21 501-08 Milieuraad

Nr. 874 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT EN MINISTER VOOR KLIMAAT EN ENERGIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 juli 2022

Met deze brief informeren wij u, mede namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister voor Natuur en Stikstof, over de Milieuraad die op 28 juni 2022 in Luxemburg plaatsvond.

Tijdens de Raad is er een algemene oriëntatie bereikt over vijf wetsvoorstellen uit het Fit-for-55-pakket, is er tevens een algemene oriëntatie over de Ontbossingsverordening bereikt en is er gesproken over het voortgangsverslag over de herziening van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA). Daarnaast stond er een aantal punten onder «diversen» op de agenda die door de Europese Commissie (hierna «de Commissie»), het Voorzitterschap en verschillende lidstaten zijn ingebracht.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten

Verslag Milieuraad

Fit-for-55

Op alle vijf dossiers die op de agenda van de Milieuraad stonden, is een algemene oriëntatie bereikt. Op basis van deze raadspositie gaat het inkomend Tsjechisch voorzitterschap de trilogen starten met het Europees Parlement en de Commissie. Een bredere appreciatie van de algemene oriëntaties die op de Fit-for-55 voorstellen in de verschillende Raden in juni zijn bereikt, wordt meegenomen in de periodieke brief over de stand van zaken van het krachtenveld en het verloop van de onderhandelingen over het Fit-for-55 pakket, die uw Kamer separaat ontvangt.

EU-Emissiehandelssysteem (ETS)

De Raad heeft ingestemd met het voorstel voor aanpassing van de ETS-richtlijn op basis van een gekwalificeerde meerderheid. De hoofdambitie van het voorstel is overeind gebleven, namelijk: de bijdrage aan de 55% CO2-reductie en behoud van de belangrijkste parameters zoals de lineaire reductiefactor, de rebase en aanscherping van de marktstabiliteitsreserve (MSR). Dit laatste is een belangrijke prioriteit van het kabinet. Omdat het een ambitieuze aanscherping betreft, waren er brede zorgen bij lidstaten over de impact, zowel in de sectoren die reeds onder het ETS vallen, als de nieuw voorgestelde sectoren (zeevaart, gebouwde omgeving en wegtransport). Om hieraan tegemoet te komen, zijn er diverse kleine of tijdelijke aanpassingen of uitzonderingen in het ETS-voorstel doorgevoerd, welke voornamelijk zullen leiden tot herverdeling van kosten of gratis rechten en geen grote impact op de uitstoot hebben. Nederland had liever geen van dergelijke aanpassingen of uitzonderingen gezien, maar kon hiermee instemmen om een meerderheid te bereiken gezien de tijdelijkheid van de uitzonderingen en de beperkte omvang.

Zo is in het bestaande ETS het prijsbeheersingsmechanisme aangepast, in reactie op de zorgen van lidstaten over de hoogte en volatiliteit van de ETS-prijs. Dit mechanisme zorgt ervoor dat er extra emissierechten uit de MSR worden geveild wanneer de ETS prijs (te) snel stijgt, en door de aanscherping zal dit mechanisme sneller in werking kunnen treden. De aanpassing is echter beperkt gebleven, en heeft daarom naar verwachting geen invloed op de klimaatambitie van het ETS, wat voor Nederland van groot belang was.

Daarnaast zijn er enkele aanpassingen gedaan in de gratis rechten die beschikbaar zijn voor specifieke sectoren. Voor sectoren die onder het Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM) vallen, blijft de volledige uitfasering hiervan in 2035 in stand, maar zijn er beperkte wijzigingen in het tempo tot aan dat jaartal opgenomen.

In een aantal specifieke lidstaten krijgen stadswarmteinstallaties extra gratis rechten als zij een klimaatneutraliteitsplan opstellen en uitvoeren. Voortgang, inclusief tussendoelen en milestones, moet worden gecontroleerd door onafhankelijke verificateurs. Daarnaast is opgenomen dat de benchmark (op basis waarvan gratis rechten worden toegekend) voor de staalsector minder snel daalt tot aan 2030 dan andere benchmarks. Voor de luchtvaart worden de reguliere gratis rechten uitgefaseerd per 2027, maar krijgen luchtvaartmaatschappijen tot 2030 gratis rechten voor de inzet van duurzame luchtvaartbrandstoffen om het kostenverschil met fossiele kerosine te dekken. Dit geldt zowel voor het verplichte aandeel bijgemengde duurzame luchtvaartbrandstoffen onder de ReFuelEU Aviation verordening als eventuele aanvullende inzet. Als laatste is de conditionaliteit, waardoor bedrijven gekort zouden worden op hun gratis rechten indien zij niet investeren in rendabele energiebesparingsmaatregelen, geschrapt.

De uitbreiding van het ETS naar de zeevaartsector is behouden, maar er zijn enkele wijzigingen in de scope ten aanzien van het voorstel van de Commissie. Zo zijn er tijdelijke verzachtende bepalingen opgenomen voor schepen met ijsklasse, kleine eilanden1, ultraperifere gebieden2 en openbare dienstverplichtingen, om zorgen van specifieke lidstaten over economische impact en connectiviteit tegemoet te komen.

Nederland heeft daarnaast ingezet om de drempelwaarde voor opname in het ETS te verlagen van 5000 naar 400 bruto tonnage, zodat ook kleinere schepen onder het ETS zouden vallen. Dit vindt Nederland van belang om ontwijking via het inzetten van kleinere schepen te voorkomen, en zorgt ervoor dat ook dit segment van schepen gaat verduurzamen. In de algemene oriëntatie is opgenomen dat per 2025 wordt gestart met het monitoren van emissies van vrachtschepen in dit segment, en de mogelijkheden te onderzoeken voor opname in het ETS per 2026.

In de discussie over het nieuwe ETS voor de gebouwde omgeving en wegtransport (ETS-BRT) gaven veel lidstaten, waaronder Nederland, aan dat het beperken van de mogelijke impact op (kwetsbare) huishoudens van groot belang is. Om hieraan tegemoet te komen, zijn enkele wijzigingen opgenomen. Zo is de introductie van het systeem met één jaar uitgesteld naar 2027 en is het prijsbeheersingsmechanisme aangescherpt, zodat deze beter kan ingrijpen als de ETS-BRT-prijs te snel stijgt. Daarnaast draagt het ETS-BRT niet meer bij aan het Innovatiefonds (IF), waardoor er meer middelen overblijven voor lidstaten om te gebruiken om huishoudens en midden- en kleinbedrijven in de transitie te ondersteunen. Het uitstel van de invoering van het systeem met één jaar leidt tot een beperkte vermindering van de CO2-reductie die vanuit het instrument ETS-BRT zal worden gerealiseerd. Hiertegenover staat dat op verzoek van enkele lidstaten, waaronder Nederland, de mogelijkheid wordt geboden om nationaal aanvullende sectoren toe te voegen (opt-in), om de ambitie en uitvoerbaarheid van het voorstel te vergroten. Daarnaast is de reductie ook geborgd door (ongewijzigde) CO2-reductiedoelen voor 2030 in de ESR (Effort Sharing Regulation), waar het wegtransport en de gebouwde omgeving ook onder vallen. Lidstaten met reeds ingevoerde hogere CO2-belasting expliciet in deze sectoren kunnen een tijdelijke uitzondering verzoeken tot uiterlijk 2030 (opt-out), zo lang de ambitie op EU-niveau overeind blijft en ze blijven bijdragen aan het Social Climate Fund (SCF). Deze aanpassingen, in combinatie met het gevonden akkoord op het SCF, was voldoende voor een ruime meerderheid van lidstaten om in te stemmen.

De voorgestelde ophoging van het IF is ook beperkt voor het bestaande ETS, met circa 50 miljoen rechten. De voorgestelde ophoging van het Moderniseringsfonds (MF) met 2,5% van de rechten uit het bestaande ETS tussen 2023 en 2030 is behouden. De criteria voor het MF zijn wel aangepast, waardoor naar verwachting één extra lidstaat (Slovenië) aanspraak op het fonds kan maken. Waar de Commissie voorstelde geen enkele investeringen in fossiele energie uit het MF toe te staan, is op aandringen van een grote groep lidstaten afgesproken dat investeringen in aardgas uit het MF onder enkele voorwaarden mogelijk blijven, maar alleen met de reeds toegekende middelen, niet de middelen uit de ophoging. Het kabinet was geen voorstander van het toelaten van aardgas in het MF, maar omdat de ambitie in het ETS voorstel werd behouden en het MF niet verder werd opgehoogd, was dit voor het kabinet een acceptabel compromis.

Nederland staat achter de algemene oriëntatie die is bereikt op de Milieuraad. De hoofdinzet van het kabinet is gehonoreerd, want de bijdrage van het ETS aan de overkoepelende EU-reductiedoelstelling van ten minste 55% staat overeind. Voor de lucht- en zeevaart geeft het akkoord een sterk signaal dat ook deze mondiaal opererende sectoren een significante bijdrage aan de transitie moeten leveren, al had het resultaat voor Nederland ambitieuzer mogen zijn om in deze sectoren de transitie tijdig te kunnen inzetten. Het nieuwe ETS voor de gebouwde omgeving en wegtransport wordt ingevoerd en zal een belangrijke bijdrage leveren aan het behalen van de 2030 en 2050 doelen in de EU. Met het oog op de mogelijke impact van het voorstel zijn er verschillende verzachtende bepalingen opgenomen zonder dat deze de ambitie van het voorstel significant inperken.

Social Climate Fund (SCF)

Ook op het SCF bereikte de Raad een algemene oriëntatie. Vrijwel alle lidstaten onderkenden de noodzaak voor aandacht voor de sociale effecten van de klimaatmaatregelen uit het Fit-for-55-pakket, waarbij meerdere lidstaten zich tot het einde kritisch opstelden. Enerzijds verzochten lidstaten, waaronder Nederland, om een verkleining van het fonds ten opzichte van het Commissievoorstel, anderzijds wilden sommige lidstaten juist een groter fonds. Beide groepen verbonden het instemmen met het SCF met de klimaatambitie van de andere maatregelen in het pakket. Ook vond er discussie plaats over de bestedingsdoelen en de beheermodus van het fonds.

Het voorstel waarover een akkoord werd bereikt, verschilt op een aantal punten van het oorspronkelijke Commissievoorstel. Zo wordt in het aangenomen voorstel het fonds gefinancierd door het veilen van rechten uit zowel het ETS als het ETS-BRT, omdat een grote groep lidstaten pleitte voor een financiële vormgeving van het fonds waarbij het MFK niet gewijzigd zou worden. Hierbij geldt dat het fonds via externe bestemmingsontvangsten wordt gefinancierd. De Commissie zal de veiling van de ETS-rechten uitvoeren, waarbij de opbrengsten als externe bestemmingsontvangsten naar de EU-begroting vloeien ten behoeve van de financiering van het SCF. Door deze financieringsvorm is het ten opzichte van het voorstel van de Commissie niet nodig het huidige Meerjarig Financieel Kader (MFK) aan te passen voor de uitgaven van het SCF. Doordat het fonds wel onder de EU-begroting valt, is de MFK-rechtsstaatverordening van toepassing op de uitgaven van het SCF en blijft de budgetcontrole grotendeels geborgd.

In de algemene oriëntatie van het ETS is opgenomen dat indien er in de toekomst een eigen middel o.b.v. ETS en ETS-BRT wordt geïntroduceerd, de huidige SCF-financiering via externe bestemmingsontvangsten zou komen te vervallen. In dat geval zou de Commissie met een voorstel moeten komen om het (tijdelijke) SCF te financieren binnen het raamwerk van het MFK, zonder vooruit te lopen op de onderhandelingen over een volgend MFK. In december 2021 heeft de Commissie een voorstel gepresenteerd voor wijziging van het eigenmiddelenbesluit, inclusief de introductie van een nieuw eigen middel op basis van het ETS en ETS-BRT. Het is nog niet duidelijk wat de aangepaste financieringsvorm van het SCF uit de algemene oriëntatie van de Raad voor dit voorstel betekent. Over zowel herziening van het eigenmiddelenbesluit als aanpassing van het MFK vindt besluitvorming plaats via unanimiteit.

