21 501-08 Milieuraad

Nr. 470 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 juni 2013

Conform het verzoek van uw vaste commissie Economische Zaken d.d. 29 mei 2013 informeer ik u over de voortgang van de onderhandelingen betreffende het Cohesiebeleid 2014–2020. In deze brief zal ik ingaan op:

  • de concept-gemeenschappelijke standpunten van de Raad;

  • de laatste stand van zaken in het onderhandelingsproces inzake het Cohesiebeleid inclusief een kabinetsappreciatie van de belangrijkste discussiepunten;

  • het verloop van het verdere besluitvormingsproces;

  • de voor Nederland beschikbare budgetten zoals overeengekomen in het MFK-akkoord van februari, zowel in totaal als per landsdeel afzonderlijk.

Voor ik over ga tot het toelichten van de verschillende punten, kan ik reeds mededelen dat ik deze maand met de regio zal spreken over de voorstellen voor de nationale invulling van de EFRO-programma’s. Naar aanleiding van dit Overleg zal ik uw Kamer nog voor het zomerreces informeren over de inhoud van de voorstellen voor Operationele Programma’s en de inzet van regio.

Gemeenschappelijke standpunten van de Raad

Op 6 oktober 2011 heeft de Europese Commissie (EC) haar voorstel gepresenteerd voor het Cohesiebeleid 2014–2020. Het gaat om de Gemeenschappelijke Bepalingen-verordening die regelgeving bevat voor alle Europese Structuur & Investeringsfondsen, te weten het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Cohesiefonds (CF, niet van toepassing in Nederland), het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV). Tevens bevat het voorstel van de EC fondsspecifieke regels voor het EFRO, ESF, CF, Europese Territoriale Samenwerking (ETS, «INTERREG») en regels voor het opzetten van een EGTS (Europese Groepering voor Territoriale Samenwerking), een juridische entiteit om grensoverschrijdende samenwerking te vergemakkelijken.

Over deze voorstellen is uw Kamer geïnformeerd (24 oktober 2011), vergezeld met de inzet van Nederland (Kamerstuk 22 112, nr. 1246). Tijdens het Algemeen Overleg op 16 november 2011 is afgesproken dat ik uw Kamer informeer over de voortgang van de onderhandelingen.

Voorafgaand aan de onderhandelingen per thematisch blok is in algemene zin uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen in de Raad Algemene Zaken in de brief die mijn voorganger uw Kamer deed toekomen op 17 april 2012 (Kamerstuk 21 501–08, nr. 423). Vervolgens zijn onderhandelingen per thematisch blok behandeld in diverse raden. Hierbij werden in de Raad zogenoemde «gedeeltelijke algemene benadering» akkoorden gesloten, onder de voorwaarde van: «er is geen akkoord zolang niet over alles een akkoord is bereikt». Zo bent u geïnformeerd door middel van de geannoteerde agenda’s voor de Raad Algemene Zaken van april, juni, oktober en november 2012 (resp. Kamerstuk 21 501–02, nrs. 1146, 1161, 1184 en 1192). Tot slot bent u ook over de laatste blokken geïnformeerd door middel van de geannoteerde agenda voor de Raad Algemene Zaken van 4 februari jl. (Kamerstuk 21 501–02, nr. 1215).

Daarnaast heeft het kabinet tussentijds door middel van de geannoteerde agenda ter voorbereiding op de Informele bijeenkomst van ministers verantwoordelijk voor het cohesiebeleid op 6 november 2012 uw Kamer op 24 oktober 2012 (Kamerstuk 21 501–08, nr. 441) ook geïnformeerd over algemene stand van zaken van de onderhandelingen.

Er zijn momenteel geen concept-gemeenschappelijke standpunten van de Raad. Deze worden pas opgesteld en ter besluitvorming aan de Raad voorgelegd na afloop van de (informele) trialoog tussen de Raad, de Europese Commissie en het Europees Parlement, die momenteel nog gaande is.

Stand van zaken onderhandelingen

Het wetgevende pakket is ook onderzocht binnen het Europees Parlement (EP), door de commissies Regionale Ontwikkeling en Werkgelegenheid en Sociale Zaken. Deze commissies hebben in juli 2012 gestemd over de in te brengen amendementen, zoals ook aangegeven in de brief die uw Kamer op 24 oktober 2012 heeft ontvangen. Dit pakket van amendementen is tevens het mandaat van het EP voor de onderhandelingen met de Raad.

Door het bereiken van een Raadscompromis op vrijwel alle thematische blokken gedurende 2012 is nog onder het Cypriotisch voorzitterschap begonnen de (informele) trialogen met het Europees Parlement (EP), dat vervolgens door het Iers voorzitterschap is overgenomen.

Verloop verdere besluitvormingsproces

De trialogen met het EP hebben inmiddels een hoog tempo bereikt en zullen naar verwachting onder Litouws voorzitterschap worden afgerond (tweede helft 2013). Naar verwachting zal dit najaar het EP plenair stemmen over het eindcompromis, waarna ook de Raad zal stemmen over dit eindresultaat. Voorafgaand aan deze stemming in de Raad zal ik uw Kamer informeren.

De discussie met het EP zal naar verwachting met name betrekking hebben op enkele onderwerpen. Ten eerste over de verdeling van de middelen tussen EFRO en ESF. Het EP wil garanties over het aandeel van het ESF in de structuurfondsen, mede ingegeven door de afspraken over het Jeugdwerkloosheidsinitiatief, waarover in de Europese Raad (ER) van 7/8 februari 2013 (Kamerstuk 21 501–20, nr. 753) een akkoord is gesloten. Het Raadscompromis biedt een flexibele optie om dit aan te passen aan de regionale context. Het kabinet steunt dit Raadscompromis (Kamerstuk 21 501–02, nr. 1161).

