21 501-08 Milieuraad

Nr. 510 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de vaste commissie voor Economische Zaken hebben enkele fracties de behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de staatssecretaris van Economische Zaken over de informele Raad Cohesiebeleid op 24 en 25 april 2014. De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.

De op 15 april 2014 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de staatssecretaris bij brief van 22 april 2014 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Hamer

De adjunct-griffier van de commissie, Thomassen

Inhoudsopgave

blz.

     

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

3

II

Antwoord / Reactie van de staatssecretaris

3

III

Volledige agenda

9

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brieven ten aanzien van de informele Raad Cohesiebeleid. Deze leden hebben vragen en opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie constateren dat de verdeling van middelen over de grensoverschrijdende programma’s nog afhing van de onderhandelingen over geografische afbakening van de programmagebieden en de inhoudelijke prioriteiten. Hoe is de definitie grensoverschrijdende samenwerking gedefinieerd? Stijgt de post Duitsland-Nederland ten koste van de echte grensgebieden? Zo ja, kan de staatssecretaris aangeven hoe dat over de afgelopen periodes is gebeurd? Kan de staatssecretaris een schematisch overzicht geven van de stijging van de Europese Territoriale Samenwerkingsmiddelen voor Nederland ten opzichte van de huidige periode, uitgesplitst naar Interreg A (grensoverschrijdend), B (transnationaal) en C (Paneuropees)? Over het programma Euregio Maas-Rijn (EMR) schrijft de staatssecretaris dat er geen compromis is bereikt over de uitbreiding van het programmagebied. Deze leden hebben signalen ontvangen dat dit wel dergelijk het geval is. Zij willen weten of er nu wel of geen overeenstemming is bereikt. De leden van de VVD-fractie lezen tevens dat er melding wordt gemaakt van een «uiterst weerbarstige discussie» met de Europese Commissie over het EMR-programma, hetgeen ertoe geleid heeft dat Nederland geen lidstaatverantwoordelijkheid zal nemen voor dit programma. Wat houdt het wel of niet nemen van «lidstaatverantwoordelijkheid» in? Nemen de andere deelnemende lidstaten aan dit programma deze verantwoordelijkheid wel en zo ja, welke landen zijn dit? Is dit het enige programma waarbij deze discussie speelt? Ook lezen deze leden over mogelijke onregelmatigheden bij de Managementautoriteit West, waarop verbetermaatregelen worden genomen door de Managementautoriteit West. Kan de staatssecretaris dit nader toelichten? Om welke onregelmatigheden gaat het? En aangezien het om «mogelijke» onregelmatigheden gaat, waarom worden er dan wel verbetermaatregelen genomen?

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het belangrijk is dat het cohesiebeleid daadwerkelijk groeit en het de concurrentiekracht bevordert. In hoeverre zet het beleid in op het bevorderen van het klimaat voor beginnende ondernemingen? Deze leden lezen dat er overleg is over de vormgeving van subsidie-instrumenten tussen regionale overheden en de nationale overheid. Wat is de concrete stand van zaken en welke acties worden ondernomen? Ook lezen zij in de geannoteerde agenda dat het Griekse voorzitterschap de status van de informele bijeenkomsten bekijkt en dat de staatssecretaris daar terughoudend tegenover staat. Wat is de reden voor deze terughoudendheid? Kan de staatssecretaris toelichten hoe zij zich ervoor gaat inzetten om te voorkomen dat de institutionele structuur wordt uitgebreid? Naast de landsdelige programma’s zijn er ook programma’s voor Europese Territoriale Samenwerking in voorbereiding. Onderdeel hiervan vormen vier grensoverschrijdende programma’s waarin Nederland participeert. Momenteel vinden de onderhandelingen met de buurlanden plaats over de gezamenlijke uitvoering. Wat is hiervan de stand van zaken?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de brieven ten aanzien van de informele Raad Cohesiebeleid. Deze leden hebben vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat subsidies die bedoeld zijn voor de armste regio’s in de Europese Unie, ook echt naar de armste regio’s moeten gaan. Deze leden vinden het een goede zaak dat de Europese Commissie het afstemmen van de verschillende structuurfondsen, zowel in thematiek als uitvoering, wil verbeteren. Hiermee wordt synergie en efficiëntere besteding van middelen beoogt, maar dit zal ook de effectiviteit van de fondsen ten goede komen. Zij erkennen het belang van het mkb voor innovatie en economische groei en de problematiek die de financiering van het mkb met zich meebrengt. Het is een goede zaak dat de middelen van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) hoofdzakelijk worden ingezet voor innovatie en koolstofarme economie. De leden van de PvdA-fractie steunen de inzet aangaande de ondersteuning van ondernemers om bijvoorbeeld businesscases te verbeteren en meer privaat kapitaal aan te trekken. Deze leden vragen op welke wijze de staatssecretaris voornemens is dit te doen. Op welke andere wijze zet de staatssecretaris in op het ondersteunen van het mkb met als doel het aantrekken van meer privaat kapitaal? Ziet de staatssecretaris mogelijkheden om uw inzet te vergroten? Door een gebrek aan risicokapitaal vinden innovatieve producten van het mkb geregeld niet hun weg tot de markt. Deze leden achten het van groot belang dat dit zo veel mogelijk verandert. Zij steunen daarom de inzet om voor deze projecten subsidie instrumenten in te zetten. Wanneer kan de Kamer worden geïnformeerd over de vorm die deze projecten zullen krijgen? Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie hoe de staatssecretaris de inzet van de Europese Commissie tot nu toe beoordeelt en op welke wijze de synergie tussen bestedingen nog kan worden vergroot. Kan de beoogde synergie in zowel de thema’s als de uitvoeringssytematiek tussen met name het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFO) en EFRO nader worden toegelicht? Welke maatregelen zullen hiertoe worden genomen? Deze leden vinden het hoge foutenpercentage in de huidige EFRO programma’s zorgelijk. Deze betreft 4%, terwijl een foutpercentage van 2% is toegestaan. De overschrijding is het gevolg van een overtreding bij de Managementautoriteit West. Kan de staatssecretaris dit percentage nader toelichten? Wat zijn de oorzaken van deze overschrijding en zijn deze inmiddels verholpen? Hoe verhoudt het Nederlandse foutenpercentage zich tot die in andere landen? De discussie met de Europese Commissie over het programma EMR is uiterst weerbarstig verlopen, aldus de staatssecretaris. Nederland heeft besloten geen verantwoordelijkheid voor dit programma te willen nemen. Hoe is de discussie over het EMR-programma verlopen? Kunt u de discussie en uw standpunt nader toelichten? Welke andere lidstaten hebben geweigerd voor dit programma lidstaatverantwoordelijkheid te dragen en wat zijn hier de gevolgen van voor de lidstaten?

II Antwoord van de staatssecretaris

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brieven ten aanzien van de informele Raad Cohesiebeleid. Deze leden hebben vragen en opmerkingen.

1

De leden van de VVD-fractie constateren dat de verdeling van middelen over de grensoverschrijdende programma’s nog afhing van de onderhandelingen over geografische afbakening van de programmagebieden en de inhoudelijke prioriteiten. Hoe is de definitie grensoverschrijdende samenwerking gedefinieerd? Stijgt de post Duitsland-Nederland ten koste van de echte grensgebieden? Zo ja, kan de staatssecretaris aangeven hoe dat over de afgelopen periodes is gebeurd?

Antwoord

Grensoverschrijdende samenwerking wordt in de Europese verordeningen gedefinieerd als «samenwerking tussen aan elkaar grenzende regio’s ter bevordering van de geïntegreerde regionale samenwerking tussen naburige aan land- of zeegrenzen gelegen regio’s in twee of meer lidstaten» («INTERREG A»). Daarnaast onderscheiden de verordeningen transnationale programma’s (samenwerking tussen een groep aaneengesloten landen, «INTERREG B») en interregionale programma’s (gericht op heel Europa, «INTERREG C»). Voor die laatste twee categorieën is het Ministerie van Infrastructuur en Milieu coördinerend. De lidstaat doet een voorstel voor de verdeling van middelen over de grensoverschrijdende programma’s. Ik heb ervoor gekozen om de vorige periode als uitgangspunt te gebruiken, elk programma ontvangt dus minimaal hetzelfde bedrag als in de periode 2007–2013. De middelen die Nederland in deze periode meer krijgt dan in de 2007–2013 periode, € 140 miljoen, worden verdeeld naar rato van de uitbreiding van het betreffende programmagebied (op basis van inwoneraantal). De uitbreiding van het programmagebied waardeer ik positief, omdat dit ertoe leidt dat meer Nederlandse mkb-ers, kennisinstellingen en gemeenten kunnen deelnemen aan samenwerking met de buurlanden. Dit leidt tot een stijging van € 55 miljoen voor het programma Duitsland-Nederland, € 44,5 miljoen voor het programma Vlaanderen-Nederland en € 40,6 miljoen voor het programma Twee Zeeën.

2

Kan de staatssecretaris een schematisch overzicht geven van de stijging van de Europese Territoriale Samenwerkingsmiddelen voor Nederland ten opzichte van de huidige periode, uitgesplitst naar Interreg A (grensoverschrijdend), B (transnationaal) en C (Paneuropees)?

Antwoord

Voor INTERREG A en B vindt u dit overzicht hieronder. INTERREG C is voor de gehele EU beschikbaar. Er is geen apart bedrag aan Nederland toegewezen en is daarom niet opgenomen. Het totale beschikbare bedrag voor INTERREG C stijgt van € 445 miljoen voor de periode 2007–2013 naar € 572 miljoen voor de periode 2014–2020.

 

Periode 2007–2013

Periode 2014–2020

INTERREG A

€ 169 miljoen

€ 309 miljoen

INTERREG B

€ 78 miljoen

€ 80 miljoen

Totaal

€ 247 miljoen

€ 389 miljoen

3

Over het programma Euregio Maas-Rijn (EMR) schrijft de staatssecretaris dat er geen compromis is bereikt over de uitbreiding van het programmagebied. Deze leden hebben signalen ontvangen dat dit wel dergelijk het geval is. Zij willen weten of er nu wel of geen overeenstemming is bereikt.

Antwoord

Gedurende 2012 en 2013 is frequent gesproken over het programmagebied. In de periode 2007–2013 konden Eindhoven en Leuven beperkt deelnemen aan het EMR-programma als aangrenzend gebied, dat voor een maximum van 20% van de programmamiddelen projecten kon indienen. Gezien het belang van de Eindhoven-Leuven-Aachen driehoek voor innovatie en kenniseconomie, acht ik het cruciaal dat Eindhoven en Leuven als volwaardige partners kunnen deelnemen aan het EMR-programma en kunnen samenwerken met Luik, Aken en Maastricht. Hoewel ik mij herhaaldelijk heb ingespannen om tot een bestuurlijk gedragen akkoord te komen, is dit helaas niet gelukt. Er lag eind 2013 een ambtelijk voorstel, waar ik niet van alle partners een bestuurlijk akkoord op heb ontvangen. De consequentie hiervan is dat de regio Eindhoven en Leuven weliswaar kan participeren in projecten maar niet als volwaardig partner door de Europese Commissie aan het programmagebied Euregio Maas-Rijn is toegevoegd.

4

De leden van de VVD-fractie lezen tevens dat er melding wordt gemaakt van een «uiterst weerbarstige discussie» met de Europese Commissie over het EMR-programma, hetgeen ertoe geleid heeft dat Nederland geen lidstaatverantwoordelijkheid zal nemen voor dit programma. Wat houdt het wel of niet nemen van «lidstaatverantwoordelijkheid» in? Nemen de andere deelnemende lidstaten aan dit programma deze verantwoordelijkheid wel en zo ja, welke landen zijn dit? Is dit het enige programma waarbij deze discussie speelt?

Antwoord

De Europese Commissie vraagt dat één lidstaat verantwoordelijk is voor elk INTERREG programma. Deze lidstaat coördineert de zaken die er omtrent dit programma spelen, communiceert namens het programma met de Europese Commissie en is de opdrachtgever voor de management autoriteit (die het programma uitvoert) en de auditautoriteit (die de audits uitvoert). De Europese Commissie heeft geen voorkeur voor welke lidstaat deze verantwoordelijkheid op zich neemt en heeft zich niet in de inhoudelijke discussie gemoeid. De discussie vond plaats tussen Nederland, Vlaanderen, Wallonië en de Duitse partners van het programma (delen van Noordrijn-Westfalen en Rijnland-Palts).

Na de mededeling van Nederland heeft het gemeenschappelijk secretariaat van EMR aan de lidstaten gevraagd om voor 1 april jl. aan te geven of zij de lidstaat verantwoordelijkheid op zich willen nemen. Wallonië heeft aangegeven deze verantwoordelijkheid op zich te willen nemen.

Voor de programma’s waar Nederland bij betrokken is, is dit het enige programma waar deze discussie speelt. Bij de andere programma’s is de lidstaat die in de periode 2007–2013 verantwoordelijk was voor het programma, ook verantwoordelijk voor het programma in de periode 2014–2020.

5

Ook lezen deze leden over mogelijke onregelmatigheden bij de Managementautoriteit West, waarop verbetermaatregelen worden genomen door de Managementautoriteit West. Kan de staatssecretaris dit nader toelichten? Om welke onregelmatigheden gaat het? En aangezien het om «mogelijke» onregelmatigheden gaat, waarom worden er dan wel verbetermaatregelen genomen?

Antwoord

De mogelijke onregelmatigheden binnen MA West hebben betrekking op een groot project. Meer concreet betrof dit het moment van autoriseren van urenbriefjes binnen projecten van de clusterregeling Zuid-Holland. Daarnaast hadden de managementverificaties bij dit project naar het oordeel van de Auditautoriteit beter moeten worden uitgevoerd. De verbetermaatregelen hebben betrekking op dit laatste onderdeel.

6

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het belangrijk is dat het cohesiebeleid daadwerkelijk groeit en het de concurrentiekracht bevordert. In hoeverre zet het beleid in op het bevorderen van het klimaat voor beginnende ondernemingen?

Antwoord

Ruwweg 70% van de inzet van het EFRO is gericht op het bevorderen van innovatie. Binnen het thema innovatie is het mkb de centrale doelgroep. Hieronder vallen zowel start-ups met een innovatief idee, als mkb-ers die een prototype naar de markt willen brengen. Of de EFRO-programma’s daadwerkelijk bijdragen aan het bevorderen van groei en concurrentiekracht, zal blijken bij het meten van de resultaten van de programma’s. Tussentijdse evaluaties van de programma’s zijn voorzien in 2017 en 2019.

7

Deze leden lezen dat er overleg is over de vormgeving van subsidie-instrumenten tussen regionale overheden en de nationale overheid. Wat is de concrete stand van zaken en welke acties worden ondernomen?

Antwoord

Zowel het Ministerie van Economische Zaken (EZ) als de regio’s spannen zich beide in om innovatieve ondernemers te ondersteunen. Het is in het belang van de ondernemers dat de instrumenten en dienstverlening transparant, toegankelijk en effectief zijn georganiseerd. Het ministerie van EZ voert hiertoe overleg met de regio’s en probeert hierin afspraken te maken over afstemming en samenwerking. Een voorbeeld hiervan vormen afspraken met de provincies Noord-Brabant en Limburg over de MKB Innovatiestimuleringsregeling Topsectoren (MIT), een regeling die innovatieve ondernemers ondersteunt.

Daarnaast vindt overleg plaats tussen EZ en de regio’s over de uitwerking van de EFRO-programma’s in bijbehorend instrumentarium. Ook hier wordt bij de vormgeving van instrumenten afstemming nagestreefd, bijvoorbeeld door het stroomlijnen van dezelfde type regelingen in de verschillende programma’s.

8

Ook lezen zij in de geannoteerde agenda dat het Griekse voorzitterschap de status van de informele bijeenkomsten bekijkt en dat de staatssecretaris daar terughoudend tegenover staat. Wat is de reden voor deze terughoudendheid? Kan de staatssecretaris toelichten hoe zij zich ervoor gaat inzetten om te voorkomen dat de institutionele structuur wordt uitgebreid?

Antwoord

Enkele jaren geleden is in europees verband afgesproken om het aantal raadsformaties te verminderen. Dit heeft er onder meer toe geleid dat de thema’s interne markt en industrie samen zijn gekomen in de Raad voor Concurrentievermogen. Er is toen bewust gekozen om het cohesiebeleid onder de Raad Algemene Zaken (RAZ) te laten vallen. Het formaliseren van de informele raad van het cohesiebeleid gaat in tegen deze afspraak. Verder ligt een eigen raad, gelet op de brede insteek van het cohesiebeleid en verwevenheid met andere thema’s, niet voor de hand. Net als bij de organisatie van een informele raad, kan ieder voorzitterschap zelf bepalen wat er wordt geagendeerd op de RAZ. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om een RAZ volledig aan het cohesiebeleid te wijden. Het Pools voorzitterschap heeft hiervoor in 2011 gekozen. Dit betekent dat er mogelijkheden zijn om het onderwerp cohesiebeleid specifiek in een raad te agenderen, zonder dat de institutionele structuur daarvoor wijziging behoeft. Het kabinet zal zich hiervoor inzetten.

9

Naast de landsdelige programma’s zijn er ook programma’s voor Europese Territoriale Samenwerking in voorbereiding. Onderdeel hiervan vormen vier grensoverschrijdende programma’s waarin Nederland participeert. Momenteel vinden de onderhandelingen met de buurlanden plaats over de gezamenlijke uitvoering. Wat is hiervan de stand van zaken?

Antwoord

Het Duitsland-Nederland programma is gereed en begin april ingediend bij de Europese Commissie. Dit programma was daarmee het eerste van de 79 programma’s voor Europees Territoriale Samenwerking (ETS of «INTERREG») dat is ingediend bij de Europese Commissie. Het Vlaanderen-Nederland programma is vrijwel gereed. Het Twee Zeeën programma, de samenwerking tussen de kustgebieden van Engeland, Nederland, Vlaanderen en (Noord) Frankrijk, bevindt zich in de fase van publieke consultatie en zal kort voor de zomer bij de Europese Commissie worden ingediend. Het EMR programma zal na de zomer bij de Europese Commissie worden ingediend. Aangezien het goedkeuringsproces van de Europese Commissie zes maanden kan duren, is de verwachting dat de programma’s eind 2014 of begin 2015 het loket openstellen voor projectaanvragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de brieven ten aanzien van de informele Raad Cohesiebeleid. Deze leden hebben vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat subsidies die bedoeld zijn voor de armste regio’s in de Europese Unie, ook echt naar de armste regio’s moeten gaan. Deze leden vinden het een goede zaak dat de Europese Commissie het afstemmen van de verschillende structuurfondsen, zowel in thematiek als uitvoering, wil verbeteren. Hiermee wordt synergie en efficiëntere besteding van middelen beoogt, maar dit zal ook de effectiviteit van de fondsen ten goede komen. Zij erkennen het belang van het mkb voor innovatie en economische groei en de problematiek die de financiering van het mkb met zich meebrengt. Het is een goede zaak dat de middelen van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) hoofdzakelijk worden ingezet voor innovatie en koolstofarme economie.

