31 122
Uitbreiding van de bestuurlijke handhavingsinstrumenten in de wetgeving op het gebied van de volksgezondheid

K
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 februari 2010

Tijdens het plenaire debat over het Wetsvoorstel Wubhv van 9 februari jongstleden heb ik u toegezegd een korte notitie te sturen over het onderwerp inzagerecht en geheimhouding van cliëntgegevens. Dit mede in het licht van een door u ontvangen brief van Schalken c.s. van 4 februari 2010.

Tijdens het debat op 9 februari 2010 gaf uw Kamer uiting aan de waarde die zij hecht aan privacy met betrekking tot medische dossiers. Ik deel dat met uw Kamer. Om die reden ben ik van oordeel dat met terughoudendheid en de grootst mogelijke zorgvuldigheid van het inzagerecht gebruik moet worden gemaakt.

Gebruik maken van het inzagerecht zal uitsluitend onder strikte voorwaarden gebeuren (als het onmogelijk is een cliënt toestemming te vragen of als dit onevenredig belastend zou zijn) en onder een strikte procedurele waarborg, waaronder voorafgaande goedkeuring van het IGZ-werkplan door de minister, met de daarin vermelde voorgenomen thematische inspectieonderzoeken, en verantwoording achteraf door de IGZ. In dat werkplan moet heel helder zijn aangegeven wat het doel van het onderzoek is. Zonder helder doel keur ik het IGZ-werkplan op dit punt niet goed.

Ik heb de strikte voorwaarden en procedure nauwkeurig omschreven in mijn brieven van 5 juni 2009 en 4 december 2009.

Bij thematische onderzoeken onderzoekt de IGZ gedragingen van beroepsbeoefenaren, bijvoorbeeld hoe het operatieve proces georganiseerd is. Het gaat daarbij geenszins om de privacy-gegevens van de cliënt.

In het medisch dossier wordt bijvoorbeeld aantekening gemaakt van het operatief proces. Het bundelen en vergelijken van die aantekeningen uit een groot aantal dossiers biedt een schat aan informatie over de kwaliteit van de operatieve zorg en de wijze van werken volgens de richtlijnen. Het gaat dus niet om individuele casuïstiek, maar om de werkwijze van de beroepsbeoefenaar in algemene zin.

Er zijn goede waarborgen dat de cliëntgegevens waarover de IGZ beschikt, vervolgens niet in andere handen terecht kunnen komen. Ten eerste registreert de IGZ de verkregen informatie over de cliënt zo beperkt mogelijk en schermt de IGZ deze goed af, conform de voorschriften van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wpb).

Ten tweede is op de IGZ dezelfde geheimhoudingsplicht van toepassing die geldt voor beroepsbeoefenaren. Het zonder zwaarwegende belangen doorbreken van die geheimhoudingsplicht is een stafbaar feit.

De wettelijke bepalingen inzake het beroepsgeheim gelden als lex specialis ten opzichte van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Dat betekent dat de Wob die geheimhoudingsbepalingen niet kan doorbreken.

Uit de in de brief van Schalken c.s. aangehaalde jurisprudentie valt niet te concluderen dat gegevens uit patiëntendossiers op grond van de Wob aan de openbaarheid prijs gegeven moesten worden. Wat alle aangehaalde zaken gemeen hebben, is dat doorbreking van het beroepsgeheim niet aan de orde was. Dat nu te introduceren (afgeleide) beroepsgeheim zal juist voorkomen dat in de toekomst met succes informatie uit patiëntendossiers kan worden opgevraagd. Overigens gaat het slechts in één van de vier door Schalken c.s. genoemde zaken om een Wob-verzoek.

Uw Kamer vroeg of het Openbaar Ministerie (OM) in geen enkel opzicht van de IGZ overlegging van medische gegevens kan vorderen.

Het OM kan bij de IGZ geen gegevens vorderen als de IGZ daarvoor de geheimhoudingsplicht zou moeten schenden. De positie van de IGZ is daarbij identiek aan die van de beroepsbeoefenaar. Doorbreking van het beroepsgeheim mag slechts indien een ander belang zwaarder moet worden gewogen, bijvoorbeeld bij gevallen van kindermishandeling. De passage in het informatieprotocol OM-IGZ die duidt op het alsnog door het OM kunnen vorderen van medische gegevens, moet in dit licht worden gelezen.

