21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 529 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 oktober 2011

Naar aanleiding van het debat over het onderhandelingsmandaat voor Guinee Bissau in het algemeen overleg van 12 oktober wil ik mijn visie op de visserijpartnerschapovereenkomsten verder toelichten. Tevens stuur ik uw Kamer het toegezegde overzicht van de partnerschapovereenkomsten1 en ga ik in op de moties van Jacobi c.s (TK 21 501-32, nr. 518) en van Leijten c.s. (TK 21 501-32, nr. 520). Ook ga ik in op een nieuw onderhandelingsmandaat voor Mauritius en de sancties Faeröer Eilanden in verband met slachting grienden. Tenslotte geef ik mijn inzet voor de jaarvergadering ICCAT (International Commission for the Conservation of Atlantic Tunas) weer, dat van 9 t/m 19 november in Istanbul plaatsvindt.

Overzicht Zuidelijke akkoorden

In de bijlage heb ik een overzicht opgenomen van de Zuidelijke partnerschapovereenkomsten en de looptijd. Voor zover bekend geef ik ook aan wanneer voor een overeenkomst een (voorstel voor) een mandaat of een onderhandelingsresultaat verwacht mag worden. Bij de partnerschapovereenkomsten kan nog onderscheid worden gemaakt tussen tonijnovereenkomsten, die EU-vaartuigen de mogelijkheid bieden migrerende tonijnbestanden te volgen, en gemengde overeenkomsten, die toegang bieden tot diverse visbestanden in de exclusieve economische zone van partnerlanden. De gemengde akkoorden bevatten ook tonijn.

Naast de Zuidelijke overeenkomsten zijn er ook de zogenaamde Noordelijke overeenkomsten. Het gaat hier om de uitruil van visserijmogelijkheden tussen de EU en buurlanden als Noorwegen en IJsland. Op deze akkoorden ga ik in deze brief verder niet in.

Procedure onderhandelingen

Het initiatief voor de start van de onderhandelingen rond een partnerschapovereenkomst ligt bij de Europese Commissie. Doorgaans start de Europese Commissie uiterlijk zes maanden voor afloop van een partnerschapovereenkomst een nieuw onderhandelingstraject. Bij meer gecompliceerde overeenkomsten kan voor dit traject ook meer dan een jaar worden uitgetrokken. De Commissie stelt in deze fase een concept onderhandelingsmandaat vast en legt dit voor aan de raad. De behandeling van het onderhandelingsmandaat door de Raad is een belangrijk moment voor lidstaten om invloed uit te oefenen op een partnerschapovereenkomst. In de motie Jacobi c.s. (TK 21 501-32, nr. 518) wordt mij verzocht om de Tweede Kamer tijdig, dat wil zeggen tenminste drie weken voor de geplande besluitvorming in de Raad, te informeren. Deze motie zal ik waar het in mijn vermogen ligt uitvoeren.

Wanneer een mandaat voldoende waarborgen omvat om aan de hierboven geformuleerde doelstellingen te voldoen, zal ik in de Raad instemmen met het mandaat. Het uiteindelijke onderhandelingsresultaat zal ik vervolgens opnieuw op deze aspecten toetsen.

Partnerschapovereenkomsten in het nieuwe GVB

De EU is mondiaal een grote speler op visserijgebied. Daarmee heeft de EU een verantwoordelijkheid voor duurzaam beheer van oceanen en zeeën wereldwijd.

In haar voorstellen voor een nieuw Gemeenschappelijke Visserijbeleid heeft de Europese Commissie voor de verduurzaming van het externe visserijbeleid dan ook een ambitieuze doelstelling geformuleerd. De Europese Commissie wil doelstellingen die intern gelden ook toepassen op de wateren buiten de EU. Deze ambitie van de Commissie steun ik. Ik ben met de Commissie van mening dat visserijpartnerschapovereenkomsten één van de pijlers vormen om deze ambitie te bereiken.

Bij de Zuidelijke overeenkomsten verwerft de EU visserijrechten in wateren van derde landen met als tegenprestatie niet alleen een financiële vergoeding, maar ook steun voor de versterking van de lokale visserijsector. Te denken valt aan de ontwikkeling van een visserijbeleid en beheerplannen, de opzet van controleprogramma’s, bestrijding van illegale en ongerapporteerde visserij en hulp bij het verkrijgen van markttoegang tot de EU voor visserijproducten.

