21 501-08 Milieuraad

Nr. 372 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 19 mei 2011

Binnen de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie1 hebben enkele fracties behoefte de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over de volgende brieven enkele vragen en opmerkingen voor te leggen:

  • De brief van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 10 mei 2011 inzake de geannoteerde agenda van de informele ministeriële bijeenkomst cohesiebeleid (Kamerstuk 21 501-08, nr. 370).

  • De brief van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 11 februari 2011 inzake de kabinetsreactie op de consultatie over de toekomst van het cohesiebeleid (Kamerstuk 21 501-08, nr. 349)

De staatssecretaris heeft de op 17 mei 2011 toegezonden vragen en antwoorden beantwoord bij brief van 18 mei 2011. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van der Ham

Adjunct-griffier van de commissie,

Schüssel

VVD

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie «De toekomst van het Cohesiebeleid». De leden van de VVD-fractie vinden het van groot belang dat de meerwaarde van het cohesiebeleid wordt vergroot en dat het rendement van de investeringen toeneemt.

De leden van de VVD-fractie vinden het van belang dat er goed wordt gekeken naar nut en noodzaak van de huidige omvang van de cohesiefondsen en het aantal projecten. In 2011 geeft Europa 80% van haar begroting uit aan cohesiefondsen en landbouwbeleid, dit is 114 van de 130 miljard euro. In 2008 werd 47% van de cohesiegelden verdeeld onder de rijke EU-lidstaten. Deze landen betalen het leeuwendeel van de cohesiegelden, krijgen het vervolgens terug en moeten het uitgeven. Dit staat efficiënt beleid in de weg. Ook blijkt ieder jaar weer dat de Europese landen de grootste moeite hebben om het geld uit de fondsen uit te geven. Dit onderstreept volgens de leden van de VVD-fractie de onzin van de voorgestelde stijging van de EU-begroting. Is de staatssecretaris het met de VVD-fractie eens dat er beter gekeken kan worden naar een efficiëntere besteding van Europees geld?

De leden van de VVD-fractie zijn dan ook verheugd dat dit kabinet cohesiebeleid weer wil terugbrengen naar waar het voor bedoeld is: het versterken van de arme regio’s in arme landen en het richten op grensoverschrijdende projecten gericht op economische groei, infrastructuur, energie en innovatie. Voor het aanleggen van fietspaden, rotondes en parkeerplaatsen hebben we de Europese Unie niet nodig. Zo kan er ook een begin worden gemaakt met het afbouwen van het gigantische deel dat de cohesiefondsen ieder jaar uitmaken van de EU-begroting. Kan de staatssecretaris een toelichting geven over steun van andere lidstaten voor deze zienswijze en zal dit kabinet zich hiervoor inzetten tijdens de onderhandelingen over de nieuwe meerjarenbegroting van de EU?

Antwoord

Het kabinet is van mening dat het circuleren van geld tussen rijke lidstaten leidt tot grote inefficiënties. Rijke lidstaten kunnen prima zelf de financiële verantwoordelijkheid nemen voor ondersteuning van minst welvarende regio’s. Het kabinet zal zich daarom tijdens de onderhandelingen over de nieuwe meerjarenbegroting inzetten om de structuurfondsen en cohesiefondsen te richten op de minst welvarende regio’s in de minst welvarende lidstaten. Nederland zal hierbij optrekken met andere lidstaten die op deze wijze het cohesiebudget willen afbouwen, zoals Denemarken en het Verenigd Koninkrijk. Net als u zie ik een rol voor de EU bij het realiseren van grensoverschrijdende projecten. Ik hecht aan goede interregionale samenwerking over bestuurlijke grenzen van regio's en lidstaten heen, onder meer gericht op relaties tussen (grensoverschrijdende) clusters.

De leden van de VVD-fractie vinden het van belang dat er wordt gewerkt aan het behalen van de doelstellingen binnen de EU2020-strategie. Echter, er zijn al veel nationale instrumenten die de dezelfde doelstellingen nastreven. Hierdoor wordt er met veel verschillende instrumenten gestuurd en ontstaat er een onoverzichtelijke situatie. De leden van de VVD-fractie ondersteunen het beleid van het huidige kabinet waarbij op nationaal niveau het aantal regelingen en betrokken instanties sterk wordt teruggebracht. Het is dan ook niet de bedoeling dat het beleid in Nederland om het subsidiestelsel te vereenvoudigen vanuit Europa ongedaan wordt gemaakt door de introductie van nieuwe regelingen en instanties. Kan de staatssecretaris toelichten hoe ervoor gezorgd wordt dat regelingen en instellingen elkaar niet overlappen en complementair zijn aan elkaar?

Antwoord

Om te zorgen voor een complementair instrumentarium en beleid, wordt door de Commissie een Gemeenschappelijk Strategisch Kader opgesteld. Hierin wordt de samenhang van de diverse Europese middelen in beeld gebracht. Op nationaal niveau wordt met het Nationaal Strategisch Referentiekader overlap met andere regelingen voorkomen en ingezet op complementariteit. Een voorbeeld hierbij is de wens van Nederland om structuurfondsen in te zetten ter ondersteuning van het Kaderprogramma. Voor de uitvoering van de structuurfondsen zal in principe gebruik gemaakt worden van bestaande instanties, waarbij mogelijkheden voor verdere efficiency in de uitvoering worden bezien.

De leden van de VVD-fractie vinden het ook van belang dat er meer aandacht komt voor de uitvoerings- en apparaatkosten binnen het cohesiebeleid. Aangezien er veel kosten gemoeid zijn met de uitvoering van diverse programma’s is het van belang om transparantie te waarborgen. Hierbij willen de leden van de VVD-fractie inzicht in de kosten die gemaakt worden in Brussel, bij verschillende nationale en regionale overheden en mogelijk betrokken bedrijven. Kan de staatssecretaris toelichten hoe inzicht kan worden gekregen in de uitvoerings- en apparaatkosten die gepaard gaan met het cohesiebeleid en hoe er vervolgens voor gezorgd kan worden dat deze niet te hoog liggen?

Antwoord

Vermindering van de administratieve lasten van het cohesiebeleid is een belangrijk aandachtspunt voor Nederland, onder andere omdat het kan bijdragen aan een meer resultaatgericht cohesiebeleid. Minder lasten begint met heldere regelgeving. Nederland heeft tal van voorstellen gedaan om de regelgeving te versimpelen en daarmee de uitvoerings- en apparaatskosten omlaag te brengen. Eén van deze voorstellen betreft een bredere toepassing van het principe van proportionaliteit. Voor programma’s en projecten die relatief een klein bedrag aan fondsen ontvangen zouden de kosten voor audits en controle daarmee in evenwicht gebracht moeten worden.

Ik zal een onderzoek laten uitvoeren naar de uitvoerings- en apparaatskosten voor nationale en regionale overheden en bedrijven, die uit de Europese structuurfondsen verordeningen voortvloeien. Vervolgens zal ik in Brussel alternatieve voorstellen aandragen gericht op vermindering van deze kosten. Naast dit nationale onderzoek zal ook het Impact Assessment van de Verordeningen van de Europese Commissie inzicht geven in de kosten voor uitvoering van de programma’s.

De leden van de VVD-fractie ondersteunen het beleid waarbij wordt ingezet op grote grensoverschrijdende projecten zoals energie en infrastructuur. Echter, in veel gevallen blijkt dat in lidstaten geld onnavolgbaar wordt besteed. Zo heeft de Europese Commissie gelden van bepaalde landen bevroren. Lidstaten die geen verklaring over hun bestede EU-gelden kunnen overleggen verlagen het draagvlak voor het gezamenlijk beleid. Dat wordt onderstreept door de jaarlijks terugkerende weigering van de Europese Rekenkamer om de Europese uitgaven goed te keuren. Bij de laatste beoordeling werd geconstateerd dat in 2009 maar liefst 36% van de gecontroleerde besteding van cohesiegelden met fouten gepaard ging. De leden van de VVD-fractie vinden dit onverantwoord. Nederland is wat dit betreft door het afgeven van een lidstaatverklaring het beste jongetje van de klas. De leden van de VVD-fractie pleiten al jaren voor het verplicht afgeven van een financiële verklaring van lidstaten. Kan de staatssecretaris toelichten hoe het staat met de vorderingen die op dit gebied gemaakt worden?

Antwoord

De Nederlandse inzet bij de lopende herziening van het Financieel reglement is te komen tot een verbetering van de verantwoording van lidstaten over EU fondsen.

De minister van Financiën heeft met zijn brief van 7 april jl., Kamerstuk32 487, nr. 9, de Tweede Kamer geïnformeerd over het verloop van de onderhandelingen inzake de herziening. Het ambitieniveau van het meest recente voorstel ligt lager dan in het aanvankelijke Commissievoorstel, vanwege het zeer kleine draagvlak bij de lidstaten voor de oorspronkelijke Commissievoorstellen inzake de introductie van een verplichte «Management Declaration of Assurance». De minister van Financiën heeft in zijn brief aangegeven van plan te zijn bij de onderhandelingen een politiek punt te maken over de noodzaak om de nationale verantwoording over de EU fondsen te verbeteren. Er is momenteel geen precieze inschatting te maken over het verloop en de tijdsduur van het proces.

PvdA

De leden van de PvdA-fractie onderstrepen het standpunt van Nederland dat goede ex ante analyse van ruimtelijke effecten belangrijk is. Een concreet vervolg geven aan de territoriale agenda is belangrijk. De leden van de PvdA-fractie kijken daarom met spanning uit naar de nadere invulling. De inzet zal steeds moeten zijn dat samenwerking tussen regio’s wordt gestimuleerd en dat kansen worden benut. (Het streven naar) verbetering van de sociale en economische samenhang en verbetering van de levenstandaard willen de leden van de PvdA-fractie bij de vervolgstappen steeds terugzien.

De leden van de PvdA-fractie willen weer benadrukken dat het rondpompen van geld te allen tijde moet worden voorkomen. De middelen in de fondsen van het cohesiebeleid dienen alleen aan de minst welvarende regio’s in de minst welvarende landen toe te komen. Dat daar voorwaarden aan worden verbonden vinden de leden van de PvdA-fractie positief, omdat de middelen efficiënt en effectief moeten worden ingezet. Het uitgangspunt dat de prestaties van lidstaten centraal komen te staan bij het uitkeren van fondsen spreekt de leden van de PvdA-fractie daarom aan. Deze leden steunen de inzet van het kabinet om in te stemmen met het voorstel voor conditionaliteit als aan de vijf voorwaarden bij interne conditionaliteit wordt voldaan.

Tevens kunnen de leden van de PvdA-fractie zich vinden in het standpunt dat de structuurfondsen zich scherper zouden moeten focussen op het bereiken van de doelen van de EU2020-strategie, zoals 3% van het BNP investeren in Onderzoek & Ontwikkeling. Het doel om meer focus en meer impact van de fondsen te bewerkstelligen vinden deze leden juist en kunnen zij daarom ondersteunen. Meer resultaten bereiken met voldoende flexibiliteit om uitdagingen in het desbetreffende land aan te pakken is een goed uitgangspunt. Een beperkt aantal thema’s kiezen kan, mits die thema’s de interregionale samenwerking bevorderen dan wel stimuleren. De (economische) kracht van de regio’s staat dan voorop, zoals bijvoorbeeld toeristische mogelijkheden en aantrekkingskracht.

Antwoord

Ik verwelkom de steun van de PvdA fractie. Net als u hecht ik aan het inzetten op de EU2020strategie, een selectieve inzet en goede interregionale samenwerking over bestuurlijke grenzen van regio's en lidstaten heen, onder meer gericht op relaties tussen (grensoverschrijdende) clusters.

CDA

De leden van de CDA-fractie is het eens met het kabinet dat de principes van het territoriale beleid ook daadwerkelijk hun weg moeten vinden in het EU-beleid. Sectorale doelen en beleid moeten niet op het ruimtelijk vlak lidstaten onevenredig veel last opleveren. Vraagtekens hebben de leden van de CDA-fractie bij de verbinding tussen territoriale cohesie en het Europees stedelijk beleid. Wat zal hiervan de meerwaarde zijn? Wat is de inzet van het Nederlandse kabinet?

Antwoord

Met territoriale cohesie wordt ondermeer ingezet op duurzame gebiedsgerichte ontwikkeling en een gebiedsgerichte aanpak. Hiermee wordt beoogd dat doelen en opgaven die op Europees niveau worden afgesproken, regionaal en lokaal worden uitgevoerd in overeenstemming met ruimtelijke kenmerken en in aansluiting op de specifieke ruimtelijke opgaven van de betreffende gebieden, inclusief de steden. Europese doelen worden daarmee ruimtelijk doorvertaald, met en door andere bestuursniveaus. Een dergelijke ruimtelijke doorvertaling vraagt om samenwerking tussen alle betrokken bestuurslagen. Regionale en lokale bestuurslagen moeten daarbij ook het Europese niveau voeden met informatie over effecten van beleid.

Territoriale cohesie betekent ook aandacht voor de sterke kanten van een gebied, waaronder de stad, en aandacht voor de wijze van bestuur van een gebied of stad («place based approach»). Regionale en lokale partners hebben hierbij vanzelfsprekend een rol. De meerwaarde die territoriale cohesie kan bieden is dat Europese opgaven op het juiste uitvoerende niveau opgepakt en geïmplementeerd worden («multi level governance»). Dit is in lijn met de Kabinetsreactie over Territoriale cohesie die Nederland heeft toegezonden aan de Europese Commissie (Kamerstuk22 112, nr. 792). De van Nederlandse zijde aangedragen leidende principes komen terug in de zgn. Territoriale Agenda 2020 die nu voor vaststelling voorligt en hebben vertalingen gekregen als «place based approach» en «multi level governance». Ook voor Europese samenwerking met betrekking tot stedelijke ontwikkeling gelden deze integrerende principes; territoriale cohesie en Europese samenwerking met betrekking tot stedelijke ontwikkeling versterken elkaar in deze zin en zijn eigenlijk moeilijk los van elkaar te zien. Het Pools voorzitterschap zal territoriale cohesie en Europese samenwerking met betrekking tot stedelijke ontwikkeling in gezamenlijkheid agenderen.

De leden van de CDA-fractie zijn het eens met het kabinet om het Cohesiebeleid van de Europese fondsen te beperken tot de minst welvarende regio's in de minst welvarende landen. Daar moet dan wel tegenover staan dat een voor Nederland positief resultaat behaald wordt bij de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader. Hoe schat de staatssecretaris deze kans in?

Antwoord

De Nederlandse inzet op het cohesiebeleid is naar mening van het kabinet een onderbouwing van de stelling dat het mogelijk is om serieuze besparingen te vinden in de EU-begroting. Omdat zoveel verschillende belangen spelen op verschillende deeldossiers zullen de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader complex worden. We zitten nu in een fase van de onderhandelingen waarin we de overeenkomsten en verschillen verkennen en proberen andere lidstaten van de kracht van ons verhaal te overtuigen. De kansen zijn derhalve nu nog moeilijk in te schatten. Het kabinet zal zich uiteraard inspannen om de Nederlandse inzet gerealiseerd te krijgen.

Voor de leden van de CDA-fractie kan het verbinden van externe conditionaliteit zoals het stabiliteits- en groeipact aan de structuurfondsen de noodzakelijke extra druk geven om landen te bewegen zich aan het pact te houden. Hoe ziet het kabinet dat voor landen die niet aan de euro en het pact gebonden zijn? Voorkomen moet worden dat de eisen zodanig verschillen dat alleen niet-eurolanden in aanmerking komen voor fondsen.

Antwoord

Het kabinet deelt de opvatting van de CDA-fractie dat externe conditionaliteit, het voldoen aan de eisen uit het Stabiliteits- en Groeipact, een wenselijke aanvulling is op het reguliere sanctie-instrumentarium van het Stabiliteitspact (dat overigens op dit moment versterkt wordt). In de werkgroep van Rompuy heeft de Raad afgesproken dat dit uiterlijk met ingang van de nieuwe Financiële Perspectieven gerealiseerd moet zijn, en dat deze conditionaliteit niet alleen voor eurolanden, maar ook voor niet-eurolanden moet gaan gelden.

De leden van de CDA-fractie onderschrijven dat voorkomen moet worden dat de Europese Commissie via de fondsen voorwaarden gaat stellen die buiten haar bevoegdheden liggen via institutionele conditionaliteit.

Het verbinden van interne condities voor effectiviteit en efficiency klinkt heel logisch, inderdaad moeten regels duidelijk en transparant zijn en geen grote administratieve lasten met zich meebrengen. Kan de staatssecretaris aangeven waarom niet eerder dergelijke condities (conform de vijf voorwaarden van de Taskforce Conditionaliteit) zijn geïntroduceerd? De leden van de CDA-fractie vinden het goed dat er ingezet wordt op meer focus binnen de structuurfondsen en de EU2020-agenda. Welke randvoorwaarden hebben in het verleden belemmerend gewerkt? Valt uit deze inventarisatie van de Europese Commissie nog lessen te trekken voor het Nederlandse beleid?

Antwoord

Het verheugt mij dat de CDA-fractie de kabinetsinzet op meer focus binnen structuurfondsprogramma’s alsmede een sterkere relatie tussen de fondsen en de Europa 2020-strategie onderschrijft.

In eerdere periodes van de structuurfondsen bestonden reeds condities, die alleen voor bepaalde thema’s waren ingesteld en elk een eigen procedure en deadline kenden. De Europese Commissie komt daarom voor de toekomstige periode met een duidelijke en systematische aanpak gericht op condities. Net als u ben ik van mening dat het belangrijk is dat aan de randvoorwaarden voor goede investeringen moet worden voldaan en daarom steun ik dit streven van de Europese Commissie. Dit moet dan wel leiden tot werkbare condities die de effectiviteit en efficiency van de investeringen van het cohesiebeleid verbeteren en niet leiden tot meer bureaucratie of tot een uitbreiding van de rol van de Europese Commissie. Deze genoemde voorwaarden worden onderschreven door de andere Lidstaten. De Europese Commissie heeft toegezegd om bij het vormgeven van conditionaliteit rekening te houden met deze voorwaarden. Op dit moment is nog onduidelijk wat de definitieve vorm van conditionaliteit zal worden. Dit wordt bekend wanneer de Commissie de conceptvoorstellen publiceert, naar verwachting in september.

De Europese Commissie heeft geanalyseerd welke randvoorwaarden in het verleden belemmerend hebben gewerkt, waardoor een investering niet het optimale effect heeft bereikt. Een voorbeeld zijn te vrijblijvende kaders voor investeringen in sommige lidstaten, waardoor middelen versnipperd en ongericht zijn ingezet. Met de nu voorgestelde Smart Specialisation Strategy kan dit in de toekomst worden voorkomen.

De Commissie baseert zich op een groot aantal evaluaties en analyses, zoals de evaluaties van de structuurfondsenperiode 2000–2006. Hieruit volgen geen concrete lessen voor het Nederlands beleid.

In hoeverre is investeren in de kansrijke sectoren in de regio's (smart specialisation strategy) in tegenspraak met de inzet van het Nederlandse kabinet om de fondsen te richten op de minst welvarende regio's in minst welvarende landen?

Antwoord

Smart Specialisation Strategy is gericht op alle structuurfonds-programma’s, waaronder de grensoverschrijdende programma’s waarvoor ook Nederland in aanmerking zou moeten komen. Bijvoorbeeld de topsectoren bieden een goed aanknopingspunt voor een Smart Specialisation Strategy.

Ook voor de minst welvarende regio’s geldt dat zij het meest te winnen hebben met het verder versterken van hun sterktes, dus met het versterken van hun kansrijke sectoren. Een Smart Specialisation Strategy biedt handvatten om versnippering of investeringen in zwakke sectoren tegen te gaan.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Dijksma, S.A.M. (PvdA), Snijder-Hazelhoff, J.F. (VVD), Verburg, G. (CDA), Koopmans, G.P.J. (CDA), Ham, B. van der (D66), voorzitter, Smeets, P.E. (PvdA), Samsom, D.M. (PvdA), Jansen, P.F.C. (SP), ondervoorzitter, Jacobi, L. (PvdA), Koppejan, A.J. (CDA), Graus, D.J.G. (PVV), Thieme, M.L. (PvdD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Tongeren, L. van (GL), Ziengs, E. (VVD), Braakhuis, B.A.M. (GL), Gerbrands, K. (PVV), Lodders, W.J.H. (VVD), Vliet, R.A. van (PVV), Dijkgraaf, E. (SGP), Schaart, A.H.M. (VVD) en Verhoeven, K. (D66).

Plv. leden: Jadnanansing, T.M. (PvdA), Elias, T.M.Ch. (VVD), Ormel, H.J. (CDA), Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Koolmees, W. (D66), Dikkers, S.W. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Irrgang, E. (SP), Groot, V.A. (PvdA), Werf, M.C.I. van der (CDA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Ouwehand, E. (PvdD), Gerven, H.P.J. van (SP), Schouten, C.J. (CU), Gent, W. van (GL), Leegte, R.W. (VVD), Grashoff, H.J. (GL), Mos, R. de (PVV), Taverne, J. (VVD), Bemmel, J.J.G. van (PVV), Staaij, C.G. van der (SGP), Houwers, J. (VVD) en Veldhoven, S. van (D66).

Naar boven