10

De leden van de PvdA-fractie steunen de inzet aangaande de ondersteuning van ondernemers om bijvoorbeeld businesscases te verbeteren en meer privaat kapitaal aan te trekken. Deze leden vragen op welke wijze de staatssecretaris voornemens is dit te doen. Op welke andere wijze zet de staatssecretaris in op het ondersteunen van het mkb met als doel het aantrekken van meer privaat kapitaal? Ziet de staatssecretaris mogelijkheden om uw inzet te vergroten?

Antwoord

Over de programmaperiode 2007–2013 is het aandeel private cofinanciering hoger geweest dan de prognose bij aanvang van het programma. Het vroegtijdig betrekken van het bedrijfsleven en de kennisinstellingen heeft hier in positieve zin aan bij gedragen. Dit is positief, omdat bij projecten met private cofinanciering in het algemeen reëel perspectief op vervolgactiviteiten is na afloop van de subsidieperiode. Om dit nog verder te verbeteren zijn kennisinstellingen en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven nog intensiever bij het voorbereidingsproces betrokken. Ook een meer nauwkeurige selectie van projecten kan zorgen voor betere projecten, waardoor private investeerders eerder geneigd zijn bij te dragen. Ik heb daarom met de bestuurders van de decentrale overheden afspraken gemaakt over de wijze waarop projecten geselecteerd worden, teneinde dit voor de toekomst te borgen.

11

Door een gebrek aan risicokapitaal vinden innovatieve producten van het mkb geregeld niet hun weg tot de markt. Deze leden achten het van groot belang dat dit zo veel mogelijk verandert. Zij steunen daarom de inzet om voor deze projecten subsidie instrumenten in te zetten. Wanneer kan de Kamer worden geïnformeerd over de vorm die deze projecten zullen krijgen?

Antwoord

Projecten worden ingediend door bedrijven, kennisinstellingen en andere partijen. Voordat projecten ingediend kunnen worden, moeten de programma’s uitgewerkt worden in instrumenten, waaronder subsidie instrumenten. Vlak voor de zomer zal ik spreken met de decentrale bestuurders over de implementatie en de instrumentele uitwerking van de programma’s. Zoals toegezegd (Kamerstuk 21 501-08, nr. 507) zal ik uw Kamer hierover voor de zomer informeren. Naar verwachting worden dit najaar de programma’s definitief vastgesteld, nadat de Europese Commissie haar goedkeuring heeft gegeven. De definitieve uitwerking en vormgeving van de instrumenten is dan voorzien.

12

Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie hoe de staatssecretaris de inzet van de Europese Commissie tot nu toe beoordeelt en op welke wijze de synergie tussen bestedingen nog kan worden vergroot. Kan de beoogde synergie in zowel de thema’s als de uitvoeringssytematiek tussen met name het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFO) en EFRO nader worden toegelicht? Welke maatregelen zullen hiertoe worden genomen?

Antwoord

De Europese Commissie verlangt van lidstaat Nederland een samenhangende inzet van de Europese Structuur- en Investeringsfondsen, nationaal beleid en andere Europese fondsen zoals Horizon 2020. Nederland benut hiervoor de Partnerschapsovereenkomst als een strategisch koepeldocument, dat een integrale visie geeft op de bijdrage die de Europese fondsen zullen leveren aan de sociale en economische ontwikkeling van Nederland. Daarnaast zijn op het gebied van onder meer uitvoering en communicatie tussen de vier fondsen afspraken gemaakt over synergie en samenwerking. Een voorbeeld hiervan zijn de Europa Kijkdagen die dit jaar op 9, 10 en 11 mei worden gehouden (www.europaomdehoek.nl ).

