21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

Nr. 1836 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 1 maart 2018

De vaste commissie voor Europese Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over o.a. de brief van 16 februari 2018 over de geannoteerde agenda Raad Algemene Zaken inclusief Art. 50 van 27 februari 2018 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1827). De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.

De vragen en opmerkingen zijn op 22 februari 2018 aan de Minister van Buitenlandse Zaken voorgelegd. Bij brief van 26 februari 2018 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Azmani

De adjunct-griffier van de commissie, Buisman

Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben een aantal vragen over de Raad Algemene Zaken op 27 februari 2018.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de agenda van de Raad Algemene Zaken van 27 februari. Zij lezen dat onder andere het Bulgaars voorzitterschap, de Poolse rechtsstaat en de Brexit op de agenda staan. Zij hebben over deze laatste twee punten een aantal vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennis genomen van de openbare brieven van het kabinet. Zij hebben hierover nog een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van de geannoteerde agenda van de RAZ en aanverwante stukken.

Interne Markt / Handel

De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of het kabinet kan toelichten hoe het staat met de implementatie van maatregelen inzake de interne markt die de Europese Commissie al eerder heeft omarmd. Waar staat de Europese Commissie, en als er sprake is van vertraging, kan het kabinet dan toelichten hoe het deze vertraging verklaart?

1. Antwoord van het kabinet

De Europese Raad (ER) spreekt in maart 2018 over de voortgang op de verschillende interne marktstrategieën. De ER heeft zich ertoe gecommitteerd om deze interne marktstrategieën einde 2018 af te ronden en te implementeren. Daarom zal in 2018 hard moeten worden gewerkt om de lopende strategieën voor de digitale interne markt, de kapitaalmarktunie, de energie-unie en de interne marktstrategie af te ronden, op het ambitieniveau dat door de ER in juni 2016, tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie, is vastgesteld. De meeste voorstellen onder deze strategieën zijn reeds door de Europese Commissie uitgebracht. Over de Nederlandse inzet ten aanzien van deze voorstellen is uw Kamer middels BNC-fiches geïnformeerd. Nederland zal in de besprekingen in de Raden en in de ER blijven aandringen op tijdige afronding van de voorstellen onder de genoemde strategieën.

Kan het kabinet daarnaast aangeven welke concrete voorstellen Nederland zal doen richting de Europese Raad van maart ter vervolmaking van de interne markt, zo vragen de leden van de VVD-fractie? Hoe zorgt Nederland er voor dat deze voorstellen worden geproduceerd tot beleid? Is Nederland al steun aan het verwerven voor deze voorstellen? Heeft Nederland, net als voor het Meerjarig Financieel kader een white- of non-paper opgesteld? Zo ja, wat staat daarin? Zo neen, waarom niet? En, zo vragen de leden van de VVD-fractie, wanneer is deze Top voor Nederland een succes, als het specifiek gaat om de interne markt?

2. Antwoord van het kabinet

De Europese Raad van maart 2018 wordt inhoudelijk voorbereid door de RAZ van 20 maart 2018. Het kabinet acht het van belang dat de ER de ambitie om de voorstellen onder de verschillende interne marktstrategieën voor het einde van 2018 af te ronden en te implementeren herbevestigt, en dat de interne markt ook op de agenda van de ER blijft. Het kabinet acht het voorts van belang dat de ER onderkent dat de inspanningen om tot een diepere en eerlijkere interne markt te komen, ook na de afronding van de strategieën, niet voorbij zullen zijn. Het blijft daarom van belang dat ook na 2018 nieuwe en bestaande uitdagingen binnen de interne markt worden geadresseerd. Zie ook de Staat van de Europese Unie van 27 november 2017 (Kamerstuk 34 841, nr. 1). Nederland heeft in het verleden meermaals met gelijkgezinde lidstaten per brief aan de voorzitter van de ER of anderszins opgeroepen tot de hiervoor noodzakelijke acties.

De Top staat ook in het teken van handel, zo constateren de leden van de VVD-fractie. Wat staat er precies op de agenda en wat is de inzet van Nederland? De leden van de VVD-fractie willen de Minister vragen om te bevorderen dat de Tweede Kamer beter vooraf en tussentijds geïnformeerd wordt, over de inhoud van onderhandelingsmandaten en de onderhandelingen zelf. Dit wordt des te belangrijker nu sommige handelsakkoorden, naar verwachting EU-only worden. Hoe kan de Minister deze transparantie bevorderen, zo vragen de leden van de VVD-fractie?

3. Antwoord van het kabinet

De agenda van de Europese Raad van 23 maart is nog niet definitief vastgesteld. Deze ER zal inhoudelijk worden voorbereid tijdens de RAZ van 20 maart. Uw Kamer zal op gebruikelijke wijze worden geïnformeerd over de Nederlandse inzet.

Nederland heeft zich altijd ingezet en zal zich blijven inzetten voor transparantie voorafgaand en tijdens het onderhandelingsproces over handelsakkoorden. Het kabinet verwelkomt daarom de stap van de Commissie om alle voorstellen voor onderhandelingsmandaten te publiceren en zal er in de Raad voor blijven pleiten dat de definitieve onderhandelingsmandaten, die door de Raad worden vastgesteld, ook worden gepubliceerd. Ook de overige onderhandelingsdocumenten zijn zoveel mogelijk openbaar.

Het kabinet informeert uw Kamer over het onderhandelingsproces via de geannoteerde agenda en het verslag van Raad Buitenlandse Zaken voor Handel. Voorafgaand aan de Raad bespreekt de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in een Algemeen Overleg met u de Nederlandse inzet tijdens de Raad. U ontvangt ten slotte ieder kwartaal een voortgangsrapportage met de stand van zaken in de lopende onderhandelingen over handels- en investeringsakkoorden. De laatste voortgangsrapportage is op 16 februari 2018 met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1826).

De leden van de VVD-fractie constateren dat er daarnaast een vergaande verordening ligt die de Europese Commissie de bevoegdheid geeft buitenlandse investeringen in EU-lidstaten te beoordelen en lidstaten vervolgens te adviseren maatregelen te nemen als dat in de ogen van de Europese Commissie in het strategisch belang is van de EU of een van de lidstaten. De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over het feit dat er geen impact assessment is gedaan en vragen de Minister of dit alsnog af te dwingen is? Ook vragen zij de Minister wat het risico is dat een dergelijk mechanisme gebruikt wordt door lidstaten om investeringen binnen de EU (vanwege vermeende externe beïnvloeding) getoetst moeten worden. Kan de Minister toezeggen zolang er nog de nodige onduidelijkheid bestaat dat Nederland niet akkoord gaat met de voorgestelde verordening?

4. Antwoord van het kabinet

De Commissie heeft aangegeven geen volledig impact assessment te kunnen uitvoeren. Wel zal de Commissie in een nadere analyse ingaan op een aantal van de vragen die normaliter deel uitmaken van een impact assessment. De uitkomsten van deze nadere analyse worden begin maart verwacht. Hoewel meerdere lidstaten het met Nederland eens zijn en het ontbreken van een impact assessment betreuren, is er binnen de Raad geen meerderheid om een impact assessment voorwaarde te maken voor verdere behandeling van het voorstel.

De inzet van Nederland ten aanzien van het voorstel is om te expliciteren dat de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid om al dan niet te toetsen en te besluiten welk gevolg aan de toetsing wordt verbonden, bij de lidstaten blijft. De voorgestelde verordening stelt dat lidstaten opmerkingen kunnen aanleveren, waarmee de lidstaat die de buitenlandse investering ontvangt naar behoren rekening moet houden in de beslissing in geval van toetsing, of bij het brede buitenlandse investeringsbeleid wanneer de betreffende lidstaat de investering niet toetst. Een dusdanige opmerking kan een lidstaat dus niet verplichten tot toetsing.

Kan de Minister verder ingaan, zo vragen de leden van de VVD-fractie, op de rechtsbasis waarop de Europese Commissie het voorstel en de eigen bevoegdheid baseert en of de reikwijdte op basis van die rechtsbasis niet beperkter zou moeten zijn?

5. Antwoord van het kabinet

De Commissie baseert de bevoegdheid voor het voorstel voor deze verordening op artikel 207, lid 2 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) over de gemeenschappelijke handelspolitiek. Art. 207, lid 1, VWEU bepaalt dat de handelingen van de Unie op het gebied van directe buitenlandse investeringen onder de gemeenschappelijke handelspolitiek vallen. Op dit gebied heeft de EU op grond van art. 3, lid 1, onder e), VWEU een exclusieve bevoegdheid. Of dit een juiste en voldoende rechtsgrondslag is, is onderwerp van discussie in de raadswerkgroep. Daarbij is voor Nederland van belang dat het voorstel voor deze verordening de bevoegdheden van de lidstaten op grond van nationale veiligheid en openbare orde, zoals neergelegd in artikel 4, lid 2, VEU niet aantast. Op grond van dit artikel eerbiedigt de Unie de essentiële staatsfuncties, zoals de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de nationale veiligheid. Het kabinet benadrukt dat artikel 4, lid 2, VEU geldt ongeacht de gekozen rechtsgrondslag.

De leden van de SP-fractie willen weten wat de inzet van het kabinet is tijdens de Europese Raad van maart 2018 op basis van de voorlopige agenda. Voornamelijk op de onderwerpen van e-commerce, auteursrecht en belastingen. Kan het kabinet zijn inzet op het «vervolmaken van de interne markt», zoals regelmatig genoemd als inzet van het Nederlandse kabinet helder uiteenzetten? Welke onderwerpen betreft het en welke (wetgevende) stappen zijn daar nog voor nodig, zo vragen de leden van de SP-fractie?

6. Antwoord van het kabinet

De Europese Raad spreekt in maart 2018 over de voortgang op de verschillende interne marktstrategieën. De ER heeft zich ertoe gecommitteerd om de deze interne marktstrategieën einde 2018 af te rond en te implementeren. Daarom zal in 2018 hard worden gewerkt om de lopende strategieën voor de digitale interne markt, de kapitaalmarktunie, de energie-unie en de interne marktstrategie af te ronden, op het ambitieniveau dat door de ER in juni 2016, tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de Raad van de EU, is vastgesteld. Zie ook de Staat van de Europese Unie van 27 november 2017 (Kamerstuk 34 841, nr. 1). In maart zal de ER ook over nieuwe richtlijnvoorstellen voor belastingheffing in de digitale economie spreken. Lidstaten zouden met deze voorstellen meer belasting kunnen heffen van digitale ondernemingen waarvan de winst nu vaak belast wordt in het land waar het intellectueel eigendom wordt ontwikkeld. Zodra deze ontvangen zijn, zal het kabinet zijn beoordeling van concrete voorstellen hieromtrent uiteraard met de Kamer delen.

Binnen de Digitale Interne Marktstrategie wordt goede voortgang gemaakt. Op het terrein van e-commerce zijn onder deze strategie diverse initiatieven afgerond, zoals recent het voorstel omtrent geoblocking en voorstellen voor modernisering van de btw-regelgeving voor grensoverschrijdende e-commerce. De onderhandelingen over auteursrecht zijn gaande binnen de Raad. Voor de Nederlandse positie ten aanzien van dit voorstel verwijs ik u naar het BNC-fiche van 4 november 2016 over dit voorstel (Kamerstuk 22 112, nr. 2237).

Transparantie

De Minister-President heeft toegezegd om het rapport over transparantie «Opening up closed doors; making the EU more transparent for its citizens» aan de orde te stellen in de Raad Algemene Zaken, zo stellen de leden van de CDA-fractie. Kan het kabinet aangeven op welke termijn dat gaat gebeuren? En is het kabinet bereid om aan te geven wat de posities zijn van de verschillende lidstaten over de verschillende voorstellen in dit paper genoemd in dit transparantiepaper?

7. Antwoord van het kabinet

In het verleden heeft Nederland dit onderwerp meerdere malen in de Raad Algemene Zaken (RAZ) opgebracht. Het kabinet acht het van belang om transparantie in het EU-wetgevingsproces aan de orde te blijven stellen in Raadsverband.1 Het kabinet is voornemens het transparantiepaper «Opening up closed doors; making the EU more transparent for its citizens», in de RAZ van 27 februari aan de orde te stellen. Daarna is nadere bespreking van het transparantiepaper in Raadsverband aan de orde, waarna het kabinet uw Kamer ook inzicht kan geven in de posities van de verschillende lidstaten op de voorstellen uit het paper.

Voorzitterschap Bulgarije

De leden van de SP-fractie vernemen in de geannoteerde agenda dat Nederland in ieder geval economische groei, migratie, interne-en externe veiligheid en klimaat als prioritaire thema’s beschouwt onder het Bulgaars en Oostenrijks EU-Voorzitterschap. Kan het kabinet aangeven wat haar inzet is op deze terreinen, en tevens op het gebied van de EMU, tijdens het lopende (Bulgaarse) en volgende (Oostenrijkse) EU-Voorzitterschap?

8. Antwoord van het kabinet

De kabinetsinzet op de genoemde thema’s voor het jaar 2018, d.w.z. voor het Bulgaarse en Oostenrijkse EU-Voorzitterschap, is uiteengezet in de brief over de Staat van de Europese Unie die de Minister van Buitenlandse Zaken op 27 november jl. heeft verzonden (Kamerstuk 34 841, nr. 1).

Wat betreft de EMU is de kabinetsinzet daarnaast gespecificeerd in de brief over de toekomst van de EMU van de Minister van Financiën en de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Minister van Economische Zaken d.d. 27 november jl. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1262) en in de kabinetsreactie op het AIV-advies «Is de Eurozone stormbestendig» van diezelfde datum (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1263). Het kabinet is van mening dat de werking van de EMU verder kan worden verbeterd met nadruk op duurzame groei en stabiliteit. Dat is in het belang van individuele lidstaten, en daarmee in het belang van de monetaire unie als geheel. Het uitgangspunt moet daarbij zijn dat lidstaten aan de voorwaarden voldoen die gemeenschappelijk overeen zijn gekomen. Lidstaten dienen hun verantwoordelijkheden na te komen en gemaakte afspraken na te leven.

Wat betreft de bankenunie gaf het kabinet reeds daarvoor een reactie op publicaties inzake de bankenunie in een brief van de Minister van Financiën d.d. 17 november 2017 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1472). Daarnaast heeft het kabinet zijn inzet ten aanzien van de verschillende onderdelen van het pakket voorstellen en mededelingen van de Commissie inzake de EMU d.d. 6 december jl. vervat in BNC-fiches 4 tot en met 9 bij de brief «Informatievoorziening over nieuwe Commissievoorstellen» van de Minister van Buitenlandse Zaken van 19 januari jl. (Kamerstuk 22 112, nrs. 2470 t/m 2473 en Kamerstuk 34 856, nrs. 2 en 3).

In aanvulling op deze horizontale brieven zet het kabinet voor elke bijeenkomst van Europese Raden van Ministers, de Eurogroep en de Europese Raad zijn specifieke inzet op de daar geagendeerde onderwerpen uiteen in de betreffende geannoteerde agenda’s.

Kan het kabinet tevens aangeven wat Bulgarije als inzet heeft bij het voor haar prioritaire onderwerp «Europees perspectief en verbondenheid voor de Westelijke Balkan»? Hoe agendeert zij zaken en welke voortgang heeft zij voor ogen?

9. Antwoord van het kabinet

Bulgarije organiseert op 17 mei een Westelijke Balkan Top in Sofia. De Bulgaarse Minister-President Borissov heeft bevestigd dat dit nadrukkelijk geen uitbreidingstop is, maar gericht zal zijn op infrastructuur en connectiviteit in de regio. Het kabinet steunt deze inzet. Nederland houdt vast aan een toetredingsproces dat strikt en fair is: stappen in het toetredingsproces kunnen alleen worden genomen wanneer aan alle daarvoor geldende voorwaarden is voldaan.

Het kabinet spreekt van voortgang boeken op wetgevende voorstellen die op dit moment nog in de Europese Raad en het Europees Parlement worden behandeld, zo constateren de leden van de SP-fractie. Kan het kabinet een overzicht geven van deze voorstellen en in welke fase zij zich bevinden?

10. Antwoord van het kabinet

Het kabinet doelt hierbij op de wetgevende voorstellen die in de afgelopen jaren door de Commissie zijn gedaan. Op 24 oktober jl. heeft de Europese Commissie haar werkprogramma voor 2018 gepubliceerd met daarin respectievelijk een overzicht van de 26 nieuwe initiatieven voor 2018 (bijlage 1). In bijlage 3 bij dit werkprogramma zijn de 66 lopende voorstellen opgenomen die prioritair zullen worden behandeld. Er bestaat reeds een overzicht van de huidige wetgevingsvoorstellen en de fase waarin zij zich bevinden op de «Legislative Train Schedule» van het Europees Parlement2 waarop de voortgang van de wetgevingselementen van het werkprogramma van de Europese Commissie is opgenomen. Zoals bekend, pleit Nederland er in het kader van een proactieve transparantieagenda voor dat door de drie instellingen tot eenzelfde soort overzicht wordt gekomen. Dit voornemen is in april 2015 opgenomen in het – op Nederlands initiatief tot stand gekomen – non-paper over transparantie in de EU, waarbij Nederland samen met Denemarken, Estland, Finland, Slovenië en Zweden is opgetrokken (zie bijlage bij Kamerstuk 21 501-02, nr. 1512). Dit voorstel is vervolgens opgenomen in het Interinstitutioneel Akkoord Beter Wetgeven (IIA-BW) dat op 13 april 2016 in werking is getreden3. Nederland heeft tijdens de RAZ op 27 november 2017 verzocht om implementatie van het IIA op dit punt. Over dit voorstel wordt momenteel tussen de Raad, de Commissie en het Europees Parlement onderhandeld.

Rechtsstaat

Ten aanzien van de rechtsstaat in Polen begrijpen de leden van de VVD-fractie de inzet van de Europese Commissie. Maar tegelijkertijd is de oppositie in Polen, hoewel deze de regering niet steunt, geen voorstander van maatregelen. Hoe beschouwt het kabinet de kritiek van de Poolse oppositie in de richting van de Europese Commissie als het gaat om soevereiniteitsinbreuk?

11. Antwoord van het kabinet

Het kabinet constateert dat er geen consensus lijkt te bestaan binnen de Poolse oppositie over dit punt. Dat doet niets af aan het standpunt van het kabinet dat de Europese Commissie een belangrijke taak heeft om op te komen voor de kernwaarden van de Europese Unie zoals vastgelegd in de EU-verdragen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de stand van zaken aangaande de rechtsstaat in Polen. De Europese Commissie heeft recent een vierde aanbeveling gepubliceerd waarin zij haar zorgen uit over de situatie in Polen met daarin concrete aanbevelingen. Deze leden vragen of er inmiddels voortgang is in de dialoog tussen de Poolse regering en de Europese Commissie? De Minister schrijft dat Nederland oproept tot het werken aan een oplossing tussen de Europese Commissie en Polen. Kan de Minister deze oplossing concretiseren? Waar moet Polen aan voldoen wil het kabinet niet instemmen met de procedure zoals beschreven in artikel 7(1) VEU, zo vragen de leden van D66-fractie?

12. Antwoord van het kabinet

De procedure van artikel 7(1) VEU bestaat uit verschillende elementen: 1) het activeren van de procedure, 2) het horen van de lidstaat door de Raad, 3) de mogelijkheid voor de Raad om aanbevelingen te doen en/of 4) het aannemen van een Raadsbesluit met constatering van een duidelijk gevaar voor ernstige schending van de kernwaarden van de EU door een lidstaat (na goedkeuring door het Europees Parlement).

Tijdens de RAZ op 27 februari zal de Commissie een eerste toelichting geven bij het met redenen omkleed voorstel waarin zij de Raad vraagt te constateren dat een duidelijk gevaar voor ernstige schendingen van EU-kernwaarden bestaat in lidstaat Polen. Met dit voorstel heeft de Commissie de procedure van artikel 7 lid 1 VEU afgelopen december geactiveerd. Tegelijkertijd heeft de Commissie in een nieuwe aanbeveling duidelijk gemaakt wat de zorgen zijn en welke maatregelen door de Poolse autoriteiten moeten worden genomen om de situatie te herstellen. De Commissie zal gedurende de gestelde termijn van 3 maanden de voortgang moeten beoordelen van de dialoog, mede in overleg met de Raad (en het Europees Parlement). Als Polen binnen deze termijn op bevredigende wijze gevolg geeft aan deze aanbeveling, dan is de Commissie bereid haar met redenen omkleed voorstel aan de Raad, in nauw overleg met het Europees Parlement en de Raad, te heroverwegen. Het is dan ook waarschijnlijk dat op 27 februari voorgesteld zal worden het onderwerp opnieuw te agenderen tijdens de RAZ in maart. Het kabinet zal de Kamer via de gebruikelijke kanalen informeren over de ontwikkelingen.

Daarnaast heeft Polen recent aangegeven dat zij ontevreden zijn met het Commissievoorstel om Europese projectfondsen te koppelen aan het functioneren van de rechtsstaat. Het kabinet heeft eerder aangegeven hier niet negatief tegenover te staan. Aangezien de Meerjarig Financieel Kader-verordening met unanimiteit moet worden aangenomen, lijkt de weerstand van Polen problematisch. Hoe beziet de Minister dit, zo vragen de leden van de D66-fractie.

13. Antwoord van het kabinet

Elk unanimiteitsdossier kent voor- en tegenstanders van bepaalde onderdelen. Dat weerhoudt Nederland en andere lidstaten er niet van hun positie kenbaar te maken. Ten aanzien van het volgende Meerjarig Financieel Kader (MFK) geldt dat het kabinet positief staat tegenover de gedachte van een koppeling van rechtsstatelijkheidsbeginselen aan de ontvangst van financiering uit EU-fondsen.

Ten tweede hebben de leden van de D66-fractie nog een vraag over een recente behandeling van een wetsvoorstel in Hongarije dat het functioneren van het maatschappelijk middenveld aldaar bemoeilijkt. Elke non-gouvernementele organisatie in Hongarije loopt met dit voorstel het risico zijn status te verliezen. Is het kabinet van mening dat deze wet het recht op vrijheid van vergadering en van meningsuiting in Hongarije schendt? Zo ja, is het kabinet bereid om tijdens de aankomende Raad Algemene Zaken er bij de Hongaarse regering in Europees verband op aan te dringen dat een krachtig maatschappelijk middenveld bijdraagt aan de democratie, en deze wet dat ondermijnt?

14. Antwoord van het kabinet

Voorop staat dat Nederland hecht aan de belangrijke rol die een sterk maatschappelijk middenveld speelt in elke samenleving. De betreffende conceptwetgeving is in de week van 19 februari in het Hongaarse parlement besproken en volgens de laatste berichten is de stemming uitgesteld tot na de parlementaire verkiezingen in Hongarije van 8 april aanstaande. Het is in deze fase van het proces te vroeg om exact te bepalen wat de effecten van de wet op het functioneren van individuele organisaties zouden zijn. Niettemin heeft het kabinet met zorg kennisgenomen van de eigen inschatting van die organisaties dat bepaalde aspecten van de Hongaarse conceptwetgeving kunnen leiden tot een verslechtering van hun positie en tot onwenselijke stigmatisering van hun belangrijke en legitieme werk. Het onderwerp staat niet op de agenda van de RAZ of de ER. Het kabinet heeft echter wel via diplomatieke kanalen contact met de Hongaarse regering en andere EU-lidstaten over deze voorgenomen wetgeving. Zo bracht de Nederlandse mensenrechtenambassadeur eerder deze maand een bezoek aan Hongarije en uitte daar namens Nederland deze zorgen. Het kabinet zal dit wetgevingsproces de komende tijd op de voet blijven volgen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben grote zorgen over de ondermijning van de rechtsstaat in bepaalde lidstaten. Heeft de Europese Commissie in de ogen van het kabinet voldoende middelen in handen om de ondermijning van de rechtsstaat in Polen tegen te gaan?

Hebben lidstaten bilaterale contacten waarin het belang van de democratische rechtsstaat wordt besproken, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie? Hoe is het politiek speelveld ten aanzien van het doorzetten van de artikel 7-procedure?

15. Antwoord van het kabinet

Nederland speelt een voortrekkersrol in de EU en tussen lidstaten om rechtsstatelijkheid bespreekbaar te maken, te beschermen en consequent op de agenda te houden. Met actieve betrokkenheid van Nederland is het instrumentarium dat de EU ter beschikking heeft de afgelopen jaren versterkt. Het kabinet is van mening dat de instrumenten zo goed mogelijk moeten worden ingezet en dat er nog ruimte is voor verbetering. Het kabinet staat daarnaast een meer sporen-beleid voor en kiest voor verschillende kanalen, zowel bilateraal als multilateraal, waarbij wordt opgetrokken met gelijkgezinden, om ontwikkelingen rond rechtsstatelijkheid te agenderen wanneer daar zorgen over zijn (zie in dit verband de Kabinetsreactie van 26 januari jl. op het advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken4). De procedure in artikel 7(1) bestaat uit verschillende stappen (zie ook het antwoord op vraag 12). De Commissie is afgelopen december overgegaan tot het activeren van artikel 7(1) en zal op 27 februari dit voorstel voor het eerst toelichten in de Raad. Het kabinet zal u via het verslag van de RAZ informeren over het verloop van de bespreking.

Zal de Europese Raad ook spreken over de wetgeving om vluchtelingenorganisaties te knevelen die in Hongarije in de maak is? Volgt de Minister dit wetgevingsproces? Wat is hiervan nu de status? Heeft het kabinet via diplomatieke kanalen contact gehad over deze wetgeving? Is het denkbaar dat het werk van non-gouvernementele organisaties als het Helsinki Comité en Amnesty International de facto onmogelijk wordt gemaakt in een EU-lidstaat? Deelt het kabinet de mening van de GroenLinks-fractie dat dit onacceptabel zou zijn? Welke middelen staan de Minister, het kabinet of de Europese Commissie ter beschikking om hiertegen op te treden?

16. Antwoord van het kabinet

Voor het antwoord op de vraag over Hongarije wordt verwezen naar het antwoord op vraag 14 en voor het antwoord op de vraag over de middelen die Nederland en de Europese Commissie ter beschikking staan naar het antwoord op vraag 15.

Gegeven het feit dat de Europese Commissie heeft aangekondigd dat er in 2025 zes landen uit de Westelijke Balkan kunnen toetreden tot de Europese Unie, en dat tegelijkertijd de corruptie dan wel ondermijning van de rechtsstaat in een aantal lidstaten hoog opspeelt (waaronder Bulgarije, Roemenië, Polen en Hongarije), willen de leden van de SP-fractie weten hoe er voorkomen wordt dat er straks een onbestuurbare Europese Unie ontstaat. Is het Nederlandse kabinet van mening dat de corruptiebestrijding en de waarborg van de scheiding der machten in de Europese Unie momenteel voldoende op orde is? Zo neen, welke voorstellen is Nederland bereid te doen om deze problemen structureel op te lossen, zo vragen de leden van de SP-fractie?

17. Antwoord van het kabinet

Het perspectief dat nieuwe leden in 2025 klaar zouden zijn om toe te treden tot de Unie is volgens de Commissie extreem ambitieus. Het kabinet houdt vast aan een toetredingsproces dat strikt en fair is, gebaseerd op conditionaliteit, vastgestelde criteria en het principe van eigen verdienste. Landen kunnen pas toetreden tot de Europese Unie wanneer zij aan alle in dat kader vastgelegde voorwaarden hebben voldaan, waaronder die op het gebied van de rechtsstaat, fundamentele rechten en goed bestuur. De Raad besluit hierover met eenparigheid van stemmen. Het toetredingsverdrag moet vervolgens door alle lidstaten worden geratificeerd. De EU maakt gebruik van verschillende instrumenten om de rechtsstaat in EU-lidstaten te ondersteunen en te monitoren (ref. antwoorden op recente vragen van uw fractie: 2018Z01397). Voor wat betreft de Nederlandse inspanningen om de rechtsstaat te waarborgen en versterken in de Unie, verwijst het kabinet naar de Kabinetsreactie van 26 januari jl. op het advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken. 5

Raad Algemene Zaken in Artikel 50-formatie

Stand van zaken Brexit

De leden van de VVD-fractie vinden het hoog tijd dat het Verenigd Koninkrijk eens duidelijkheid geeft over hoe ze de toekomstige relatie ziet. Nu moet de EU maar uit allerlei toespraken opmaken wat de Britten willen. Dat helpt niet. Het tij verloopt. Dat kan leiden tot een niet optimale uitkomst. Tegelijkertijd wekken de Britten de indruk dat de EU te streng is. Kan het kabinet hierop reflecteren, zo vragen de leden van de VVD-fractie?

18. Antwoord van het kabinet

Het feit dat het Verenigd Koninkrijk (VK) zijn positie ten aanzien van de toekomstige relatie nog niet nader heeft bepaald, kan inderdaad een vertragende factor worden in het onderhandelingsproces. De EU27 heeft, bij monde van hoofdonderhandelaar Michel Barnier, het VK daarom herhaaldelijk verzocht om meer duidelijkheid te geven over zijn wensen voor de toekomstige relatie tussen de Europese Unie en het VK. De Minister-President heeft deze boodschap wederom benadrukt tijdens zijn ontmoeting met premier May op 21 februari jl.

Voor zover mogelijk heeft de EU27 haar voorbereidingen al getroffen. In de onderhandelingsrichtsnoeren van 29 april 2017 heeft zij een aantal randvoorwaarden gesteld voor de toekomstige relatie tussen de EU en het VK, om de integriteit van de interne markt te waarborgen. Het kabinet acht die randvoorwaarden van groot belang, zie ook de brief van het Kabinet van 31 maart 2017 (Kamerstuk 23 987, nr. 173): geen cherry picking, er moet een balans bestaan tussen rechten en plichten waarmee VK geen betere positie mag krijgen dan een lidstaat en er moet rekening gehouden worden met de positie van andere derde landen. Binnen deze randvoorwaarden zou de EU27, inclusief Nederland, graag zoeken naar de meest ambitieuze vorm van samenwerking in de toekomstige relatie tussen de EU en het VK.

Meerdere keren hebben de leden van de CDA-fractie gevraagd om een complete lijst van alle verdragen en overeenkomsten die door de Brexit vervallen voor het Verenigd Koninkrijk. Kunt u deze lijst aan de Tweede Kamer doen toekomen (met inderdaad meer dan 700 overeenkomsten) en aangeven voor welke overeenkomsten met spoed een oplossing gezocht zal moeten worden, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

19. Antwoord van het kabinet

De EU en het VK zijn gebonden aan een zeer groot aantal verdragen van uiteenlopende aard. Een groot aantal verdragen zal na de uittreding van het VK uit de EU niet meer van toepassing zijn op het VK. Zoals reeds aangegeven in de brief van het kabinet van 22 januari 2018 (Kamerstuk 23 987, nr. 210) is er niet één overzicht beschikbaar waaruit de gevolgen van Brexit voor alle verdragen blijken.

Het kabinet verwijst graag naar de beschikbaarheid van bijvoorbeeld de algemene database van bilaterale en multilaterale verdragen gesloten door de EU, Euratom en de voormalige Europese Gemeenschap(pen) op de website van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO)6 en naar de database voor verdragen en overeenkomsten van de Raad7. Door te zoeken «Verenigd Koninkrijk» wordt een overzicht verkregen van alle gemengde verdragen waar het VK partij bij is. Hierbij zij echter opgemerkt dat niet al deze verdragen komen te vervallen voor het VK na de Brexit. In de eerder genoemde brief van 22 januari 2018 heeft het kabinet reeds een overzicht gegeven van de belangrijkste typen verdragen die na de uittreding van het VK uit de EU niet meer op het VK van toepassing zijn. Het gaat dan met name om 1) EU only-verdragen tussen de EU (en/of Euratom) enerzijds en een derde staat/staten anderzijds; 2) gemengde verdragen tussen de EU (en/of Euratom) en haar lidstaten enerzijds en een derde staat/staten anderzijds en; 3) multilaterale verdragen die niet door het VK, maar wel door de EU zijn geratificeerd.

Zoals reeds aangegeven in de bijlage bij de Geannoteerde Agenda van de Raad Algemene Zaken (RAZ) en RAZ (Artikel 50) van 27 februari 2018 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1827) zal de EU na de uittreding van het VK uit de EU haar rechten en verantwoordelijkheden ten aanzien van internationale verdragen behouden.

In dat verband verwacht de ER (Artikel 50) van het VK dat het zijn aandeel in alle internationale verbintenissen die het in het kader van zijn EU-lidmaatschap is aangegaan, zal nakomen. In dergelijke situaties moet er een constructieve dialoog met het VK worden gestart over een mogelijke gemeenschappelijke benadering vis-à-vis de betrokken niet EU-partnerlanden, internationale organisaties en verdragen voor zover noodzakelijk en in het belang van de EU. Zoals aangegeven in de eerdergenoemde bijlage vindt een dergelijke dialoog voor de WTO reeds plaats, en deze heeft geresulteerd in een joint letter die op 11 oktober 2017 door de EU en het VK naar de WTO-gemeenschap is verstuurd. Deze dialoog (waarin het VK en de Europese Commissie in gesprek zijn met de WTO leden over de verdeling van tariefcontingenten na Brexit) loopt parallel aan de onderhandelingen tussen de EU en het VK over het terugtrekkingsakkoord.

Kan het kabinet bij het Euratom-Verdrag aangeven of er een overgangstermijn zal zijn en welke problemen er voorzien worden op dit moment, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Welke internationale verdragen moeten er in dit kader voor maart 2019 (uittreeddatum Verenigd Koninkrijk) per se gesloten worden en ligt het ondertekenen en ratificeren daarvan op schema, zo vragen de leden van de CDA-fractie?

20. Antwoord van het kabinet

Het VK zal na uittreding uit de EU ook geen lid meer zijn van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom). Net als voor de uittreding uit de EU zelf onderhandelt de EU thans ook voor de uittreding uit Euratom over een overgangsperiode, overeenkomstig het mandaat en de richtsnoeren van Besluit van de Raad van Algemene Zaken van 29 januari 2018.

Zoals in algemene zin bij brief van 22 januari 2018 is aangegeven (Kamerstuk 23 987, nr. 210) heeft de uittreding tot gevolg dat het VK niet langer gebonden is aan de verdragen die Euratom (exclusief) met een derde land heeft gesloten. Het gaat dan bijvoorbeeld om de Overeenkomst tot samenwerking bij het vreedzaam gebruik van kernenergie tussen Euratom en de Verenigde Staten van Amerika (VS). Dit brengt met zich mee dat het VK zelf dergelijke verdragen dient te sluiten met derde landen om nucleaire materialen, technologie en kennis te kunnen uitwisselen met deze derde landen. Voor zover bij het kabinet bekend is het VK relatief vergevorderd in het sluiten van dergelijke samenwerkingsovereenkomsten met de VS en Canada en is de inschatting van de Britse autoriteiten dat de VS en Canada deze verdragen in maart 2019 zullen hebben geratificeerd. Een dergelijke nucleaire samenwerking tussen het VK en Euratom is onderdeel van de onderhandelingen over de toekomstige relatie tussen de EU en het VK. De onderhandelingen over de toekomstige samenwerking tussen de EU en het VK zullen – zoals thans voorzien – waarschijnlijk een aanvang vinden na de ER van maart 2019.

Daarnaast zal het Agreement between the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland, the European Atomic Energy Community and the International Atomic Energy for the Application of Safeguards in the United Kingdom Great Britain and Northern Ireland in connection with the Treaty on the Non-proliferation of Nuclear Weapons moeten worden vervangen door een nieuw bilateraal verdrag tussen het VK en het Internationaal Atoomenergieagentschap. Dit is noodzakelijk, omdat Euratom na uittreding geen rol meer zal vervullen bij het bewaken van de safeguards in het VK. Voor zover bij het kabinet bekend is een dergelijk nieuw bilateraal verdrag tussen het VK en het Internationaal Atoomenergieagentschap in afwachting van een goedkeuring door de IAEA Board of Governors. Zonder een dergelijk verdrag zal de export van nucleaire materialen, technologie en kennis door Euratom en de meeste derde landen naar het VK aanzienlijk worden bemoeilijkt. Het is dit vervangende verdrag tussen het VK en het IAEA betreffende safeguards dat voor 29 maart 2019 afgerond moet zijn om in werking te kunnen treden op het moment dat het VK uit de EU en Euratom treedt.

Tot slot zal de uittreding van het VK – voor zover de regering dit kan beoordelen – geen gevolgen hebben voor de binding van het VK als zodanig aan verdragen zoals het Non-proliferatieverdrag, het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal en nucleaire faciliteiten of het Verdrag inzake nucleaire veiligheid. Ook zal de uittreding van het VK uit de EU de binding van het VK aan het Verdrag van Almelo en het Verdrag van Cardiff niet aantasten. Deze verdragen hebben noch de EU noch Euratom als verdragspartij. De in deze verdragen voorziene samenwerking tussen de verdragspartijen vereist niet dat alle verdragspartijen lid zijn van de EU of van Euratom en deze vorm van samenwerking is door het Euratom-verdrag toegestaan. De bij deze verdragen ingestelde gemengde Europese Commissie en quadripartite Europese Commissie zullen blijven functioneren zoals voorzien in deze verdragen. Het is voor deze nucleaire samenwerking wel van belang dat het vervangende verdrag tussen het VK en het IAEA betreffende safeguards tijdig in werking treedt.

De leden van de D66-fractie vernemen dat Michel Barnier, de hoofdonderhandelaar van de Commissie voor de Brexit, de Raad in Artikel 50-formatie zal informeren over de stand van de Brexit-onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk. De Minister schrijft dat de eerste verkennende gesprekken over de overgangsperiode moeizaam zijn verlopen. Er is verschil van mening over de rechten van EU burgers die zich tijdens de overgangsperiode in het VK willen vestigen. De inzet van EU27 is dat deze rechten tijdens de overgangsperiode gelijk moeten blijven aan de rechten van EU burgers vóór de Brexit. Guy Verhofstadt, de onderhandelaar namens het Europees Parlement, stelde dat burgerrechten tijdens deze transitieperiode niet onderhandelbaar zijn. De leden van de D66-fractie zijn het daarmee eens. Het kan niet zo zijn dat er tijdens de transitieperiode verschillende rechten zijn voor verschillende EU-burgers, en dat het afhangt van wanneer deze mensen gekomen zijn. Hoe moeten de Britten dit onderscheid maken in de praktijk? Dit kan leiden tot discriminatie van EU-burgers. Is het kabinet dat met deze leden eens? Kan het kabinet zich binnen EU-verband hier duidelijk over uitspreken, zo vragen de leden van de D66-fractie.

21. Antwoord van het kabinet

Het kabinet is van mening dat discriminatie tussen verschillende groepen EU-burgers tijdens een eventuele overgangsperiode onwenselijk is. Het kabinet omarmt daarom van harte het uitgangspunt van de EU27 dat EU-burgers tijdens de overgangsperiode zonder beperkingen in het VK kunnen gaan wonen, op dezelfde voet als EU-burgers die zich al voor de terugtrekkingsdatum in het VK hebben gevestigd. De inzet van de EU27, zoals vastgelegd door de Raad Algemene Zaken in Artikel 50 samenstelling (RAZ Art. 50) in de gedetailleerde richtsnoeren voor de overgangsperiode van 29 januari jl., is dat in een overgangsperiode het volledige EU-acquis, en daarmee het vrij verkeer van personen, van toepassing blijft. De richtsnoeren van de RAZ Art. 50 zijn er bovendien op gericht dat EU-burgers die tijdens de overgangsperiode naar het VK zijn gekomen, recht houden op verblijf na het aflopen van de overgangsperiode. Deze richtsnoeren zijn door de Raad van Ministers (in Artikel 50 samenstelling) aanvaard.

De leden van de GroenLinks-fractie juichen het toe dat de in de eerste onderhandelingsronde bereikte resultaten worden geconsolideerd. Deze leden zijn er van overtuigd dat de vestiging van Britse staatsburgers op Europese en Nederlandse bodem in zijn algemeenheid van meerwaarde is. Zij vragen de Minister of het mogelijk is om hen nu al meer zekerheid te bieden, bijvoorbeeld door naturalisatie van in de EU levende Britten te vergemakkelijken. De rechtbank in Amsterdam concludeerde dat aannemelijk is gemaakt dat Britse burgers in Nederland nu al schade lijden in hun privéleven door de dreiging dat zij, als de Brexit eenmaal heeft plaatsgevonden, als «derdelanders» uit Nederland moeten vertrekken en heeft het Europees Hof van Justitie advies gevraagd. Welke gevolgen voorziet de Minister als de rechtbank uiteindelijk de eisers gelijk geeft, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie.

Hoe gaat het kabinet zich opstellen in het vervolg van deze rechtszaak?

22. Antwoord van het kabinet

Al vroeg in het onderhandelingsproces met het VK is gebleken dat zowel de EU als het VK hoge prioriteit geven aan het borgen van de rechten van burgers. Afgelopen december is dit uitgemond in een principeakkoord tussen de EU en het VK, dat is vastgelegd in het voortgangsverslag over de positie van de EU-burgers die momenteel in het VK verblijven (en vice versa).

Ten algemene houdt dit akkoord in dat de rechten van deze burgers ook na Brexit zullen worden gegarandeerd. Hoewel deze afspraken pas juridisch bindend zullen zijn op het moment van het sluiten van het uittredingsakkoord, is dit een zeer belangrijke stap in het inperken van de onzekerheid bij deze groep.

Het is niet zinvol om te speculeren op een mogelijke uitkomst van de rechtszaak die is aangespannen door Britse burgers in Nederland en belangengroepen. Bij het vonnis van 20 februari jl. heeft de Rechtbank Amsterdam hoger beroep opengesteld tegen het tussenvonnis. De Staat zal van deze mogelijkheid gebruik maken. Het kabinet wil niet vooruitlopen op de uitkomst van het hoger beroep.

Wat de Brexit betreft merken de leden van de SP-fractie op dat de spanningen tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk opnieuw hoog oplopen. Zo hebben bewindslieden uit het Verenigd Koninkrijk de EU-voorwaarden voor de overgangsperiode in twijfel getrokken, en heeft de EU laten weten dat de beoogde overgangsperiode desnoods van tafel gaat. Bovendien bleek, zo constateren de leden van de SP-fractie, uit gelekte stukken dat de EU sancties wil kunnen treffen wanneer het VK Europese regelgeving zou overtreden in de overgangsperiode. De leden van de SP-fractie waarschuwen dat de beide onderhandelingspartners de verantwoordelijkheid hebben om een ramkoers en een vechtscheiding te allen tijde te vermijden, en vragen het kabinet in te gaan op de hierboven beschreven ontwikkelingen. Welke bezwaren heeft de Britse regering precies geuit, en hoe is daarop gereageerd door de EU?

23. Antwoord van het kabinet

Het kabinet ziet graag dat de onderhandelingen in een constructieve sfeer plaatsvinden. De Europese Commissie heeft op 7 februari 2018 haar onderhandelingsinzet gepubliceerd inzake de «Overgangsregelingen in het terugtrekkings-akkoord».8 Dit concept-hoofdstuk van het terugtrekkingsakkoord is door de Europese Commissie opgesteld op basis van de algemene richtsnoeren van de ER Artikel 50 van 29 april en 15 december 2017 en de aanvullende onderhandelingsrichtsnoeren van de RAZ Artikel 50 van 29 januari 2018. Op 21 februari 2018 heeft de Britse regering een document gepubliceerd met daarin een reactie en enkele tegenvoorstellen.9 De Europese Commissie zal tijdens de onderhandelingen namens de EU27 reageren op de positie die het VK heeft ingenomen.

Wat is de voortgang op het de drie belangrijkste dossiers, te weten de afkoopsom, de rechten van Britse en EU-burgers en de kwestie van de Noord-Ierse grens, zo vragen de leden van de SP-fractie?

24. Antwoord van het kabinet

Op 8 december hebben de Europese Commissie en het VK een gezamenlijk verslag gepresenteerd over de voortgang in de eerste fase van de onderhandelingen. Met de afspraken zoals opgenomen in dit verslag hebben Nederland en de EU27 hun doelen in het kader van de drie hoofdonderwerpen voor de eerste fase behaald. De Europese Commissie komt eind februari met een document waarin de afspraken uit het gezamenlijk verslag zijn vertaald in een concept-verdragstekst. Het kabinet zal erop toezien dat de afspraken uit het gezamenlijk verslag goed worden weerspiegeld in de tekst van het terugtrekkingsverdrag.

Acht het kabinet het nog waarschijnlijk dat er uiterlijk in oktober 2018 een gezamenlijke politieke verklaring afgerond kan worden?

25. Antwoord van het kabinet

Het is het streven van zowel het kabinet als de EU27 en het VK dat er een terugtrekkingsakkoord komt. Dit akkoord moet afspraken bevatten over de uittredingsonderwerpen zoals genoemd in de richtsnoeren van de ER (Artikel 50) van 29 april 2017 en afspraken over een overgangsperiode. Een gezamenlijke politieke verklaring over het kader voor de toekomstige betrekkingen tussen de EU en het VK zal tot stand moeten komen in samenhang met het terugtrekkingsakkoord. Gezien de sluitingsprocedure in de EU en de ratificatieprocedure in het VK streeft de Europese Commissie ernaar om de onderhandelingen over het terugtrekkingsakkoord in oktober 2018 af te ronden. Of er uiterlijk in oktober 2018 een gezamenlijke politieke verklaring over het kader voor de toekomstige betrekkingen tussen de EU en het VK afgerond kan worden, zal mede worden bepaald door de wensen van het VK voor de toekomstige relatie en het moment waarop die in de onderhandelingen worden ingebracht.

Voorlopige agenda Europese Raad in Artikel 50-verband in maart 2018

De leden van de GroenLinks-fractie bedanken de Minister voor de uitleg met betrekking tot het artikel in de Financial Times. Zij zijn zeer bezorgd over de neerwaartse druk die een slecht geregelde Brexit kan hebben op milieu- en arbeidsnormen. De leden van de fractie van GroenLinks wijzen op het feit dat volgens het artikel in de Financial Times de Britse industrie € 4,7 miljard winst kan behalen door Europese uitstootnormen aan de laars te lappen. Kan het kabinet een dergelijke prognose bevestigen? Is het kabinet het met de GroenLinks-fractie eens dat een dergelijke concurrentieslag ongewenst is en voorkomen moet worden? Heeft de Europese Commissie maatregelen in voorbereiding om dit effectief tegen te gaan?

26. Antwoord van het kabinet

In de richtsnoeren van april en december 2017 heeft de ER (Artikel 50) reeds benadrukt dat de toekomstige handelsrelatie tussen de EU en het VK moet zorgen voor een gelijk speelveld. Dit ziet met name op het gebied van mededinging en staatssteun, en zou garanties moeten bieden tegen oneerlijke concurrentievoordelen door, onder andere, voorschriften en praktijken op fiscaal, sociaal, milieu- en regelgevingsgebied.

In het kader van de voorbereiding op de aanvullende richtsnoeren van de ER (Artikel 50) voor het kader van de toekomstige betrekkingen tussen de EU en het VK, heeft het Raadssecretariaat een serie technische seminars georganiseerd. In die seminars heeft de Europese Commissie de EU27 geïnformeerd over de gevolgen van Brexit voor een aantal onderwerpen, en welke mogelijkheden bestaande handels- en integratie-akkoorden bieden om die gevolgen te beperken.

Vanwege het grote belang dat de EU27 aan dit onderwerp hecht, heeft er op 31 januari 2018 een specifiek technisch seminar plaatsgevonden over een gelijk speelveld. Hierin heeft de Europese Commissie een overzicht gegeven van de huidige afspraken om het gelijke speelveld tussen de EU-lidstaten te waarborgen en op welke wijze handelsakkoorden met derde landen hierin zouden kunnen voorzien. De presentatie van de Europese Commissie is openbaar gemaakt.10 De Europese Commissie heeft hierbij nog geen concrete voorstellen gepresenteerd; de seminars vormen onderdeel van de interne gedachtenvorming en concrete onderhandelingsvoorstellen zijn nog niet aan de orde. Tijdens het seminar benadrukte de Europese Commissie dat er in handelsakkoorden maar beperkte mogelijkheden zijn om afspraken te maken over het gelijke speelveld. In een handelsakkoord behouden partijen immers expliciet de mogelijkheid om eigen wetgeving vast te stellen in het publieke belang. Het kabinet spant zich in om in de toekomstige relatie tussen de EU en het VK het gelijke speelveld zo veel als mogelijk te behouden, zonder afbreuk te doen aan de regelgevende autonomie van Nederland en de EU en evenmin aan het EU-beleid ter bescherming van mens, dier, plant en milieu.

Volledige agenda

Brief regering d.d. 05-02-2018, Minister van Buitenlandse Zaken, H. Zijlstra

  • Verslag van de Raad Algemene Zaken inclusief Art. 50 van 29 januari 2018 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1820)

Brief regering d.d. 23-01-2018, Minister van Buitenlandse Zaken, H. Zijlstra

Brief regering d.d. 26-01-2018, Minister van Buitenlandse Zaken, H. Zijlstra

Brief regering d.d. 07-02-2018, Minister van Buitenlandse Zaken, H. Zijlstra

Brief regering d.d. 01-12-2017, Minister van Buitenlandse Zaken, H. Zijlstra

Naar boven