Kamer gesproken over (stunt)aanbiedingen met vlees en de (on)mogelijkheden van een beperking van de verkoop van vlees onder de inkoopprijs. Verschillende supermarkten hanteren aanbiedingen voor vlees, waarbij het product soms zeer voordelig in de winkelschappen wordt aangeboden. Deze strategie waarbij vlees als stuntartikel wordt gebruikt, vind ik onwenselijk.

Ik begrijp dan ook de aandacht die daarvoor is. Recent heeft Wakker Dier opgeroepen om deze aanbiedingen te stoppen door een verbod op het verkopen onder de inkoopprijs.

De gedachte achter de oproep van Wakker Dier is dat een verbod op verkoop onder de inkoopprijs voor minder prijsdruk in de keten zal zorgen, waardoor alle schakels (onder meer boer en slachterijen) meer kwaliteit kunnen leveren. Ik deel de zorgen over de prijsdruk in de keten. Daarnaast kan het gebruik van aanbiedingen van vlees een signaal zijn dat vlees een stuntartikel is, terwijl ik vind dat voor kwalitatief goed vlees, een redelijke prijs moet worden betaald. Het moet niet worden gezien als een product waar termen als «kiloknaller» en «nog goedkoper» bij passen.

In het bestaande Nederlandse wettelijk kader is op dit moment geen basis voor het instellen van een verbod op verkoop onder de inkoopprijs. Een dergelijke stap zou nieuwe wetgeving vergen. In het Algemeen Overleg van 9 april is gesproken over de eventuele belemmerende werking van de prejudiciële beslissing van het Europese Hof van Justitie (arrest van 7 maart 2013, C 343/12), welke aangeeft dat het in België geldende verbod op verkoop van goederen met verlies in conflict is met de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten (kenmerk 2005/29/EG). Het Hof kwam in die casus toe aan toetsing aan die richtlijn, doordat de desbetreffende Belgische wetgeving de bescherming van de consument tot doel had. Het verbod beoogde namelijk te voorkomen dat consumenten naar de winkel van een handelaar worden gelokt en vervolgens tot kopen worden aangezet. Aangezien richtlijn 2005/29/EG een volledige harmonisatie van de regels inzake oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten tot stand brengt, kon België niet op grond van bescherming van de consument een dergelijk verbod instellen.

De vraag is of nieuwe wetgeving effectief kan zijn. Het is de verwachting dat een verbod op verkoop onder de inkoopprijs niet zal leiden tot minder stuntaanbiedingen van vlees. Een verbod zorgt niet vanzelf voor minder prijsdruk in de keten. Zolang het goedkoop aanbieden van vlees de marketingstrategie van (enkele) supermarkten blijft, zal de druk op de prijs richting de voorgaande schakel in de keten ook blijven. Mogelijk zal de druk op de prijs zelfs toenemen, omdat op dit moment supermarkten de mogelijkheid hebben financiële compensatie voor de verkoop van vlees onder de inkoopprijs uit de marge op andere producten halen. Als dat niet meer kan, zal de inkoopprijs omlaag moeten om scherpe aanbiedingen mogelijk te maken. Voor de supermarkt zorgt een lage inkoopprijs dan immers voor een lage verkoopprijs in de winkel. Een verbod op verkoop onder de inkoopprijs zal ten slotte de supermarkten beperken in het vrij bepalen waarop zij willen concurreren, waardoor de gemiddelde prijs voor de consument mogelijk omhoog zal gaan.

Enkele landen in Europa (onder andere België en Duitsland) hanteren een verbod op verkoop onder de inkoopprijs, waarbij de moeilijkheid van de uitvoering van een dergelijke maatregel ook naar voren komt. Zo blijkt het buitengewoon moeilijk om de inkoopprijs precies vast te stellen dan wel aan te tonen, omdat er sprake kan zijn van prijsschommelingen en kortingen. Hierdoor blijkt het verbod buitengewoon moeilijk handhaafbaar. Een ander probleem bij de handhaving komt in Duitsland naar voren, waar de toezichthouder eigenlijk alleen handelt naar aanleiding van klachten. Het zijn daarbij vooral kleine toeleveranciers die klagen, in mindere mate de consumenten. Deze bedrijven weten vaak niet of de lage prijs in de winkel het resultaat is van een lage inkoopprijs door een concurrent of dat inderdaad sprake is van een overtreding. Bovendien blijkt dat kleine ondernemingen vaak niet durven te klagen, omdat ze de contractuele relatie met de afnemer niet op het spel willen zetten. Om dit te ondervangen zou actieve controle vanuit de toezichthouder nodig zijn, wat zou leiden tot aanzienlijke toezichtkosten en een verhoging van de administratieve- en toezichtlasten voor bedrijven. Ook blijkt in bijvoorbeeld Duitsland dat de inkoopstrategie van supermarkten zeer scherp blijft, waardoor het verbod met het oog op prijsdruk in de keten dus weinig effectief is.