Specifiek voor EFRO en ELFPO kan bij de thema’s innovatie, versterken van concurrentiekracht en koolstofarme economie, vanuit de ketenbenadering, gedacht worden aan onderwerpen zoals circulaire economie, energie uit biomassa, duurzame voedselketen, precisielandbouw en water. In alle EFRO landsdelen is daarnaast in de Smart Specialisation Strategies (innovatiestrategieën) de topsector Agro & Food als prioritaire sector geselecteerd, soms aangevuld met de topsector Tuinbouw & Uitgangsmaterialen. De Operationele Programma’s bieden dan ook ruimte om dit in de uitvoeringsperiode verder te concretiseren.

13

Deze leden vinden het hoge foutenpercentage in de huidige EFRO programma’s zorgelijk. Deze betreft 4%, terwijl een foutpercentage van 2% is toegestaan. De overschrijding is het gevolg van een overtreding bij de Managementautoriteit West. Kan de staatssecretaris dit percentage nader toelichten? Wat zijn de oorzaken van deze overschrijding en zijn deze inmiddels verholpen? Hoe verhoudt het Nederlandse foutenpercentage zich tot die in andere landen?

Antwoord

Het Annual Activity Report 2012 van de Europese Commissie geeft het meest recente beeld van de foutpercentages in de Europese lidstaten. Daaruit blijkt dat Nederland met een cumulatief foutpercentage van 0,9% over de jaren 2007 tot en met 2012 onder het gemiddelde van 1,3% van alle lidstaten gezamenlijk zit. Het Annual Activity Report 2013 is nog niet beschikbaar en daarmee is er nog geen inzicht in de cumulatieve foutpercentage tot en met 2013.

Het beeld over de afgelopen jaren is derhalve dat het foutpercentage van Nederland onder de norm van 2% ligt. Ter indicatie: in 2011 lag het foutpercentage van West op 0,67%. Het foutpercentage van 4% is gebaseerd op de controles die de Auditautoriteit bij de vier Managementautoriteiten voor EFRO in 2012 uitvoerde. De foutpercentages in de landsdelen Noord (0,21%), Oost (0,64) en Zuid (0,41%) liggen ruim onder de toegestane 2%. Het foutpercentage bij West bedraagt 6,89%. Volgens de ADR hebben de meeste fouten een niet systematisch karakter en zijn ze divers van aard.

14

De discussie met de Europese Commissie over het programma EMR is uiterst weerbarstig verlopen, aldus de staatssecretaris. Nederland heeft besloten geen verantwoordelijkheid voor dit programma te willen nemen. Hoe is de discussie over het EMR-programma verlopen? Kunt u de discussie en uw standpunt nader toelichten? Welke andere lidstaten hebben geweigerd voor dit programma lidstaatverantwoordelijkheid te dragen en wat zijn hier de gevolgen van voor de lidstaten?

Antwoord

Het niet continueren van de lidstaatverantwoordelijkheid heeft voor de betrokken lidstaat geen gevolgen. Na de mededeling van Nederland heeft het gemeenschappelijk secretariaat van EMR aan de lidstaten gevraagd om voor 1 april jl. aan te geven of zij de lidstaat verantwoordelijkheid op zich willen nemen. Wallonië heeft recent aangegeven deze verantwoordelijkheid op zich te willen nemen. Over het verloop van de discussie verwijs ik naar antwoord op vraag 3.

III Volledige agenda

Brief regering – staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma – 31 januari 2014 – Verslag van de Informele Ministeriële Bijeenkomst over het cohesiebeleid en definitieve allocatie van middelen voor grensoverschrijdende programma’s (Kamerstuk 21 501-08, nr. 497)

Brief regering – staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma – 9 april 2014 – Geannoteerde agenda Informele ministeriële bijeenkomst cohesiebeleid 25 april, Athene (Kamerstuk 21 501-08, nr. 507)

Naar boven