21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 274 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 november 2011

Hierbij bied ik u, mede namens de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de geannoteerde agenda aan voor de Raad voor Concurrentievermogen van 5 en 6 december 2011. De Raad zal bestaan uit een deel over interne markt en industrie, een onderzoeksdeel en een ruimtevaartdeel.

Tijdens het deel over interne markt en industrie wisselt de Raad naar verwachting zowel tijdens de lunch als in de Raad van gedachten over het unitaire octrooi en beoogt het voorzitterschap een gemeenschappelijke benadering aan te nemen over de koppeling van handelsregisters. Tevens neemt de Raad naar verwachting conclusies aan en houdt zij een gedachtewisseling over het Interne Marktforum dat begin oktober plaatsvond in Kraków (Polen). Daarnaast neemt de Raad conclusies aan over industriebeleid, impact assesments, en de douanesamenwerking met de landen uit het oostelijk partnerschap. Tenslotte informeert de Commissie naar verwachting de Raad over het nog uit te brengen voorstel voor concurrentievermogen en mkb en de verordening voor het waarnemingscentrum voor piraterij en namaak.

Tijdens het onderzoeksdeel wisselt de Raad naar verwachting van gedachten over het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (Horizon2020) en neemt zij conclusies aan over enkele gezamenlijke programmeringinitiatieven en onderzoeks- en innovatiepartnerschappen. Tenslotte beoogt het voorzitterschap een politiek akkoord te bereiken over de verlenging van het Euratom-programma voor 2012 en 2013. Het voorzitterschap heeft aangegeven de lunch tijdens het onderzoeksdeel te willen combineren met de Innovatietop die tegelijk met de Raad in Brussel plaatsvindt. Er is geen gedachtewisseling tijdens de lunch voorzien.

Tijdens het ruimtevaartdeel beoogt het voorzitterschap een oriëntatie aan te nemen over de toegevoegde waarde van ruimtevaart voor de veiligheid van Europese burgers.

Onder het punt diversen zullen het voorzitterschap, de Commissie en enkele lidstaten de Raad informeren over het voorstel voor normalisatie, het voorstel voor productharmonisatie, de resultaten van de informele ministeriële bijeenkomst over toerisme van 5-7 oktober jl., de conferentie over de implementatie van het lead-markets initiatief en de Europese Innovatiepartnerschappen van 26-27 oktober jl., Horizon2020, de mededeling over het GMES na 2014, de implementatie van de interne marktakte, het consumenten-scoreboard, de richtlijn verweesde werken, de verordening over de inzet van de douane tegen goederen verdacht van het schenden van intellectuele eigendomsrechten, een voorstel voor een richtlijn over alternatieve geschilbeslechting en voor een richtlijn over online geschilbeslechting, een voorstel voor communautaire actie op het consumentenbeleid, het cohesiebeleid, het strategische plan voor het Europees Innovatiepartnerschap voor actief en gezond ouder worden, de high-level groep over vereenvoudiging van deelname aan het 7de Kaderprogramma en het werkprogramma van het inkomende Deense voorzitterschap.

De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M. J. M. Verhagen

INTERNE MARKT EN INDUSTRIEDEEL

Unitair octrooi en rechtspraak verdragRaadsconclusies

De Raad zal een discussie voeren over de hoofdlijnen van de Verordening voor een unitair octrooi – mede in het licht van de informele triloog met het Europees Parlement – en het daarbij behorende ontwerp voor een rechtspraakverdrag (geschillenbeslechting). Het voorzitterschap heeft de laatste maanden hard gewerkt aan de twee onderdelen van dit dossier: het opstellen van een rechtspraakverdrag samen met de lidstaten en het bespreken van het voorstel voor een Verordening unitair octrooi in het kader van de informele triloog met het Europees Parlement. Doel van het voorzitterschap is om dit jaar grote stappen te zetten op beide onderdelen.

Ten aanzien van het voorstel voor een Verordening unitair octrooi stelt het Europees Parlement zich constructief op. Het Europees Parlement concentreert zich vooralsnog vooral op het verbeteren van de positie van het MKB en het gefaseerd invoeren van het stelsel. De gedachte daarbij is dat het unitair effect in werking treedt in die landen die ook het rechtspraakverdrag hebben kunnen ratificeren. De Raad zal naar verwachtingen spreken over de amendementen van het Europees Parlement.

In de Raad wordt naar verwachting ook verder gediscussieerd over de inrichting van het rechtspraakverdrag. De basis voor het rechtspraakverdrag wordt gevormd door de Raadsconclusies van december 2009 en houdt rekening met het advies van het Hof van Justitie eerder dit jaar. De Raad heeft op 29 september jl. op hoofdlijnen overeenstemming bereikt over de gevolgen die het advies van het Hof van Justitie heeft voor de juridische structuur van het octrooigerecht. Tijdens de komende Raad zijn de materiële aspecten van de octrooirechtspraak aan de orde. Dit betreft aspecten als de kwaliteit en benoeming van rechters, de verhouding tot elkaar van de verschillende divisies van het Gerecht en de financiering van het geheel. Hoewel ook daarmee goede vooruitgang wordt geboekt, zijn de discussies hierover nog niet afgerond.