In het kader van de strafrechtpleging is door uw Kamer ook artikel 162 Wetboek van Strafvordering (Sv) genoemd. Dat artikel kent een aangifteplicht en een informatieplicht voor ambtenaren die in de uitoefening van hun functie kennis krijgen van bepaalde strafbare feiten. Die aangifteplicht geldt echter niet voor personen die zich kunnen beroepen op hun beroepsgeheim, zoals straks de ambtenaren van de IGZ. Zie hiervoor artikel 162, derde lid Sv.

Ook bij verzoeken door andere toezichthouders (NZa, NMa) is de geheimhoudingsplicht van IGZ van toepassing.

Tijdens het debat van 9 februari jl. leek het alsof de kwestie van het inzagerecht zou gaan over een afweging tussen de privacy van de cliënt en grote administratieve lasten voor de zorgaanbieder.

Ik ben van mening dat de privacy van de cliënt in dit geval niet ter discussie staat.

Er is gewaarborgd dat de IGZ slechts onder strikte voorwaarden en onder een strikte procedurele waarborg gebruik zal maken van het inzagerecht zonder voorafgaande toestemming van de cliënt.

De cliëntgegevens waarover de IGZ beschikt, kunnen vervolgens niet in andere handen terecht komen (beperkte registratie door IGZ, goede afscherming gegevens door de IGZ, geheimhoudingsplicht IGZ ook jegens het OM, geheimhoudingsplicht gaat boven de Wob).

De bovengenoemde waarborgen heb ik ingebouwd zodat de privacy van de cliënt beschermd is en blijft. Dat is en blijft mijn belangrijkste uitgangspunt op dit dossier.

Ik ben dan ook van mening dat, nu er geen risico bestaat dat cliëntgegevens in verkeerde handen vallen of worden misbruikt, er geen rechtvaardiging bestaat voor een verhoging van de administratieve lasten voor zorgaanbieders/beroepsbeoefenaren door een regeling van voorafgaande verklaring van geen bezwaar door de cliënt of door het laten anonimiseren van medische dossiers. Het kabinet streeft immers ook naar beperking van de toezichtslasten waar dat verantwoord is.

Uw Kamer vroeg ook naar de situatie waarbij de IGZ bij thematisch onderzoek stuit op overtredingen van beroepsbeoefenaren in individuele gevallen die geen onderwerp van het thematisch onderzoek zijn.

Hierbij blijft de privacy van de cliënt altijd uitgangspunt. De IGZ is ook in deze gevallen gehouden aan dezelfde geheimhoudingsplicht als de beroepsbeoefenaren.

Indien er door de IGZ in het kader van thematisch onderzoek strafbare feiten worden geconstateerd van handelen of nalaten van de beroepsbeoefenaar, zal de IGZ daar in overleg over treden met het OM.

Uw Kamer vroeg ook naar de administratieve afhandeling van bestuurlijke boetes door de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) in relatie tot de geheimhouding van cliëntgegevens.

De IGZ stelt bij geconstateerde beboetbare feiten een boeterapport op. In een dergelijk boeterapport staan de feiten die de overtreding door de instelling of beroepsbeoefenaar onderbouwen. In het boeterapport staan in principe geen privacy-gegevens van de cliënt.

Het Bureau bestuurlijke boete van de VWA ondersteunt de inspectie bij de afhandeling van het boeteproces vanaf het moment dat er een boeterapport door de IGZ is opgemaakt. Mocht vermelding van persoonsgegevens van een cliënt in het boeterapport evenwel toch nodig zijn voor de onderbouwing van het geconstateerde feit ten behoeve van het opleggen van de bestuurlijke boete, dan zal de IGZ het boeteproces zelf ter hand nemen zonder assistentie van de VWA.

Ik ga ervan uit dat ik met deze brief heb voldaan aan mijn toezegging in het debat van 9 februari 2010.

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. Klink

Naar boven