21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 438 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 13 juli 2018

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 3 juli 2018 over de informele Raad voor Concurrentievermogen op 16 en 17 juli 2018 (Kamerstuk 21 501-30, nr. 437).

De vragen en opmerkingen zijn op 5 juli 2018 aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 12 juli 2018 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Diks

Adjunct-griffier van de commissie, Kruithof

Vragen en antwoorden

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de diverse agendapunten. Hierbij hebben zij enkele opmerkingen en vragen.

De leden van de VVD-fractie nemen met instemming kennis van de focus van het kabinet op de inzet op kunstmatige intelligentie (AI), zoals in de geannoteerde agenda voor de informele Raad voor Concurrentievermogen op 16 en 17 juli 2018 wordt aangegeven. Deze leden lezen dat het kabinet zich inzet voor het bieden van voldoende experimenteerruimte om innovatieve toepassingen, onder andere op het gebied AI, te kunnen testen in de praktijk. Het creëren van experimenteerruimte is van cruciaal belang om innovaties in een vroeg stadium in Europa en Nederland te laten ontwikkelen. Hoe gaat de Staatssecretaris zich hiervoor inzetten tijdens de informele Raad voor Concurrentievermogen en hoe vult de Staatssecretaris deze ambitie op nationaal niveau in?

De leden van de VVD-fractie wijzen, in navolging van het kabinet en de Europese Commissie, op het belang van een wetgevend kader dat voldoende ruimte biedt voor innovatie. Deze leden vragen daarbij om niet alleen aandacht te geven aan aansprakelijkheidswetgeving. Nadrukkelijk en continu zou gekeken moeten worden naar mogelijke belemmeringen die een rem zetten op schaalbaarheid van ontwikkelingen. Zij vragen de Staatssecretaris dit in te brengen en voor te stellen ook op dat punt partnerschappen aan te gaan.

In het Regeerakkoord is afgesproken dat de mogelijkheden voor wettelijke experimenteerruimte worden vergroot. De Minister voor Rechtsbescherming heeft dit recent nader uitgewerkt in een brief aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 34 775 VI, nr. 114). Het kabinet gaat het bestaande kader voor experimenteerwetgeving in de Aanwijzingen voor de regelgeving verruimen. Dit zal naar verwachting begin 2019 in werking treden. Tevens zal via het Integraal Afwegingskader (www.naarhetiak.nl) een stappenplan beschikbaar komen om wetgevingsjuristen en beleidsmakers te helpen om bij concrete wensen tot experimenteren, zoals innovaties, snel de meest geschikte aanpak te kiezen. Ook zal het kabinet een loket inrichten waar ondernemers mogelijke belemmeringen in beleid en wet- en regelgeving kunnen melden. Het plan is om dit loket aan te sluiten op het bestaande programma Ruimte in Regels, zodat er voor ondernemers één herkenbaar (digitaal) loket is voor het melden van belemmeringen in wet- en regelgeving voor innovatie.

Ik zal in de Raad aangeven dat experimenteerruimte belangrijk is voor innovatie en zal te zijner tijd de Nederlandse ervaring met het onderwerp delen in Europa.

De leden van de VVD-fractie vragen naar aanleiding van het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen van 28 en 29 mei 2018 naar de appreciatie van de Staatssecretaris van het krachtenveld voor de door Nederland gewenste verbeteringen op het voorstel voor een Richtlijn Auteursrechten in de Digitale interne markt. Welke andere mogelijkheden ziet de Staatssecretaris om dit voorstel te verbeteren zodat platforms van wie in redelijkheid niet kan worden verwacht dat zij maatregelen treffen om te voorkomen dat gebruikers daarop auteursrechtelijk beschermd materiaal uploaden (bijvoorbeeld in de vorm van memes of GIF’s), voldoende rechtszekerheid wordt geboden?

Nederland heeft tijdens de onderhandelingen over het voorstel voor een richtlijn inzake auteursrecht in de digitale eengemaakte markt gestreefd naar een juist evenwicht tussen de gerechtvaardigde belangen van rechthebbenden van beschermde prestaties enerzijds en de evenzeer gerechtvaardigde belangen van gebruikers van beschermde prestaties (waaronder platforms) anderzijds. De Nederlandse regering betwijfelt of dat juiste evenwicht ook in artikel 13 is gevonden en heeft daarom niet voor de in Coreper vastgestelde algemene oriëntatie gestemd.