Naar het zich nu laat aanzien zal het voorzitterschap aan de hand van papers een discussie op gang willen brengen over zowel de verordening (onderhandelingen met het Europees Parlement) als het rechtspraakverdrag. Deze discussie zal zoveel mogelijk moeten leiden tot gezamenlijke standpunten die verder kunnen worden uitgewerkt richting de afronding van dit dossier. De inhoud van deze papers is nu nog niet bekend. Hoewel duidelijk vooruitgang wordt geboekt, kan nog niet worden aangegeven op welke termijn een definitief akkoord kan worden bereikt.

Nederland is een groot voorstander van een spoedige totstandkoming van het unitair octrooi en geschillenbeslechting. Zeker in deze economische tijden is een doorbraak essentieel voor de versterking van het Europese economische groeivermogen. We zetten onze innovatieve bedrijven op achterstand met het huidige kostbare octrooisysteem dat we in Europa hebben. Een nieuw stelsel dat zo ingrijpend is voor het octrooistelsel moet tegelijkertijd wel zorgvuldig tot stand komen, zodat er sprake is van een kwalitatief goed en gebruiksvriendelijk systeem. Nederland benadrukt daarom het belang van zorgvuldigheid, naast voortvarendheid. Dat vragen ook de toekomstige gebruikers van het systeem.

Richtlijnvoorstel koppeling van ondernemingsregistersGemeenschappelijke benadering

Het voorzitterschap beoogt een gemeenschappelijke benadering over het richtlijnvoorstel koppeling van ondernemingsregisters. De Commissie heeft dit richtlijnvoorstel uitgebracht op 24 februari 2011. U bent over de kabinetsreactie geïnformeerd (TK nr. 22 112-1157).

Het voorstel voor koppeling van handelsregisters beoogt te komen tot een elektronisch platform voor communicatie tussen nationale ondernemingsregisters. Doel is de onderlinge uitwisseling van gegevens, die in nationale registers moeten worden opgeslagen op grond van Europese richtlijnen inzake vennootschapsrecht, te verbeteren en te vergemakkelijken. Het richtlijnvoorstel heeft geen gevolgen voor de wijze waarop de nationale registers worden gevoerd. De Commissie heeft benadrukt zo veel mogelijk gebruik te willen maken van het reeds bestaande (private) European Business Register (EBR). In dit register zijn 20 van de 27 lidstaten (waaronder Nederland) inmiddels aangesloten.

De onderhandelingen over het voorstel lopen nog. Alle lidstaten delen het doel om te komen tot betere uitwisseling van gegevens. Diverse lidstaten, waaronder Nederland, benadrukken het belang om bij deze koppeling gebruik te maken van de bestaande register, EBR. De aarzeling die een aantal lidstaten, die nog niet participeren in het EBR, had over het gebruik maken van het EBR zijn weggenomen. Net als Nederland achten diverse landen het van belang dat de lidstaten voldoende zeggenschap krijgen bij de uitwerking van het voorstel. Conform deze wens is in de conceptrichtlijn opgenomen dat de uitwerking zal worden geregeld door middel van uitvoeringshandelingen cf. artikel 291 van het Werkingsverdrag (comitologie).

Nederland onderschrijft de wenselijkheid van een betere koppeling van ondernemingsregisters. Overheidsinstanties en andere betrokken partijen stuiten in de praktijk namelijk vaak op een informatietekort, bijvoorbeeld waar het gaat om de actuele juridische status van vennootschappen met een dochteronderneming in een andere lidstaat. Europese regelgeving om tot de gewenste situatie te komen is onontkoombaar. Nederland beschikt over een modern en compleet handelsregister waarvan het ICT-systeem zonder problemen kan participeren in een Europees netwerk van registers. Nederland kan de gekozen aanpak voor het aansluiten bij het bestaande EBR en de inspraak voor lidstaten over de verdere uitwerking steunen. Door gebruik te maken van het reeds bestaande systeem kunnen de kosten voor Europa zeer beperkt worden gehouden.

Europees waarnemingscentrum voor namaak en piraterijVoortgangsrapportage

Mogelijk zal het voorzitterschap een voortgangsrapportage presenteren over de onderhandelingen over de verordening voor het Europese waarnemingscentrum voor namaak en piraterij. Dit voorstel maakt onderdeel uit van de strategie voor het verbeteren van het rechtskader voor intellectueel eigendom. Uw Kamer is middels een BNC–fiche over de kabinetsinzet op de deze mededeling geïnformeerd (TK 22 112, nr. 1195). De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is mede verantwoordelijk voor deze verordening.

