21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

Nr. 313 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 juni 2013

Op 20 juni aanstaande vindt de Raad WSBVC, onderdeel Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, in Luxemburg plaats.

Bijgaand treft u de geannoteerde agenda aan.

Er is voor deze Raad een groot aantal onderwerpen geagendeerd. De belangrijkste punten van de Raad zijn jeugdwerkloosheid en de landenspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees Semester. Over deze twee onderwerpen zal worden gedebatteerd.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Geannoteerde Agenda Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid (WSBVC) 20 juni 2013

Agendapunt: Jeugdwerkloosheid

Hiermee wordt tevens invulling gegeven aan de toezegging van de Minister-President van 29 mei jongstleden om een overzicht geven van wat er in EU kader aan voorstellen op dit terrein op tafel ligt, wat Nederland daarvan vindt en welke actie Nederland onderneemt.

Aard van de bespreking:

Debat

Voorstel en toelichting

De jeugdwerkloosheid is opgelopen tot meer dan 50% in Griekenland en Spanje. Ook Italië en Portugal kennen een hoge jeugdwerkloosheid. De jeugdwerkloosheid in Nederland is de afgelopen maanden fors gestegen, maar bevindt zich nog altijd ruim onder het gemiddelde jeugdwerkloosheidspercentage in de Europese Unie. Vanwege de oplopende werkloosheid onder jongeren is besloten het thema jeugdwerkloosheid als topprioriteit aan te merken op de agenda van de Europese Raad (ER) van eind juni. Een debat over jeugdwerkloosheid is voorzien tijdens de Raad WSBVC, en is tevens bedoeld om voorbereidend werk voor de ER te leveren.

Er liggen nog weinig concrete voorstellen op tafel ter bespreking tijdens de EPSCO. In zijn recente brief aan de regeringsleiders heeft ER voorzitter Van Rompuy zelf nog geen voorstellen gedaan. De verwachting is dan ook dat het debat vooral algemeen van aard zal zijn. Wel ligt er het Duits/Franse paper Together for a stronger Europe of Stability and Growth van 30 mei jl., dat verschillende maatregelen benoemd. Het Frans-Duitse plan roept op tot versnelde implementatie van het Pact voor Groei en Banen. Er wordt ook de nadruk gelegd op de noodzaak van een betere aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt middels leerwerkplekken en stages.

Tot slot wordt in het plan voorgesteld om de Commissie en de Europese Investeringsbank (EIB) de mogelijkheden voor de EIB te laten onderzoeken om aanvullende financiering voor het MKB ter bestrijding van jeugdwerkloosheid ter beschikking te stellen en de 6 miljard euro uit het MFK voor het Youth Employment Initiative naar voren te halen naar de jaren 2014 en 2015.

Nederlandse opstelling

Het kabinet is van mening dat het probleem van jeugdwerkloosheid in meerdere EU lidstaten zodanig is dat Europese inzet om de bestrijding hiervan tot prioriteit te verheffen gerechtvaardigd is. Wel moet ook worden vastgesteld dat de omstandigheden in de Europese landen uiteenlopend zijn en dat arbeidsmarktbeleid en de vormgeving van het stelsel van sociale zekerheid vooral een nationale aangelegenheid zijn.

Het Nederlandse beleid ten aanzien van jeugdwerkloosheid is erop gericht jeugdwerkloosheid te voorkomen door het tegengaan van voortijdige schooluitval en het versterken van de aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt. Nederland trekt extra middelen uit om jongeren in het middelbaar beroepsonderwijs te stimuleren langer door te leren en te kiezen voor een opleiding met meer arbeidsmarktrelevantie. Re-integratie van werkloze jongeren vindt op decentraal niveau plaats. Het kabinet stelt extra middelen ter beschikking aan gemeenten ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid. Daarnaast kan de gemeente de jongere die recht heeft op een bijstandsuitkering, ondersteuning op maat bieden.

Het kabinet wil in het debat in de EU het belang van een goede aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt aanstippen. Tevens is het bestrijden van voortijdig schoolverlaten en de beschikbaarheid van voldoende stageplaatsen en leerwerkplekken van belang. Daarnaast zijn structurele hervormingen op de arbeidsmarkt onontbeerlijk in landen die kampen met een hoge jeugdwerkloosheid.

Het kabinet kan een versnelde implementatie van het Pact voor Groei en Banen ondersteunen. Het kabinet vindt het ook wenselijk de mogelijkheden van de EIB en binnen het MFK ter aanvullende financiering van de strijd tegen jeugdwerkloosheid te laten onderzoeken. Het is echter van belang te vermijden dat de discussie over jeugdwerkloosheid alleen maar focust op de al dan niet beschikbaarheid van financiële middelen in Europees kader. Dat gaat de problemen t.a.v. jeugdwerkloosheid in de lidstaten niet oplossen. De lidstaten zijn vooral zelf aan zet. De discussie mag bovendien niet leiden tot hogere afdrachten van Nederland aan de EU.

Onderstaand volgt tot slot een overzicht van recente maatregelen op EU-niveau ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid en nog te verwachten voorstellen van de Europese Commissie.

Overzicht EU-Maatregelen ter bestrijding jeugdwerkloosheid

  • In juni 2012 is besloten tot het Pact voor Groei en Banen ter waarde van 120 miljard euro, waaronder potentieel 55 miljard herallocatie binnen de structuurfondsen in de richting van groei, banen en jeugdwerkloosheid.

  • Er is binnen het MFK 6 miljard beschikbaar gesteld voor de bestrijding van jeugdwerkloosheid, waarvan 3 miljard afkomstig uit het ESF (Youth Employment Initiative).

  • De aanbeveling tot een jeugdgarantie spoort lidstaten aan zich ervoor in te spannen dat alle jongeren tot de leeftijd van 25 jaar, binnen vier maanden nadat zij het formele onderwijs hebben verlaten of werkloos zijn geworden, een goede baan, voortgezet onderwijs, een plaats in het leerlingstelsel of een stage krijgen aangeboden.

  • Verder heeft de Commissie aangekondigd dat zij initiatieven zal opstarten voor het stimuleren van werkervaringsplaatsen en voor een kwaliteitskader voor stages met richtsnoeren waar stages in de lidstaten aan zouden moeten voldoen.

  • Tot slot voorziet de Commissie het EURES programma (European Employment Service) meer te kunnen gaan gebruiken bij de uitvoering van de jeugdgarantie voor informatievoorziening specifiek voor jongeren, zoals het aankondigen van vacatures, stages en werkervaringsplaatsen. Daarnaast is de Commissie van plan om haar «Your First EURES job» initiatief uit te breiden.

Agendapunt: Richtlijnvoorstel betreffende de handhaving van Richtlijn 96/71 EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten

Aard van de bespreking:

Voortgangsrapport

Voorstel en toelichting

De detacheringsrichtlijn (96/71 EG) regelt dat werknemers die vanuit één EU-lidstaat naar een andere EU-lidstaat worden gedetacheerd recht hebben op een harde kern van arbeidsvoorwaarden die in het land van detachering gelden. Deze arbeidsvoorwaarden moeten dan wel bij wet of algemeen verbindend verklaarde cao zijn vastgelegd. Dit moet voorkomen dat een «race to the bottom» op arbeidsvoorwaarden ontstaat. Bepalingen uit de richtlijn worden echter soms omzeild of niet nageleefd. De nu voorgestelde richtlijn beoogt de uitvoering en naleving van de bepalingen uit de detacheringsrichtlijn te verbeteren.

Belangrijke elementen in het voorstel vindt Nederland:

  • Doelstelling om het grensoverschrijdend innen van boetes te verbeteren;

  • Introductie van het element van ketenaansprakelijkheid met betrekking tot salarisbetaling in de bouwsector;

  • Verheldering van de elementen die kenmerkend zijn voor gedetacheerde werknemers en (postbus)ondernemingen;

  • Verbetering van de toegang tot informatie over de arbeidsvoorwaarden waaraan moet worden voldaan;

  • Versterking van de informatie-uitwisseling tussen lidstaten op het terrein van de richtlijn.

Nederlandse opstelling

Nederland zal de presentatie van de voortgangsrapportage aanhoren.

De handhaving en naleving van gelijke arbeidsvoorwaarden bij grensoverschrijdende arbeid heeft een hoge prioriteit in Nederland. Nederland verwelkomt dus het voorstel van de Commissie en hoopt op een spoedige totstandkoming van de richtlijn. Het is onaanvaardbaar dat buitenlandse werknemers die het recht hebben om in Nederland te werken, worden uitgebuit. Zij hebben recht op goede arbeidsvoorwaarden, conform de kern van de Nederlandse cao’s. Voorts moet voorkomen worden dat binnen de EU concurrentie op arbeidsvoorwaarden plaatsvindt, ook als het gaat om het detacheren van werknemers. Dit is van belang voor een stabiele werking van de interne markt.

Onder de twee voorgaande voorzitterschappen is vooral gewerkt aan het vastleggen van de wijze waarop lidstaten elkaar kunnen assisteren bij de inning van boetes en zijn lidstaten verder gekomen met het maken van afspraken over de informatie-uitwisseling. Het Ierse voorzitterschap heeft het afgelopen half jaar de meer controversiële punten ter hand genomen, te weten de bepalingen over de nationale controlemaatregelen (hierbij gaat het om de mogelijkheid van lidstaten om aan de dienstverrichters administratieve controlevoorschriften te kunnen opleggen) en ketenaansprakelijkheid. Hierin staan twee groepen van lidstaten tegenover elkaar: de ene groep wil zo min mogelijk belemmeringen voor het dienstenverkeer en de andere wil zo veel mogelijk mogelijkheden voor nationale autoriteiten om op arbeidsvoorwaarden te controleren. Nederland meent dat het bij deze richtlijn draait om het vinden van een balans tussen het beschermen van de rechten van werknemers en het eerbiedigen van het vrije dienstenverkeer.