Uitgangspunt is dat de EU-vaartuigen niet mogen concurreren met locale vaartuigen, maar alleen het surplus opvissen: dat deel van de visbestanden dat niet door lokale vissers wordt benut. Een partnerschapovereenkomst vormt een manier om hierop invloed te houden. Het alternatief is dat visserijondernemers private akkoorden afsluiten met derde landen. Dan zijn er voor de EU geen mogelijkheden om kaders te stellen. Wanneer een akkoord is afgesloten mogen vaartuigen uit de lidstaten alleen binnen de randvoorwaarden van het akkoord in de wateren van een partnerschapland vissen.

Het EU-belang bij de overeenkomsten reikt dus verder dan uitsluitend het verwerven van visserijmogelijkheden. Het is de bedoeling dat het akkoord ook aantrekkelijk is voor het partnerschapland, niet alleen op korte termijn door een financiële ondersteuning van de economie, maar ook op lange termijn door de ontwikkeling van een duurzaam visserijbeleid, met goede perspectieven op het gebied van regionale voedselzekerheid en werkgelegenheid voor de lokale bevolking.

Het realiseren van de lange termijndoelstelling is geen eenvoudige zaak. Zonder een steuntje in de rug komt in veel ontwikkelingslanden geen duurzaam visserijbeleid tot stand. Eenvoudigweg omdat er andere prioriteiten zijn. Of omdat de kennis en de middelen ontbreken. De partnerschapovereenkomsten vormen een belangrijk middel om in gesprek te blijven over het belang van het realiseren van een duurzaam visserijbeleid.

Dit alles neemt niet weg dat het noodzakelijk is om visserijpartnerschapovereenkomsten kritisch te volgen en steeds te beoordelen of een akkoord inderdaad aan de hierboven geformuleerde doelstellingen voldoet. De Europese Commissie laat partnerschapovereenkomsten standaard evalueren.

Een partnerschapovereenkomst dient wat mij betreft in ieder geval aan de volgende voorwaarden te voldoen.

  • De overeenkomst moet passen binnen de kaders van duurzame visserij. De bepaling van de visserijmogelijkheden is gebaseerd op de best beschikbare wetenschappelijke adviezen en uitsluitend betrekking hebben op het surplus.

  • Voor wat betreft de vangstmogelijkheden van tonijn zal ik er in de toekomst specifiek op letten dat er adequate beheerplannen zijn opgesteld voor geelvintonijn en grootoogtonijn.

  • De vangsten van EU-vaartuigen mogen niet ten koste gaan van de visserijmogelijkheden voor de lokale bevolking en de lokale werkgelegenheid. Voorts mag de lokale voedselzekerheid niet in gevaar komen door de partnerschapovereenkomsten.

  • In de overeenkomst dient een mensenrechtenclausule te zijn opgenomen. Er moet sprake zijn van een goede situatie op het gebied van mensenrechten en democratische beginselen. Deze clausule geeft ook een handvat om een akkoord stop te zetten wanneer de mensenrechtensituatie in een partnerschapland verslechtert.

Zoals eerder gesteld steun ik de ambitieuze aanpak van de Europese Commissie, zoals weergegeven in haar Mededeling inzake de hervorming van het extern beleid. In het kader van de discussie hieromtrent zal ik me in het bijzonder inzetten voor de volgende punten:

  • Verbetering van de transparantie bij de besteding van de financiële middelen.

  • Publieke doelstellingen moeten worden gefinancierd met publieke middelen en private zaken met private middelen. De sector moet een grotere financiële bijdrage leveren aan de toegang.

  • De lokale bevolking moet kunnen profiteren van een visserijpartnerschapovereenkomst. Zo is er in een aantal overeenkomsten een bepaling opgenomen over de samenstelling van de bemanning van de vloot, die moet voor een deel uit lokale krachten bestaan. Daarnaast valt te denken aan het aanlanden of overslaan van vis in het partnerschapland.