De Commissie stelt voor het bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen – OHIM) te belasten met taken die verband houden met het waarnemingscentrum voor namaak en piraterij. Dit betreft bepaalde taken die verband houden met de handhaving van intellectuele eigendomsrechten, met inbegrip van het bijeenbrengen van vertegenwoordigers van de publieke en private sector die het Europees waarnemingscentrum voor namaak en piraterij zullen vormen. Dit centrum dient als platform voor de uitwisseling van informatie en het delen van best practices op het gebied van handhaving met als uiteindelijk doel het voorkomen van aanzienlijke schade veroorzaakt door namaak en piraterij aan de Europese economie en de gezondheid en veiligheid van Europese burgers. Intellectuele-eigendomsrechten spelen een vitale rol bij het ervoor zorgdragen dat de bedenkers/makers/producenten van die nieuwe producten een billijke beloning voor hun werk en investering krijgen. In de afgelopen 10 jaar is het aantal inbreuken op IE-rechten echter aanzienlijk toegenomen. Zo schatte de OESO in 2009 de schade aan de internationale handel veroorzaakt door namaak en piraterij in 2007 op USD 250 miljard. Om deze dreiging te adresseren is in 2009, op initiatief van de Raad en de Commissie, het Europees waarnemingscentrum voor namaak en piraterij in het leven geroepen. Dit waarnemingscentrum fungeert als expertisecentrum zonder rechtspersoonlijkheid en wordt beheerd door de Commissie. Bijna twee jaar na de oprichting constateert de Commissie echter dat het waarnemingscentrum, als gevolg van een gebrek aan financiële middelen en aan de capaciteiten/deskundigheid, met de huidige infrastructuur niet in staat is om effectief haar huidige doelstelling na te komen. Hierdoor kan het centrum ook niet met extra taken ter uitvoering van die doelstelling belast worden die noodzakelijk zijn voor de bestrijding van namaak en piraterij. Voorgesteld wordt daarom om OHIM te belasten met deze taken. Door het toevertrouwen daarvan aan een bestaand EU-agentschap heeft het waarnemingscentrum toegang tot expertise, middelen en financiering en kan het snel operationeel worden. Het voorstel creëert geen kosten voor de EU-begroting, de financiële middelen zullen volledig ten laste komen van het budget van OHIM.

In de ontwerp-verordening worden taken/activiteiten voor OHIM voorgesteld die in zes hoofdcategorieën kunnen worden ondergebracht:

  • het verbeteren van het inzicht in de reikwijdte en de gevolgen van inbreuken op IE-rechten en de waarde van intellectuele eigendom, evenals het bevorderen van de kennis over beste praktijken in de publieke en de particuliere sector ter bestrijding van inbreuken op IE-rechten, onder andere door het verzamelen van gegevens over de omvang van namaak en piraterij binnen de interne markt en het organiseren van vergaderingen van de vertegenwoordigers die als Observatorium bijeenkomen, van zijn subgroepen en andere deskundigen;

  • het bewustmaken van de bevolking van de gevolgen van inbreuken op IE-rechten;

  • het vergroten van de expertise van personen die betrokken zijn bij de handhaving van IE-rechten;

  • het vergroten van de kennis van technische instrumenten ter voorkoming en bestrijding van namaak en piraterij;

  • het verbeteren van de uitwisseling van informatie en best practices over de bescherming van IE-rechten tussen en met de overheden van de lidstaten die hierbij betrokken zijn en de private sector;

  • het bevorderen van samenwerking met en tussen deze overheden/nationale diensten die zich met intellectuele eigendom bezig houden;

  • het bevorderen van internationale samenwerking en het bieden van ondersteuning aan overheden van derde landen.

Het Observatorium zal zijn activiteiten jaarlijks vastleggen in een werkplan

Nederland acht de intellectuele eigendomsrechten van essentieel belang voor een concurrerende kennismaatschappij. Deze rechten staan borg voor billijke inkomsten uit investeringen en drijven daardoor innovatie en creativiteit aan. Voor veel grote bedrijven en de creatieve industrie zijn hun intellectuele eigendomsrechten een van hun meest waardevolle bedrijfsactiva en voor het MKB betekenen deze rechten bescherming van onroerende activa en toegang te krijgen tot opstartfinanciering en risicokapitaal. De consument heeft hier ook belang bij: door bijvoorbeeld de garantie die merken bieden op het gebied van kwaliteit, legaliteit en veiligheid, kan hij een vertrouwde keuze maken. Het is van belang om de schadelijke gevolgen van namaak en piraterij voor ondernemingen (economische schade) en consumenten (risico’s voor gezondheid en veiligheid) te bestrijden. Nederland is zich ervan bewust dat het hier een grensoverschrijdend fenomeen betreft en met wetgeving alleen de EU de strijd tegen namaak en piraterij niet kan winnen. Het is daarom belangrijk dat bij de bestrijding daarvan in Europa wordt samengewerkt en van elkaar wordt geleerd. Nederland staat positief tegenover de rol die het waarnemingscentrum bij de handhaving van intellectuele eigendomsrechten kan vervullen. Het onderbrengen van de taken van het waarnemingscentrum onder het OHIM zorgt ervoor dat er afdoende capaciteit en expertise kan worden opgebouwd. Nederland meent dat het waarnemingscentrum naast het verzamelen en uitwisselen van informatie een nuttige rol kan vervullen bij het samenbrengen van bij de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten betrokken publieke en private partijen. Tegelijkertijd moet de rolverdeling tussen deze private en publieke instanties daarbij bewaard blijven. In het bijzonder dient in het oog te worden gehouden dat het primair op de weg van rechthebbenden zelf ligt om verantwoordelijkheid te nemen voor het handhaven van de eigen intellectuele eigendomsrechten. Het waarnemingscentrum moet fungeren als een faciliterend platform voor iedereen die bij handhaving is betrokken, zonder dat hieruit dwingende handhavingspraktijken voortvloeien.

Nederland steunt de in de ontwerpverordening voorgestelde taken/activiteiten voor OHIM. Nederland acht het daarbij van belang dat de nadruk met name ligt op het belang van het verzamelen en uitwisselen van goede, objectief verifieerbare en vergelijkbare informatie over inbreuken op intellectuele eigendomsrechten tussen publieke en private instanties. Naast het verzamelen en analyseren van informatie worden als belangrijke taken gezien: het vergroten van het bewustzijn over de impact van namaak en piraterij, het faciliteren van uitwisseling van «best practices» van de private en publieke sector, en het promoten van (administratieve) samenwerking van nationale en Europese handhavingsautoriteiten. Tegelijkertijd is het belangrijk er op alert op te zijn dat er geen «dubbelingen» met andere activiteiten ontstaan en er ook binnen EU-organisaties en ten opzicht van de informatievraag richting de lidstaten efficiënt en optimaal van elkaars kennis en informatie gebruik wordt gemaakt. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de verzamelde gegevens over aantallen nagemaakte en gepirateerde goederen die de nationale douane nu al op verzoek van de EU verzamelt. Voorts dringt Nederland er op aan om informatie uit te wisselen over nieuwe businessmodellen waarmee het legale aanbod van culturele en creatieve content kan worden verbeterd. Alleen met een volwaardig alternatief legaal aanbod via nieuwe businessmodellen kan de strijd tegen illegaal aanbod succesvol worden aangegaan. Ten slotte acht Nederland het van groot belang dat het waarnemingscentrum een handzame organisatie blijft dat zijn jaarlijkse werkplan opstelt overeenkomstig door EU en de lidstaten opgestelde prioriteiten en na afloop hiervan ook verantwoording aflegt aan onder andere de lidstaten.

EU industriebeleidRaadsconclusies

Naar verwachting neemt de Raad conclusies aan over het versterken van het concurrentievermogen van de Europese industrie. De conclusies richten zich primair op de mededeling van de Commissie «Het industriebeleid: het concurrentievermogen versterken». Daarnaast gaan de conclusies ook kort in op de recente verschenen Commissiemededelingen «Kleine ondernemingen in een grote wereld» en de «Vernieuwde EU-strategie 2011–2014 ter bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen». Over de kabinetsreactie op deze mededelingen zal uw Kamer separaat worden geïnformeerd via BNC-fiches.

Op 14 oktober jl. presenteerde de Europese Commissie de mededeling «Het industriebeleid: het concurrentievermogen versterken» met in de bijlage de onderbouwende rapportages over het concurrentievermogen van de EU en de afzonderlijke lidstaten. Met de mededeling levert de Commissie haar bijdrage aan de voortgangsbewaking en evaluatie van het Europese industriebeleid. De Commissie stelt dat de Europese economie relatief langzaam herstelt van de crisis en wil de lidstaten aansporen tot het nemen van die maatregelen die de economie weer op een stevig groeipad kunnen brengen. Het versterken van het concurrentievermogen van de Europese industrie acht de Commissie daarbij van cruciaal belang. De mededeling presenteert een brede verzameling van veelal reeds bestaande en geplande initiatieven voor het versterken van die concurrentievermogen. De mededeling «Kleine ondernemingen in een grote wereld» is op 9 november jl. door de Commissie gepresenteerd. De mededeling over maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) is op 25 oktober jl. gepresenteerd.

De conceptconclusies verwelkomen de mededeling over het versterken van het concurrentievermogen van de industrie. De Raad onderstreept in de conclusies het belang van de industrie en roept op de randvoorwaarden voor de industrie te versterken. De conclusies richten zich met name op het versterken van de interne markt en het creëren van de juiste randvoorwaarden voor groei van de industrie. Het gaat dan voornamelijk over toegang tot financiële middelen, verminderen van regeldruk en toegang tot en het delen van informatie.

In de conclusies wordt eveneens ingegaan op de mededeling over internationalisering van het MKB die de Commissie op 9 november jongstleden heeft uitgebracht. Tot slot wordt in de conclusies ingegaan op maatschappelijk verantwoord ondernemen en het sociaal ondernemerschap. In de conceptconclusies onderstreept de raad het belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen en onderstreept het belang dat het bevorderen daarvan niet tot onnodige lasten voor bedrijven moet leiden.

Nederland ondersteunt het belang dat in de concept conclusies wordt gelegd op het versterken van de randvoorwaarden voor de industrie. De industrie is van cruciaal belang voor het Europese concurrentievermogen. Zoals in de conclusies wordt benadrukt moet de EU zich primair richten op het creëren van de juiste randvoorwaarden voor het Europese bedrijfsleven. Nederland is terughoudend over een directe rol voor Europa bij de internationalisering van het MKB voor landen buiten de EU. De EU heeft met name een rol te vervullen bij de toegang tot markten door middel van de onderhandelingen in de WTO en bilaterale akkoorden. Nederland verwelkomt de actieagenda van de Commissie voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). Het is echter voor Nederland van groot belang er bij nieuwe wetgevende voorstellen kritisch gekeken wordt naar administratieve lasten, het bevorderen van MVO, het naleven van internationaal breed aanvaarde gedragscodes voor MVO en een eerlijk speelveld.

Concurrentievermogen en MKB-programmaInformatie van de Commissie

De Commissie zal informatie geven over het nog te presenteren voorstel voor het Concurrentievermogen en MKB programma vanaf 2014. Dit voorstel is onderdeel van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) vanaf 2014 en de Commissie heeft aangegeven het voorstel op 30 november te willen presenteren.

Het programma voor Concurrentievermogen en MKB is de opvolger van het huidige Concurrentievermogen en Innovatieprogramma (CIP). De onderdelen voor innovatie uit dit programma worden opgenomen in het voorstel voor Horizon 2020 dat de Commissie gelijktijdig wil presenteren. In het voorstel voor het MFK vanaf 2014 heeft de Commissie aangekondigd dat het programma voor concurrentievermogen en MKB zal bestaan uit financiële instrumenten, activiteiten om de concurrentiekracht en de duurzaamheid van het MKB te bevorderen, het verbeteren van markttoegang voor het MKB en het stimuleren van ondernemerschap.

Er is geen gedachtewisseling voorzien. Over de Nederlandse inzet ten aanzien van dit voorstel zal uw Kamer via een BNC-fiche worden geïnformeerd.

Impact assessments (effecttoetsing)Raadsconclusies

De Raad zal mogelijk conclusies aannemen over het onderwerp «effecttoetsing van amendementen voorgesteld door de Raad». Het Poolse voorzitterschap wil hiermee tegemoet komen aan de «Inter-institutionele overeenkomst over betere regelgeving» (2003/C321/01). In deze overeenkomst geven het Europees Parlement en de Raad onder andere aan zich in te zetten voor effecttoetsing op substantiële amendementen door Raad en Europees Parlement op Commissievoorstellen. Het Europees Parlement heeft inmiddels voorzieningen getroffen om amendementen te kunnen toetsen.

De conceptconclusies gaan in op de effecttoetsing die bij substantiële amendementen door de Raad kunnen worden uitgevoerd. De conceptconclusies benadrukken het belang van goede informatievergaring over economische, sociale en milieutechnische gevolgen van wetgeving in het besluitvormingsproces. Tegelijkertijd stellen ze dat effecttoetsing nooit een substituut voor politieke besluitvorming kan zijn en wijzen ze op het risico van vertragingen in het besluitvormingsproces. In de conceptconclusies benadrukt de Raad dat zij zich zal inzetten voor het verbeteren van het gebruik en de kwaliteit van de effecttoetsing in lijn met de Inter-institutionele overeenkomst. De Raad is dan ook voornemens om nauwer samen te werken met de Europese Commissie bij het tot stand komen van de toetsing door de Commissie. Ook roept de Raad in de conceptconclusies afzonderlijke lidstaten op om zelf informatie te vergaren over effecten van amendementen door de Raad en deze in te brengen in de discussie in de Raad. Verder wil zij zich inzetten voor een kwalitatief betere effecttoetsing door zowel de Commissie als de Raad.

De onderhandelingen over de conclusies zijn nog volop gaande. Nederland steunt de inzet van het voorzitterschap, omdat het bijdraagt aan het voorkomen van ongewenst effecten van regelgeving voor het bedrijfsleven. Het verlichten van de regeldruk voor bedrijven is een prioriteit van dit kabinet en het uitvoeren van effecttoetsing is een van de instrumenten om het verhogen van de regeldruk te voorkomen. Nederland had in de conceptconclusies graag meer ambities gezien vooral met betrekking tot de concrete acties rond de effecttoetsing van de Raad. Nederland brengt dit in de onderhandelingen naar voren.

Interne MarktforumRaadsconclusies

De Raad zal waarschijnlijk conclusies aannemen over diverse interne markt onderwerpen die zijn besproken tijdens het Interne Marktforum. Dit jaar vond het eerste Interne Marktforum plaats, van 2 tot 4 oktober in Krakau, Polen. Dit forum werd georganiseerd door de Europese Commissie, het Poolse voorzitterschap en het Europees Parlement. Bedrijfsleven, sociale partners, NGOs en overheden hebben informeel van gedachten gewisseld over de interne markt. De Commissie kondigde dit jaarlijkse evenement al bij de publicatie van de Interne Markt Akte aan. Naast de plenaire bijeenkomsten werden workshops gehouden over diverse interne markt onderwerpen, waaronder de erkenning van beroepskwalificaties, alternatieve en online geschillenbeslechting, online handel (E-commerce) en openbaar aanbesteden. De organisatie van de conferentie heeft op basis van de inbreng van aanwezigen een verklaring uitgebracht, waarbij het belang van een goed functionerende interne markt wordt benadrukt.

De Raad gaat in haar conceptconclusies in op de verschillende onderwerpen die besproken zijn bij het Interne Marktforum. Deze betreffen onder meer de mogelijke invoering van een Europese beroepenkaart ter bevordering van mobiliteit over de landsgrenzen. Verder wordt de grote potentie van E-commerce benadrukt. Hierbij is met name actuele wetgeving van belang en instrumenten voor consumenten om problemen op te kunnen lossen. Daarnaast gaan de conclusies in op de Europese aanbestedingsregels, waarbij wordt ingezet op modernisering en vereenvoudiging van de regelgeving, transparantie van de publieke inkoop en de stimulans van online aanbesteden. Ook markeert de Raad de meerwaarde van het eerste Interne Marktforum en steunt het voornemen voor een vervolg op deze bijeenkomst.

Nederland staat positief tegenover deze conceptconclusies. Op EU-niveau moeten alle zeilen worden bijgezet om het Europese groeivermogen te vergroten. Juist in deze tijden van crisis moeten daarom alle onnodige obstakels op de interne markt worden weggenomen die onze bedrijven belemmeren de grenzen over te gaan. De interne markt heeft de afgelopen jaren tastbare voordelen opgeleverd voor burgers, consumenten en ondernemers. Het volledig gebruiken van het potentieel van de interne markt zou veel voordelen opleveren. Dit geldt bijvoorbeeld voor het vrije verkeer van diensten. De dienstenmarkt is verantwoordelijk voor 70% van onze werkgelegenheid. Dienstverlening is echter nog amper grensoverschrijdend. Vooral op het gebied van beroepskwalificaties ondervinden dienstverleners veel moeilijkheden. Nederland heeft m.b.t. de beroepenkaart ingezet op een koppeling met het bestaande samenwerkingssysteem IMI. Dit om onnodige verhoging van administratieve lasten te vermijden. Ander voorbeeld zijn de Europese aanbestedingsregels. Ondernemers, vooral het MKB, zijn erbij gebaat dat de Europese regels voor overheidsaanbestedingen worden gemoderniseerd. Het pleidooi van Nederland voor transparantie, modernisering en vereenvoudiging van de regels is in de conceptconclusies overgenomen. Nederland kan naar verwachting instemmen met de voorliggende raadsconclusies.

Douanesamenwerking met Oostelijke buurstaten van de EURaadsconclusies

De Raad zal naar verwachting raadsconclusies aan nemen over de douanesamenwerking met de Oostelijke buurstaten van de EU.

De samenwerking met de Oostelijke buurstaten is gebaseerd op een aantal EU programma’s (Eastern Neighbourhood Policy, Eastern Partnership en EU-Russia Partnership for Modernisation). Ook loopt een aantal onderhandelingen met de EU over associatie en vrije handelszones. Douanesamenwerking is een onderdeel van al die programma’s en onderhandelingen. Recente initiatieven op dit gebied zijn de raadsconclusies van 20 juni 2011 over de Eastern Neighbourhood Policy; de Joint Declaration van de Eastern Partnership Summit in Warschau (29–30 september 2011) en de Conclusies van High Level Seminars over douanesamenwerking in Budapest (14–15 april 2011) en Krakow (19–21 oktober 2011).

De conclusies zijn bedoeld om de activiteiten op douanegebied te richten op de ontwikkeling van de soepele grensovergangen aan de EU buitengrenzen, het bevorderen van modern risicomanagement, de bestrijding van fraude en het investeren in de modernisering van de douane in de regio. In dat verband wordt van de Europese Commissie en de lidstaten een aantal inspanningen gevraagd. Bijvoorbeeld het bevorderen van de aansluiting bij het EU systeem voor het gemeenschappelijk douanevervoer, de introductie van Authorized Economic Operator (AEO) concept en betere samenwerking aan de grenzen. Ook worden inspanningen gevraagd voor de ontwikkeling van modern risicomanagement voor met name hoogbelaste goederen en douanewaarde, de verbetering van de informatie-uitwisseling, het organiseren van pilots en gezamenlijke operaties en de afstemming van douaneregelgeving in het algemeen. Voor organisatie en financiering wordt aansluiting gezocht bij lopende EU programma’s en bestaande overleggen. De Europese Commissie wordt gevraagd voor eind 2013 over de voortgang aan de Raad te rapporteren.

Nederland ondersteunt de samenwerking op het gebied van douane met de Oostelijke buurstaten. Het is in het belang van Nederland dat met de Oostelijke buurstaten goede afspraken over douanesamenwerking worden gemaakt. Afspraken op het gebied van de samenwerking aan de grenzen, fraudebestrijding en aansluiting bij het gemeenschappelijk douanevervoer kunnen de handel aanzienlijk faciliteren. Tevens kan hiermee de controle op oneigenlijk grensverkeer worden verbeterd. Nederland heeft zelf ook een pilot opgezet tussen de Nederlandse douane en de Russische autoriteiten om te bekijken hoe de bedoelde samenwerking kan worden verbeterd. De resultaten van deze pilot zullen worden ingebracht in de EU overleggen.

ONDERZOEKSDEEL

Horizon 2020: het kaderprogramma voor onderzoek en innovatieGedachtewisseling

De Raad zal naar alle waarschijnlijkheid van gedachten wisselen over het voorstel voor Horizon 2020, het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie vanaf 2014. Naar verwachting zal de Commissie dit voorstel op 30 november uitbrengen.

In het huidige Europese Meerjarig Financieel Kader (2007–2013) vormen het Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling (KP), het Kaderprogramma voor Concurrentiekracht en Innovatie (CIP) en het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie (EIT) de belangrijkste financieringsinstrumenten voor onderzoek en innovatie. In het voorstel voor het Meerjarig Financieel Kader van 2014 tot en met 2020 heeft de Commissie voorgesteld het KP, het EIT en het innovatiegerelateerde onderdelen van het CIP samen te voegen tot één programma voor onderzoek en innovatie «Horizon 2020: het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie». Het voorstel voor Horizon 2020 zal gebaseerd zijn op de reactie op het groenboek «van uitdagingen naar kansen: naar een gemeenschappelijk strategische kader voor onderzoek en innovatie». Het kabinet heeft zijn standpunt op dit groenboek op 15 april naar de Tweede Kamer en op 20 mei naar de Commissie gezonden (Kamerstuk 32 744, nr. 1).

Nederland van mening dat de startpositie van Europa goed is, maar dat er grote stappen nodig zijn voor het volledig benutten van het Europese onderzoeks- en innovatiepotentieel. Een specifiek probleem is het relatief lage investeringsniveau in onderzoek, ontwikkeling en innovatie gecombineerd met het onvoldoende verzilveren van onderzoeksresultaten in innovatieve producten, diensten en productieprocessen (valorisatie).

Volgens Nederland is een geïntegreerd en transparant kader voor onderzoek en innovatie nodig. Reductie van de administratieve lasten die gepaard gaan met de deelname aan de Europese onderzoeks- en innovatieprogramma’s en meer synergie tussen de verschillende instrumenten zijn hierbij belangrijke aandachtspunten.

Er moet wat Nederland betreft meer aandacht komen voor thema’s met grote maatschappelijke en economische impact en meer waardecreatie uit kennis. Versterking van het concurrentievermogen kan daarbij hand in hand gaan met oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen. Maatschappelijke uitdagingen bieden immers volop kansen voor het bedrijfsleven. Om waardecreatie uit kennis te stimuleren ligt voor het kabinet de nadruk op betere toegang tot kapitaal voor innovatie, het ondersteunen van het Europees en grensoverschrijdend toepassen van precommercieel aanbesteden en het bevorderen van de deelname van bedrijven, in het bijzonder MKB.

Verder moeten de Europese programma’s voor onderzoek en innovatie volgens Nederland ook excellent onderzoek ondersteunen en de verdere ontwikkeling van de Europese onderzoeksruimte (ERA) bewerkstelligen. Hierbij ligt de nadruk op het versterken van de Europese Onderzoeksraad (ERC), het stimuleren van mobiliteit van onderzoekers en het faciliteren van de totstandkoming van grootschalige onderzoeksfaciliteiten. Bovendien moet het excellentieprincipe één van de leidende criteria blijven voor het toekennen van onderzoeksgelden.

Nederland bepleit een sobere EU begroting voor de komende jaren. Binnen dit krapper budgettair kader moet meer geïnvesteerd worden in onderzoek en innovatie. Extra investeringen zijn volgens het kabinet nodig voor drie zaken: 1) grensoverschrijdende publiekpublieke en publiekprivate samenwerking rond thema’s met grote maatschappelijke en/of economische impact, met aandacht voor demonstratieprojecten en het ontwikkelen van prototypes; 2) kapitaalmarktinstrumenten gericht op risicokapitaal en kredieten en 3) de Europese Onderzoeksraad (ERC), voor grensverleggend, niet themagebonden onderzoek.

Lancering van vijf gezamenlijke programmeringsinitiatieven (JPI’s)Raadsconclusies

De Raad neemt naar verwachting conclusies aan over vijf gezamenlijke programmeringsinitiatieven (JPI’s). Het gaat om de initiatieven 1) gezonde en productieve zeeën en oceanen, 2) de microbiële uitdaging – een bedreiging van de menselijke gezondheid, 3) klimaatkennis koppelen ten behoeve van Europa, 4) een stedelijk Europa – mondiale uitdagingen, gezamenlijke Europese oplossingen, en 5) uitdagingen in verband met water voor een veranderende wereld. De Raad zal met de aanname van conclusies deze initiatieven daadwerkelijk starten.

Door middel van het gezamenlijke programmeren van onderzoek beoogt de Raad nationaal onderzoeksbeleid op het gebied van een aantal maatschappelijke uitdagingen op Europees niveau af te stemmen. De daarvoor geschikte thema’s worden geïdentificeerd in een groep onder het ERA- comité (ERAC), de High Level Group Gezamenlijk Programmeren. De besluitvorming over de thema’s en de onderzoeksprogramma’s vindt vervolgens in de Raad plaats.

Na de lancering van een proefinitiatief op het terrein van neurodegeneratieve ziekten, in het bijzonder Alzheimer, heeft de Raad in oktober 2010 drie nieuwe gezamenlijke programmeringsinitiatieven gelanceerd. In mei 2010 heeft de Raad al zes nieuwe thema’s voor gezamenlijke programmering verwelkomd en de Commissie gevraagd bij te dragen aan het voorbereiden van de start van de initiatieven rond deze thema’s. Tijdens de vorige Raad zijn conclusies aangenomen met betrekking tot het gezamenlijke programmeringsinitiatief op het terrein van demografische verandering, «Meer Jaren, Betere Levens» waarover uw Kamer reeds eerder is geïnformeerd in oktober jl. (21 501-30, nr. 272). Tijdens deze Raad staan de conclusies voor de laatste vijf voorgestelde gezamenlijke programmeringsinitiatieven op de agenda van de Raad.

Nederland steunt het streven naar meer coördinatie tussen nationale onderzoeksprogramma’s en daarmee de grondgedachte van gezamenlijke onderzoeksprogrammering. De initiatieven moeten een verbinding leggen tussen de ontwikkeling van de Europese onderzoeksruimte (ERA) en het oplossen van grote maatschappelijke vraagstukken. Of Nederland op termijn daadwerkelijk bij gaat dragen aan deze initiatieven is afhankelijk van de vraag of de strategische onderzoeksagenda’s van de initiatieven aansluiten bij nationale strategische onderzoeksagenda’s en de topsectoren.

Partnerschappen op het terrein van onderzoek en innovatieRaadsconclusies

De Raad neemt naar verwachting conclusies aan over de verschillende partnerschappen op het terrein van onderzoek en innovatie. De Europese Commissie heeft in september een mededeling over dit onderwerp gepubliceerd. Uw Kamer is over dit voorstel geïnformeerd middels een BNC-fiche.

Partnerschappen bieden synergie voordelen en minimaliseren fragmentatie en duplicatie van onderzoek. Binnen het zevende kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling (KP7) is reeds ervaring opgedaan met diverse partnerschapsformules: publiek-publieke partnerschappen voor onderzoek via gezamenlijke programmeringsinitiatieven (JPI's), artikel 185-initiatieven en ERA-net en publiek-private partnerschappen zoals gemeenschappelijke technologie-initiatieven (JTI's).

De Raad zal in haar conclusies ook ingaan op de Europese Innovatie Partnerschappen (EIP’s). EIP’s trachten onderzoek- en innovatiebeleid te stroomlijnen ten behoeve van het vinden van oplossingen voor grote maatschappelijke uitdagingen. De Raad heeft in november 2010 een proefinitiatief op het terrein van «actief en gezond ouder worden» gelanceerd en de Commissie opgeroepen dit initiatief in nauwe samenwerking met lidstaten en overige publieke en private partijen uit te werken. Naar verwachting zal de Commissie tijdens de Raad een presentatie verzorgen over het Strategisch Implementatie Plan (SIP) van dit proefinitiatief.

Nederland ondersteunt het belang van Europese publiek-publieke en publiek-private partnerschappen. Zij dragen bij aan vermindering van fragmentatie van onderzoeksinspanningen op Europees niveau en gaan duplicatie van onderzoek tegen. Partnerschappen maken het mogelijk effectief maatschappelijke uitdagingen aan te pakken en de concurrentiepositie en kennisbasis van de EU te versterken. Tevens is Nederland voorstander van een onderzoek- en innovatielandschap waarbij sprake is van een overzichtelijk en toegankelijk geheel aan instrumenten voor de gebruiker. Hiervoor is stroomlijning en reductie van het aantal instrumenten nodig. Dit kan ook bijdragen aan een vermindering van de administratieve lasten. Instrumenten die veel op elkaar lijken zouden volgens Nederland gecombineerd kunnen worden in één overkoepelend programma. In de mededeling zet de Commissie hier eerste stappen, door voor te stellen het ERA-net en ERA-net+ te integreren. Bovendien wil Nederland dat de thema’s van de verschillende instrumenten zoveel mogelijk op elkaar afgestemd worden. Het aantal thema’s moet beperkt zijn, terwijl er voldoende flexibiliteit blijft om op nieuwe uitdagingen in te springen.

Met betrekking tot de EIP’s is Nederland van mening dat deze een bijdrage moeten leveren aan de vermindering van fragmentatie van onderzoeksinspanningen op Europees niveau en het tegengaan van duplicatie. Ze kunnen bovendien bijdragen aan een reductie van het aantal instrumenten op Europees niveau. Nederland is van mening dat het aanpakken van maatschappelijke uitdagingen hand in hand moet gaan met het versterken van de concurrentiekracht. Het is daarbij van belang een integrale aanpak met betrokkenheid van alle belanghebbenden te hanteren.

RUIMTEVAARTDEEL

De waarde van ruimtevaart voor de veiligheid van de burgerOriëntatie

De Raad voor Concurrentievermogen en de Raad van ministers van de Europese Ruimtevaartorganisatie (ESA) komen in een gezamenlijke sessie, de zogenoemde «Ruimtevaartraad» bijeen. Tijdens deze Raad zal er naar verwachting een oriëntatie worden aangenomen over de waarde van ruimtevaart voor de veiligheid van de Europese burger.

Met deze oriëntaties geeft de Raad verder invulling aan de conclusies van 31 mei jongstleden (TK 21 501-30, nr. 260) over de mededeling van de Europese Commissie «Naar een ruimtevaartstrategie ten dienste van de burger» van 4 april jongstleden. De invulling richt zich op de actie voor het ontwikkelen van ruimtevaarttoepassingen voor de veiligheid van de burger en een systeem voor de bescherming van kritieke ruimtevaartinfrastructuur. Tevens nodigt de Raad de Europese Commissie en het Europese Ruimtevaartagentschap uit om samen met de lidstaten te onderzoeken hoe de Europese rol bij de verkenning van de ruimte in internationale samenwerking vormgegeven kan worden.

In de concept oriëntatie benadrukt de Raad dat satellieten informatie kunnen leveren die bijdraagt aan de veiligheid van burgers. Daarnaast is deze informatie bevorderlijk voor duurzame ontwikkeling op het gebied van landbouw, klimaat en transport. De Europese Commissie wordt ook opgeroepen om de rol van de Europese systemen GMES en Galileo te bestendigen door middel van een goed bestuur en databeleid. De gevraagde maatregelen moeten het bewustzijn vergroten over en het optimale gebruik van de mogelijke toepassingen van satelliet-informatie. De Raad vraagt de Commissie acties voor te stellen op het gebied van 1) observatie en volgen van objecten in een baan om de aarde (waaronder ook «ruimte afval») en 2) voorspellen en observeren van het weer in de ruimte en specifiek het effect daarvan op de infrastructuur. Hierbij gaat het niet om financiële acties maar om het verkennen van opties.

Nederlandse publieke en private partijen zijn als gebruiker directe belanghebbenden bij een goede bescherming van de ruimtevaartinfrastructuur. Nederland ondersteunt dan ook de ontwikkeling van een systeem voor de bescherming van kritieke ruimtevaartinfrastructuur. Hierbij wordt echter niet vooruit gelopen op de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader vanaf 2014. De Europese systemen Galileo en GMES zijn van belang voor de ontwikkeling van maatschappelijke en economische toepassingen. Nederland zet zich vooral in voor een goed bestuur van de Europese systemen met een open en toegankelijk databeleid. Gegevens die van, met publiek geld gefinancierde, instrumenten komen moeten kosteloos beschikbaar worden gesteld. Daarmee wordt een private markt van nieuwe gebruikerstoepassingen gestimuleerd.

Naar boven