21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 624 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 juni 2012

In deze brief informeer ik u over de uitkomsten van de Visserijraad die op 12 juni jl. plaatsvond in Luxemburg.

De Raad stond volledig in het teken van de hervorming van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB). Het voorzitterschap had aan de Raad compromisteksten voorgelegd voor een «algemene benadering» over de basisverordening en de gemeenschappelijke marktordening (GMO) van het nieuwe GVB, gebaseerd op de oriënterende debatten die in drie voorafgaande Raden zijn gevoerd over de aanlandingsplicht, regionalisering, overdraagbare visserijconcessies, het principe van Maximum Sustainable Yield (maximaal duurzame oogst, MSY), de relatie met het milieubeleid en de Raadsconclusies over de externe dimensie van het GVB. De belangrijkste punten van genoemde compromisteksten heb ik u gemeld in de geannoteerde agenda voor deze Raad (Kamerstuk 21 501-32, nr. 601). De algemene benadering is een niet-bindende afspraak in de Raad die het Europees Parlement (EP) een indicatie geeft van de opstelling van de Raad, ten behoeve van verdere behandeling in eerste lezing. Daarnaast had het voorzitterschap ter informatie (niet voor discussie) een voortgangsrapportage verspreid inzake het te vormen Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV).

Commissaris Damanaki gaf bij de start van het debat aan gemengde gevoelens te hebben over het voorliggende compromis. Zij constateerde voor de externe dimensie en de aquacultuur een mooi resultaat, maar plaatste kanttekeningen bij de onderdelen over MSY, de aanlandingsplicht, overdraagbare visserijconcessies en regionalisering. De Commissaris heeft ervoor gepleit bevissing op MSY-niveau en de invoering van een aanlandingsplicht niet verder uit te stellen, om zo de kern van de hervorming – duurzaamheid – niet te verliezen en economische groei niet af te remmen. Zij heeft zich daarnaast nog eens uitgesproken voor een verplicht systeem van overdraagbare visserijconcessies als instrument voor het tegengaan van overcapaciteit en voor betere informatieverstrekking aan consumenten, inclusief ecolabelling.

Ik heb in de eerste discussieronde aangegeven dat ik het op dat moment voorliggende compromis op het vlak van MSY acceptabel vond, maar dat dit beslist niet verder mocht worden afgezwakt. Dat betekent bevissing op MSY-niveau voor zoveel mogelijk soorten in 2015 en waar dat niet mogelijk is uiterlijk in 2020. Ik heb tevens aangegeven een aanlandingsplicht te steunen; dat is een voorwaarde voor duurzame visserij. Tegelijkertijd is het belangrijk zoveel mogelijk via technische maatregelen en selectieve visserij in te zetten op het beperken van de bijvangsten, bijvoorbeeld met innovatieve methoden als de pulsvisserij. Een aanlandingsplicht is dan het sluitstuk. Ik heb duidelijk gemaakt welke voorwaarden bij de invoering van een aanlandingsplicht essentieel zijn voor Nederland:

  • Er moeten duidelijke, realistische tijdpaden per visserijtak worden afgesproken met de stakeholders;

  • De aanlandingsplicht moet goed controleerbaar en handhaafbaar zijn;

  • De aanlandingsplicht moet in beginsel zonder uitzonderingen functioneren;

  • De aanlandingsplicht moet gelden voor alle visserijtakken en gevangen vis en moet dus ook gelden voor (visserijen op) ongereguleerde vis.

Ik heb benadrukt dat de vormgeving van de aanlandingsplicht bepalend is voor mijn uiteindelijke oordeel en dat het zaak is daarvoor goed inzicht te krijgen in de kosten en administratieve lasten, het economisch rendement voor de sector, de gevolgen voor het gelijke speelveld en de ecologische effecten. Ik heb aangegeven in overleg met de visserijorganisaties te willen beoordelen op welke wijze de aanlandingsplicht op succesvolle wijze kan worden geïmplementeerd.

Ten aanzien van de overige onderdelen van de basisverordening heb ik mijn steun uitgesproken voor het compromis over de meerjarenplannen – deze moeten een cruciale rol in het beheer blijven spelen – en de externe dimensie (op basis van de eerder vastgestelde Raadsconclusies) uitgesproken en aangegeven dat ik op het vlak van de overdraagbare visserijconcessies liever een kader op Unie-niveau had gezien, met flexibiliteit voor de nationale invulling. Waar het gaat om regionalisering heb ik gesteld een groot voorstander van dat principe te zijn en heb ik aangegeven hoe ik de invulling daarvan zie. De Raad en het EP moeten de kaders vaststellen, waarbinnen regionale uitwerking kan worden gegeven. Belangrijk daarbij is de rol van de Regionale Adviesraden. De regionaal overeengekomen maatregelen moeten altijd door Raad en EP in co-decisie worden bekrachtigd. Dat is essentieel om een gelijk speelveld te waarborgen.