  • De exclusiviteit van de partnerschapovereenkomsten moet worden aangescherpt. Nu kunnen reders de kaders van een akkoord relatief eenvoudig ontwijken door tijdelijk om te vlaggen.

  • Verbetering transparantie rond het onderhandelingsproces. Zo moeten

  • ex ante en ex post evaluaties tijdig beschikbaar en openbaar zijn.

Guinee Bissau

De motie Leijten c.s. (TK 21 501-32, nr. 520) stelt dat er geen sprake mag zijn van industriële visserij op het continentale plat van Guinee Bissau. Dit om te waarborgen dat er geen verdringing plaats vindt van de lokale artisanale visserij, die zo belangrijk is voor de lokale voedselvoorziening.

Naar mijn mening voldoen de schepen die onder het huidige akkoord vissen aan deze voorwaarden. Het gaat weliswaar om vriestrawlers, maar het zijn relatief kleine vaartuigen, met een inhoud van gemiddeld 200 Bruto tonnage (BT). Ter vergelijking: een zogenaamde Eurokotter op de Noordzee, die klein genoeg is om binnen de 12-mijls zone te mogen vissen, heeft maximaal 160 BT. Een grote kotter op de Noordzee meet rond de 550 BT. In het akkoord is het totale tonnage van alle vaartuigen samen beperkt, zodat er voor grotere vaartuigen ook geen ruimte is. Mijn inzet zal er op gericht zijn dat dit zo blijft.

Belangrijker dan de omvang van de vaartuigen is echter het feit dat de EU-vaartuigen en de lokale vaartuigen zich op verschillende bestanden richten. De EU-vaartuigen vissen met name op garnalen en koppotigen (inktvisachtige) en blijven daarbij ruim buiten de 12 mijlszone waar de lokale vissers op demersale soorten (o.a. zeebrasem, tong, zeemeervallen en ambervis) binnen de 12 mijlszone vissen. Weliswaar is er bijvangst van demersale vis door EU-vaartuigen, maar deze is dusdanig beperkt dat het risico op verdringing van de lokale visserij gering mag worden geacht. De tonijnvaartuigen zijn wel groter, maar vissen nog verder uit de kust. Van concurrentie met de lokale visserij is daarbij volgens het evaluatierapport van de Europese Commissie geen sprake.

Naar aanleiding van de discussie met uw Kamer ben ik voornemens mij te onthouden van stemming bij de besluitvorming over de verlenging van het protocol met één jaar. Ik zal daarbij in een unilaterale verklaring vastleggen dat er geen sprake mag zijn van industriële visserij op het continentale plat van Guinee Bissau.

Nieuw onderhandelingsmandaat voor Mauritius

De Europese Commissie heeft een concept onderhandelingsmandaat voor Mauritius voorgelegd. Naast het verkrijgen van toegangsrechten tot de EEZ (Exclusieve Economische Zone) van Mauritius is het mandaat erop gericht de dialoog over de sectorale steun te versterken. Het gaat hier in overeenstemming met de ontwikkelingsdoelstellingen van Mauritius om de steun voor monitoring, controle en inspectie, het visstandbeheer, en de verbetering van de hygiëne standaarden van visserijprodukten. Rekening zal worden gehouden met de best beschikbare wetenschappelijke adviezen en het mandaat bevat ook een mensenrechtenclausule. Naar verwachting zal de Raad op korte termijn een besluit nemen. Doel van de onderhandelingen is om in het voorjaar van 2012 een nieuwe overeenkomst te hebben. De overeenkomst met Mauritius maakt deel van de tonijnovereenkomsten in de Indische Oceaan. Het beheer van de tonijn valt derhalve onder de IOTC (Indian Ocean Tuna Commission). Op dit moment is er geen protocol met Mauritius van kracht. Wat betreft het akkoord voor Mauritius zal mijn inzet dezelfde zijn als die voor Guinee Bissau. Het beheer van de betrokken tonijnsoorten moet binnen de betrokken regionale management organisatie adequaat worden opgepakt. Ik zal me inzetten voor de opname van een tekst hiertoe in het onderhandelingsmandaat.

Sancties Faeröer Eilanden in verband met slachting grienden

De partij voor de Dieren vraagt of het mogelijk is sancties in te stellen tegen de Faeröer in verband met de jaarlijkse slachtingen van grienden. In de afgelopen jaren hebben mijn voorgangers en ik herhaaldelijk onze zorgen geuit richting Denemarken omtrent de primitieve slachting van grienden bij de Faeröer Eilanden. Strikt rechtskundig valt deze eilandengroep niet onder de wettelijke regelgeving van de Europese Unie. De Europese Commissie heeft onderzocht of het mogelijk is sancties in te stellen tegen de Faeröer in verband met feit dat eilandengroep zichzelf unilateraal makreelquota heeft toebedeeld. Dit blijkt een juridisch complexe zaak, waarvoor nieuwe regelgeving nodig is. Mocht de Europese Commissie met voorstellen komen, dan zal ik mij in samenspraak met andere lidstaten beraden of deze ook een handvat kunnen bieden om aan deze slachtingen een einde te maken.

Inzet jaarvergadering ICCAT

Van 9 t/m 19 november zal in Istanbul, Turkije, de de jaarvergadering van ICCAT (International Commission for the Conservation of Atlantic Tunas) plaatsvinden. Het meerjarenbeheerplan voor blauwvintonijn dat vorig jaar in Parijs is aangenomen wordt in 2012 weer herzien en staat daarom niet op de agenda. Dit jaar zijn het vaststellen van een beheerplan voor grootoogtonijn en geelvintonijn, de twee voornaamste tropische tonijnsoorten, belangrijke onderwerpen op de agenda.

In de aanloop naar deze jaarvergadering zal mijn inzet in EU kader gericht zijn op het opstellen van goede beheerplannen voor deze soorten die bij de jaarvergadering door de EU kunnen worden ingebracht. De beheerplannen dienen de zorgpunten die er rondom deze bestanden zijn adequaat te adresseren. Daarbij dient het best beschikbare wetenschappelijk advies gevolgd te worden.

Voor grootoogtonijn dient het bestaande beheerplan aangepast te worden. Het bestand bevindt zich dicht bij MSY-niveau. Het wetenschappelijk comité van ICCAT stelt daarom dat in het nieuwe beheerplan de TAC op hetzelfde niveau als nu, 85 000 ton, gehandhaafd kan worden. Tegelijkertijd geeft het wetenschappelijk comité aan dat door IUU activiteiten en gebrekkige rapportage van vangsten (niet opgeven van vangsten) het bestand er minder goed voor kan staan dan men denkt. Verder uit het wetenschappelijk comité haar zorgen over de toename van capaciteit en de toegenomen inzet van FADs (Fish Aggregating Devices, ook wel lokvlotten genoemd) in de visserij, met name vanwege de bijvangsten van jonge (geelvin) tonijn.

Voor geelvintonijn is de situatie zorgwekkender. De recent uitgevoerde bestandschatting toont aan dat deze soort overbevist is. Geelvintonijn kent dezelfde – bovengenoemde – problemen als grootoogtonijn. Maar voor deze soort is tot op heden nog geen TAC vastgesteld. Dat zal nu moeten gebeuren.

Ik vind het zaak dat deze bestanden zo snel mogelijk en met zo een hoog mogelijke kans op MSY-niveau gebracht worden. Een TAC van 110 000 ton voor geelvintonijn, waarbij de kans dat het bestand zich in 2016 op MSY-niveau bevindt 60% bedraagt, vind ik onvoldoende. Zeker gezien de zorgen die er bestaan over ongereglementeerde en ongerapporteerde visserij. Een (lagere) TAC waarbij de kans dat het bestand zich in 2015 op MSY-niveau bevindt groot is met acht ik in dit geval meer passend.

Om diezelfde reden acht ik een TAC van 85 000 ton voor grootoogtonijn te hoog. Ook deze zou op een meer passend, lager niveau moeten worden vastgesteld. Verder ben ik van mening dat aan het grootschalige gebruik van FADs beperkingen opgelegd moeten worden. Ook daar zal ik mij voor inzetten. Verder dient vooral in de Golf van Guinea de controle en handhaving verbeterd te worden.

De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven