21 501-08 Milieuraad

Nr. 437 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 oktober 2012

Ten behoeve van het AO Milieuraad van dinsdag 9 oktober ga ik in deze brief in op de vragen die u afgelopen vrijdag heeft gesteld over het concept EU-voorstel biobrandstoffenbeleid en de uitvoering van de motie Leegte c.s. van 5 juli 2012 (TK 30 872, nr. 120). Verder treft u in de bijlage de wijziging van de agenda van de Milieuraad van 25 oktober aan.

In de motie Leegte c.s. van 5 juli 2012 (TK 30 872, nr. 120) wordt de regering verzocht om voor 1 oktober 2012 een voorstel te doen (dat ook besproken is in Brussel) voor een forfaitaire ILUC-factor, niet als duurzaamheideis maar vanwege voedselzekerheid, waardoor biobrandstoffen met een geringe landimpact profijtelijker worden dan biobrandstoffen met een grotere landimpact, resulterend in een marktgestuurde ontwikkeling naar goede en betaalbare betere biobrandstoffen.

In dezelfde motie wordt de regering verzocht om voor 1 oktober 2012 in Brussel duidelijkheid te krijgen over welke mogelijkheden er zijn voor een verhoging van het bijmengpercentage, zoals bedoeld in de motie Leegte c.s. (TK 32 813, nr. 4) en tot die tijd niet over te gaan tot verhoging.

Het Rotterdam Climate Initiative heeft op 4 juli 2012 in een brief aan de leden van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu laten weten dat zij bereid is om tijdens het zomerreces, in nauw overleg met de commissie Corbey en mijn ministerie, een voorstel uit te werken voor een forfaitaire ILUC-factor. Daarvoor heeft RCI de hulp ingeroepen van het Copernicus Instituut van de Universiteit Utrecht om een wetenschappelijke onderbouwing van een forfaitaire ILUC-factor uit te werken. Het voorstel waar momenteel aan gewerkt wordt gaat in op de vraag hoe de betere biobrandstoffen kunnen worden gestimuleerd, zodanig dat broeikasgasreductie wordt gemaximaliseerd, indirect landgebruik wordt voorkomen en de luchtkwaliteit bij het gebruik wordt verbeterd. Hierbij is gekozen voor een brede insteek, waarbij ook de verbetering van de landbouw-efficiëntie en de benutting van afvalproducten worden betrokken. Daarnaast zal ook het bedrijfsleven hierin participeren. Deze aanpak is besproken met de Europese Commissie. Zij heeft hier positief op gereageerd. Over anderhalf jaar kan een uitgewerkt voorstel gereed zijn.

Ten aanzien van de mogelijkheid voor een subdoelstelling voor tweede generatie biobrandstoffen is afgelopen periode diverse malen ambtelijk contact geweest met de Europese Commissie. Andermaal werd door hen verwezen naar een eerdere brief van 21 december 2010 aan Denemarken over nagenoeg dezelfde vraag. Deze brief heeft de Landsadvocaat betrokken bij zijn beoordeling waarover ik u eerder heb bericht.

In de gesprekken is daarnaast duidelijk geworden dat het opnemen van een subdoelstelling voor tweede generatie biobrandstoffen niet mag leiden tot een plafond of beperking op de inzet van eerste generatie biobrandstoffen voor het behalen van de jaarverplichting. Ik heb de Commissie verzocht om een formele reactie, maar zij hebben geen indicatie gegeven wanneer zij daarmee zullen komen. Overigens wees de Commissie tijdens onze gesprekken expliciet op het uitgelekte concept commissievoorstel tot wijziging van de Europese Richtlijn hernieuwbare energie en de Europese Richtlijn brandstofkwaliteit waarin de commissie zelf een voorstel doet voor een plafond van 5% op het gebruik van voedselgewassen voor de productie van biobrandstoffen. Rond dit uitgelekte voorstel is inmiddels flinke commotie ontstaan. De Europese Commissie is dus bezig met dezelfde onderwerpen als waar we het afgelopen jaar over hebben gedebatteerd.

Afgelopen vrijdag heeft u een groot aantal vragen gesteld naar aanleiding van het eerder genoemde commissievoorstel dat is uitgelekt. Het is voor mij lastig op de effecten van dit concept-voorstel in te gaan omdat het door de Europese Commissie nog intern moet worden afgestemd en dus nog aan mogelijke wijzigingen onderhevig is. De verwachting is dat deze afstemming deze maand zal plaatsvinden.

Het Nederlandse kabinet zal het formele voorstel van de Europese Commissie en het daarbij behorende impact assessment afwachten. Zodra dit voorstel wordt gepubliceerd zal het worden beoordeeld en kunt u deze beoordeling zoals gebruikelijk in de vorm van een BNC-fiche tegemoet zien. Uw vragen zal ik bij deze beoordeling betrekken. Vooruitlopend daarop beantwoord ik hieronder de vragen 11, 15 en 20.

Vraag 11:

Hoeveel procent hernieuwbare energie in het wegverkeer kan er naar verwachting in 2020, door de inzet van biobrandstoffen gemaakt uit andere grondstoffen dan voedselgewassen, worden gerealiseerd?

