21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 261 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 23 juni 2011

Binnen de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie1 hebben een aantal fracties behoefte enkele vragen en opmerkingen voor te leggen inzake het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen van 30–31 mei en de geannoteerde agenda voor de extra Raad voor Concurrentievermogen van 27 juni (Kamerstuk 21 501-30, nr. 260).

De vragen en opmerkingen zijn op woensdag 22 juni 2011 aan de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie voorgelegd en bij brief van 23 juni 2011 beantwoord. Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van der Ham

De adjunct-griffier van de commissie,

Blacquière

Inhoudsopgave

Blz.

     

Inleiding

2

     

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

     

II

Reactie van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

5

Inleiding

Zoals vermeld in de geannoteerde agenda zal deze extra Raad voor Concurrentievermogen in het teken staan van de voorstellen voor implementatie van versterkte samenwerking op het gebied van unitaire octrooibescherming in de EU, inclusief de vertaalregeling. Doel is het bereiken van een gemeenschappelijke benadering over de voorstellen van de Europese Commissie.

Mogelijk zal het voorzitterschap tijdens deze extra Raad ook streven naar overeenstemming over de verlenging van het Kaderprogramma van Euratom. Hierover werd eerder geen overeenstemming bereikt tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 30 en 31 mei jl. Over de Nederlandse inzet bent u geïnformeerd in de geannoteerde agenda voor de Raad voor Concurrentievermogen van 30 en 31 mei (21 501-30 nr. 258). Op verzoek van Oostenrijk en Luxemburg is in de doelstelling van het programma het belang van het programma voor de veiligheid en stralingsbescherming van kernenergie toegevoegd. Daarnaast is, als bijlage bij de verordening, een oproep van de Raad aan de Commissie opgenomen tot het organiseren van een conferentie met een brede betrokkenheid van betrokkenen over de voordelen en beperkingen van de rol van kernenergie voor een CO2-arme economie. Er is geen discussie meer voorzien tijdens de Raad. Nederland steunt de nadruk op het belang van veiligheid en stralingsbescherming en de oproep tot een conferentie met brede betrokkenheid van betrokkenen.

Waarschijnlijk zal het voorzitterschap tijdens deze extra Raad onder de diverse punten ook een korte toelichting geven op de stand van zaken van de onderhandelingen over het richtlijnvoorstel consumentenrechten. Op 16 juni heeft de IMCO-commissie (interne markt en consumenten) van het Europees Parlement groen licht gegeven. Op 23 juni zal het Europees Parlement plenair stemmen. Op het moment van schrijven is derhalve de uitkomst van deze stemming nog niet bekend.

I. VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie aangaande de extra Raad voor Concurrentievermogen op 27 juni 2011. Op twee punten bestaat er behoefte aan verduidelijking.

Zoals al vaak benadrukt, is het voor de leden van de VVD-fractie van het grootste belang dat het gemeenschappelijk EU-octrooi er zo snel mogelijk komt. De leden van de VVD-fractie zijn dan ook groot voorstander van de plannen voor versterkte samenwerking op dit gebied en betreuren het dan Spanje en Italië hierover een procedure bij het Europese Hof hebben gestart. Hoe groot acht de minister de kans op slagen van deze procedure? Hoe snel verwacht de minister tot een akkoord te komen met de overige landen over een gemeenschappelijk EU-octrooi inclusief vertaalregeling?

