21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

Nr. 472 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 december 2017

Op 17 oktober jl. informeerde mijn ambtsvoorganger u over de voortgang van de onderhandelingen inzake de Toegankelijkheidsakte.1 2

Hierbij informeer ik u over de laatste stand van zaken, nu het voorstel op 7 december a.s. in de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken (EPSCO) is geagendeerd3. De Toegankelijkheidsakte is in het sociaal beleidsdeel van deze Raad besproken, waarbij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Nederland vertegenwoordigt.

Het richtlijnvoorstel

Het voorstel beoogt een betere werking van de interne markt te realiseren door gemeenschappelijke, geharmoniseerde, eisen te stellen aan bepaalde, in het voorstel specifiek benoemde, producten en diensten (zoals pc's, betaal- en check-in (kaartjes)automaten, e-books en e-readers, bepaalde transportdiensten, telefonie en e-commerce).

Met het stellen van uniforme Europese toegankelijkheidseisen kan de toegankelijkheid tot deze producten en diensten voor mensen met een beperking worden vergroot, aldus de overweging van de Europese Commissie.

Nederlandse positie tijdens de Raadswerkgroepen

Nederland heeft vanaf de eerste besprekingen begin 2016 steeds een «positief kritische» houding gehad. Dat wil zeggen, steun voor het overkoepelende doel om producten en diensten voor mensen met een beperking toegankelijk(er) te maken maar kritisch op het door de Europese Commissie geconcipieerde voorstel.

Sinds de publicatie van het voorstel is, mede op verzoek van Nederland, een groot aantal verbeteringen in het voorstel doorgevoerd. Daarmee is een aantal bezwaren zoals verwoord in het BNC-fiche van januari 20164 weggenomen.

De eerdergenoemde brief van 17 oktober jl. (Kamerstuk 21 501-31, nr. 458) ging o.a. in op Annex I van het richtlijnvoorstel waarin de toegankelijkheidseisen zijn opgenomen. Tijdens de Raadswerkgroepen is hier dit jaar intensief over gediscussieerd. Nederland vond enkele eisen in de praktijk minder duidelijk en moeilijk te realiseren en wilde voorkomen dat innovatie zou worden belemmerd.

Verschillende door Nederland naar voren gebrachte verbeteringen van het richtlijnvoorstel en de Annex konden op steun rekenen en zijn overgenomen. Hierdoor is het voorstel eenduidiger en beter werkbaar geworden. Nederlandse zorgen over de reikwijdte van het voorstel en de relatie met andere Europese wetgeving zijn grotendeels weggenomen.

Zoals al in juni aan de Kamer is gemeld5, streefde EU-voorzitter Estland ernaar een akkoord te bereiken over een algemene oriëntatie aan het einde van 2017.

Zoals recentelijk is gebleken bij de voorbereidingen voor de Raad op 7 december, willen de lidstaten niet (mee)bewegen met de overige Nederlandse bezwaren, ingegeven door afstemming met potentiële toezichthouders en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven.

Die bezwaren richtten zich vooral op de regeling voor het vaststellen van «disproportionele lasten» voor kleine ondernemers, het toezichtmodel op handhaving en de mogelijke sancties op niet-naleving.

Het is wel gelukt het voorstel in die zin aangepast te krijgen, dat het thans een algehele uitzonderingspositie bevat voor micro-ondernemers die diensten aanbieden. Een pleidooi om daar ook micro-ondernemers die producten aanbieden en het mkb onder te laten vallen, kon niet rekenen op voldoende steun.

Tegelijk erkent Nederland dat het, op basis van het krachtenveld omtrent dit voorstel, waarschijnlijk is dat een algemene oriëntatie zal worden bereikt. Nederland zal daarom – mede gelet op de positieve invloed van het voorstel op de toegankelijkheid tot de producten en diensten voor personen met een beperking en aangezien meerdere Nederlandse voorstellen wel in het voorstel zijn overgenomen – akkoord gaan met de algemene oriëntatie.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft deze insteek ook met de Kamer gedeeld tijdens het AO op 30 november jl. ter voorbereiding op de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid.

Vervolg

Na de Raad zal het voorstel de triloogfase in gaan onder het EU-voorzitterschap van Bulgarije. In deze fase zullen de Europese Commissie, het Europees Parlement en de Raad van Ministers onderhandelen over het wetgevende voorstel.

Vooronderzoek MKBA

Gelet op bovenstaande voortgang, is het laten uitvoeren van een probleemanalyse niet opportuun meer. Het accent verschuift naar het inzichtelijk maken van de (financiële) gevolgen van het voorstel voor de betrokken bedrijven. Het kabinet zal zich op korte termijn beraden over de vraag of, en zo ja hoe, een dergelijk maatschappelijk kosten- en batenonderzoek (MKBA) nodig en wenselijk is. Ik zal u daar dan ook binnenkort over informeren.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge


X Noot
1

EU Richtlijn betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de toegankelijkheidseisen voor producten en diensten (COM (2015) 615).

X Noot
2

Kamerstuk 21 501-31, nr. 458.

X Noot
3

Deze Raad wordt gevormd door de Ministers van Sociale Zaken, Werkgelegenheid, Volksgezondheid en Consumentenbeleid van alle EU-lidstaten.

X Noot
4

Kamerstukken 34 386 en 22 112, nr. 2.

X Noot
5

Kamerstuk 21 501-31, nr. 450

Naar boven