Antwoord:

In het Nationaal Actieplan Hernieuwbare Energie dat u in juni 2010 heeft ontvangen is de volgende raming opgenomen. Inclusief de dubbeltellingen wordt in 2020 in de transportsector 46 PJ aan hernieuwbare energie gebruikt. Exclusief de dubbeltellingen is dit 38 PJ. De bijdragen van de dubbeltellende biobrandstoffen in 2020 zijn naar verwachting in totaal 6,5 PJ. Dit betreft 1,4 PJ voor benzinevervangers en 5,1 PJ voor biodiesel. In 2020 betreft hernieuwbare elektriciteit in het wegvervoer 1,0 PJ. Dit telt conform de EU-richtlijn hernieuwbare energie met een factor 2,5 mee. Voor niet-wegvervoer (voornamelijk trams en trolleys) verwacht Nederland een bijdrage van 2,0 PJ in 2020. Deze deelsector telt met een factor één mee in de transportdoelstelling.

Vraag 15:

Hoeveel procent hernieuwbare energie in het wegverkeer kan er naar verwachting in 2020 door de inzet van biobrandstoffen gemaakt uit andere grondstoffen dan voedselgewassen gerealiseerd worden?

Antwoord:

Voor het antwoord deze vraag wil ik verwijzen naar het antwoord op vraag 11.

Vraag 20:

Is er een overzicht gemaakt van de implementatie van bestaand EU beleid ten aanzien van biobrandstoffen, waaronder de RED en de dubbeltellingsregelingen? Klopt het dat maar een klein deel van de lidstaten – waaronder Nederland – deze regelingen volledig heeft geïmplementeerd? Zo ja, zou de winst van betere implementatie hiervan niet al leiden tot een lagere inzet van eerste generatie biobrandstoffen?

Antwoord:

Voor zover mijn informatie nu reikt hebben naast Nederland de volgende 8 landen de dubbeltellingregeling uit de EU-richtlijn hernieuwbare energie geïmplementeerd: Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg en Verenigd Koninkrijk. Het is lastig te voorspellen welke invloed een volledige implementatie heeft op de inzet van enkeltellende biobrandstoffen op Europees niveau. Voor de Nederlandse situatie sluit ik een toename in de inzet van enkeltellende biobrandstoffen niet uit, als de vraag naar dubbeltellende biobrandstof in andere landen toeneemt als gevolg van de implementatie van de dubbeltellingsregeling.

Tot slot wil van de gelegenheid gebruik maken om u erop te wijzen dat de Nederlandse Emissieautoriteit op 28 september 2012 ingevolge artikel 12.33 van de Wet milieubeheer een rapport heeft gepubliceerd met informatie over de bijgemengde biobrandstoffen die in 2011 op de markt zijn gebracht voor het wegverkeer en mobiele machines. In het rapport staat per bedrijf beschreven wat procentueel de aard van de gebruikte grondstof voor de productie van de biobrandstof is geweest. Daarnaast wordt het land van herkomst van de grondstof aangegeven en het duurzaamheidssysteem dat is gehanteerd om aan te tonen dat de biobrandstof op een duurzame manier is geproduceerd.

De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J. J. Atsma

BIJLAGE:

Wijziging agenda Milieuraad 25 oktober 2012

Ten tijde van het versturen van de geannoteerde agenda bestond de Milieuraad agenda uit de volgende onderwerpen:

  • Batterijenrichtlijn

  • Verordening inzake scheepsrecycling

  • Verordening inzake de CO2 reductie afkomstig van nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen

  • Wijziging van de F-gassenverordening

  • Raadsconclusies follow up Rio+20

  • Raadsconclusies EU inzet voor Klimaattop COP 18 in Doha (Qatar)

  • AOB-punt over de Ad-hoc Working Group voor het Durban Platform

Sindsdien zijn er twee onderwerpen van de agenda gehaald. Het betreft de wijziging van de F-gassenverordening (nog geen Commissievoorstel) en de Verordening inzake de CO2 reductie afkomstig van nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen (behandeling in de Raadswerkgroep Milieu is inmiddels gestart).

Het agendapunt over de batterijenrichtlijn staat nog steeds ter discussie. Punt is dat er nogal wat landen zijn die niet voelen voor een algemene oriëntatie vooruitlopend op de amendementen van het Europees Parlement. Nederland zit ook op deze lijn. Coreper hakt hier op 17 oktober een knoop over door.

Er zijn vooralsnog 8 diversenpunten aangemeld. Drie daarvan zijn voor Nederland van belang:

  • ETS Luchtvaart; de Commissie zal de Milieuraad informeren over de laatste ontwikkelingen en stand van zaken

  • Het tijdelijk uit de markt nemen van CO2-emissierechten (backloading). De Commissie zal nut en noodzaak van het voorstel toelichten

  • Brongericht beleid als middel om milieudoelen te bereiken. België heeft dit ingebracht en uitgewerkt voor luchtkwaliteitsbeleid. Nederland steunt de Belgische inbreng

Naar boven