Verder nog een punt ten aanzien van de Europese besloten vennootschap ( Europese BV). Ook dit is helaas een dossier dat al veel te lang loopt en waar allang overeenstemming over bereikt had moeten zijn. De leden van de VVD-fractie vinden het dan ook zeer teleurstellend dat ook op de volgende Raad van Concurrentievermogen op 27 juni 2011 een politiek akkoord niet in de lijn der verwachting ligt. Kan de minister aangeven welk compromis er nu op tafel ligt en welke regelingen voor medezeggenschap daar in staan? Verder vragen de leden van de VVD-fractie de minister in hoeverre Nederland het eens is met de positie van Duitsland dat een Europese BV bij gescheiden statutaire en werkelijke zetels een minimumkapitaal van € 8 000 moet hebben.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de PvdA-fractie ondersteunen het beleid van het kabinet inzake de Raad voor Concurrentievermogen d.d. 27 juni 2011.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De Europese BV kan bijdragen aan economische groei in Europa en maakt onderdeel uit van de Small Business Act, gericht op het Midden- en Kleinbedrijf (MKB). Nederland had en heeft als uitgangspunt een Europese BV te kunnen steunen mits deze voldoende zekerheid en betrouwbaarheid biedt aan alle betrokken partijen. Grensoverschrijdende activiteiten van kleine en middelgrote ondernemingen kunnen worden bevorderd door vestiging en bedrijfsvoering op de interne markt te vergemakkelijken. Het probleem voor een aantal lidstaten, waaronder Nederland, zit hem in de medezeggenschapsaspecten. De discussie gaat met name over de hoogte van de drempel vanaf wanneer moet worden onderhandeld over het toepasselijke medezeggenschaps-regime. De Nederlandse inzet was en is zo laag mogelijke drempels, opdat de medezeggenschapsrechten van werknemers zoveel mogelijk gewaarborgd blijven. De leden van de CDA-fractie delen deze mening; medezeggenschap is een verworven recht dat moet worden gewaarborgd. De leden van de CDA-fractie hopen dat de minister achter dit standpunt blijft staan. Heeft de minister al meer inzicht met betrekking tot de Europese BV en beweegt de discussie de Nederlandse kant op?

De lidstaten staan positief tegenover de voorstellen van de Europese Commissie (EC) maar hebben op enkele punten nog wensen ten aanzien van de octrooiverordening. Deze wensen gaan met name over de bevoegdheidstoedeling voor het vaststellen van de tarieven, de verdeling van de tariefopbrengsten onder de nationale octrooibureaus en de link tussen de inwerkingtreding van het unitair octrooi en de octrooirechtspraak. De EC is daarop met compromisvoorstellen gekomen. De EC ziet verschillende opties om de octrooirechtspraak vorm te geven op een wijze die recht doet aan het advies van het Europese Hof van Justitie: 1) onderbrengen bij het Hof van Justitie, 2) toekennen van rechtsmacht aan nationale rechtbanken voor het grondgebied van de deelnemende lidstaten en 3) toekennen van exclusieve rechtsmacht aan een gemeenschappelijk octrooigerecht voor de lidstaten (geen derde landen). De EC ziet de derde optie als enige mogelijke oplossingsrichting. De andere opties voldoen niet aan de wensen van het bedrijfsleven. De leden van de CDA-fractie vragen de minister welke wensen dit precies zijn. De overige discussiepunten onder de lidstaten richten zich op de volgende punten. Ten eerste de octrooiverordening; de leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de lidstaten via het Europese octrooibureau hierover beslissen, zij zijn immers de financieel verantwoordelijke. Hoe ziet de minister dit?

Ten tweede de verdeling van de tariefopbrengsten onder de nationale bureaus; de leden van de CDA-fractie zijn van mening dat hierbij zo dicht mogelijk bij het oorspronkelijke akkoord gebleven dient te worden. Wat is het standpunt van de minister op dit punt? Ten derde de link tussen het unitair octrooi en de octrooirechtspraak; de lidstaten toonden zich voorstander van het maken van een koppeling tussen het unitair octrooi en de inwerkingtreding van het gemeenschappelijk systeem voor de octrooirechtspraak. De leden van de CDA-fractie steunen deze link maar vragen wat gedaan kan worden zodat beide trajecten elkaar niet vertragen. Graag een reactie van de minister.

De leden van de CDA-fractie zijn verder voorstander voor de oplossing die de EC schetst voor een gemeenschappelijk systeem voor de octrooirechtspraak. Een enkele lidstaat staat hier echter kritisch tegenover. Blijft het standpunt van de minister op dit gebied gehandhaafd of wordt er nog druk gekeken naar alternatieven? Wanneer geen alternatieven beschikbaar zijn, is dit dan de definitieve oplossing?

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat ondernemers moeten kunnen ondernemen en niet bezig moeten zijn met overtollige administratieve lasten en plichten. Lastenverlichting is voor de leden van de CDA-fractie essentieel. Wat kan de minister doen om zoveel mogelijk lastenverlichting te realiseren voor deze ondernemers?

Twee weken geleden is Eurocommissaris Barnier in Den Haag geweest om te spreken met de leden van de verschillende fracties in de Tweede Kamer. Hier is destijds gezegd dat een sterke interne markt belangrijk is voor het creëren van duurzame en langdurige groei van banen in de Europese Unie. Sectoren moeten hierbij niet structureel gesteund worden door overheidsinstanties. De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de 12 prioriteiten door de EC genoemd in de Interne Markt Akte niet voldoende zijn. Ook andere belangrijke onderdelen verdienen meer aandacht, met name lastenreductie. Het voorstel namens de leden van de CDA-fractie is daarom (mede in het kader van slimme regelgeving), om voor iedere nieuwe regel er twee te schrappen. Kan de minister zich in dit voorstel vinden?

De verlenging van het kaderprogramma van Euratom voor 2012–2013 draagt bij aan de EU2020-doelstellingen, waaronder het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen, voorzieningszekerheid van de Europese energiebehoefte en het bevorderen van onderzoek en innovatie. Het Europese energiebeleid is daarbij gericht op een brede energiemix. De leden van de CDA-fractie ondersteunen deze verlenging van het kaderprogramma dan ook graag. In het kader van de recente ramp in het Japanse Fukushima willen de leden van de CDA-fractie nogmaals benadrukken dat veiligheid en zorgvuldigheid echter altijd voorop dienen te staan. Extra gedegen onderzoek in het kaderprogramma kan hier wellicht aan bijdragen. Deelt de minister deze opvatting en wil hij derhalve pleiten voor extra veiligheidsonderzoek in het kaderprogramma? Daarnaast kan het kaderprogramma bijdragen tot het terugdringen van de CO2-uitstoot. Dit samen met het veiligheidsaspect zijn voor de leden van de CDA-fractie belangrijke pijlers. Ook hechten de leden van de CDA-fractie aan een gedegen financiering en aansturing. De leden van de CDA-fractie constateren dat dit op dit moment nog niet het geval is. Deelt de minister deze opvatting? Zo ja, wat wil de minister doen om de aansturing en financiële structurering van dit kaderprogramma te laten verbeteren?

Innovatie in Europa is essentieel volgens de leden van de CDA-fractie. Om gezonde, winstgevende, concurrerende en duurzame Europese industrieën voor de toekomst te creëren is de European Research Area (ERA) essentieel. Deelt de minister deze opvatting en bevestigd hij derhalve het belang van ERA als een centraal onderzoeksonderdeel in Europa?

De leden van de CDA-fractie onderkennen het belang van een veilige, financieel gezonde en dienstbare Europese ruimtevaart. Het free-of-charge-principe wordt in principe ondersteund door de leden van de CDA-fractie. Wel moet goed gelet worden op de gevolgen van dit principe. Wanneer blijkt dat dit principe nieuwe investeringen en derhalve innovatie en veiligheid in de ruimtevaart zouden verdringen vinden de leden van de CDA-fractie dit een kwalijke zaak. Veiligheid, innovatie en dienstbaarheid naar de Europese burger zijn naar mening van de leden van de CDA-fractie essentieel in Europees ruimtevaartbeleid. Deelt de minister deze opvatting?

De leden van de CDA-fractie zijn (met Duitsland) van mening dat een modernisering van de richtlijn beroepskwalificaties noodzakelijk is. Het erkennen van diploma’s moet makkelijker, meer transparant en gebruiksvriendelijker worden. Dit zal volgens het CDA leiden tot meer en betere kennisuitwisseling. Dit is goed voor Europa als geheel. Deelt de minister deze visie? Zo ja, wat kan de minister voor initiatief ontplooien om dit daadwerkelijk te bewerkstelligen?

In het rapport inzake de strategische agenda van het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie (EIT) staat kort de stand van zaken van het EIT. De kennis- en innovatiecentra (KIC’s) hebben kennelijk een goede aansturingstructuur opgezet en zijn al binnen een jaar volop aan het werk. Het EIT zal dit jaar tevens in een strategische agenda de prioriteiten en doelen voor de komende zeven jaar vaststellen. Naast dit vooruitblikken, wat erg belangrijk is, hechten de leden van de CDA-fractie ook veel waarde aan resultaten. Is hier al iets meer over bekend? Wat heeft het werk van de KIC’s tot dusver opgeleverd, bijvoorbeeld? Weet de minister meer met betrekking tot dit punt? Zo ja, graag een reactie. Zo nee, is de minister bereid om op dit punt helderheid te vragen in de Raad?

II. REACTIE VAN DE STAATSSECRETARIS

Interne markt en industrie

De leden van de fractie van het CDA vragen naar de ontwikkelingen met betrekking tot de Europese BV.

Zoals gemeld in het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen van 30 mei jl. beziet het voorzitterschap nog hoe om te gaan met dit dossier. Uitgangspunt voor het kabinet is, zoals aangegeven, dat Nederland een Europese BV kan steunen mits deze voldoende zekerheid en betrouwbaarheid biedt voor alle betrokken partijen. Met betrekking tot de medezeggenschapsrechten bij benoemingen van bestuurders en toezichthouders zet Nederland zich in voor zo laag mogelijke drempels. Zoals in het verslag is aangegeven, staat Nederland op dit punt niet alleen. Het is nog onduidelijk hoe het voorzitterschap nu verder wil gaan met dit dossier.

De leden van de CDA-fractie vragen op welke punten de lidstaten nog wensen hebben ten aanzien van de octrooiverordening. Zij vragen meer in het bijzonder wat het standpunt is van de minister ten aanzien van de bevoegdheidstoedeling voor het vaststellen van de tarieven (het CDA is van mening dat de lidstaten via het Europees Octrooibureau hierover moeten beslissen), ten aanzien van de verdeling van de tariefopbrengsten onder de nationale bureaus (het CDA wil zo dicht mogelijk blijven bij het oorspronkelijke akkoord) en ten aanzien van de koppeling tussen het unitair octrooi en de inwerkintreding van het gemeenschappelijk systeem voor de octrooirechtspraak. Ten aanzien van dit laatste punt vragen de leden van het CDA wat gedaan kan worden zodat beide trajecten elkaar niet vertragen.

Zoals weergegeven in het verslag van de Raad voor Concurrentievermogen van 30–31 mei jl. hebben de wensen van de lidstaten betrekking op de bevoegdheidstoedeling voor het vaststellen van de tarieven, de verdeling van de tariefopbrengsten onder de nationale bureaus en de koppeling tussen het unitair octrooi en de octrooirechtspraak.

Ten aanzien van de bevoegdheidstoedeling voor het vaststellen van de tarieven gaf een overgrote meerderheid van de lidstaten aan dat zij van mening is dat dit een bevoegdheid is van de lidstaten, als lid van het Europees Octrooibureau, in tegenstelling tot de Commissie die in haar voorstel deze bevoegdheid aan haarzelf toebedeelt. Enkele lidstaten pleitten er nog voor om de bevoegdheid neer te leggen bij de Raad. Inmiddels lijken deze lidstaten zich aan te sluiten bij de meerderheid en is een compromis op de Raad op dit punt in zicht. Nederland is, zoals eerder vermeld, van mening dat de bevoegdheid voor het vaststellen van de tarieven toebehoort aan de lidstaten, bij voorkeur in het kader van het Europees Octrooibureau. Het zijn immers de lidstaten die als lid van het Europees Octrooibureau financieel verantwoordelijk zijn.

Ten aanzien van de verdeling van de tariefopbrengsten onder de nationale octrooibureaus gaf een meerderheid van de lidstaten aan dicht te willen blijven bij het akkoord dat de Raad eind 2009 overeenkwam over de oorspronkelijke octrooiverordening. Hierin zijn criteria vastgelegd voor de verdeling van de opbrengsten. Enkele lidstaten, met name nieuwe lidstaten met weinig octrooien, willen de criteria voor de verdeling zodanig wijzigen dat zij daar gunstiger uitkomen. Ook Nederland wil zo dicht mogelijk blijven bij het akkoord van 2009. Nederland is bereid tot op zekere hoogte de kleine octrooilanden tegemoet te komen, mits de financiële impact daarvan beperkt is.

Ten aanzien van de koppeling tussen het unitair octrooi en de inwerkingtreding van de octrooirechtspraak zijn lidstaten het erover eens dat de octrooiverordening niet in werking kan treden voordat de octrooirechtspraak op orde is in alle deelnemende lidstaten. Dit is voor het bedrijfsleven een belangrijk punt en weegt zwaar voor Nederland. De koppeling moet echter zorgvuldig gebeuren om te zorgen dat beide instrumenten elkaar niet vertragen. Hiervoor is eerst ook meer duidelijkheid nodig over de contouren van de octrooirechtspraak.

De leden van de CDA-fractie zijn voorstander van de oplossing die de Commissie schetst voor een gemeenschappelijk systeem voor de octrooirechtspraak en vragen of de minister bij zijn standpunt blijft dat de oplossing van de Commissie de enige denkbare oplossing is of dat er nog gezocht wordt naar alternatieven, en ander geen alternatieven zijn of dit dan de definitieve oplossing is.

Nederland is inderdaad van mening dat de oplossing die de Commissie aandraagt, namelijk het toekennen van exclusieve rechtsmacht aan een gemeenschappelijk octrooigerecht voor de lidstaten (zonder derde landen) de enige denkbare oplossing is. De andere opties, het onderbrengen van de octrooirechtspraak bij het Hof en het toekennen van rechtsmacht aan nationale rechtbanken op het grondgebied van alle deelnemende lidstaten, zijn voor het bedrijfsleven en voor Nederland niet acceptabel. Of de door de Commissie voorgestelde oplossing ook de definitieve oplossing is, hangt af van verdere bespreking in de Raad. Op 27 juni staat dit onderwerp nog niet op de agenda.

Ten aanzien van het voorstel voor de richtlijn jaarrekeningverplichtingen voor micro-entiteiten zijn de leden van de CDA-fractie van mening dat ondernemers moeten kunnen ondernemen en niet bezig moeten zijn met overtollige administratieve lasten en plichten en vragen de minister wat wordt gedaan om zoveel mogelijk lastenverlichting te realiseren voor deze ondernemers.

Voor het concurrentievermogen van de EU als geheel is van belang dat zoveel mogelijk wordt gedaan aan lastenverlichting voor kleine ondernemingen. Uit de onderhandelingen over de jaarrekeningverplichtingen blijkt echter hoezeer de posities in de Europese Unie uiteenlopen als het tot concrete voorstellen komt. Op grond van het akkoord over de jaarrekeningverplichtingen voor micro-entiteiten, dat is bereikt in de Raad voor Concurrentievermogen van 30 en 31 mei jl., kan Nederland nu toestaan dat micro-entiteiten slechts een zeer beperkte jaarrekening hoeven op te stellen en dat deze niet wordt gepubliceerd. Bovendien kunnen micro-entiteiten verdere kosten besparen door twee eerdere maatregelen: samenvallen van de aangifte van de vennootschapsbelasting, en de invoering van XBRL (eXtensible Business Reporting Language).

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de 12 prioriteiten door de Commissie genoemd in de Interne Markt Akte niet voldoende zijn. Ook andere belangrijke onderdelen verdienen meer aandacht, met name lastenreductie. Deze leden stellen dan ook voor om (mede in het kader van slimme regelgeving), naast het schrappen van bestaande regels, voor iedere nieuwe regel er twee te schrappen en vragen de minister om een reactie.

Het zogenaamde "one in one out»-systeem, waar Nederland traditiegetrouw aan hecht, heeft onvoldoende draagvlak in de Europese Unie. Dit geldt daarmee des te meer voor het «one in two out»-systeem waar de leden van de CDA-fractie op doelen. Voor veruit de meeste lidstaten is dit een onhaalbaar voorstel. Dit laat onverlet dat Nederland, naast een voortvarende implementatie van het actieprogramma voor administratieve lastenreducties voor bedrijven tot 2012, hecht aan nieuwe concrete initiatieven en doelstellingen na 2012 op het gebied van administratieve lastenvermindering en beheersing van de nalevingkosten. Eveneens is van belang om onnodige EU-regeldruk gedurende het gehele besluitvormingsproces effectief tegen te gaan. Nederland is derhalve positief over de aandacht die de Commissie schenkt aan de kwaliteit van regelgeving in alle fasen van het beleids- en wetgevingsproces.

Onderzoek

De leden van de CDA-fractie vragen of het kabinet de opvatting deelt dat veiligheid en zorgvuldigheid voorop dienen te staan en of het kabinet wil pleiten voor extra veiligheidsonderzoek in het Kaderprogramma voor Euratom.

Het kabinet hecht, mede in het licht van de gebeurtenissen in Fukushima, sterk aan het onderzoek van veiligheid en stralingsbescherming van kernenergie in het kaderprogramma Euratom. In het nieuwe programma is het onderzoek op dat gebied versterkt. Nederland kan dit programma dan ook steunen.

De leden van de CDA-fractie vragen tevens of de minister de opvatting deelt dat een gedegen financiering en aansturing van het Kaderprogramma voor Euratom nog niet adequaat is geregeld en zo ja wat de minister wil doen om de aansturing en financiële sturing te versterken.

Het onderdeel van het Kaderprogramma van Euratom dat verbetering behoeft op het punt van financiering en aansturing is dat deel van het programma dat de Europese bijdrage regelt aan het internationale kernfusie-experiment ITER. Vorig jaar is in de Raad uitgebreid de Europese bijdrage aan het internationale kernfusie-experiment ITER besproken. Nederland heeft toen gezegd dat het voorstander is van de bouw van ITER. Dit is ook nu nog het geval. Wel heeft Nederland duidelijke voorwaarden aangegeven over de wijze waarop moet worden omgegaan met de kostenoverschrijdingen van ITER. Ten eerste moet wat Nederland betreft de bouw van ITER zo kosteneffectief mogelijk en met zo min mogelijk vertraging gebeuren. Ten tweede hecht Nederland sterk aan de afspraken die vorig jaar zijn gemaakt over een verbeterde aansturing en kostenbeheersing inclusief een jaarlijkse rapportage aan de Raad. Hierbij hoort ook actieve sturing door de Commissie. Voorkomen moet worden dat achteraf vastgesteld moet worden dat zaken niet goed zijn gegaan. Ten derde vindt Nederland dat de oplossing van de budgettaire problematiek rond ITER primair wordt gevonden binnen categorie 1a van de Europese begroting en dat in ieder geval het totaalplafond van het Meerjarig Financieel Kader niet wordt overschreden.

De leden van de CDA-fractie vragen of de minister het belang deelt van de Europese onderzoeksruimte (ERA) als centraal onderzoeksonderdeel in Europa.

Nederland heeft tijdens de Europese Raad van afgelopen februari de conclusie onderschreven dat Europa behoefte heeft aan versterking van de Europese Onderzoeksruimte aan een gemeenschappelijke markt waarbij kennis, onderzoek en innovatie (ERA) vrij kunnen circuleren om talenten en investeringen aan te trekken. De totstandkoming van de ERA vormt voor het kabinet dan ook één van de centrale elementen van het Europese beleid voor de versterking van het onderzoek en innovatie in de Europese Unie.

Ruimtevaart

Naar de mening van de leden van de CDA-fractie zijn veiligheid, innovatie en dienstbaarheid aan de Europese burger essentieel in het Europese ruimtevaartbeleid. De leden vragen zich af of de minister deze opvatting deelt.

Op de Raad voor Concurrentievermogen van 30 en 31 mei jl. heeft de Raad conclusies aangenomen naar aanleiding van de Commissiemededeling «Naar een ruimtevaartstrategie van de Europese Unie ten dienste van de burger». In deze conclusies wordt het belang van ruimtevaart voor veiligheid, innovatie en dienstbaarheid voor de Europese burger benadrukt. Het kabinet deelt het belang van deze aspecten voor het Europese ruimtevaartbeleid en heeft de conclusies dan ook gesteund.

Diversen

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat een modernisering van de richtlijn beroepskwalificaties noodzakelijk is. Het erkennen van diploma’s moet makkelijker worden, transparanter en gebruiksvriendelijker. Deze leden vragen of de minister deze visie deelt en zo ja, wat de minister voor initiatief kan ontplooien om dit daadwerkelijk te bewerkstelligen?

Ja, de huidige richtlijn erkenning beroepskwalificaties moet en kan worden verbeterd. De door de Europese Commissie aangekondigde herziening van de richtlijn biedt goede mogelijkheden om het huidige systeem aanzienlijk te vereenvoudigen. Dat zal bijdragen aan de verdere versterking van de interne dienstenmarkt en vergroting van de mobiliteit van dienstverleners. Op 22 juni jl. heeft de Europese Commissie een Groenboek gepubliceerd, waarin zij mogelijke verbeteringen en aanpassingen van de richtlijn in kaart heeft gebracht. Lidstaten kunnen tot eind september op dit groenboek reageren. Vanzelfsprekend zal het kabinet uw Kamer een afschrift van de Nederlandse reactie doen toekomen.

In de praktijk blijkt een veel voorkomend probleem voor dienstverleners het grote aantal gereglementeerde beroepen in andere lidstaten. Momenteel zijn er meer dan 800 gereglementeerde beroepen in Europa, waarbij het niet in alle gevallen duidelijk is waarom en ter bescherming van welk openbaar belang een lidstaat bepaalde beroepen heeft gereglementeerd. Dit belemmert grensoverschrijdende dienstverlening voor de beroepsgroepen uit de lidstaten die deze beroepen niet gereglementeerd hebben. Bij de herziening van de richtlijn acht ik het dan ook zeer opportuun te bezien hoe het grote aantal onnodig gereglementeerde beroepen in andere lidstaten kan worden verminderd.

De leden van de fractie van de CDA vragen naar de resultaten van de Kennis- en Innovatiecentra (KIC’s) van het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie

Sinds de oprichting van het EIT in 2008 is er veel werk verzet. De KIC’s zijn formeel begin dit jaar van start gegaan. Het is dan ook nog erg vroeg om concrete resultaten te kunnen melden. Ondanks de korte looptijd hebben er reeds een aantal (pilot)-activiteiten plaats gehad, zoals de «summerschools» die de Climate KIC organiseert, waarbij veelbelovende studenten in aanraking komen met bedrijven en bedrijfsmatige innovatie.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Dijksma, S.A.M. (PvdA), Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), Koopmans, G.P.J. (CDA), Ham, B. van der (D66), voorzitter, Smeets, P.E. (PvdA), Samsom, D.M. (PvdA), Jansen, P.F.C. (SP), ondervoorzitter, Jacobi, L. (PvdA), Koppejan, A.J. (CDA), Graus, D.J.G. (PVV), Thieme, M.L. (PvdD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Tongeren, L. van (GL), Ziengs, E. (VVD), Braakhuis, B.A.M. (GL), Gerbrands, K. (PVV), Lodders, W.J.H. (VVD), Vliet, R.A. van (PVV), Dijkgraaf, E. (SGP), Schaart, A.H.M. (VVD), Verhoeven, K. (D66) en Holtackers, M.P.M. (CDA).

Plv. leden: Jadnanansing, T.M. (PvdA), Elias, T.M.Ch. (VVD), Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Koolmees, W. (D66), Dikkers, S.W. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Irrgang, E. (SP), Groot, V.A. (PvdA), Werf, M.C.I. van der (CDA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Ouwehand, E. (PvdD), Gerven, H.P.J. van (SP), Schouten, C.J. (CU), Gent, W. van (GL), Leegte, R.W. (VVD), Grashoff, H.J. (GL), Mos, R. de (PVV), Taverne, J. (VVD), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Staaij, C.G. van der (SGP), Houwers, J. (VVD), Veldhoven, S. van (D66) en Ormel, H.J. (CDA).

Naar boven