Agendapunt: Gewijzigd voorstel voor een richtlijn betreffende minimumvereisten voor de vergroting van de mobiliteit van werknemers door verbetering van de verwerving en het behoud van aanvullende pensioenrechten.

Aard van de bespreking:

Politiek akkoord of Voortgangsrapport

Voorstel en toelichting

Het betreft hier de al in 2005 gepubliceerde ontwerprichtlijn, die beoogt de mobiliteit van werknemers binnen Europa te bevorderen door hun aanvullende pensioenrechten beter te garanderen. Dit geschiedt door het opstellen van regelgeving over twee zaken: wanneer migrerende werknemers in een pensioenregeling moeten worden opgenomen en hoe omgegaan dient te worden met hun opgebouwde pensioenrecht na vertrek.

Aanvankelijk bevatte het voorstel ook regels over waardeoverdracht (portabiliteit) van opgebouwde pensioenrechten, waar Nederland zich altijd sterk tegen verzet heeft, omdat dit grote risico’s inhield voor het Nederlandse pensioenstelsel. Dit onderdeel is in 2007 komen te vervallen, mede naar aanleiding van het Nederlandse verzet tegen portabiliteit. Echter, dit voorstel is destijds vastgelopen vanwege Duitse problemen met de verwerving van pensioenrechten (verkorting drempelperiode). Het voorzitterschap heeft dit voorstel nu weer in bespreking gebracht. Voor ligt een compromisvoorstel dat betrekking heeft op werknemers die grensoverschrijdend actief zijn (de richtlijn heeft geen betrekking meer op binnenlands mobiele werknemers).

Nederlandse opstelling

Nederland heeft inhoudelijk geen problemen met het voorliggende voorstel, mede omdat Nederland inhoudelijk al voldoet aan de voorgestelde regels voor de verwerving en het behoud van aanvullende pensioenrechten. Uit besprekingen met de andere lidstaten, blijkt dit op dit moment het enige mogelijke compromis.

In reactie op het Witboek Pensioenen heeft het kabinet aangegeven het positief te vinden dat als het Witboek mede bevordert dat Europabreed de noodzakelijke maatregelen worden getroffen om de pensioenen adequaat en betaalbaar te houden. Dat betekent een grote winst voor de concurrentiekracht van Europa als geheel en dus ook voor de positie van Nederland daarbinnen. Belangrijk uitgangspunt daarbij is wel dat Europa voldoende ruimte laat aan de lidstaten om zelf hun nationale stelsels in te vullen en te hervormen.

Het voorliggende voorstel laat ruimte aan de lidstaten, en zet een eerste stap in de goede richting naar betere pensioenvoorzieningen voor migrerende werknemers. Daarbij is de focus op grensoverschrijdende werknemer, maar in de overwegingen worden lidstaten opgeroepen om de richtlijn breder door te voeren, voor alle mobiele werknemers. Een aantal lidstaten hebben al aangegeven dit te willen overwegen. Nederland vindt dat een belangrijk punt en zal dit in de verdere besprekingen benadrukken.

Agendapunt: Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad over het Fonds voor Europese hulp aan de meestbehoeftigen

Aard van de bespreking:

Voortgangsrapport of algemene oriëntatie

Voorstel en toelichting

Het voorstel behelst de oprichting van een Fonds dat de financiering verzorgt ten behoeve van regelingen van de LS voor verstrekking van voedsel aan de minstbedeelden en kleding en andere essentiële goederen aan daklozen en aan achtergestelde kinderen. Doelstelling van het Fonds is een bijdrage te leveren aan het behalen van de Europa2020 armoededoelstelling en het vergroten van de sociale samenhang in Europa. Het Fonds wordt gedeeld beheerd (tussen LS en de Europese CIE) op basis van een zevenjarig operationeel programma per LS. Aan de hand hiervan en de ernst van de problematiek wordt per deelnemende LS bepaald welk deel van het budget aan de LS ter beschikking wordt gesteld. Voor de uitvoeringsregelingen wordt de aanpak van de Structuurfondsen gevolgd, zodat desgewenst de uitvoeringsstructuur van het ESF kan worden gebruikt.

Het voorgestelde bedrag voor het Fonds is € 2,5 miljard voor de periode 2014–2020.

Nederlandse opstelling:

Het kabinet vindt sociaal beleid zoals het bestrijden van armoede en het bevorderen van sociale inclusie een belangrijke zaak. Promotie van sociaal beleid vanuit Europa kan bijdragen aan een socialer Europa, in die zin dat lidstaten meer aandacht geven aan sociale aspecten, zoals armoede en sociale uitsluiting, maar de rol van de Europese Commissie gaat hierbij niet verder dan aansturing op basis van de Open Coördinatie Methode.

Nederland is al sinds 1995 onder verschillende kabinetten tegen het vanuit de EU verstrekken van voedsel aan de minstbedeelden en ziet in het huidige voorstel geen aanleiding zijn positie te herzien. Het vindt dat een fonds dat zorg draagt voor goederen en voedselhulp aan minstbedeelden geen zaak is voor de Europese Unie. Niet omdat armoedebestrijding geen aandacht verdient, maar omdat elke lidstaat zijn eigen keuzes moet maken in de bestrijding van armoede en in het beleid van de sociale inclusie. Nederland is van mening dat het armoede- en sociale inclusiebeleid zo dicht mogelijk bij de burger moet worden gevoerd en dus nationaal en lokaal blijft in plaats van dat dit op Europees niveau wordt vormgegeven. Lidstaten kunnen zelf beter inschatten hoe zij hun armoedebeleid en het daarbij behorende budget effectief kunnen inzetten. Op basis van subsidiariteit is een Europees fonds gericht op binnenlands beleid, naar Nederlands oordeel dus niet gewenst. Naast dit negatieve oordeel over de subsidiariteit acht het kabinet het Fonds onwenselijk, omdat hierbij geen sprake is van een doelmatige besteding van gelden.

Agendapunt: Voorstel voor een verordening betreffende het Europees Fonds ter aanpassing aan de Globalisering (2014–2020)

Aard van de bespreking:

Mogelijke algemene oriëntatie

Voorstel en toelichting

Het Europees Globaliseringsfonds (EGF) is een instrument ten behoeve van de solidariteit met werknemers die worden ontslagen als gevolg van structurele veranderingen in wereldhandelspatronen door hen te ondersteunen bij het vinden van een nieuwe baan. De Commissie heeft voorgesteld het EGF in de periode 2014–2020 voort te zetten. De Commissie stelt daarbij een verbreding van de aanvraaggrond voor. Behalve op grond van veranderingen in wereldhandelspatronen kunnen aanvragers een beroep doen op grond van een ernstige economische ontwrichting, veroorzaakt door een onverwachte crisis, zoals de huidige financieel-economische crisis, maar ook eventuele toekomstige crises. Daarnaast stelt de Commissie een verbreding voor van de potentiële aanvragers met onder meer uitzendkrachten en zelfstandig ondernemers, waaronder ook landbouwers. Tevens wordt uitbreiding van de subsidiabele kosten voorgesteld met investeringen in fysieke bedrijfsmiddelen.

Nederlandse opstelling:

Nederland is geen voorstander van het Europees Globaliseringsfonds (EGF) als instrument op basis van subsidiariteitsoverwegingen. Het naar werk begeleiden van mensen die worden ontslagen is een nationale aangelegenheid.

De Nederlandse uitgangspositie spitst zich dan ook toe op het handhaven van een algemeen voorbehoud. De conclusies van de Europese Raad van 7-8 februari over het Meerjarig Financieel Kader 2014–2020 stellen dat het EGF zal worden aangehouden met een maximaal budget van € 150 mln. per jaar. Indien het fonds wordt voortgezet, wil Nederland met name de reikwijdte (alleen toepassing van het EGF bij de gevolgen van globalisering en geen andere crises) en de hoogte van cofinanciering van de EU beperken.

Agendapunt: Voorstel voor een richtlijn betreffende het verbeteren van gendergelijkheid in raden van commissarissen van beursgenoteerde bedrijven

Aard van de bespreking:

Voortgangsrapport

Voorstel en toelichting

Het doel van de richtlijn is dat beursvennootschappen zich inspannen om te bereiken dat van de leden van raden van commissarissen tenminste 40% vrouw, dan wel tenminste 40% man is.

Lidstaten dienen ervoor te zorgen dat bedrijven voldoen aan de in het richtlijnvoorstel gestelde eisen voor de benoemingsprocedures voor raden van commissarissen. Ook dient een objectieve toetsing plaats te vinden van kandidaten aan de functie gestelde criteria, waarbij geldt dat bij gelijke geschiktheid de voorrang wordt gegeven aan de kandidaat van het ondervertegenwoordigde geslacht. Wanneer bedrijven niet aan deze eisen voldoen, moeten ze sancties opgelegd krijgen, bijvoorbeeld d.m.v. bestuurlijke boetes.

Nederlandse opstelling:

Nederland kan de voortgangsrapportage aanhoren.

Nederland onderschrijft het belang om een sterkere positie van vrouwen in de top van bedrijven te bevorderen, maar vindt niet dat hier op Europees niveau maatregelen voor moeten worden genomen. Nederland heeft om die reden eerder een negatieve subsidiariteitsbeoordeling van het voorstel gegeven. Overigens zijn meerdere lidstaten kritisch op het voorstel. 1

Agendapunt: Gelijke behandeling buiten Arbeid

Aard van de bespreking:

Voortgangsrapport

Voorstel en toelichting

Op 2 juli 2008 heeft de Europese Commissie een voorstel gepubliceerd voor gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of levensovertuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid. Deze conceptrichtlijn is van toepassing buiten de arbeid.

Het voorstel schept een kader voor het verbod van discriminatie op de hierboven genoemde gronden. Het vormt een aanvulling op het bestaande communautaire rechtskader dat discriminatie op grond van godsdienst of levensovertuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid verbiedt in arbeid, beroep en beroepsopleiding.

Nederlandse opstelling

Nederland zal de voortgangsrapportage aanhoren. Het Iers voorzitterschap heeft de bespreking over deze richtlijn voortvarend ter hand genomen. De redactievoorstellen van het Voorzitterschap beogen de reikwijdte van de richtlijn op de onderdelen toegang tot onderwijs en sociale bescherming te verduidelijken. Deze voorstellen werden gesteund en gezien als een stap in de goede richting.

De verwachting is dat het richtlijnvoorstel onder het komende voorzitterschap van Litouwen niet actief zal worden opgepakt. Een politiek akkoord wordt daarom voorlopig niet verwacht.

Nederland heeft een positieve grondhouding ten aanzien van dit richtlijnvoorstel, maar is bezorgd over de wijze waarop de doelstellingen volgens het oorspronkelijke Commissie voorstel gerealiseerd zouden moeten worden. De Nederlandse inzet is gericht op het verder verduidelijken van de tekst, zodat gepreciseerd wordt wat er wel en niet onder de richtlijn valt en te komen tot dusdanige aanpassingen dat de financiële gevolgen, met inachtneming van de huidige financiële crisis, sterk gemitigeerd worden.

Agendapunt: Europa2020 strategie en follow-up van Conclusies van de Europese Raad over werkgelegenheid en sociaal beleid

Aard van de bespreking:

Debat met als doel het bereiken van politieke overeenstemming over de landenspecifieke aanbevelingen en het onderschrijven van een opinie over de Nationale Hervormingsprogramma’s (NHP’s) en van de inhoud van de Employment Performance Monitor.

Voorstel en toelichting

De Raad zal debatteren over de bijdrage aan de Europese Raad op 28 juni met betrekking tot de landenspecifieke aanbevelingen in het kader van de Europa2020-strategie. In totaal zijn vier landenspecifieke aanbevelingen aan Nederland gedaan. Het kabinet heeft hierover een appreciatie opgesteld die op 3 juni jl. aan de Tweede Kamer is gestuurd.

Het Iers voorzitterschap streeft naar politieke overeenstemming over de twee landenspecifieke aanbevelingen die aan deze Raad voorliggen. Daarnaast zal de opinie van het Werkgelegenheidscomité (EMCO) en van het Sociaal Beschermingscomité (SPC) over de beoordeling van de NHP’s voorliggen. Ook liggen er rapporten van het SPC en EMCO voor over de horizontale issues m.b.t. de Landenspecifieke aanbevelingen 2013. Tot slot streeft het Ierse voorzitterschap naar het onderschrijven van de Employment Performance Monitor.

Aanbevelingen voor Raadsaanbevelingen met betrekking tot de implementatie van werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten

De Commissie geeft in het kader van de Europa2020-strategie aanbevelingen op het gebied van macro-economie en arbeidsmarkt. De aanbevelingen onder de Europa2020-strategie zijn specifieker dan vorig jaar om een gerichter debat te kunnen voeren tussen lidstaten en Commissie.

De Commissie publiceerde dinsdag 29 mei jl. haar landenspecifieke aanbevelingen. Op het gebied van de Raad WSBVC gaan de aanbevelingen over vergrijzing / houdbare overheidsfinanciën en het verhogen van de arbeidsparticipatie.2

Nationaal hervormingsprogramma 2013 en implementatie van landenspecifieke aanbevelingen 2012: opinie van het Werkgelegenheidscomité en van het Sociaal Beschermingscomité

Het Werkgelegenheidscomité en het Sociaal Beschermingscomité hebben ieder een opinie over de landenspecifieke aanbevelingen opgesteld. In de opinie van het Sociale Beschermingscomité wordt aandacht gevraagd voor de ernstige gevolgen van de economische en financiële crisis voor de werkgelegenheid. De Unie wordt geconfronteerd met een aanzienlijke stijging van de armoede. In 2011 zijn er 4 miljoen mensen bij gekomen met kans op armoede en sociale uitsluiting in de EU. Hiermee staat de te halen doelstelling om in 2020 twintig miljoen minder mensen in armoede te hebben onder druk. Het SPC concludeert dat veel lidstaten hervormingen doorvoeren om het functioneren van sociale beschermingstelsels te verbeteren, alsmede ten aanzien van het beleid inzake onderwerpen als armoedebestrijding, pensioenen en zorg.