Artikel 13 is gericht op het dichten van de zogenaamde «value gap». Daarmee wordt bedoeld dat rechthebbenden, zodra hun beschermde prestaties worden openbaar gemaakt door gebruikers van online content sharing service providers (zoals YouTube), de mogelijkheid krijgen daarvoor toestemming te verlenen aan de provider en daaraan de voorwaarde van een vergoeding te verbinden. Als geen toestemming is verkregen moet de provider, waar mogelijk, middelen inzetten waaronder zogenaamde «content recognition technologies». Daarmee wordt voorkomen dat zonder toestemming van de rechthebbende beschermde prestaties worden openbaar gemaakt. Nederland heeft er met onder andere Duitsland, België en Finland voor geijverd kleine platforms helemaal buiten de reikwijdte van artikel 13 te laten vallen. In het huidige voorstel zijn kleine platforms niet gehouden tot het instellen van de verplichting tot filteren als dat te duur is of anderszins disproportioneel. Dat vergt een beoordeling van zaak tot zaak en biedt volgens de voornoemde lidstaten met inbegrip van Nederland niet de gewenste rechtszekerheid.

Op 5 juli jl. heeft de meerderheid van het Europees Parlement, mede op grond van de door de Commissie Juridische Zaken vastgestelde versie van artikel 13, gestemd voor verwerping van het voorstel van de parlementaire commissie Juridische Zaken van 20 juni jl. om de onderhandelingen te beginnen. De herziening wordt nu doorgeschoven naar de volgende plenaire vergadering in september. Er kunnen dan nieuwe amendementen worden ingediend en er zal over de herziening gedebatteerd en gestemd worden. De Nederlandse regering spreekt de hoop uit dat het Europees Parlement haar tekst zal aanpassen, waardoor tijdens de onderhandeling met Europese Commissie en EU-landen toch tot een meer gebalanceerd artikel 13 kan worden gekomen.

De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat in het kader van het debat onderzoek en innovatie in relatie tot het volgend Meerjarig Financieel Kader (MFK) Eurocommissaris Gabriel voor begin 2019 een pilot aankondigde voor het intensiveren van disruptieve innovatie. Deze leden horen graag meer over deze pilot en vragen de Staatssecretaris of zij Nederland naar voren willen schuiven om hieraan deel te nemen.

Het stimuleren van disruptieve, markt-creërende innovatie was een belangrijk discussiepunt in de aanloop naar het negende kaderprogramma om de impact van investeringen te vergroten en daarmee de concurrentiekracht van Europa (Kamerstuk 21 501-30, nr. 418 en 419). Het vormt inmiddels onderdeel van Horizon Europe, het voorstel voor het kaderprogramma 2021–2027 dat 7 juni jl. werd gepresenteerd door de Commissie. Het stimuleren van deze vorm van innovatie zal verlopen via een Europese Innovatieraad (EIC). Om ervaring op te doen loopt er thans onder Horizon 2020 een EIC pilot waar diverse instrumenten onder vallen. Het gaat o.a. om het mkb instrument gericht op internationaal georiënteerde innovatieve bedrijven en EIC-prijzen die tot doel hebben om oplossingen te realiseren voor maatschappelijke uitdagingen. Er is aan diverse bedrijven subsidie toegekend, waaronder ook aan Nederlandse mkb-ers, start-ups en scale-ups voor een bedrag van 20 mln. euro (7,8% van het beschikbare budget).

De Europese Commissie heeft aangegeven de EIC pilot in 2019 te willen intensiveren. De verwachting is dat Nederlandse mkb-bedrijven, start-ups en scale-ups goed de weg weten te vinden naar deze pilot. Informatievoorziening aan Nederlandse deelnemers, waaronder het bedrijfsleven, en ondersteuning van aanvragers verloopt via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). RVO is nationaal contactpunt voor het kaderprogramma en stimuleert in opdracht van EZK en andere departementen de Nederlandse deelname aan Horizon 2020.

De leden van de VVD-fractie stellen aan de hand van het fiche over de mededeling en richtlijn ter verbetering van de handhaving en modernisering van de regels voor consumentenbescherming in de Europese Unie vast dat het kabinet op hoofdlijnen het voorstel steun om te zorgen voor meer transparantie voor consumenten op online marktplaatsen en de uitbreiding van de consumentenbescherming bij digitale diensten. Deze leden steunen het kabinet in de wens onnodige drempels weg te halen voor bedrijven onder de voorwaarde dat dit geen afbreuk doet aan de bescherming van consumenten. Zij vragen de Staatssecretaris op het punt uit het voorstel om doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties voor grensoverschrijdende overtredingen te creëren wederom te wijzen op een goede handhaving, om te voorkomen dat er toch een ongelijk speelveld is tussen landen. Graag zouden deze leden met betrekking tot dit punt willen vragen hoe de samenwerking in het kader van de handhaving tussen Europese toezichthouders kan worden verbeterd.

Ik blijf tijdens de onderhandelingen over de richtlijn wijzen op het belang van goede handhaving om een ongelijk speelveld tussen landen voorkomen. Consumententoezichthouders binnen de EU werken sinds 2006 samen op basis van de CPC-verordening (Consumer Protection Cooperation, Vo. (EG) 2006/2004). In 2014 is deze verordening geëvalueerd en op 17 januari 2018 is de herziene verordening (Vo. (EU) 2017/2394) in werking getreden die vanaf 17 januari 2020 van toepassing is. De herziene CPC-verordening versterkt onder andere het mechanisme voor wederzijdse bijstand bij grensoverschrijdende inbreuken en het samenwerkingsmechanisme tussen toezichthouders uit lidstaten onderling en met de Europese Commissie bij wijdverbreide inbreuken. Deze nieuwe verordening zal in belangrijke mate bijdragen aan verbetering van de samenwerking tussen Europese toezichthouders.