Voor wat betreft het compromis over de GMO heb ik expliciet steun gegeven aan de onderdelen over de consumenteninformatie en de taken van de Producentenorganisaties. Die zijn adequaat geregeld en ook gericht op duurzaamheid. Ik heb mij daarentegen uitgesproken tégen het voorstel voor opslagsteun, die naar mijn oordeel hooguit tijdelijk, in crisissituaties en met cofinanciering kan worden toegepast. Tot slot heb ik ten aanzien van het EFMZV opgemerkt het voorstel van de Commissie te steunen om de middelen uit het Fonds niet meer in te zetten voor investeringen en sanering, maar voor innovatie, verduurzaming en kennisopbouw door bijvoorbeeld samenwerking tussen wetenschappers en vissers.

Uit het debat bleek dat de meeste lidstaten het compromis over de GMO reeds konden steunen, maar enkele lidstaten hadden problemen met het voorstel voor opslagsteun. Ook pleitten enkele lidstaten voor het vaststellen van minimumcriteria voor ecolabelling. Voor wat betreft de basisverordening was er brede steun voor de onderdelen over MSY, overdraagbare visserijconcessies, de meerjarenplannen, de externe dimensie en de aquacultuur. Hetzelfde gold voor regionalisering, al bleef een aantal lidstaten moeite houden met de gedelegeerde handeling door de Commissie als instrument voor goedkeuring van gezamenlijke aanbevelingen van de lidstaten en de mate waarin de Commissie rekening moet houden met die unanieme aanbevelingen. Het grootste punt van discussie bleef de aanlandingsplicht. Een deel van de lidstaten wenste ambitieuzer te zijn, een ander deel juist minder ambitieus.

Na lange onderhandelingen, waarin de compromissen twee keer zijn aangepast, heeft de Raad met gekwalificeerde meerderheid een algemene benadering vastgesteld. Gegeven de positie van uw Kamer en dat nog geen inzicht bestaat in de consequenties van de aanlandingsplicht, kon Nederland niet akkoord gaan. Ook andere onderdelen, zoals regionalisering, behoeven wat Nederland betreft aanpassing. Nederland heeft daarom geen steun gegeven aan het uiteindelijke pakket. Ook Zweden, Malta, Slovenië, Portugal en Griekenland konden geen steun geven. Op hoofdlijnen bevat de algemene benadering de volgende elementen:

  • De bestanden moeten op MSY-niveau beheerd worden in 2015 waar mogelijk, en uiterlijk in 2020 voor alle bestanden.

  • Systemen van overdraagbare visserijconcessies kunnen in lidstaten worden ingevoerd op vrijwillige basis. Lidstaten die een dergelijk systeem hanteren kunnen worden uitgezonderd van de vereisten van vlootcapaciteitsplafonds.

  • De aanlandingsplicht is alleen van toepassing op gereguleerde soorten en er zijn uitzonderingen van kracht voor wateren van derde landen, verboden soorten en soorten met een hoge overlevingskans. Er komt een algemene de minimis-regeling: een bepaald percentage van de totale vangst mag worden teruggegooid, ter vaststelling in een meerjarenplan. Er is geen overeenstemming bereikt over hoe om te gaan met bijvangst in relatie tot quota en over de data waarop de verplichting moet ingaan; hierover wordt later verder onderhandeld. Wel is een fasering voorgesteld in de tekst, als uitgangspunt voor de verdere discussie: Oostzee-zalm en pelagische soorten per 2014, Noordzee/Westelijke wateren/Zuidelijke wateren 2015–2018, Middellandse Zee en Zwarte Zee 2016–2019.

  • Bij regionale invulling moet de Commissie bij het vaststellen van een uitvoeringshandeling unanieme aanbevelingen van betrokken lidstaten opvolgen. Over het gebruik van een gedelegeerde handeling was geen overeenstemming; hierover wordt later verder onderhandeld.

  • Over de relatie met milieuregelgeving is geen overeenstemming bereikt; hierover wordt later verder onderhandeld.

  • Op vrijwillige basis kan aanvullende informatie aan consumenten worden verstrekt.

  • De Commissie mag de vaststelling van minimumstandaarden voor duurzaamheidslabels voor visserij- en aquacultuurproducten in overweging nemen.

Nederland heeft aangegeven dat met name de afspraken over de aanpak van discards tot de tegenstem hebben geleid. Deze sluiten onvoldoende aan bij de met uw Kamer overeengekomen Nederlandse positie. Naar mijn oordeel zal bovendien de aanlandingsplicht door de beperking tot de gereguleerde soorten en de toegestane uitzonderingen minder effectief zijn dan wenselijk. Verder heeft Nederland bezwaren tegen de voorgestelde besluitvormingsprocedure met betrekking tot regionalisering en tegen de algemene mogelijkheid van opslagsteun in de GMO. Ook is wat Nederland betreft ecolabelling primair een aangelegenheid van het bedrijfsleven en niet van de overheid.

Ik zal uw Kamer vanzelfsprekend blijven informeren over en betrekken bij de onderhandelingen. Zoals toegezegd zal ik u de relevante rapporten van het EP en mijn reactie daarop doen toekomen. In september zult u de volgende kwartaalrapportage over de hervorming van het GVB ontvangen.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker

Bijlage: lijst van A-punten

  • Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting van een nieuw protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en de Republiek Mozambique (aanneming).

Naar boven