In de opinie van het Werkgelegenheidscomité wordt een overzicht gegeven van de acties die regeringen ondernemen en hebben ondernomen. Hier gaat een sombere beschrijving van recente arbeidsmarktontwikkelingen aan vooraf (hoogste werkloosheid in euro-gebied sinds 1995, enz.). De hervormingen die lidstaten uitvoeren betreffen zaken als ontslaghervormingen, fiscale prikkels, vrouwenparticipatie, actief arbeidsmarktbeleid, jeugdwerkloosheid, enz. Over het algemeen wordt benadrukt dat de resultaten van het beleid van lidstaten nog op zich laten wachten, omdat implementatie pas de komende jaren voorzien is. Bovendien worden regeringen gehinderd door budgettaire krapte (bijv. waar het gaat om actief arbeidsmarktbeleid en de rol van (Public) Employment Services). Op verzoek van Nederland is in het stuk opgenomen dat hoewel enerzijds hervorming van te rigide ontslagbescherming van belang is, anderzijds de rechtspositie van werknemers zonder vast contract voor ogen gehouden moet worden.

Evaluatie van het pakket van aanbevelingen van de Raad 2013 op cross-cutting issues

Het Werkgelegenheidscomité en Sociaal Beschermingscomité hebben het pakket van aanbevelingen aan de lidstaten voor 2013 van de Raad geëvalueerd en zijn daarbij ingegaan op de horizontale onderwerpen. In deze rapporten wordt aangegeven dat het evenwicht zich aan het herstellen is in de EU. De meeste lidstaten boeken vooruitgang inzake begrotingsconsolidatie en voeren hervormingen door om het concurrentievermogen te vergroten. Het tempo en de impact van deze inspanningen varieert echter. Sommige lidstaten moeten de hervormingen versnellen of dringender doorvoeren.

Een grote uitdaging is het aanpakken van de stijgende werkloosheid, vooral de jeugdwerkloosheid, door een actiever arbeidsmarktbeleid of door hervorming van de onderwijs- en opleidingssystemen om ervoor te zorgen dat werkzoekenden voor de banen waarover wij beschikken met de juiste vaardigheiden zijn toegerust. Daarnaast wordt aandacht gevraagd voor de houdbaarheid van pensioenstelsels en voor betaalbare zorg.

Het SPC en EMCO zullen de ontwikkelingen op hun respectievelijke terreinen blijven monitoren en terzake advies aan de Raad WSBVC geven.

Instemming met de Europa-2020 arbeidsmarktmonitor

De Europa2020-arbeidsmarktmonitor of Employment Performance Monitor (hierna: EPM) biedt een overzicht van de situatie op de arbeidsmarkten in de lidstaten van de EU. De kwantitatieve inbreng voor de EPM is afkomstig van het Joint Assessment Framework (JAF). De JAF bestaat uit een groot aantal indicatoren om de voortgang op de doelstellingen van Europa-2020 bij te houden. In de EPM is voor ieder land een kwantitatief overzicht opgenomen met de voortgang op de belangrijkste JAF indicatoren. Daarnaast is een tabel opgenomen waarin per lidstaat goede arbeidsmarktprestaties en arbeidsmarktuitdagingen geformuleerd zijn.

Voor Nederland zijn de positieve punten vooral het lage aantal NEETs (jongeren zonder baan of opleiding), het relatief geringe risico voor werklozen om in armoede te vervallen en de kleine kloof qua werkgelegenheid tussen mannen en vrouwen. Onze uitdagingen liggen op terrein van de arbeidsparticipatie van derdelanders (inwoners zonder EU-nationaliteit), het totaal aantal gewerkte uren, segmentatie op de arbeidsmarkt met weinig mobiliteit voor flexwerkers naar permanente banen, hoge belastingdruk en met name hoge marginale druk voor tweede verdieners (meestal vrouwen), inactiviteit en deeltijd ten gevolge van gezinsverantwoordelijkheden, en weinig gebruik van kinderopvang van meer dan dertig uur per week.

Nederlandse opstelling

  • Het kabinet heeft de Tweede Kamer op 3 juni een appreciatie van het voorstel voor landenspecifieke aanbevelingen doen toekomen.

  • Het kabinet kan de opinies van het SPC en EMCO over de over de beoordeling van de NHP’s en de implementatie van de landenspecifieke aanbevelingen 2012 onderschrijven.

  • Het kabinet kan de rapporten van het SPC en EMCO voor over de horizontale issues mbt de Landenspecifieke aanbevelingen 2013 onderschrijven

  • Het kabinet kan de Europa2020-arbeidsmarktmonitor onderschrijven.

Agendapunt: Sociaal Investeringspakket

Aard van de bespreking:

Aanname van Raadsconclusies

Voorstel en toelichting

Op 20 februari jl. heeft de Europese Commissie «een Sociaal investeringspakket voor groei en cohesie» gepubliceerd. Daarover heeft het Voorzitterschap uitgebreide Raadsconclusies opgesteld, die bestaan uit meerdere onderdelen. Ze beginnen met de conclusie dat sociaal beleid gericht op het investeren in mensen en modernisering van sociaal zekerheidsbeleid een bijdrage aan het tegengaan van de economische crisis en de negatieve gevolgen kan leveren door mensen de mogelijkheden te geven hun rol in de samenleving en op de arbeidsmarkt te versterken.

Vervolgens wordt gewezen op de link met de discussie over de sociale dimensie van de EMU, de rol die het Europees Semester kan spelen en de mogelijkheden die Europese fondsen, zoals het ESF bieden, om lidstaten te assisteren bij hervormingen van sociaal beleid.

De concept Raadsconclusies verwelkomen de geïntegreerde aanpak van de benadering van het Sociaal Investeringspakket en specifiek de mededeling over sociale investeringen voor groei en cohesie en de aanbeveling inzake investeren in kinderen.

De Raadsconclusies nodigen vervolgens respectievelijk de lidstaten, de Commissie, het Sociaal Beschermingscomité (SPC) en de drie gezamenlijk uit tot het nemen van maatregelen binnen eenieders eigen bevoegdheid.

Nederlandse opstelling

Nederland verwelkomt de mededeling van de Commissie, en is het dan ook eens met de algemene lijn zoals verwoord in de Raadsconclusies. Nederland kan de Raadsconclusies accepteren.

NL steunt de lijn van het Sociaal Investeringspakket van de Commissie dat er een noodzaak is voor een meer effectief en efficiënt sociaal beleid in de lidstaten, met inachtneming van specifieke nationale en regionale omstandigheden. Sociaal beleid is in Nederland al gericht op actieve deelname aan de arbeidsmarkt en bescherming waar dat echt nodig is. Investeringen in de capaciteiten van mensen blijven noodzakelijk om hun rol in de samenleving en op de arbeidsmarkt te versterken.

In dit licht stelt NL dat de Commissie de juiste lijn kiest in haar aanbevelingen en adviezen aan lidstaten. De aanbevelingen en adviezen passen bovendien binnen de bestaande bevoegdheidsverdeling tussen de Unie en lidstaten. We delen de stelling van de Commissie dat sociale zekerheid en volksgezondheid primair tot de verantwoordelijkheid van de lidstaten behoort.

Agendapunt: Rapport Europese Rekenkamer over effectiviteit ESF-gelden voor oudere werknemers

Aard van de bespreking:

Aanname van Raadsconclusies

Voorstel en toelichting

Voorzitterschap heeft een set conclusies ontworpen n.a.v. een rapport van de Europese Rekenkamer over de effectiviteit van uitgaven aan oudere werknemers binnen het Europees Sociaal Fonds. Volgens de Rekenkamer kan de effectiviteit van deze uitgaven onvoldoende worden aangetoond. De conclusies onderschrijven de conclusies van het Rekenkamerrapport, maar geven ook aan dat flexibiliteit nodig is in de vormgeving van het ESF, alsook het beheer ervan.

Nederlandse opstelling

Nederland kan, net als de overige lidstaten, instemmen met de Raadsconclusies.

Agendapunt: machtiging ratificatie ILO-verdrag betreffende veiligheid bij het gebruik van chemische stoffen bij de arbeid (Verdrag nr. 170).

Aard van de bespreking:

Algemene oriëntatie

Voorstel en toelichting

Dit voorstel zal de lidstaten in staat stellen het verdrag betreffende veiligheid bij het gebruik van chemische stoffen bij de arbeid van de Internationale Arbeidsorganisatie van 1990 (IAO-Verdrag nr. 170), wettelijk te bekrachtigen. Deze machtiging is nodig, omdat het verdrag meerdere beleidsterreinen bestrijkt en op sommige van die beleidsterreinen de Unie gedeelde bevoegdheid heeft met de lidstaten.

Het doel van het verdrag is de preventie en de vermindering van door chemische stoffen veroorzaakte ziekten en aandoeningen op de arbeidsplaats en het verdrag is ook bedoeld om de bescherming van het grote publiek en het milieu te vergroten.

Nederlandse opstelling

Nederland kan instemmen met het voorstel tot machtiging. Nederland gaat er wel vanuit dat de lidstaten bevoegd blijven om zelf een afweging te maken met betrekking tot de bepalingen uit het verdrag die onder de nationale bevoegdheden vallen. Nederland is dan ook blij met de duidelijke stellingname van de Commissie hierover in de raadswerkgroep dat lidstaten niet de verplichting hebben om het verdrag te ratificeren.

Agendapunt: machtiging ratificatie ILO-verdrag inzake huishoudelijk personeel (Verdrag nr. 189)

Aard van de bespreking:

Algemene oriëntatie

Voorstel en toelichting

Het voorstel betreft de machtiging van de lidstaten om het verdrag inzake fatsoenlijk werk voor huishoudelijk personeel van de Internationale Arbeidsorganisatie van 2011 (IAO Verdrag nr. 189) wettelijk te bekrachtigen. Het doel van het verdrag is om de rechten van huishoudelijk personeel te beschermen. De machtiging is nodig, omdat het verdrag meerdere beleidsterreinen bestrijkt en op sommige van die beleidsterreinen de Unie gedeelde bevoegdheid heeft met de lidstaten.

Nederlandse opstelling

Nederland – en naar verwachting ook de overige lidstaten – kan instemmen met het voorstel tot machtiging. Nederland gaat er wel vanuit, dat de lidstaten bevoegd blijven om zelf een afweging te maken met betrekking tot de bepalingen uit het verdrag die onder de nationale bevoegdheden vallen. Nederland is dan ook blij met de duidelijke stellingname van de Commissie hierover in de raadswerkgroep dat lidstaten niet de verplichting hebben om het verdrag te ratificeren.

Agendapunt: Vrouwen in de media

Aard van de bespreking:

Aanname van Raadsconclusies

Voorstel en toelichting

Vrouwen in leidinggevende functies in de media» is één van de twaalf thema’s van het «Beijing Platform for Action» dat in VN-verband de positie van vrouwen wereldwijd poogt te verbeteren. Ieder EU voorzitterschap richt zich op één van de indicatoren van deze twaalf thema’s binnen het EU beleid gericht op gendergelijkheid.

Tijdens het Iers voorzitterschap richt deze follow-up zich op het gebied van de positie van vrouwen in de media, en dan in het bijzonder op vrouwen in leidinggevende functies.

In de raadsconclusies nemen de lidstaten notie van het rapport van het Europees Instituut voor Gendergelijkheid (EIGE) over vrouwen in de media. In het rapport wordt aangegeven dat de media een veel grotere bijdrage aan de verbetering van de positie van de vrouw zouden kunnen leveren. Ook stelt het rapport dat in verhouding slechts weinig vrouwen doordringen tot een besluitvormingspositie in de hogere posities van de mediasector.

De conclusies roepen de lidstaten op om werkgevers aan te blijven moedigen om gelijke behandeling van mannen en vrouwen op de werkplek op een geplande en systematische wijze te bevorderen. Ook worden mediaorganisaties aangemoedigd een werknemergerichte organisatiecultuur en gendergevoeligheid bij het hogere management te bevorderen en gendergelijkheid binnen hun organisaties te stimuleren.

Nederlandse opstelling

Nederland kan instemmen met de Raadsconclusies.

De voorliggende conclusies roepen lidstaten op meer aandacht te wijden aan de positie van de vrouwen in de media. Dit is voor Nederland een belangrijk onderwerp in zowel het binnenlands beleid als in de EU en rest van de wereld.

Nederland heeft geen specifiek beleid voor vrouwen in leidinggevende functies in de media, hiervoor gelden de algemene doelen voor emancipatie en de aanbevelingen over vrouwen in de top voor bedrijven.

Agendapunt: Diversen

Aard van de bespreking:

Informatie van het voorzitterschap

Voorstel en toelichting

Het voorzitterschap zal informatie verschaffen over de stand van zaken op de diverse wetgevende dossiers en de stand van de voorbereidingen van de G-20 bijeenkomst van de ministers van Werkgelegenheid met de ministers van Financien op 18-19 juli in Moskou.

Nederlandse opstelling:

Nederland zal de informatie aanhoren.


X Noot
1

Zie ook de onlangs gestuurde brief hierover aan de Kamer «Brief regering; Voortgang richtlijnvoorstel Gendergelijkheid bij beursgenoteerde bedrijven COM (2012) 614. Kamerstuk 33 483 nr. 6

X Noot
2

Zie voor volledige tekst en volledige appreciatie de kabinetsbrief d.d. 3 juni jl. Kamerstuk 21501–20, nr. 795

Naar boven