Verder loopt het fonds van 2027 tot 2032, in plaats van 2025 tot 2032, vanwege de latere start van het ETS-BRT. De grootte van het fonds is in totaal teruggebracht van 72,2 miljard naar 59 miljard euro. Daarbij wordt het fonds deels gefinancierd door een schuif uit de voorgestelde ophoging voor het Innovatiefonds ter grootte van circa 11,5 miljard (afhankelijk van de gehanteerde CO2-prijs in het ETS), waardoor de totale kosten qua fondsen in het gehele pakket, alsook de Nederlandse bijdrage daaraan, lager uitvallen. Daarnaast is, mede op verzoek van Nederland, gekozen voor een bovengrens op de uitgaven aan directe inkomenssteun van 35% per lidstaat, waardoor een groter deel van het fonds zich zal richten op maatregelen die de klimaattransitie ondersteunen. Verder is vastgehouden aan de directe beheermodus en prestatiegerichte structuur van het Commissievoorstel, maar zijn er enkele elementen uit gedeeld beheer overgenomen. Zo hebben lidstaten de optie om 15% van hun allocatie over te hevelen naar andere bestaande fondsen3 en binnen die fondsen aan klimaatmaatregelen te besteden onder de daar geldende regels voor gedeeld beheer. De Commissie beoordeelt hierbij of het gebruik van dit geld in lijn is met de doelstellingen van het SCF. Verder zijn de regels over cofinanciering uit het Commissievoorstel komen te vervallen. Wat betreft prefinanciering is het mogelijk om maatregelen die in 2026 in aanloop naar het ETS-BRT worden genomen, achteraf te bekostigen via het SCF, zolang deze voldoen aan de regels die binnen het fonds worden gesteld. Verder zijn nog enkele kleinere wijzigingen doorgevoerd aan de gebruikte definities, de exacte opstelling en uitvoering van de Social Climate Plans, de bijdrage van het SCF aan klimaatneutraliteit en de mogelijkheid om toepasselijke bestaande maatregelen op te kunnen nemen. De verdeling van het fonds is niet aangepast.

Nederland staat achter de compromistekst zoals aangenomen tijdens de Milieuraad. De grootte van het fonds is verkleind en belangrijke randvoorwaarden voor de komst van een mogelijk fonds zijn gerealiseerd, zodat het fonds zoveel mogelijk bijdraagt aan de transitie, beperkt is in omvang, en ingekleed is op een manier die de toepasselijkheid van de MFK-rechtstaatverordening, een sterke centrale governance en budgetcontrole waarborgt. Hiermee is het fonds proportioneel aan de gevraagde ambitie van de andere maatregelen van het pakket.

Verdeling van inspanningen in de ESR-sectoren (Effort Sharing Regulation)

Ook heeft de Raad een algemene oriëntatie bereikt over de ESR-verordening, met daarin enkele wijzigingen ten opzichte van het Commissievoorstel. Er is niets veranderd aan de doelen: in 2030 moet Europees breed 40% reductie (ten opzichte van 2005) behaald zijn in de sectoren die onder de ESR vallen (landbouw, mobiliteit, gebouwde omgeving en niet-ETS deel industrie). Nederland had samen met gelijkgezinde lidstaten ingezet op meer convergentie tussen de nationale opgaven van lidstaten. Om hieraan tegemoet te komen, is er in de overwegingen van het voorstel expliciet opgenomen dat deze ESR-verordening bijdraagt aan halen van het Europese 2050-doel van klimaatneutraliteit, en dat er convergentie tussen de lidstaten nodig is om dit doel te behalen. Nederland heeft in de Raad aangegeven dat het hiermee verwacht dat convergentie wordt meegenomen in de discussies die zullen volgen bij het vaststellen van het 2040-doel, welke naar verwachting rond 2024 zullen worden gestart.

De verdeelsleutel die de nationale opgaven van lidstaten bepaalt, is niet veranderd. Nederland krijgt een nieuw nationaal koolstofbudget gebaseerd op een doel van 48% reductie in 2030 t.o.v. 2005. In principe zal vanaf 2023 dit gewijzigde koolstofbudget ingaan. In de Raad is afgesproken dat er in 2025 nog een aanpassing zal gelden voor het budget van 2026, op basis van de meest recente emissies. Dit om rekening te houden met onvoorziene gebeurtenissen zoals de coronapandemie en de oorlog in Oekraïne.

Daarnaast is er een aantal wijzigingen ten opzichte van het Commissievoorstel op het gebied van de flexibiliteitsmechanismen. Deze zijn in lijn met de Nederlandse inzet. De milieu-integriteit blijft gewaarborgd, maar lidstaten krijgen wat meer flexibiliteit om hun opgave zo kosteneffectief mogelijk te kunnen invullen. Zo mag Nederland opnieuw de keuze maken of het ETS-rechten in wil zetten voor de ESR-opgave en mag deze keuze in 2024 en in 2027 zowel omhoog als omlaag worden aangepast. Verder zijn er aanpassingen afgesproken om de handel van ESR-rechten tussen lidstaten te stimuleren. De transparantie wordt verbeterd, en de limiet op hoeveel ESR-budget lidstaten mogen verhandelen aan elkaar (ex ante, dus vóór daadwerkelijk vastgestelde emissies) wordt opgehoogd. Een definitief overschot of tekort wordt meestal twee jaar na dato vastgesteld. Dit definitieve overschot mogen lidstaten onbeperkt verkopen aan andere lidstaten.

Nederland staat achter de algemene oriëntatie zoals aangenomen bij de Milieuraad. De doelen zijn gehandhaafd en elke lidstaat wordt hiermee verplicht nationaal extra maatregelen te nemen in de ESR-sectoren, waardoor de bijdrage van de ESR-sectoren aan de 2030-doelstelling van 55% Europees breed vaststaat.

Landgebruiksverordening (LULUCF)

Ook heeft de Raad een algemene oriëntatie bereikt over de herziening van LULUCF. Tijdens de Raad was beperkte discussie over de voorstellen, omdat veel lidstaten zich realiseerden dat de tekst de juiste balans had gevonden tussen de ambitieuze en minder ambitieuze lidstaten.

De compromistekst geeft, ten opzichte van het Commissievoorstel, lidstaten meer ruimte om met flexibiliteitsmechanismen hun nationale doelen in 2030 te bereiken. Deze verruiming is vooral bedoeld om lidstaten te steunen in het behalen van hun doelstellingen wanneer zij te maken krijgen met onvermijdelijke emissies uit organische bodems en als gevolg van klimaatverandering. De Nederlandse inzet om de milieu-integriteit van de verordening en de 2030 en 2050 doelen te bewaken zijn hier gewaarborgd.

Het aandachtspunt over het waarborgen van doelrealisatie door de individuele lidstaten blijft bestaan. In de compromistekst is de bepaling verwijderd waarin de gevolgen zijn vastgelegd als lidstaten hun doelen niet halen, zonder daarvoor een alternatief te introduceren. Hierdoor blijft alleen de mogelijkheid van een inbreukprocedure door de Commissie over als lidstaten hun doelen niet halen. Een andere zorg in het compromis ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel, is dat lidstaten een optie hebben om emissies veroorzaakt door natuurlijke verstoringen niet mee te tellen in hun rapportage. Hier staat tegenover dat als lidstaten aangeven dat zij emissies veroorzaakt door natuurlijke verstoringen niet rapporteren, zij dan geen aanspraak kunnen maken op een van de flexibiliteitsmechanismen.

De beslissing over de vormgeving van de LULUCF verordening na 2030 is doorgeschoven, waarmee er vooralsnog geen Agriculture, Forestry and Other Land Use (AFOLU)-beleidspijler komt na 2030. De Commissie heeft in reactie hierop aangekondigd in 2023 of 2024 met een rapport te komen waar het ingaat op de mogelijkheden en noodzaak om landbouwemissies ook mee te nemen onder de LULUCF-verordening. Het rapport zal ook aanbevelingen bevatten, waaronder een AFOLU-doelstelling voor 2035 voor de EU.

Hoewel Nederland liever een sterkere governance had gezien in de verordening, kan Nederland tevreden zijn met het onderhandelingsresultaat, omdat de nationale en overkoepelende doelen behouden zijn en de compromistekst niet verder is afgezwakt.

Verordening voor CO2-normen voor voertuigen

Tijdens de Raad hebben lidstaten afgesproken om nieuwverkoop van personenvoertuigen en lichte bedrijfsvoertuigen (busjes) met verbrandingsmotor per 2035 uit te faseren. Eerder is met uw Kamer de inschatting van het kabinet gedeeld, dat het krachtenveld zodanig was dat deze niet meer zou kantelen ten gunste van een eerdere uitfaseerdatum, ondanks herhaaldelijke inspanningen van Nederland.4 Het bereikte compromis is het hoogst haalbare gezien de verhoudingen in de Raad waar een aanzienlijke groep lidstaten inzette op een latere uitfaseerdatum dan 2035.

Positief is de afspraak om de huidige tussendoelen in 2030 op te hogen naar 55% voor personenvoertuigen en 50% voor lichte bedrijfsvoertuigen. Op verzoek van enkele lidstaten wordt de derogatiemogelijkheid voor fabrikanten van kleine volumes gehandhaafd tot en met 2035 en wordt de Commissie in de overwegingen gevraagd om de rol van duurzame brandstoffen en hybride auto’s mee te nemen bij de herziening in 2026. Ook is de Commissie opgeroepen om een separaat voorstel te doen voor de registratie na 2035 van voertuigen op zogenoemde CO2-neutrale brandstoffen. Daarnaast zal de Commissie, op initiatief van Nederland, onderzoeken welke aanvullende maatregelen mogelijk zijn voor lidstaten die een eerdere uitfasering dan 2035 ambiëren.

Ontbossingsverordening

Tijdens de Milieuraad is de algemene oriëntatie op het EU-wetsvoorstel ontbossingsvrije producten vastgesteld. Over het voorstel hebben al eerder gedachtewisselingen plaatsgevonden, onder andere tijdens de Landbouw- en Visserijraad op 21 februari jl.5 en de Milieuraad op 17 maart jl.6

De algemene oriëntatie bevat de volgende belangrijke pijlers. De originele lijst betreffende basisproducten en ecosystemen die door de Commissie is gepresenteerd, blijft gehandhaafd. De lijst van afgeleide producten is beperkt uitgebreid naar onder andere palmdestillaat en houtskool. Tijdens de evaluatie, twee jaar na inwerkingtreding van het voorstel, zal worden bezien of additionele ecosystemen, grondstoffen en producten worden toegevoegd aan de verordening.

Ook is de definitie van bosdegradatie behouden en is in de overwegingen opgenomen dat bij de evaluatie na twee jaar zal worden bezien of de definitie kan worden uitgebreid om zo een breder toepassingsgebied te bestrijken. Daarnaast zijn er vereenvoudigingen opgenomen ten aanzien van de due diligence-verplichtingen met als doel de administratieve lasten te verminderen en niet de effectiviteit van de handhaving en controle in de praktijk te ondermijnen.

Verder zullen landen in drie categorieën worden verdeeld (laag, standaard en hoog risico) om voorspelbaarheid, zichtbaarheid en de mogelijkheid tot dialoog met landen te waarborgen – conform het voorstel van de Europese Commissie. Deze aanvullingen geven het wetsvoorstel legitimiteit en juridische compatibiliteit, specifiek in relatie tot de regels van de World Trade Organization. De laatste pijler betreft het versterken van mensenrechten en de impact op lokale gemeenschappen en kleine producenten.

De Commissie heeft aangegeven tevreden te zijn met het snelle vaststellen van een Raadspositie. Ook plaatste de Commissie het akkoord in de context van de bredere Europese ambitie. Zodoende wordt er internationaal een signaal afgegeven met betrekking tot het stoppen van ontbossing en bosdegradatie in aanloop naar de COP 15 (VN biodiversiteitsconventie) en COP 27 (Klimaatconferentie) aan het einde van 2022. Alle lidstaten onderstreepten het belang van het bereiken van een compromistekst en dit wetsvoorstel.

Nederland had, samen met een klein aantal lidstaten, echter graag een ambitieuzere Raadspositie gezien. Zo heeft Nederland tijdens de onderhandelingen gepleit voor het vasthouden aan een vastgestelde hoeveelheid kwantificeerbare controles voor producten uit alle risicocategorieën7, en voor uitbreiding van het voorstel naar grondstoffen en ecosystemen. Voor dergelijke uitbreiding zag het voorzitterschap zich echter onvoldoende gesteund, derhalve is de verordening op dit moment niet uitgebreid. Wel is door Nederlandse steun en inzet de definitie van bosdegradatie in het voorstel gebleven, zijn de mensenrechten beter verankerd, en zal de Commissie een strategisch raamwerk opstellen om samenwerking met producerende landen te verbeteren en EU-instrumenten gebruiken om ontbossing tegen te gaan. De groep ambitieuze lidstaten, waaronder Nederland, heeft opgeroepen om ook in het vervolgproces, zoals in de triloog, deze ambitie te behouden.

Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA)

Tijdens de Raad gaf het voorzitterschap een stand van zaken van de herziening van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA)8, die op 17 november 2021 is gepubliceerd en tijdens de Milieuraad op 20 december 2021 is gepresenteerd door de Commissie9.

Alle interveniërende lidstaten, waaronder Nederland, gaven aan het voortgangsverslag te verwelkomen. Een aantal lidstaten vroeg aandacht voor specifieke regionale en economische omstandigheden, het stimuleren van hoogwaardige verwerking van afval, het versterken van toezicht en handhaving, en het digitaliseren van de procedures. Nederland heeft aangegeven in de verdere besprekingen nader aandacht te willen besteden aan het stimuleren van hoogwaardige verwerking van afval en aan het mandaat van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF). De besprekingen zullen onder het inkomend Tsjechische voorzitterschap voortgezet worden.

Diversen:

= Lopende wetsvoorstellen

F-gassen

De Commissie gaf een korte toelichting op het voorstel over gefluoreerde broeikasgassen10. De Commissie benadrukte dat F-gassen bijzonder krachtige broeikasgassen zijn die veel gebruikt worden in de koeling (industrieel, commercieel, mobiel en utilitair), in warmtepompen, schuim, astma-inhalatoren en bij midden- en hoogspanning van elektriciteit (SF6). Met het voorstel tot herziening van de F-gas Verordening wil de Commissie de emissies van deze krachtige broeikasgassen verder terugdringen. De EU kan hiermee de internationale standaard voor F-gassen verder aanscherpen. De bespreking van dit voorstel wordt voortgezet onder het Tsjechisch voorzitterschap.

Richtlijn industriële emissies (IED)

De Commissie gaf een presentatie van de herziening van de richtlijn industriële emissies (IED), die op 5 april jl. door de Commissie is gepresenteerd11 en waar uw Kamer via een BNC-fiche over is geïnformeerd12. De Commissie benadrukte dat de herziening van de richtlijn in lijn moet zijn met de meest innovatieve technologieën.

Ecodesign Verordening voor Duurzame Producten (ESPR)

De Commissie gaf een toelichting op het voorstel voor een Ecodesign Verordening voor Duurzame Producten (ESPR), die de huidige Ecodesign Richtlijn zal vervangen13. Het doel is eraan bij te dragen dat duurzame producten de norm worden op de EU-markt. Hiertoe kunnen onder de verordening duurzaamheids-, circulariteits- en informatie-eisen aan producten worden gesteld.

Het inkomende Tsjechische voorzitterschap zal de ESPR in de Raad Concurrentievermogen behandelen. De Commissie benadrukte het belang van de betrokkenheid van EU klimaat- en milieuministers bij dit dossier en werd hierbij gesteund door een aantal lidstaten, waaronder Nederland.

Natuurherstel

De Commissie heeft op 22 juni jl. het wetsvoorstel inzake natuurherstel gepubliceerd dat gericht is op het terugbrengen van de natuur naar alle ecosystemen14. In het kader van deze wet zullen er voor elke lidstaat juridisch bindende doelstellingen voor natuurherstel in verschillende ecosystemen gelden. Het doel is om voor 2030 maatregelen in te voeren die ten minste 20% van de EU land- en zeegebieden dekken. Tegen 2050 zal dit worden uitgebreid naar alle ecosystemen die herstel behoeven. Een aantal lidstaten gaf aan het voorstel te verwelkomen.

=Stockholm+50

Tijdens dit agendapunt gaf Zweden een terugkoppeling over de Stockholm+50 conferentie die op 2 en 3 juni jl. heeft plaatsgevonden in Stockholm, Zweden.

Het doel van de conferentie was om stil te staan bij 50 jaar milieubeleid en vooruit te blikken op de toekomstige uitdagingen. De conferentie werd afgesloten met tien aanbevelingen voor de toekomst, waaronder het opzetten van een mondiale dialoog over duurzame consumptie en productie ter bevordering van de wereldwijde transitie naar een circulaire economie.

=Cyprus conferentie – Milieu voor Europa

Cyprus kondigde aan de 9deMinisteriele conferentie «Milieu voor Europa» te organiseren van 7-9 oktober 2022 in Nicosia, Cyprus, in samenwerking met de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (UNECE). De conferentie zal een platform vormen voor politieke dialoog op de thema’s duurzame infrastructuur, duurzaam toerisme en onderwijs voor duurzame ontwikkeling. Naast milieu- en onderwijsministers, hoopt Cyprus ook meer dan 1000 academici, jeugdvertegenwoordigers en deelnemers uit de private sector en maatschappelijke organisaties te verwelkomen. Tot slot nodigde Cyprus de andere lidstaten uit deel te nemen aan de conferentie.

=Terugkoppeling recente internationale bijeenkomsten

De Commissie en het voorzitterschap gaven een beknopte terugkoppeling van recente internationale bijeenkomsten. Van 21 tot en met 25 maart jl. vond de vierde Conferentie van Partijen (COP4) van de Minamata Conventie inzake kwik plaats in Bali, Indonesië. Tijdens deze conferentie werd onder andere het budget voor 2021 aangenomen, alsook een verklaring over legale handel in kwik besproken.

Van 6 tot en met 17 juli jl. vond de 15e Basel, Rotterdam en Stockholm Conferentie van Partijen (BRS triple COP) plaats in Genève, Zwitserland. Tijdens deze bijeenkomst werden er onder andere amendementen op het gebied van elektrisch afval en organische verontreinigende stoffen aangenomen.

De Commissie gaf tevens een terugkoppeling van de 7de bijeenkomst van de Meeting of the Parties (MoP) van de Aarhuus Conventie die op 23 en 24 juni jl. in Zwitserland plaatsvond. Het Aarhusverdrag ziet op onder meer de toegang tot de rechter in milieuzaken. Tijdens de MoP werd de Speciale Rapporteur voor milieuverdedigers benoemd.

Tot slot blikte de Commissie terug op de 15e Conferentie van de Partijen (COP15) in Madrid, Spanje, inzake verwoestijning. Tijdens de COP werd de dringende oproep gedaan tot het leveren van de nodige inspanningen op het terrein van landherstel, met belangrijk resultaat ten aanzien van het recht van vrouwen op landbezit. Verwoestijning is van grote invloed op met name het Afrikaanse continent met droogte, verminderde voedselzekerheid, armoede, migratie en geweld als gevolg. Spanje benadrukte het belang van met name samenwerking met de Sahel op dit terrein.

=Werkprogramma inkomend Tsjechisch voorzitterschap

Het inkomend voorzitterschap gaf een vooruitblik naar zijn agenda voor de komende zes maanden. De milieu- en klimaatraden worden naar verwachting de meest drukke formaties met ontwikkelingen op het gebied van klimaat, biodiversiteit en milieu. Dit komt mede door de aankomende trilogen over het Fit-for-55-pakket en de ontbossingsverordening. Daarbij staat er een aantal internationale bijeenkomsten gepland, waaronder het VN-Biodiversiteitsverdrag COP 15 en UNFCCC COP 27. Tot slot verwacht het voorzitterschap ook voortgang te maken op meerdere milieudossiers, zoals de batterijenverordening, de richtlijn Industriële Emissies (IED), de richtlijn Luchtkwaliteit en de Europese Verordening voor Overbrenging Afvalstoffen (EVOA).


X Noot
1

Minder dan 200.000 inwoners.

X Noot
2

Guadeloupe, Frans-Guyana, Réunion, Martinique, Mayotte en Saint-Martin (Frankrijk), de Azoren en Madeira (Portugal) en de Canarische eilanden (Spanje).

X Noot
3

Just Transition Fund, European Social Fund, Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling.

X Noot
4

Kamerstuk 22 112, nr. 3428.

X Noot
5

Kamerstuk 21 501-32, nr. 1381.

X Noot
6

Kamerstuk 21 501-08, nr. 863.

X Noot
7

Kamerstuk 21 501-08, nr. 867.

X Noot
8

COM (2021) 709.

X Noot
9

Kamerstuk 21 501-08, nr. 847.

X Noot
10

COM (2022) 150.

X Noot
11

COM (2022) 156/2.

X Noot
12

Kamerstuk 22 112, nr. 3416.

X Noot
13

Kamerstuk 22 112, nr. 3422.

X Noot
14

COM (2022) 304.

Naar boven