Op basis van genoemde ervaringen mag op voorhand geen positief effect verwacht worden van een wettelijk verbod op de verkoop onder de inkoopprijs. Mijn beleid is gericht op een marktgestuurde verduurzaming van de productie en consumptie van vlees die maatschappelijk gedragen wordt. Het initiatief ligt primair bij het bedrijfsleven met een doorslaggevende rol voor de retail en de consument. Vanuit de overheid wordt dit ondersteund. Zo is sinds februari 2014 de prijzenmonitor van start gegaan, die inzicht geeft in de prijzen in de keten. Ook zal de Autoriteit Consument en Markt (ACM) dit jaar een onderzoek uitvoeren naar de prijsvorming in de voedselketen, als actualisatie van een rapport van de Nederlandse Mededingingsautoriteit en het Landbouw Economisch Instituut uit 2009 hierover. Daarbij zal de ACM ook naar de pluimveesector kijken. Verder is op 16 september 2013 in de agrofoodsector een pilot over een gedragscode eerlijke handelspraktijken van start gegaan. Deze gedragscode moet ervoor zorgen dat ook ondernemingen met een goede onderhandelingspositie zich onthouden van het stellen van onredelijke voorwaarden en het eenzijdig wijzigen van contractvoorwaarden van reeds afgesloten contracten. De Minister van Economische Zaken zal uw Kamer op korte termijn informeren over de eerste bevindingen hiervan. Aan het eind van dit jaar zal de gedragscode geëvalueerd worden, waarna uw Kamer verder zal worden geïnformeerd. Ten slotte is onlangs de beleidsregel mededinging en duurzaamheid in werking getreden. Deze beleidsregel beoogt de ruimte die het mededingingsrecht biedt om duurzaamheidafspraken te maken beter te benutten door meer duidelijkheid te bieden over de beoordeling hiervan door de ACM. De beleidsregel biedt tevens houvast aan ondernemingen indien zij willen motiveren dat hun afspraken binnen het mededingingsrecht passen. Ik stuur een afschrift van deze geannoteerde agenda aan Stichting Wakker Dier. Daarmee voldoe ik tevens aan uw verzoek van 24 april 2014.

Onderhandelingsmandaat voor een visserijpartnerschapsakkoord en protocol tussen de EU en de Republiek van Liberia

De Europese Commissie heeft de Raad gevraagd om een onderhandelingsmandaat voor een nieuw visserijpartnerschapsakkoord en protocol met de Republiek van Liberia. Er is momenteel geen visserijpartnerschapsakkoord van kracht tussen de Europese Unie en de Republiek van Liberia. Volgens de ex-ante evaluatie heeft Liberia ook geen bilaterale visserijovereenkomsten met andere landen buiten de Europese Unie. Volgens deze evaluatie zou een nieuw visserijpartnerschapsakkoord met de Europese Unie een duurzame en verantwoorde visserij in de wateren van de Republiek van Liberia bevorderen. Een nieuw protocol verschaft de EU-vaartuigen toegang tot de wateren van Liberia en daarmee de mogelijkheid daar tonijn te bevissen. Het gaat om Europese vaartuigen die zich met name richten op de tropische tonijnbestanden die langs de kusten van Afrika trekken, namelijk geelvin-, grootoog- en skipjacktonijn. Voor de twee tonijnbestanden grootoog en geelvin zijn in de regionale beheerorganisatie International Commission for the Conservation of Atlantic Tunas (ICCAT) reeds beheermaatregelen vastgesteld. Voor de skipjacktonijn wordt momenteel een bestandbeoordeling voorbereid met het oog op het vaststellen van beheermaatregelen in ICCAT eind dit jaar. De Europese Commissie wordt in het ontwerpmandaat gevraagd zich te baseren op de best beschikbare wetenschappelijke adviezen en in het visserijprotocol rekening te houden met de beheermaatregelen van de regionale beheerorganisatie.

De ex-ante evaluatie stelt dat een visserijpartnerschapsakkoord voor beide partijen voordelen oplevert. Liberia kan niet alleen profiteren van de financiële vergoeding van de Europese vloot voor de toegang tot de Liberiaanse wateren, maar ook van de steun voor de versterking van de lokale visserijsector en voor het ontwikkelen van een duurzaam visserijbeleid, waaronder met name controle en bestrijding van illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserijactiviteiten.

De visserijmogelijkheden voor de EU-vaartuigen mogen, zoals opgenomen in het onderhandelingsmandaat, uitsluitend betrekking hebben op het surplus (die delen van de visbestanden die niet door lokale vissers worden benut). Tevens is een exclusiviteit- en een mensenrechtenclausule opgenomen in het onderhandelingsmandaat. De mensenrechtenclausule moet de basis bieden voor verbetering van de bestaande situatie en bevat de clausule dat het protocol kan worden beëindigd in het geval van schendingen van de mensenrechten en democratische principes.

De tekst van het ontwerpmandaat is in overeenstemming met de gemaakte afspraken over de externe dimensie van het Europees GVB en biedt mogelijkheden en randvoorwaarden om te komen tot een duurzame partnerschapsovereenkomst. Maar voor mij is het cruciaal dat daadwerkelijke garanties kunnen worden gegeven voor een duurzaam bestandsbeheer, adequate controle en handhaving en mensenrechten worden geborgd. Daarom is een verwijzing opgenomen naar het belang van goed beheer gebaseerd op best beschikbare wetenschappelijke adviezen in regionale beheerorganisaties. Ik acht het van belang dat de Europese Unie kan meepraten over verduurzaming van de tonijnvisserij in deze regio. Het afsluiten van een nieuw visserijpartnerschapsakkoord en protocol kan hiertoe bijdragen en is in lijn met de andere visserijprotocollen langs de kust van West-Afrika, maar dan moet wel aan de hiervoor gegeven voorwaarden worden voldaan. Op basis daarvan ben ik voornemens in te stemmen met het mandaat. Het uiteindelijke onderhandelingsresultaat zal ik mede beoordelen aan de hand van de geschetste voorwaarden en in het licht van de afspraken in ICCAT-kader over het tonijnbeheer.

Uitbraak mond- en klauwzeer uit Brits laboratorium

In een Algemeen Overleg met uw Kamer op 14 mei jl. heb ik toegezegd dat ik, en marge van een volgende Landbouwraad, met mijn collega uit het Verenigd Koninkrijk zal spreken over de uitbraak van mond- en klauwzeer (MKZ) uit een laboratorium in het Verenigd Koninkrijk.

Tijdens het Algemeen Overleg is gerefereerd aan een bericht in de media, naar ik veronderstel het vakblad »De Boerderij» van 3 mei, dat uit een laboratorium in het Verenigd Koninkrijk weer mond- en klauwzeervirus is ontsnapt. In dit artikel stond dat tijdens een controle uitgevoerd door de Health and Safety Executive overtredingen werden vastgesteld van de «specified animal pathogens order» betreffende regels voor het werken met bepaalde ziektekiemen. Deze overtredingen waren begaan tijdens experimenten met het MKZ-virus. De controle was uitgevoerd namens het Ministerie van milieu, voedsel en plattelandsaangelegenheden van het Verenigd Koninkrijk.

Uit nader onderzoek van het laboratorium is gebleken dat vanwege de toepassing van meerdere veiligheidsmaatregelen de overtreding niet heeft geleid tot het vrijkomen van het MKZ-virus buiten het gebouw. De veiligheidsmaatregelen die zijn genomen zijn zodanig dat bij een probleem met één van de maatregelen dit niet leidt tot het vrijkomen van virus. Voorts is door het laboratorium gemeld dat het een onderzoek is gestart naar de procedures, wat vervolgens heeft geleid tot herziening ervan.

Er is dus geen veiligheidsrisico geweest, geen uitbraak van MKZ en geen gevolgen voor andere lidstaten. Zowel het laboratorium als de Britse overheid hebben hun verantwoordelijkheid genomen. Daarom acht ik het niet nodig mijn Britse collega over dit onderwerp aan te spreken.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1337/2013 van de Commissie van 13 december 2013 tot vaststelling van de regels voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft het vermelden van het land van oorsprong of de plaats van herkomst voor vers, gekoeld of bevroren vlees van varkens, schapen, geiten en pluimvee

Naar boven