Ten tweede over het schrappen van de horizontale ex ante conditionaliteiten. Dit zijn extra generieke randvoorwaarden waaraan voor het begin van de programmaperiode voldaan moet zijn. Daarbij gaat het om zaken als non-discriminatie en gelijkheid tussen man en vrouw. De Raad heeft deze in haar compromis geschrapt, het EP wil deze randvoorwaarden opnieuw opnemen in de verordening. Het kabinet is van mening dat deze thema’s al voldoende in de regelgeving zijn gewaarborgd, onder meer door specifieke artikelen in de verordening die hier aan gewijd zijn. In de ogen van het kabinet brengen deze extra randvoorwaarden onnodige administratieve lasten en uitvoeringskosten met zich mee, met een zeer beperkte meerwaarde.

Ten derde over de thematische concentratie, anders gezegd: waar dienen de Operationele Programma’s op in te zetten? Het EP wil graag minimaal drie thematische doelen in een Operationeel Programma. Het kabinet is van mening dat dit voor verwatering en een vermindering van focus zorgt. Dit is zeer sterk het geval voor lidstaten met een klein cohesiebudget, zoals Nederland. Het kabinet wil vasthouden aan het Raadscompromis, wat minimaal één thematische doel in een Operationeel Programma vereist.

Ten vierde over de toepassing van macro-economische conditionaliteit en de prestatiereserve dient er nog discussie plaats te vinden. Bij de macro-economische conditionaliteit zijn er financiële gevolgen bij het herhaaldelijk niet voldoen aan de vereisten van het Stabiliteits- en Groeipact. De prestatiereserve plaatst een deel van de middelen in een reserve, die wordt vrijgegeven wanneer voorafgestelde streefwaarden worden behaald. Het kabinet zet in om de macro-economische conditionaliteit verder uit te breiden ten opzichte van de huidige periode en de prestatiereserve in te stellen – zoals in de ER van februari is overeen gekomen – en deze niet te laten verwateren. Het EP wil deze conditionaliteit en reserve schrappen.

Ten vijfde zal er gesproken moeten worden over de gewenste vereenvoudigingen van het management & controlesysteem die moeten leiden tot minder administratieve lasten. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een auditstrategie die gebaseerd is op een risicoanalyse in plaats van steekproef.

Tot slot zal na het vaststellen van de verordeningen dit najaar additionele regelgeving opgesteld worden, waar dit in de verordeningen voor diverse onderwerpen mogelijk is gemaakt. Dit wordt gedaan door middel van zogenaamde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen. In lijn met de eerdere inzet van het kabinet (Kamerstuk 22 112, nr. 1246 en Kamerstuk 21 501–08, nr. 441) zal er kritisch naar deze additionele regelgeving gekeken worden in het streven naar een vermindering van de administratieve lasten.

Zoals eerder vermeld zal ik uw Kamer informeren wanneer een concept-gemeenschappelijk standpunt over de cohesieverordeningen beschikbaar is, vergezeld met een kabinetsinzet ten behoeve van de discussie in de Raad. Bij de beoordeling van de compromissen zal ik in het bijzonder kijken naar voor het kabinet belangrijkste punten (Kamerstuk 21 501–08, nr. 441), zoals aansluiting Europa 2020 en de focus hier op, goed financieel beheer en de verlaging van administratieve lasten.

Nationale voorbereidingen

In Nederland wordt er momenteel hard gewerkt aan het opstellen van de Operationele Programma’s EFRO (Kamerstuk 21 501–08, nr. 461). De regionale programma’s worden opgesteld door de overheden in de vier landsdelen (Noord, Oost, Zuid en West), met sterke betrokkenheid van de andere partners uit de triple helix: kennisinstellingen en bedrijfsleven. Op 19 juni a.s. zal ik met de vier landsdelen over de eerste concept Operationele Programma’s spreken. Hierin zullen de regio’s aangeven waar zij met EFRO op willen inzetten. Zoals ik het begin van de brief reeds heb aangegeven, zal ik uw Kamer voor het zomerreces hierover uitgebreider informeren.

Beschikbare budgetten 2014–2020 in Nederland

De Europese Raad in februari dit jaar heeft een akkoord bereikt over de Europese meerjarenbegroting 2014–2020. De definitieve vaststelling van de meerjarenbegroting is afhankelijk van het onderhandelingsresultaat met het Europees Parlement. Met dit voorbehoud is de voorlopige inschatting dat de EFRO ontvangsten 2014–2020 voor Nederland in totaal € 1,26 miljard (2011 prijspeil) zal bedragen. Daarvan is naar verwachting € 911 miljoen beschikbaar voor EFRO en ESF samen en € 348 miljoen voor de grensoverschrijdende samenwerking (zgn. INTERREG). Over de onderhandelingen met het Europees Parlement over het MFK 2014–2020 wordt u geïnformeerd door de minister van Buitenlandse Zaken.

De verdeling van de EFRO middelen over de vier landsdelen is te bepalen zodra er een definitief akkoord is bereikt met het Europees Parlement over de meerjarenbegroting 2014–2020. Daarna zal de Commissie de lidstaten informeren over de omvang van de EFRO middelen. Wanneer deze informatie bekend is, zal ik uw Kamer hierover informeren.

De staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven