21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken

Nr. 904 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 april 2012

Hierbij zend ik u het verslag van de vergadering van de Informele Ecofin Raad van 31 maart 2012 te Kopenhagen.

De minister van Financiën, J. C. de Jager

Verslag van de informele Ecofin van 30 en 31 maart 2012 te Kopenhagen

Tijdens de informele Ecofin is gesproken over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2014–2020. De Commissie heeft haar voorstel voor het MFK toegelicht, dat op weerstand stuitte bij veel lidstaten, waaronder Nederland. Nederland en andere lidstaten hebben aangegeven dat het Commissievoorstel minimaal 100 miljard euro (in betalingen 2011 prijzen) te hoog is. Verder is gesproken over samenwerking tussen de eurozone lidstaten en de lidstaten van de EU als geheel, over de economische vooruitzichten en financiële stabiliteit in de EU, en, mede op voorstel van Nederland, van gedachten gewisseld over alternatieven voor een financiële transactiebelasting. Ook is gesproken over de resolutie van financiële instellingen, de verordening voor kredietbeoordelaars (CRA III) en de inzet van de EU voor de voorjaarsvergadering van het IMF en de G20-vergadering van ministers van Financiën en presidenten van de Centrale Banken.

1. Meerjarig Financieel Kader

Tijdens de informele Ecofin Raad heeft een oriënterend debat plaatsgevonden over het MFK 2014–2020. Er is met name gesproken over de omvang van het MFK en een nieuw Eigen Middelen Besluit.

De Europese Commissie heeft haar voorstel betreffende het MFK 2014–2020 toegelicht, dat op weerstand stuitte bij veel lidstaten, waaronder Nederland. Er is hier uitgebreid inhoudelijk over gesproken. Nederland heeft aangegeven dat het Commissievoorstel minimaal 100 miljard euro (in betalingen 2011 prijzen) te hoog is. Ook andere lidstaten brachten dit punt naar voren met als argument dat de EU begroting de bezuinigingsinspanningen van de lidstaten moet reflecteren. Verder wenst Nederland de huidige korting minimaal te behouden, evenals de huidige perceptiekostenvergoeding. Voor Nederland is deze inzet belangrijk om de hoofddoelstelling, een substantiële vermindering van de afdrachten, te realiseren, maar ook om de relatieve netto-positie ten opzichte van vergelijkbare landen te verbeteren.

Wat betreft het nieuwe Eigen Middelen Besluit heeft Nederland aangegeven geen voorstander te zijn van nieuwe eigen middelen, net als enkele andere lidstaten. Nederland hecht eraan dat een eventuele financiële (transactie)belasting niet ingezet wordt als eigen middel en ziet vooralsnog geen voordelen in het nieuwe BTW-voorstel.

2. Samenwerking tussen de eurozone en de EU als geheel

Nu de eurozone verdere stappen zet op het gebied van onder andere budgettaire discipline en economische coördinatie, heeft het Deens voorzitterschap de samenwerking tussen de eurozone en de EU als geheel aan de orde gesteld tijdens de informele Ecofin.

Ten eerste is gesproken over de wenselijkheid van een Europa «op twee snelheden». De Nederlandse inzet richt zich binnen de Eurozone op sterkere budgettaire discipline en, waar noodzakelijk en wenselijk, nauwere samenwerking en coördinatie op economisch terrein tussen eurolanden. Sommige niet-eurolanden willen daar, met het oog op toekomstige toetreding, in mee en anderen niet. Verschillen tussen de eurozone landen en andere EU landen is dan soms onvermijdelijk.

Nederland is voorstander van samenwerking en harmonisering in de EU als geheel, echter als dit niet mogelijk blijkt te zijn op bepaalde punten kan er gekeken worden naar samenwerking op het gebied van de eurozone of de eurozone uitgebreid met enkele lidstaten. Overzicht en consistentie tussen alle verschillende initiatieven en structuren binnen de EU blijven behouden door bijvoorbeeld een sterke rol voor de Commissie om alle initiatieven te overzien en consistentie te bewaren en bij verdergaande samenwerking zoveel mogelijk te kiezen voor bestaande verdragsstructuren en zo min mogelijk voor nieuwe intergouvernementele structuren. Verder is het belangrijk om de drempel voor niet-deelnemende landen om in een later stadium alsnog bij initiatieven aan te haken, zo laag mogelijk te houden.

Voor Nederland is het zeer belangrijk dat verschillende samenwerkingsverbanden binnen de EU de interne markt niet ondermijnen. De regeringsleiders en staatshoofden van 25 EU-lidstaten, waaronder alle eurolanden, hebben tijdens de Europese Raad van 2 maart jl. de intentie uitgesproken om het verdrag aangaande stabiliteit, bestuur en coördinatie in de EMU te ratificeren. Hierin is afgesproken om waar wenselijk en noodzakelijk vaker gebruik te maken van de communautaire middelen die beschikbaar zijn om de economische coördinatie en samenwerking tussen eurolanden te versterken. Op verzoek van onder andere Nederland is hierbij expliciet gesteld dat de interne markt, bij uitstek een gelegenheid van de gehele EU, niet mag worden ondermijnd.

3. Economische vooruitzichten en financiële stabiliteit

Tijdens dit agendapunt is voornamelijk gesproken over de economische vooruitzichten en de risico’s waarmee deze omgeven zijn en de grootste risico’s voor de financiële stabiliteit. Als belangrijkste risico’s kwamen naar voren: 1) een mogelijke verslechtering van de Europese schuldencrisis, 2) zwakke mondiale economische groei en 3) verregaande deleveraging van banken. Factoren die onlangs voor een verbeterd vertrouwen in de markt hebben gezorgd zijn: 1) de gemaakte afspraken op het gebied van governance, zoals het verdrag aangaande stabiliteit, coördinatie en governance, 2) budgettaire en structurele maatregelen genomen door enkele eurozone lidstaten, 3) de aankondiging en implementatie van de drie jarige «longterm refinancing operation» (LTRO) van de Europese Centrale Bank en 4) de overeenkomst van het tweede Griekse leningenprogramma, inclusief de geslaagde PSI operatie. Voor Nederland is het nu belangrijk dat landen doorgaan met de structurele hervormingen die ze hebben aangekondigd en dat ze hun begroting op orde brengen en houden.

4. Financiële transactiebelasting

Ook de financiële transactiebelasting (FTT) is besproken tijdens de informele Ecofin Raad. Het doel van de bespreking was om alternatieven voor de FTT te bespreken. Tijdens de Ecofin Raad van 13 maart werd besloten om het voorstel van de Commissie verder te analyseren, terwijl ook alternatieven op de financiële transactiebelasting zullen worden bekeken.

Nederland heeft tijdens de informele Ecofin aangegeven dat een FTT niet een efficiënte manier is om een goede bijdrage van de financiële sector aan de publieke middelen te bewerkstelligen, zoals ook beschreven in de kabinetsreactie op de CPB evaluatie Financiële Transactiebelasting (kenmerk FM/2012/167M). Daarnaast draagt een FTT niet bij aan een stabielere financiële sector. Een stabielere financiële sector kan beter door middel van regulering worden bereikt dan door een FTT.

Echter, het kabinet onderschrijft wel de genoemde doelen van een FTT: een bijdrage van de financiële sector aan de publieke middelen en het verbeteren van de financiële stabiliteit. Aangezien het kabinet beide doelen onderschrijft, is Nederland voorstander van het analyseren van alternatieven voor een FTT. Er is tijdens de informele Ecofin kort gesproken over onder andere een Financial Activity Tax, een Europese bankenbelasting en een Stamp Duty. Naar verwachting zullen de alternatieven op latere Ecofin Raden aan de orde komen.

5. Resolutie financiële instellingen

De Ecofin Raad heeft kort gesproken over crisismanagement in de financiële sector. Er is voornamelijk gesproken over het richtlijnvoorstel dat de Europese Commissie in voorbereiding heeft met betrekking tot crisismanagement van financiële instellingen. De Commissie heeft de stand van zaken geschetst omtrent het richtlijnvoorstel. Het voorstel wordt binnenkort verwacht.

De Nederlandse visie op dit onderwerp is onder andere toegelicht in het BNC fiche dat aan de Kamer is verzonder naar aanleiding van een mededeling van de Europese Commissie (zie Kamerstukken II 2010–2011, 22 112, nr. 1101). Nederland steunt de ontwikkeling van een Europees raamwerk, en zal zich actief inzetten in de aankomende onderhandelingen hierover.

6. Verordening kredietbeoordelaars (CRA3)

Tijdens de informele Ecofin is van gedachten gewisseld over twee deelonderwerpen aangaande de verordening kredietbeoordelaars (CRAIII), namelijk de verplichte rotatie van kredietbeoordelaars en het gebruik van ratings uit derde landen. Nederland verwelkomt in algemene zin de voorstellen van de Commissie op het gebied van kredietbeoordelaars, met name om over-afhankelijkheid te verminderen en transparantie te verbeteren. Nederland heeft nog wel zorgen bij enkele elementen uit het voorstel, zoals bijvoorbeeld het roulatiesysteem. Het Nederlandse standpunt is verwoord in het BNC-fiche (Kamerstukken 2011–2012, 22 112, nr. 1298) dat aan uw Kamer is gezonden en met u is besproken in het AO van 16 februari 2012.

Met betrekking tot de verplichte rotatie van kredietbeoordelaars heeft Nederland aangegeven niet op voorhand tegenstander te zijn van een rotatiesysteem. Nederland heeft echter wel zorgen bij de wijze waarop het rotatiesysteem is vormgegeven en is van mening dat diepgaander onderzoek naar effecten en risico’s ervan wenselijk is. Dit punt werd ook door enkele andere lidstaten opgebracht.

Met betrekking tot het gebruik van ratings uit derde landen is Nederland voorstander dat het huidige systeem wordt aangepast zodat het effectiever en meer voorspelbaar wordt. Elke keer als er een wijziging van de regelgeving in het derde land of in Europa plaatsvindt, dient het regime in het derde land getoetst te worden aan het Europese regime. Dit brengt onzekerheid met zich mee voor de markten en kan de relatie met derde landen verslechteren. Met name omdat wijzigingen in Europa bijna altijd navolging zullen moeten vinden in het derde land om ratings uit die landen in Europa te laten voor regelgevende doeleinden.

Naar aanleiding van de vragen tijdens het Algemeen Overleg van 22 maart jl. ga ik hier nader in op het punt van «politieke inmenging» ten aanzien van het proces van ex ante goedkeuring van methodologieën door ESMA. Dit specifieke onderdeel van de verordening is niet expliciet aan de orde gekomen tijdens de informele Ecofin. Zoals ik in het debat, alsook in het BNC-fiche, heb aangegeven, betreft het de schijn van politieke inmenging die ik vrees. Dit speelt bij kredietbeoordelaars omdat ook landen – naast beursgenoteerde ondernemingen – een belang hebben bij een bepaalde rating. Deze wordt gebaseerd op een methodologie van een kredietbeoordelaar. Als die methodologie moet worden goedgekeurd door ESMA kan de schijn ontstaan dat landen hier invloed op proberen uit te oefenen, en dit zal mogelijk tot onrust leiden in de markt. Bijvoorbeeld als ESMA de invoering van een methodologie tegenhoudt en achteraf blijkt dat die methodologie een negatief effect op de rating van een bepaalde lidstaat heeft gehad. Ik benadruk hierbij dat het dus niet gaat om daadwerkelijke beïnvloeding, maar dat alleen al de schijn ervan voldoende kan zijn om tot onrust te leiden. Dit kan vervolgens afbreuk doen aan de perceptie van de onafhankelijkheid van ESMA. Deze staat voor mij buiten enige twijfel en dat wil ik ook zo houden. Ik ben op zich niet tegen enige ex ante rol van ESMA, maar dit zou dan meer procesmatig moeten zijn. Niet het goedkeuren van de methodologie, maar van het proces dat een kredietbeoordelaar doorloopt om tot een methodologie te komen. Ook bij het productontwikkelingsproces (PoP) van de AFM gaat het om een procesmatige beoordeling en niet een ex ante goedkeuring. Daarnaast heeft Nederland bij het PoP geen specifiek eigen belang (de AFM zal immers geen PoPs van lidstaten bekijken), dus van de schijn van politieke inmenging kan per definitie geen sprake zijn. Alternatief voor een procesmatige rol zou zijn dat ESMA van aanstaande wijzigingen van methodologieën of van nieuwe methodologieën enige tijd voor de invoering in kennis wordt gesteld. Een zogenaamde notificatieplicht voor kredietbeoordelaars. Zoals toegezegd zal ik kijken hoe een compromisvoorstel tegemoet komt aan de geuite zorgen. Overigens is de schijn van inmenging niet het grootste bezwaar tegen ex ante goedkeuring. De perceptie van een goedkeuringsstempel die van de geschetste rol van ESMA uitgaat, is een grotere zorg. Hierdoor wordt de afhankelijkheid van kredietbeoordelingen mijns inziens juist vergroot, in plaats van verminderd.

7. Voorbereiding IMF jaarvergadering en G20 bijeenkomst

Tijdens de informele Ecofin is gesproken over de inzet van de EU voor de voorjaarsvergadering van het IMF en de G20-vergadering van ministers van Financiën en centralebankpresidenten. De inzet voor beide vergaderingen is op ambtelijk niveau in een schriftelijke procedure afgestemd. Nederland steunt deze inzet.

De EU zal pleiten voor hernieuwde aandacht voor mondiale onevenwichtigheden en roept landen op om de afgesproken hervormingen van de regulering in de financiële sector te implementeren. De EU bevestigt de al toegezegde bijdragen van de eurolanden en een aantal andere EU-landen voor uitbreiding van de middelen van het IMF en roept andere G20-landen en financieel sterke IMF-leden op om hetzelfde te doen. De EU geeft aan verdere versterking van het surveillanceraamwerk van het IMF te steunen. Tot slot spreekt de EU uit zich in te spannen voor een zo spoedige ratificatie van de in 2010 overeengekomen quota- en governance hervormingen van het IMF en zich constructief op te stellen in de herziening van de formule die de stemgewichten bij het IMF bepaalt.

De Nederlandse inzet voor de jaarvergadering van het IMF zal uitgebreid worden toegelicht in de geannoteerde agenda die voor het Algemeen Overleg van 18 april a.s. ten behoeve van de IMF/Wereldbank voorjaarsvergadering zal worden verspreid.

Naar boven