21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 626 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 juni 2012

Met deze brief informeer ik u over de onderwerpen die op de agenda staan van de Landbouw- en Visserijraad die op 16 juli plaatsvindt in Brussel, alsmede over mijn inzet tijdens die bijeenkomst.

Op de agenda van de Raad staan zowel landbouw- als visserijonderwerpen. Op het gebied van de landbouw zal worden gesproken over de wetgevingsvoorstellen voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) 2014–2020, in het bijzonder over het plattelandsbeleid en over het markt- en prijsbeleid. Op het vlak van de visserij zal de Raad spreken over de vangstmogelijkheden voor 2013. Onder diversen zal Commissaris Ciolos verslag doen van een handelsmissie naar China. Hierover is echter nog geen informatie beschikbaar.

Wetgevingsvoorstellen voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) 2014–2020 – plattelandsbeleid

(Oriënterend debat)

De Raad zal in het kader van de hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) een oriënterend debat voeren over risicobeheer en subprogramma’s binnen het plattelandsbeleid (tweede pijler van het GLB). Dit debat volgt op het debat over het plattelandsbeleid dat plaatsvond in de Landbouw- en Visserijraad van 18 juni jl.

Zoals aangegeven in de kabinetreactie op de GLB-wetgevingsvoorstellen

(TK 28 625, nr. 137) is het kabinet is positief over de mogelijkheden op het gebied van risicobeheer die de Commissie heeft opgenomen in het nieuwe GLB. Het GLB biedt via de tweede pijler mogelijkheden voor premiesubsidies voor verzekeringen en financiële bijdrages voor onderlinge waarborgfondsen. Tot slot introduceert de Commissie een nieuw instrument, het inkomensstabilisatieinstrument, als vangnetinstrument in de tweede pijler.

Het kabinet is echter niet enthousiast over een inkomensstabilisatiefonds. De kosten hiervan kunnen zeer hoog oplopen en het is moeilijk een eenduidige definitie van agrarisch inkomen te bepalen. Daarnaast kan een inkomensstabilisatiefonds verstorend werken op het gelijke speelveld.

Het kabinet hecht wel aan een deugdelijk systeem van risicobeheer voor agrarische ondernemers om risicobeheerinstrumenten tijdelijk en degressief te kunnen faciliteren en optimaliseren. De eindverantwoordelijkheid voor risicobeheer ligt wat het kabinet betreft immers primair bij landbouwers zelf. Het afdekken van risico’s staat nooit op zich zelf en zal altijd samen moeten gaan met bewustwording en preventie.

Daarnaast zal de Raad van gedachten wisselen over de mogelijkheid van het opnemen van thematische subprogramma’s als onderdeel van hun plattelandsontwikkelingsprogramma in de tweede pijler. Deze subprogramma’s zijn mogelijk voor jonge boeren, kleine landbouwbedrijven, berggebieden en korte voorzieningsketens of de herstructurering van landbouwsectoren.

Het voordeel van een dergelijk subprogramma is de mogelijkheid om bij sommige maatregelen het steunpercentage te verhogen. Dit gaat echt ook gepaard met een additionele administratieve last dat zo’n subprogramma met zich meebrengt. Het kabinet streeft er daarom naar om het voordeel van een verhoogd steunpercentage te benutten zonder dat via een extra subprogramma nieuwe administratieve lasten worden geïntroduceerd.

Wetgevingsvoorstellen voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) 2014–2020 – markt- en prijsbeleid

(Oriënterend debat)

De Raad zal in het kader van de hervorming van het GLB een eerste oriënterend debat voeren over het markt- en prijsbeleid. Specifiek aan de orde zijn crisismaatregelen.

Zoals reeds aangegeven in de kabinetsreactie op de GLB-wetgevingsvoorstellen van de Commissie (TK 28 625, nr. 137), vindt het kabinet dat de marktondersteuning moet worden beperkt tot een vangnet. Het vangnet moet zorgen voor een bodem in de markt, op een zodanig laag niveau dat structureel produceren voor dit vangnet niet rendabel is. Op die manier wordt voorzien in een adequaat en belangrijk instrument voor niet-verzekerbare risico’s, waaraan producenten geen schuld hebben of geen invloed op hebben. Het kabinet vindt het van belang dat het markt- en prijsbeleid van de EU voldoende mogelijkheden heeft om snel en doeltreffend te handelen in crisisgevallen.

Het kabinet is positief over maatregelen ter versterking van de marktmacht van primaire producenten, waaronder de voorstellen voor producentenorganisaties, zolang ze geen afbreuk doen aan de succesvolle coöperatieve organisaties zoals we die in Nederland kennen.1

Nederland heeft, conform de motie van het lid Koopmans (TK 21 501-32 nr. 575), de Commissie verzocht om als één van de doelstellingen van de producentenorganisaties op te nemen dat producentenorganisaties ervoor kunnen zorgen dat producenten een redelijke vergoeding krijgen van kosten voor investeringen in bijvoorbeeld milieu en dierenwelzijn.

In het Algemeen Overleg Tuinbouw van 15 februari jl. heb ik aangegeven dat ik me wil inzetten om in het kader van de discussie over het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) meer mogelijkheden te creëren om met volumeafspraken, en volumemaatregelen tussen producentenorganisaties, in perioden van extreme crises te handelen.

Ten slotte is kabinet is van mening dat de exportrestituties in 2013, ongeacht de voortgang van de WTO/Doha-onderhandelingen (ook conform motie Hachchi (TK 31 250, nr. 94) moet worden afgeschaft.

Raadpleging vangstmogelijkheden visserij 2013

(Presentatie door de Commissie en gedachtewisseling)

De Raad zal van gedachten wisselen over de Mededeling van de Commissie inzake de vangstmogelijkheden voor 2013. Deze Mededeling schetst wat de stand is van de bestanden in de wateren van de EU, geeft aan met welke generieke spelregels de vangstmogelijkheden voor 2013 zullen worden vastgesteld en stelt de agenda voor het komende najaar vast.

In de Mededeling wordt geconstateerd dat het aantal overbeviste bestanden in het Noordoost-Atlantisch gebied wederom is gedaald, van 94% in 2004 naar 47% in 2011. Het aantal bestanden dat duurzaam wordt geëxploiteerd – oftewel voldoet aan het principe van Maximaal Duurzame Opbrengst (Maximum Sustainable Yield, MSY) – is wederom toegenomen. In de Noordzee geldt dat voor onder meer de voor Nederland belangrijke schol en haring. Het aantal bestanden waarvoor de internationale wetenschappers adviseren om onmiddellijk te stoppen met vissen blijft weliswaar hoog, maar is gedaald van 20 (in 2007) tot 8 (2012). Nog altijd is van een groot aantal beheerde bestanden de status onbekend. De Commissie herinnert de lidstaten aan een gezamenlijke verklaring van de Raad en de Commissie (december 2011) om voor een aantal soorten extra informatie te verzamelen. De Commissie wil in dat kader de lidstaten ook aanmoedigen om apart over de zogeheten geassocieerde bestanden (bestanden waarbij de vangstmogelijkheden gekoppeld zijn aan die van andere soorten; schar en bot, tongschar en witje) te rapporteren met het oog op een eventuele opsplitsing van de gezamenlijke TACs (Total Allowable Catches, maximaal toegestane vangsthoeveelheden). Dit is vooral relevant voor tongschar en witje, waarvoor vorig jaar nog aparte en tegenstrijdige vangstadviezen werden afgegeven. De biologen van de International Commission for the Exploration of the Sea (ICES) komen dit jaar met nieuwe richtsnoeren voor de werkwijze in geval er voor bestanden beperkte kennis voorhanden is.

De Commissie wil de overbevissing oplossen met reducties in de vangstmogelijkheden en visserij-inspanning, met langetermijnplannen, zowel binnen de EU als in akkoorden met derde landen. Ten aanzien van het zeedagenregime geeft de Commissie aan dat dit in 2012 herzien wordt. Het is echter niet duidelijk of zij daarmee ook het regime in de Noordzee, inclusief het schol-en tongplan, voor ogen heeft. Voor bestanden waarvoor meerjarenplannen bestaan moeten deze voor het vaststellen van de TACs worden gevolgd. Als deze er niet zijn, dient de MSY-benadering te worden gevolgd. De Commissie wil in de komende twee jaren stapsgewijs trachten MSY-niveaus te behalen. Als ICES slechts een kwalitatieve analyse heeft kunnen doen en op grond daarvan een (kwalitatief) advies geeft, wordt dat gevolgd. Als er helemaal geen advies is, wordt het voorzorgsprincipe toegepast. Voor bestanden die nog niet gereguleerd worden, zoals zeebaars en mul, wil de Commissie nu TACs en quota introduceren.

Voor betreft de agenda voor besluitvorming kiest de Commissie een zelfde aanpak als vorig jaar, dat wil zeggen dat ze de besluitvorming over autonome EU-bestanden scheidt van de besluitvorming over bestanden die onderdeel zijn van onderhandelingen met derde landen. De vangstmogelijkheden voor bestanden die gezamenlijk worden beheerd met derde landen als Faeröer en Noorwegen zouden dan in december worden vastgesteld.

Ik verwelkom de bespreking van deze Mededeling in de Raad. Deze laat zien dat het ingezette beleid zijn vruchten afwerpt. Er is echter nog steeds reden tot zorg. Verdere reductie van sommige vangstmogelijkheden is noodzakelijk, met het oog op het bereiken van duurzaamheid op lange termijn als voorwaarde voor een gezonde sector. Ik steun de aanpak via meerjarenplannen en kan instemmen met de bespreking van voorstellen voor nieuwe plannen of, waar nodig, de aanpassing van bestaande plannen. Momenteel zijn voorbereidingen gaande voor de overstap van meerjarenplannen voor één soort naar meerdere soorten. Ik steun ook de aanpak van de Commissie om voor overige bestanden MSY en de voorzorgsbenadering als uitgangspositie te nemen, met inachtneming van de adviezen van de biologen van ICES, van de Scientific, Technical and Economic Committee for Fisheries(STECF) en de Regionale Adviesraden. Ik steun de commissie in haar oproep om aandacht voor het verzamelen van extra informatie voor een aantal soorten. Ik beraad me nog over het voorstel om TACs voor sommige ongereguleerde soorten zoals de zeebaars in te stellen, omdat nu nog niet duidelijk is of dat de meest geëigende methode is om het bestand te beheren. Ik steun het voorstel van de Commissie om over de geassocieerde bestanden apart te rapporteren, maar of het opportuun is om de gezamenlijke TACs in de toekomst te splitsen moet tezijnertijd op basis van de dan beschikbare informatie besloten worden. Ik verwelkom een discussie over herziening van de zeedagenregelingen. In dat kader is het teleurstellend dat de Commissie geen voorstel voor de tweede fase van het Noordzeeschol- en tongplan aankondigt. Ik wil hier het gesprek over aangaan met de Commissie.

Tot slot ben ik geen voorstander van splitsing van de besluitvorming over de TAC- en quotaverordening. Vorig jaar bemoeilijkte dit de besluitvorming in de Raad én de uitvoering.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker


X Noot
1

Conform moties: – Grashoff / Jacobi / Wiegman-van Meppelen Scheppink (TK 21 501-32, nr. 443).

– Grashoff / Jacobi ( TK 21 501-32, nr. 559).

– El Fassed (TK 33 000 XIII nr. 130).

Naar boven