De leden van de VVD-fractie steunen ten aanzien van het fiche over de «Mededeling naar een gemeenschappelijke Europese gegevensruimte» het kabinet in de verwelkoming van de inzet van de Europe Commissie om de Europese data-economie en data-gedreven innovatie verder te versterken. Vanzelfsprekend delen deze leden de mening van het kabinet dat privacybescherming een belangrijk aandachtspunt is, waaronder het naleven van waarborgen van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).

Zij vragen de Staatssecretaris evenwel om daarbij oog te houden voor eventuele praktische problemen van toepassing van de AVG op het stimuleren van data-delen. Deze leden vragen de Staatssecretaris tevens om inzicht te vragen in eventuele negatieve gevolgen van het voorstel voor de e-privacy verordening op het delen van data – en daarmee samenhangende toekomstige innovaties – en om daarmee rekening te houden in het vervolg.

Voorts vragen zij de Staatssecretaris om de Europese Commissie te verzoeken in te gaan op de volgende suggestie: de AVG-evaluatie meenemen bij een verdere uitwerking van de e-privacy verordening, specifiek met het oog op het stimuleren van datadelen alsmede het ontwikkelen van kunstmatige intelligentie om eventuele negatieve gevolgen vroegtijdig in kaart te brengen en daar waar nodig het voorstel voor die verordening te kunnen verbeteren.

De onderhandeling over de e-privacy-verordening zijn inmiddels al meer dan anderhalf jaar aan de gang. Ik vind het bovenal van belang dat er nu snel een gemeenschappelijk standpunt van de Raad komt. Tijdens deze onderhandelingen heeft Nederland diverse malen aangegeven het belangrijk te vinden dat er een goede balans is tussen bescherming van de privacy en het communicatiegeheim enerzijds en ruimte voor innovatieve diensten anderzijds. Naar mijn opvatting is in het huidige voorstel zoals dat is geformuleerd door het voorzitterschap deze balans gevonden. Voor wat betreft de verhouding met de AVG deel ik de opvatting dat het goed is om in het kader van kunstmatige intelligentie maar ook daarbuiten goed te kijken naar eventuele lessen die uit de ervaringen met de AVG worden getrokken.

De leden van de VVD-fractie stellen met het oog op het fiche over de Mededeling Kunstmatige intelligentie voor Europa vast dat het kabinet het belang benadrukt van het scheppen van ethische en juridische randvoorwaarden omtrent AI-ontwikkelingen. Deze leden ondersteunen het standpunt dat kunstmatige intelligentie op een veilige, verantwoorde en ethische manier moet worden toegepast. Daarnaast is het van belang dat de randvoorwaarden, die tegen de mogelijke risico’s van AI moeten beschermen, geen rem vormen voor toekomstige AI-kansen. Deze leden zien de informele Raad, mede dankzij de plenaire openingssessie over kansen van AI, als een geschikt moment om de nadruk op kansen van AI te leggen en verzoeken het kabinet dit te doen.

De leden van de VVD-fractie vragen naar aanleiding van het fiche over de Verordening inzake relatie tussen platforms en bedrijven het kabinet om te bevorderen dat de diversiteit van de digitale economie – te weten het enorme verschil in omvang van bestaande en nieuwe platforms – nog meer wordt meegenomen in het voorstel.

De effecten op kleine en nieuwe platforms hebben mijn aandacht tijdens de onderhandelingen. Ik wil voorkomen dat het voorstel het voor nieuwe platforms lastiger maakt de markt te betreden. Dit zou op bepaalde punten meer aandacht kunnen hebben in het voorstel, bijvoorbeeld door kleine platforms uit te zonderen van de verplichting te verwijzen naar één of meer externe bemiddelaars (zie ook onderstaande beantwoording van de vraag van het CDA hierover).

In het voorstel lezen de leden van de VVD-fractie dat platforms onderdelen van hun algoritme dat de zoekresultaten tot stand brengt op moeten nemen in de algemene voorwaarden. Het kabinet geeft aan dat de algoritmen van platforms constant in ontwikkeling zijn. Dit zou om een voortdurende aanpassing van de algemene voorwaarden vragen. Deze leden delen de mening van het kabinet dat dit een onwerkbare situatie oplevert. Op welke wijze denkt de Staatssecretaris dit punt inhoudelijk te kunnen verbeteren? Wat is de inschatting van het krachtenveld op dit punt?

Een inhoudelijke verbetering zou kunnen zijn dat platforms in hun algemene voorwaarden verwijzen naar een plek op hun site waar een actuele beschrijving van de volgorde van zoekresultaten staat. De belangrijkste parameters van de volgorde van de zoekresultaten staan dan niet meer in de algemene voorwaarden zelf. Gevolg is dat een wijziging in de parameters niet telkens tot een wijziging in de algemene voorwaarden leidt, met een kennisgevingsperiode van minimaal vijftien dagen voordat de wijziging in kan gaan tot gevolg. Dit houdt het belang van transparantie in de belangrijkste parameters van de zoekresultaten in stand, maar verbetert de praktische uitvoerbaarheid. Het krachtenveld over dit specifieke artikel is in het huidige stadium nog lastig in te schatten. In generieke zin steunen de meeste lidstaten het belang van transparantie over de volgorde van zoekresultaten. Wel is een aantal lidstaten kritisch over de praktische uitvoerbaarheid van het artikel.

De leden van de VVD-fractie zetten in bredere zin vraagtekens bij het effect dat de aanvullende transparantievereisten op het speelveld kunnen hebben. De administratieve druk om te kunnen voldoen aan mogelijk stringente transparantievereisten is relatief zwaar voor kleine, startende platforms. Deelt de Staatssecretaris de mening dat dit tot drempels voor toetreding tot de markt kan leiden? Zo ja, is de Staatssecretaris bereid zich tijdens de onderhandelingen in te spannen voor transparantievereisten met een zo laag mogelijke administratieve en financiële last voor de platforms?

Stringente transparantievereisten kunnen het inderdaad voor kleine platforms lastiger maken om met grote spelers te concurreren en kunnen het voor nieuwe platforms lastiger maken om de markt te betreden. Ik vind het dan ook belangrijk dat met name voor deze platforms het voorstel geen onnodige barrières opwerpt. Maar ook in algemene zin zal ik, zoals ik ook in het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 2579) heb aangegeven, mij er tijdens de onderhandelingen voor inspannen dat de transparantievereisten tot beperkte lasten voor platforms leiden. Te hoge uitvoeringskosten kunnen namelijk een beperking zijn van de voordelen die platforms voor zakelijke gebruikers en consumenten hebben.

Het valt de leden van de VVD-fractie op dat platforms de helft van de kosten voor geschilbeslechting voor hun rekening moeten nemen, ook als de ondernemer zich evident niet aan de voorwaarden heeft gehouden. Deze leden vinden dit onwenselijk. Het kan bovendien tot een enorme kostenpost leiden, die vooral kleine platforms moeilijk kunnen dragen. Zij juichen het toe dat Nederland dit probleem adresseert in de onderhandelingen.

De leden van de VVD-fractie constateren in het fiche over de mededeling «Een Europese detailhandel die past bij de 21ste eeuw» dat het kabinet verbaasd is over de score middelmatig in de «restrictiveness indicator» op het gebied van regelgeving omtrent de vestiging van retailbedrijven en aangeeft de motivering van de Europese Commissie hiervoor onduidelijk te vinden. Deze leden vinden het belangrijk dat bedrijven zich gemakkelijk kunnen vestigen en dat ondernemers hierbij zo min mogelijk last hebben van regels. Zij lezen dat het kabinet in gesprek gaat met de Europese Commissie om inzicht in het oordeel te krijgen. De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris bereid is om na dit gesprek de motivering met de Kamer te delen en een oordeel over de motivering te geven.

Zodra het gesprek met de Europese Commissie heeft plaatsgevonden, zal ik de uitkomsten en het Nederlandse oordeel daarover uiteraard met uw Kamer delen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben de volgende vragen en opmerkingen voor het schriftelijk overleg ter voorbereiding op de Raad voor Concurrentievermogen op 16 en 17 juli 2018.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda. Deze leden vinden het bijvoorbeeld goed dat de Staatssecretaris op de Raad voor Concurrentievermogen zal bedrukken dat digitalisering en AI ook nieuwe kansen en uitdagingen creëren voor het midden- en kleinbedrijf dat Nederland zich inzet voor betere digitale geletterdheid en praktische vaardigheden van leerlingen, studenten en werknemers en het kabinet zich blijft inzetten op focus op excellentie en impact bij het nieuwe Kaderprogramma voor Onderzoek en innovatie.

De leden van de CDA-fractie lezen in het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen van 28 en 29 mei 2018 dat de uitkomsten en initiatieven van de conferenties over toerisme aan bod kwamen. Kan de Staatssecretaris aangeven wat hierover is uitgewisseld en wat Nederland hierbij heeft ingebracht?

Het voorzitterschap gaf tijdens Raad in een diversenpunt een terugkoppeling van een aantal bijeenkomsten over toerisme. Hierin werd gewezen op de doelstelling om Europa een aantrekkelijke reisbestemming te maken en het belang van toerisme voor een duurzame economie. Er werd door Nederland niet geïntervenieerd.

De leden van de CDA-fractie hebben vragen over AI dat zowel in de geannoteerde agenda wordt genoemd, alsook uitgebreid aan bod komt in het BNC-fiche Mededeling Kunstmatige intelligentie voor Europa (Kamerstuk 22 112, nr. 2578). Het spreekt deze leden aan dat in het fiche ook wordt gesproken over Nederlandse waarden en normen, ethiek, publieke waarden en belangen en het treffen van voorbereidingen van sociaaleconomische veranderingen. Deze leden lezen in het fiche dat het Platform voor de InformatieSamenleving (ECP) samen met de wetenschap, het bedrijfsleven en de overheid een vrijwillige ethische code voor AI gaat ontwikkelen. Op pagina 5 van dit fiche staat ook dat deze code mogelijk als input kan dienen van de Europese code en een eventuele mondiale code. Zou de Staatssecretaris hier nader op in kunnen gaan en hoe schat de Staatssecretaris in dat dit proces zich gaat ontwikkelen?

ECP|Platform voor de InformatieSamenleving is bezig om samen met de wetenschap, het bedrijfsleven en de overheid een vrijwillige gedrags- ofwel ethische code te ontwikkelen voor AI. Naar verwachting is deze code dit najaar gereed.

De Europese Commissie heeft 52 experts aangewezen voor de nieuwe expertgroep AI. Deze groep gaat onder meer een ethische code opstellen. Naar verwachting is deze code eind dit jaar gereed, en zal begin 2019 gepresenteerd worden aan de Europese Commissie. Daarnaast is de Europese AI Alliance en het bijbehorende online platform gelanceerd. Iedereen die geïnteresseerd is in AI kan hier aan meedoen. Uit het netwerk van ECP nemen hier ook partijen aan deel. De Europese AI Alliance geeft input aan de expertgroep, en kan ook reageren op de voorgestelde ethische code van de expertgroep via een consultatie en workshops.

Deze leden lezen verder dat het kabinet voornemens is de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) te vragen om de impact van AI op publieke belangen onderzoeken. Is de adviesvraag inmiddels ingediend en heeft de Staatssecretaris een inschatting wanneer het onderzoek verschijnt?

De adviesaanvraag is ingediend bij de WRR en de WRR heeft in reactie hierop aangegeven dat zij het onderzoek zal uitvoeren. De WRR heeft nog niet aangegeven wanneer het onderzoek naar verwachting zal worden afgerond.

Hoe staat het met de door de Europese Commissie aangekondigde expertgroep over aansprakelijkheid en nieuwe technologieën waar in het fiche over gesproken wordt?

De expertgroep van de Europese Commissie bestaat uit twee groepen. De eerste groep wordt gevormd door lidstaten en stakeholders. Deze groep buigt zich over de vraag of de EU-richtlijn productaansprakelijkheid uit 1985 geschikt is voor de toepassing op nieuwe technologieën. De tweede groep bestaat uit wetenschappers en beoordeelt het aansprakelijkheidsrecht van de lidstaten en de EU in het licht van nieuwe technologieën. De eerste groep kwam voor het eerst bijeen in juni. Nederland heeft hieraan deelgenomen en vraagt voor de volgende bijeenkomsten in het bijzonder aandacht voor de toepassing van het aansprakelijkheidsrecht op software. De Commissie plant tot en met de eerste helft van 2019 nog verschillende expertbijeenkomsten. Medio 2019 publiceert zij een rapport over aansprakelijkheid en onder meer Artificial Intelligence, Internet of Things en robotica. Het rapport zal mede worden gebaseerd op de uitkomsten van de expertbijeenkomsten.

Verder leden deze leden dat zowel China als de Verenigde Staten er naar schatting $ 30 miljard per jaar wordt geïnvesteerd in AI-onderzoek en toepassing. Is dit een risico voor Nederland en de Europese Unie?

Om de kansen van digitalisering te benutten en antwoorden te geven op deze vragen moeten Nederland en Europa vooroplopen met digitalisering. Met onderzoek, met experimenten en met het toepassen van nieuwe technologie. Op die manier versterken we het Nederlands verdienvermogen, kunnen we beter richting geven aan de technologische ontwikkelingen en zetten we vol in op de economische en maatschappelijke kansen van digitalisering. Het is dus belangrijk dat Nederland samen met Europa voldoende investeert om tot de koplopers van digitale technologie te blijven horen en niet achterblijft ten opzichte van China en de Verenigde Staten.

Het kabinet ziet in de voorgestelde maatregelen van de Commissie een adequaat kader voor de versterking van AI-onderzoek en innovatie in Europa. Daarnaast worden in Nederland de mogelijkheden onderzocht voor een PPS-programma op het gebied van AI, waarmee het kabinet kennis over techniek, toepassingen en de menselijke factor wil ontwikkelen.

Deze leden lezen dat China en de Verenigde Staten een andere insteek hebben dan de meer mensgeoriënteerde aanpak van de Europese Unie. Wat is het grootste verschil en hoe kijkt de Staatssecretaris aan tegen deze andere aanpak?

De aanpak van de Europese Unie verschilt van de insteek van China en de Verenigde Staten in uitgangspunten op het gebied van onder andere privacy en ethiek. Zo wordt er in Europa gewerkt aan een ethische code gebaseerd op grondrechten zoals het discriminatieverbod en het recht op privacy. De -in de EU geldende- Algemene Verordening Gegevensbescherming biedt een sterk kader rondom privacy. Het kabinet is een groot voorstander van het op verantwoorde wijze verzilveren van de kansen van AI, zoals bijvoorbeeld de mogelijkheden om maatschappelijke vraagstukken te beantwoorden.

De leden van de CDA-fractie vinden het verstandig dat bij de verordening inzake de relatie tussen platforms en bedrijven met speciaal oog voor gekeken naar het kleinbedrijf om te voorkomen dat zij door nieuwe regels met hoge lasten worden opgescheept. Deze leden lezen dat het kleinbedrijf is uitgezonderd van de verplichting om een systeem voor geschillenbeslechting te hebben omdat aan dit deel van de verordening de grootste kosten zijn verbonden. Zij lezen verder dat een uitzondering voor het kleinbedrijf niet geldt voor de verplichting om te verwijzen naar externe bemiddelaars. Zou de Staatssecretaris dit laatste kunnen toelichten en vindt de Staatssecretaris dit verstandig?

Artikel 10 van het voorstel geeft aan dat platforms in hun algemene voorwaarden één of meer externe bemiddelaars moeten aanwijzen waarmee zij bereid zijn te werken. Dit artikel geldt in tegenstelling tot de verplichting een intern klachtafhandelingssysteem te hebben (artikel 9) ook voor kleine platforms. Ik vind dat niet verstandig. Gevolg zou namelijk kunnen zijn dat bij kleine platforms een geschil eerder bij een externe bemiddelaar komt, met hogere kosten voor het platform tot gevolg. Dit zou er ook toe kunnen leiden dat kleine platforms alsnog een intern klachtenafhandelingssysteem gaan opzetten, waardoor de uitzondering voor interne geschillenbeslechting in de praktijk weinig effectief zal zijn. Ik zal me daarom inzetten om dit onderdeel van het voorstel te laten wijzigen.

Is het volgens de Staatssecretaris verstandig dat ook hele kleine platforms die soms slechts alleen lokaal actief zijn gaan vallen onder de verordening?

De gevolgen voor dit soort kleine platforms hebben mijn aandacht. Ik wil voorkomen dat het voorstel het lastiger maakt voor dergelijke platforms om met de grotere platforms te kunnen concurreren. In dat kader vind ik het een goede stap dat kleine platforms zijn uitgezonderd van de verplichting een intern klachtenafhandelingssysteem te hebben, omdat daar de meeste uitvoeringskosten zitten. De lasten als gevolg van transparantievereisten zoals die nu in het voorstel zijn vormgegeven zijn volgens de Commissie beperkt, waardoor de noodzaak van een uitzondering voor kleine platforms daar minder noodzakelijk is. Maar ook bij de transparantievereisten zal ik aandacht blijven houden voor de effecten op kleine platforms.

De leden van de CDA-fractie vragen verder hoe de Staatssecretaris aankijkt tegen het verbieden van de zogenaamde pariteitsclausules. Door deze clausules mogen horeca ondernemers via hun eigen websites geen lagere prijzen of extra service bieden aan de gast. Wat zijn de voor- en nadelen indien deze clausules zouden worden verboden? Klopt het dat recent in België een verbod is aangenomen voor smalle pariteitsclausules voor de hotelsector? Zo ja, hoe kijkt de Staatssecretaris naar deze ontwikkeling?

We hebben tijdens het AO en VAO Marktwerking en Mededinging op respectievelijk 8 februari (Kamerstuk 24 026, nr. 428) en 22 februari (Handelingen II 2017/18, nr. 56, herdruk) uitvoerig over de smalle pariteitsclausule gesproken. Destijds heb ik de verschillende effecten van de clausule geschetst. Prijsclausules maken het enerzijds moeilijker om op prijs te concurreren met het platform en beperken daarmee de vrijheid in prijsstelling. Aan de andere kant voorkomen de clausules dat ondernemers gratis profiteren van het platform doordat ze profiteren van het grote bereik via een platform en de uiteindelijke transactie tegen een lagere prijs op de eigen website laten verlopen.

De leden Alkaya (SP) en Moorlag (PvdA) hebben tijdens het VAO een motie ingediend waarin de regering verzocht is te onderzoeken of van de smalle pariteitsclausule marktverstorende effecten uitgaan in de onlinemarkt voor aan huis bezorgde maaltijden (Kamerstuk 24 036, nr. 421). Ik laat daarom momenteel onderzoek verrichten naar de effecten van de smalle pariteitsclausule. Ik verwacht uw Kamer in de tweede helft van dit jaar over de uitkomsten van het onderzoek en over eventuele vervolgstappen te kunnen informeren. In het onderzoek zullen voor zover bekend ook de effecten van een verbod in andere lidstaten (Frankrijk, Italië en Oostenrijk) worden meegenomen. België is nog bezig met een wetsvoorstel om de smalle pariteitsclausule te verbieden.

Kan de Staatssecretaris verder aangeven of de verordening verbeteringen bewerkstelligt zodat een platform de communicatie tussen gast en ondernemer niet in de weg staat? Zo niet, zijn hierop extra maatregelen nodig?

De verordening legt geen eisen op wat betreft de data die gedeeld moeten worden door het platform, zoals de data die platforms over consumenten hebben. Wel zien de transparantievereisten in de verordening op dit aspect. De verordening regelt namelijk dat platforms vooraf inzichtelijk moeten maken voor ondernemers over welke data ze beschikking krijgen als ze actief worden op het platform. Het gaat hierbij onder andere om data die platforms over consumenten hebben.

Hoe kijkt de Staatssecretaris aan dat platforms zonder expliciete toestemming merknamen mogen gebruiken voor online marketing? Zegt de verordening hier iets over?

Voor het gebruik van beschermde merken bestaat specifieke wetgeving op zowel Benelux- als EU-niveau. Op basis van deze wetgeving kan een merkhouder optreden tegen ongeoorloofd merkgebruik.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie lezen in de geannoteerde agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen dat tijdens de Raad wordt gesproken over de invulling van het volgende meerjarig financieel kader. Deze leden lezen tevens dat Nederland tijdens de Raad zal interveniëren tijdens de discussie over de voorgestelde (deel)verordeningen over het gewijzigde MFK op basis van de inmiddels bekende (deel)verordeningen. Deze leden ontvangen in afwachting van de BNC-fiches graag een overzicht van de Staatssecretaris waarin zij de gevolgen van de wijzigingsvoorstellen voor het MFK uiteenzet.

Conform de geannoteerde agenda zal Nederland interveniëren aan de hand van de BNC-fiches over de Commissievoorstellen voor het Horizon Europe programma en voor de vormgeving van de Europese Structuur en Investerings (ESI)-fondsen per 2021. Deze BNC-fiches worden binnen de daarvoor afgesproken termijn aan de Kamer verzonden. De BNC-fiches over de vormgeving van de ESI-fondsen zijn op 9 juli jl. met de Kamer gedeeld (Kamerstuk 22 112, nr. 2628) Naar verwachting ontvangt u het BNC-fiche over het Horizon Europe programma op vrijdag 13 juli a.s. De BNC-fiches, die de gevolgen van de voorstellen in kaart zullen brengen, zullen daarmee voor de Raad voor Concurrentievermogen naar de Kamer verstuurd zijn.

De leden van de SP-fractie lezen in het fiche over de «new deal» voor consumenten dat de Europese Commissie concludeert dat de bestaande regels geschikt zijn voor consumentenbescherming, maar dat deze beter moeten worden toegepast en gehandhaafd. Tevens merken deze leden op dat desondanks de Europese Commissie toch het voornemen heeft om bestaande regels te moderniseren en lacunes in regelgeving op te vullen. Zij vragen in hoeverre de Staatssecretaris de eerdergenoemde conclusie deelt dat de bestaande regels geschikt zijn.

Deze leden zijn benieuwd hoe de Staatssecretaris in dit licht de uitspraak van de rechter beziet dat mobiele telefoons twee jaar na aanschaf niet meer van beveiligingsupdates hoeven te worden voorzien.

Deze leden twijfelen in dit licht aan de conclusie of de Europese instrumenten voor consumentenbescherming in dit geval afdoende functioneren en vragen de Staatssecretaris hoe zij deze zorg over zal brengen in de Raad en bij de Europese Commissie.

Ik ben het eens met de conclusie van de Commissie dat de bestaande regels voor consumentenbescherming over het algemeen aan hun doel beantwoorden. Het gaat om een breed pakket regels over bijvoorbeeld oneerlijke handelspraktijken, consumentenrechten en algemene voorwaarden, die bijdragen aan een eerlijke en transparante markt voor zowel consumenten als bedrijven. Zoals aangegeven in het BNC-fiche bleek uit de in 2017 uitgevoerde «fitness check» wel dat de regels beter moeten worden toegepast en gehandhaafd en dat er gebieden zijn waar het consumentenrecht van de EU kan worden gemoderniseerd. Dat laatste in het bijzonder in het licht van de digitale economie. Over het specifieke geval van beveiligingsupdates heb ik recentelijk Kamervragen (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 2597) van het lid Alkaya (SP) beantwoord. Ik heb daarbij aangegeven dat ik het belangrijk vind om de digitale veiligheid van producten zoals telefoons te bevorderen en dat dit reeds via verschillende initiatieven in gang is gezet. Ik verwijs graag naar mijn reactie op de vragen 5 en 6 van het lid Alkaya.

De leden van de SP-fractie lezen in het fiche over de verordening inzake de relatie tussen platforms en bedrijven dat indien platforms beperkingen aan ondernemers opleggen waaronder zij hun goederen of diensten via andere verkoopkanalen mogen aanbieden, platforms hiervoor redenen dienen aan te geven. Deze leden vragen de Staatssecretaris in hoeverre de verordening eisen stelt aan de redenen die platforms kunnen hebben om dergelijke beperkingen op te leggen of dat de verordening niet verder gaat dan een transparantievereiste. Indien dit laatste het geval is zijn deze leden benieuwd of op enige andere wijze de zogenaamde pariteitsclausules Europeesrechtelijk zijn ingeperkt.

Het doel van de verordening is om extra transparantie te creëren in de relatie tussen platforms en zakelijke gebruikers. Dat is ook hier de kern. Wanneer platforms beperkingen opleggen ten aanzien van het aanbieden van dezelfde goederen of diensten onder afwijkende voorwaarden via andere verkoopkanalen, zijn ze verplicht de redenen hiervoor op te nemen in de algemene voorwaarden. De verordening eist dat die redenen de belangrijkste economische, commerciële of juridische overwegingen voor die beperkingen omvatten. De verordening stelt verder geen inhoudelijke eisen aan die redenen.

De leden van de SP-fractie lezen in het fiche over de mededeling «Een Europese detailhandel die past bij de 21e eeuw» dat de Europese Commissie zich via een «restrictiveness indicator» wil uitspreken over de proportionaliteit van nationale en lokale wetten en regels en dat een economische behoefte-onderzoek is uitgesloten onder de dienstenrichtlijn. Deze leden zijn benieuwd hoe dit zich verhoudt tot de doelstelling om vitale binnensteden te realiseren, aangezien het verbieden van nóg een bakkerswinkel vanwege het gebrek aan economische behoefte in een straat juist kan leiden tot verminderde vitaliteit van de binnenstad.

Zij zijn tevens benieuwd welke plaats de verruiming van winkelopeningstijden in deze mededeling inneemt en wat de Nederlandse inzet op dit punt zal zijn. Deze leden willen hierbij benadrukken dat verruiming van openingstijden, zeker van verplichte openingstijden, kan leiden tot verschraling van het winkelaanbod doordat kleine zelfstandige winkeliers op het punt van het zeven dagen per week open zijn zelden kunnen concurreren met grote winkelketens.

Door het voeren van consistent en terughoudend ruimtelijk beleid zijn de Nederlandse binnensteden uitgegroeid tot waardevolle gebieden waar bewoners en bezoekers graag verblijven. Nu de fysieke detailhandel onder druk staat door de groei van online verkoop, grote delen van Nederland te maken hebben met krimp en vergrijzing en de consument niet alleen uit is op kopen, maar in bredere zin op zoek is naar leuke ervaringen, wordt van alle betrokkenen, overheden en marktpartijen, een stevige inzet gevraagd om de binnensteden toekomstbestendig en vitaal te houden. Dit belang wordt door de Europese Commissie onderkend en het realiseren van vitale binnensteden wordt expliciet genoemd als een legitieme reden om regels te hanteren richting detailhandel. Dit kunnen ruimtelijke ordeningsregels zijn die door de gemeente worden opgelegd. Het is van belang hierbij argumenten te hanteren die haken aan doelstellingen van maatschappelijk belang, zoals het al genoemde belang van de vitale binnenstad, of bijvoorbeeld milieubelangen. Deze regels dienen proportioneel te zijn in verhouding tot het gestelde doel.

De Nederlandse Winkelsluitingstijdenwet geeft op hoofdlijnen aan wanneer winkels in Nederland open mogen zijn, namelijk tussen 06.00 en 22.00 uur en op welke momenten winkels gesloten dienen te zijn (zondagen, enkele feestdagen als eerste Kerstdag en bijvoorbeeld na 19.00 uur bij Dodenherdenking). De wet geeft ruimte aan gemeenten om hiervan af te wijken en te bepalen dat winkels ook op andere momenten open mogen zijn. De gemeente kan winkels niet verplichten om op bepaalde momenten open te zijn. Winkeliers maken hierin hun eigen afweging. Een collectief van winkeliers kan, binnen de door de gemeenteraad vastgestelde openingstijden, afspraken maken over gezamenlijke openingstijden. Nieuwe toetreders kennen deze afspraken en zullen op het moment van toetreden tot het collectief hun afweging maken. Deze regering wil het eenzijdig wijzigen van openingstijden, door bijvoorbeeld een collectief, beperken. Winkeliers zijn slechts gebonden aan afspraken over openingstijden als daar expliciet mee is ingestemd. Een wetsvoorstel hiertoe zal voor het einde van het jaar aan de Raad van State worden aangeboden.

Naar boven