21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

Nr. 302 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 januari 2013

Op 7 en 8 februari vindt de Informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid plaats in Ierland. Deze Informele Raad staat in het teken van het verminderen van de werkloosheid en de jeugdwerkloosheid in het bijzonder. Hierbij ontvangt u de geannoteerde agenda met daarin de inzet van Nederland voor de Raad.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Geannoteerde agenda Informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid d.d. 7–8 februari 2013

In lijn met het overkoepelende thema van het Ierse voorzitterschap, zal deze Informele Raad spreken over het verminderen van werkloosheid en in het bijzonder over het terugdringen van jeugdwerkloosheid.

Op de eerste dag zullen er drie parallelle workshops plaatsvinden, die zich richten op de volgende thema’s: (1) actieve inclusie van «jobless households», (2) een banenrijk herstel – belangrijke acties om in te spelen op benodigde ICT-vaardigheden in de toekomst en (3) de arbeidsparticipatie van oudere werkneemsters.

Op de tweede dag heeft het Voorzitterschap twee plenaire sessies gepland. Eén over het voorstel van de Commissie voor een aanbeveling van de Raad over een jeugdgarantie en één over de rol van publieke diensten voor arbeidsbemiddeling.

Actieve inclusie van «jobless households», met een focus op jeugd

Nederland zal de eerste dag deelnemen aan de workshop over de actieve inclusie van «jobless households» (huishoudens met een lage werkintensiteit). Deze workshop sluit aan bij de nationale invulling van de doelstelling voor armoedereductie uit de Europa 2020 strategie.

In het kader van deze Europese doelstelling (reductie met 20 miljoen van het aantal personen in een situatie van armoede of sociale uitsluiting in 2020) worden armoede en sociale uitsluiting gedefinieerd op basis van drie indicatoren: armoederisico, materiële deprivatie en lage werkintensiteit. Bij de nationale invulling van de Europese doelstelling heeft het kabinet in 2011 het volgende doel vastgesteld: reductie van het aantal personen – 0 t/m 64 jaar – in een huishouden met een lage werkintensiteit met 100 000 personen in 2020. De indicator «mensen in huishoudens met zeer lage werkintensiteit» beschrijft de situatie van mensen in huishoudens waar niemand werkt, of waar de gezinsleden zeer weinig werk hebben, maar die niet noodzakelijk van een zeer laag inkomen leven.

Nederland heeft ten opzichte van andere EU lidstaten een relatief goede positie als het gaat om het aantal mensen met een risico op armoede en sociale uitsluiting. Echter, uit het Armoedesignalement 2012 (SCP en CBS, 6 december 2012) blijkt dat de armoede in 2011 fors is gestegen ten opzichte van een jaar eerder. Zo is het aandeel huishoudens met een laag inkomen van 7,4% in 2010 gestegen naar 8,7% in 2011. Een laag inkomen komt het meest voor bij alleenstaande ouders. 28% van deze groep heeft een laag inkomen.

Het kabinet zet daarom actief in op het voorkomen en bestrijden van armoede. Aangezien werk de beste weg uit armoede is, bevordert het kabinet, in samenwerking met sociale partners, de arbeidsparticipatie. Ook maakt het kabinet werk meer lonend, investeert het in goed onderwijs en ondersteunt het kabinet gemeenten bij schuldhulpverlening. Bovendien ontziet het kabinet de koopkracht van lage inkomens. De inzet van het kabinet is om gezamenlijk met sociale partners en andere maatschappelijke organisaties ervoor te zorgen dat alle mensen in dit land als volwaardige burgers mee kunnen doen aan onze samenleving. Het kabinet is tevens voornemens extra aandacht te schenken aan gezinnen met kinderen, werkenden met een laag inkomen en ouderen met een klein pensioen.

Het is vooralsnog niet duidelijk op welk onderdeel het voorzitterschap het debat wil focussen. De Nederlandse interventie zal langs de bovengenoemde lijnen gehouden worden, waarbij met name de positie van alleenstaande ouders met afhankelijke kinderen zal worden belicht.

Jeugdgarantie

Het Ierse voorzitterschap zal ernaar streven tijdens de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 28 februari a.s. de tekst over de aanbeveling tot een jeugdgarantie aan te laten nemen. Het voorzitterschap hoopt dat agendering en bespreking ervan tijdens deze Informele Raad hieraan zal bijdragen. De aanbeveling voor een jeugdgarantie vraagt de lidstaten ervoor te zorgen dat alle jongeren tot de leeftijd van 25 jaar binnen vier maanden nadat zij het formele onderwijs hebben verlaten of werkloos zijn geworden, een goede baan, voortgezet onderwijs, een plaats in het leerlingstelsel of een stage krijgen aangeboden.

Zoals in het BNC-fiche over het jeugdwerkgelegenheidspakket is verwoord, steunt Nederland het doel dat de jeugdgarantie nastreeft. Het probleem van jeugdwerkloosheid in een aantal lidstaten is zodanig dat Europese aandacht om de bestrijding hiervan tot prioriteit te verheffen gerechtvaardigd is. Nederland ziet de jeugdgarantie als inspanningsverplichting die ervoor zorgt dat lidstaten maatregelen nemen om de jeugdwerkloosheid te bestrijden.

Wel benadrukt het kabinet dat arbeidsmarktbeleid en de vormgeving van het stelsel van sociale zekerheid vooral een nationale aangelegenheid zijn. Het kabinet stelt daarom ook als voorwaarde bij de aanbeveling dat lidstaten de volledige vrijheid houden op het terrein van jeugdwerkgelegenheid om de jongerengarantie door nationaal beleid invulling te geven. Ook mag de jeugdgarantie niet leiden tot extra uitgaven voor de rijksbegroting of een extra afdracht in de richting van de EU.

Ten slotte is het kabinet van mening dat in een aanbeveling meer de nadruk moet worden gelegd op de eigen verantwoordelijkheid van jongeren. Naast een inspanning van de overheid, dienen jongeren vooral ook zelf actief op zoek te zijn naar een passende opleiding of baan. Bovendien moet voorkomen worden dat een jeugdgarantie leidt tot een prikkel voor lidstaten te zoeken naar tijdelijke oplossingen, die veelal niet zullen leiden tot een duurzame verhoging van de arbeidsparticipatie onder jongeren. Het voorstel doet niet af aan de noodzaak voor veel lidstaten om structurele hervormingen door te (blijven) voeren om de huidige problemen op de arbeidsmarkt aan te pakken.

Wat betreft het krachtenveld kan worden gesteld dat alle lidstaten in algemene zin positief zijn over de doelstelling van de jeugdgarantie.

Rol van publieke diensten van arbeidsbemiddeling

Het is onduidelijk wat de aard van de bespreking is van dit onderwerp. Het voorzitterschap zal nog een notitie terzake verspreiden. De verwachting is dat het zal gaan om de effectiviteit van de publieke diensten voor arbeidsbemiddeling. Daarbij speelt benchmarking van publieke diensten voor arbeidsbemiddeling een belangrijke rol.

Op Europees niveau participeert het UWV namens Nederland in een werkgroep van publieke diensten voor arbeidsbemiddeling die zich bezig houdt met de effectiviteit van publieke re-integratie, de Public Employment Services (PES) Benchmarking Group. Nederland was in 2002 een van de initiatiefnemers hiervan. Momenteel nemen 21 lidstaten op vrijwillige basis deel. De Benchmark maakt een systematische vergelijking (met database) van de prestatie van de uitvoeringsorganisaties met het doel deze prestaties met elkaar te vergelijken, trends te verklaren, van elkaar te leren en goede voorbeelden uit te wisselen die de prestaties kunnen verbeteren.

Data die vergeleken worden hebben onder meer betrekking op transitie van werkloosheid naar werk, transparantie van de arbeidsmarkt, het vervullen van vacatures en tevredenheid van werkzoekenden en werkgevers. De Commissie hecht grote waarde aan transparantie van data (kwantitatief en kwalitatief) die inzicht kunnen verschaffen in de bijdrage van de Publieke Arbeidsvoorzieningsorganisaties kunnen leveren aan de EU2020 doelstellingen.

Nederland hecht aan de deelname aan de PES Benchmarking Group. De vergelijking van prestaties en het uitwisselen van goede voorbeelden is zinvol. Wel benadrukt het kabinet dat de invulling van de rol van de publieke arbeidsvoorziening een aangelegenheid is van de lidstaten.

Naar boven