4 Begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2023

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2023 ( 36200-XVII ).

(Zie vergadering van 1 november 2022.)

De voorzitter:

Aan de orde is het vervolg van de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. We hebben dinsdag de eerste termijn van de Kamer gehad. We gaan nu door met de beantwoording van de vragen in de eerste termijn van de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Welkom aan de minister, de mensen op de publieke tribune en de leden. Ik wil voorstellen dat ieder vijf vragen heeft, net zoals we in de eerste termijn van de Kamer hebben gedaan.

Door mij zijn schriftelijke antwoorden ontvangen van de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op vragen, gesteld in eerste termijn.

Deze antwoorden zullen worden opgenomen in een bijvoegsel bij de Handelingen van deze vergadering.

(Het bijvoegsel is opgenomen aan het eind van deze editie.)

De voorzitter:

Ik ga ervan uit dat iedereen hier kennis van heeft kunnen nemen.

Dan wil ik nu het woord geven aan de minister. Wellicht kan ze ook voor de ordening van het debat aangeven welke onderwerpen ze gaat behandelen, zodat het ook voor de aanwezigen makkelijker is om te bepalen wanneer zij een interruptie gaan plegen.

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

Het woord is aan de minister.

Minister Schreinemacher:

Dank u wel, voorzitter. De volgorde die ik vandaag wil aanhouden, is als volgt. Allereerst wil ik een korte inleiding houden. Daarna heb ik een groot aantal blokjes, veertien in totaal. Het eerste blokje is ontwikkelingssamenwerking algemeen. Het tweede is de Afrikastrategie. Blokje drie is Oekraïne. Vier is voedselzekerheid. Vijf is klimaat. Zes is migratie. Zeven is noodhulp. Acht is maatschappelijke organisaties. Negen is mondiale gezondheid. Tien is hulp en handel. Elf is handel. Twaalf is handelsverdragen. Dertien is handelsinstrumentarium en veertien is, last but not least, imvo.

De voorzitter:

Voor de mensen die het thuis niet kunnen volgen, constateer ik dat er veel enthousiasme is, met name voor het laatste onderwerp. We zijn dus benieuwd. Ik zou de minister willen vragen om te beginnen met haar algemene inleiding.

Minister Schreinemacher:

Dank u wel, voorzitter. Allereerst dank voor alle vragen van de leden van afgelopen dinsdag. Voordat ik daarop inga, wil ik even de context duiden van wat we precies doen met buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking: waarom doen we dat en hoe doen we dat? Ik begrijp heel goed dat deze onderwerpen misschien niet top of mind zijn en dat mensen zich daar niet dagelijks mee bezighouden. Het is mijn verantwoordelijkheid om uit te leggen wat we doen, hoe we het belastinggeld van Nederland uitgeven en waarom we het op die manier doen.

Zoals u weet, staan we voor grote uitdagingen: de Russische inval in Oekraïne, de hoge energieprijzen, de vluchtelingencrisis, de pandemie die weer oplaait en de gevolgen van de klimaatverandering. Dit zet de wereld die we kennen, op zijn kop. Veel mensen merken dit direct in hun portemonnee. Zo zijn de stijgende energierekeningen in ons land het directe gevolg van de oorlog in Oekraïne, net als de duurdere producten in de supermarkt. Maar ook de wereldwijde geopolitieke ontwikkelingen, bijvoorbeeld de handelsoorlog tussen de VS en China, worden hier steeds meer gevoeld, niet alleen door mensen die werkzaam zijn in de technologiesector, maar ook breder. Ik denk dat het heel goed is dat we in ieder geval in EU-verband instrumenten hebben om oneerlijke concurrentie tegen te gaan en om ongewenste strategische afhankelijkheden aan te pakken. Dat maakt heel duidelijk dat Nederland geen opzichzelfstaand land is. Ik vind het belangrijk dat we ons nu juist niet terugtrekken achter de dijken, maar dat we strategisch naar de wereld kijken, dat we op een zelfbewuste manier de wereld instappen en keuzes maken.

Welke keuzes maken we? Wat doen we? We hebben een paar weken geleden gesproken over de nota Doen waar Nederland goed in is. Daar hebben we met de Kamer al een paar weken geleden over gesproken. Die nota vormt de basis voor de begroting. De begroting is de uitwerking van die nota. Allereerst gaat vanuit de begroting zo'n 100 miljoen euro naar de ondersteuning van buitenlandse handel. Dat is een belangrijk zetje in de rug van Nederlandse bedrijven. Die Nederlandse bedrijven die handeldrijven met het buitenland, verdienen voor Nederland dan ook zo'n 300 miljard euro. Daarmee betalen we onze zorg en daar betalen we onze veiligheid en ons onderwijs mee. Daarbovenop zorgen die bedrijven ook nog voor 2,5 miljoen banen: banen voor mensen die werken bij die bedrijven en die daarmee ook hun dagelijks brood verdienen.

Dan over ontwikkelingssamenwerking. Daarbij zetten we met name in op noodhulp, mondiale gezondheid, SRGR, klimaat, voedselzekerheid en opvang in de regio, en dragen we bij aan stabiliteit in de regio.

De voorzitter:

Er is een interruptie van mevrouw Van Weerdenburg, PVV.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

De minister heeft het over het verdienvermogen van Nederlandse bedrijven als ze handeldrijven met het buitenland. Dat is ontegenzeggelijk waar. Maar wat nou als die bedrijven op het randje van de afgrond staan? Er zijn heel veel reportages geweest. Nieuwsuur toonde ook een aantal maanden geleden een prachtig mooi bedrijf in onbreekbare bloempotten: hartstikke goed voor het milieu. Dat bedrijf moest de productie halveren en mensen ontslaan. Maar zulke bedrijven investeren wel in ontwikkelingslanden; die hebben daar projecten lopen. Wat nou als ze voor de keuze staan van faillissement of nog kijken wat ze kunnen doen? Want een failliet bedrijf heeft ook geen verdienvermogen en banen voor Nederlanders meer. Ik heb de minister daar dus al eerder over bevraagd: wat gaan we doen voor die bedrijven die gelokt zijn met al die groene keurmerkjes, die nou geld hebben zitten in ontwikkelingslanden en dat zelf nodig hebben?

Minister Schreinemacher:

Ik kom daar straks nog op terug, maar in ieder geval kan ik alvast zeggen dat de manier waarop wij buitenlandse handel stimuleren en die bedrijven ook stimuleren, er natuurlijk op gericht is om die bedrijven zo succesvol mogelijk te maken. Ik heb in mijn inleiding net ook al gezegd — daar kom ik later ook nog op terug — dat een groot deel van de crisis waar bedrijven nu in zitten, komt door hogere energieprijzen. Daar heeft het kabinet ook al verschillende maatregelen voor genomen om mensen tegemoet te komen maar ook om bedrijven tegemoet te komen. Laat ik ook zeggen dat het natuurlijk heel zuur is voor bedrijven die nu met moeite hun hoofd boven water houden. Dat trek ik mij ook aan en het kabinet probeert dat zo goed mogelijk te adresseren en daar oplossingen voor te bieden. We kunnen niet alles wegnemen. Ik heb al in mijn schriftelijke beantwoording gezegd dat we verzekeringen hebben, zodat bedrijven die handeldrijven in het buitenland, ook projecten kunnen verzekeren. Op die manier kunnen bedrijven zich ook tegen risico's indekken. Uiteindelijk is er natuurlijk ook een stukje ondernemersrisico, maar ik kan u verzekeren dat wij als kabinet natuurlijk kijken naar hoe we bedrijven zo goed mogelijk kunnen helpen.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Voor de helderheid: naast wat nu al in het algemeen gedaan wordt voor Nederlandse bedrijven, wordt er niks extra's gedaan, ook niet vanuit deze minister, voor de bedrijven die hun geld nu eigenlijk gewoon zelf nodig hebben? Het zit in ontwikkelingslanden, dus ja, jammer joh? De minister is dus niet bereid om iets extra's te verzinnen, ook niet voor de bedrijven die misschien niet verzekerd zijn? Hoe hadden ze dit allemaal kunnen voorzien? Is de minister wel of niet bereid om na te denken over een extra mogelijkheid om af te komen van klimaatgerelateerde investeringen in ontwikkelingslanden?

Minister Schreinemacher:

Wij helpen het bedrijfsleven met de instrumenten die we hebben. Dan kijk ik dus wat ík kan doen. Mevrouw Van Weerdenburg vraagt namelijk: wat kan deze minister doen? Een gedeelte zit natuurlijk in ontwikkelingssamenwerking. We hebben ook 100 miljoen voor handel, voor het vergroten van de succeskansen voor bedrijven in het buitenland. Neem bijvoorbeeld bedrijven die zaken deden in Oekraïne of Rusland. Vanaf het moment dat Rusland Oekraïne binnenviel, hebben we geprobeerd hen te helpen. We hadden een loket waarmee ze konden bellen om te vragen aan welke sancties ze moesten voldoen. We deden dat ook door te kijken welke andere afzetmarkten er zijn en ze te helpen om onderzoek te doen naar nieuwe afzetmarkten, om te kijken of daar behoefte is aan de producten die bepaalde exporteurs exporteren. Op die manier hebben wij ondernemers wel geholpen, ook al vanaf het begin van de oorlog.

De voorzitter:

Dank u wel. Vervolgt u uw betoog.

Minister Schreinemacher:

Voorzitter. Ik was in mijn inleiding inmiddels bij het kopje ontwikkelingssamenwerking aangeland. We helpen dus op het gebied van noodhulp, mondiale gezondheid, SRGR, klimaat, voedselzekerheid en opvang in de regio, en dragen daarmee ook bij aan stabiliteit in de regio. Hierbij is het werk van Nederlandse ngo's, zoals de Dutch Relief Alliance, onmisbaar. Dat is óók waar Nederland goed in is.

Daarnaast geven we natuurlijk steun. We hadden het al even over de oorlog in Oekraïne. We geven steun aan Oekraïne. Nederland is bereid zijn fair share bij te dragen om Oekraïne de winter door te helpen, de zogenaamde winterization. Medio oktober heb ik namens het kabinet 70 miljoen extra beschikbaar gesteld. We hebben allemaal ook gezien dat de aanvallen van Rusland op Oekraïne sindsdien stevig verergerd zijn. Er staat een strenge winter voor de deur, waarvan de mensen in Oekraïne echt te lijden zullen hebben. Ik ben van mening dat we daar als internationale gemeenschap echt een rol in moeten spelen en daar echt een steentje aan bij moeten dragen, ook Nederland. We hebben met het kabinet besproken dat we een hogere bijdrage gaan leveren met die 70 miljoen en echt onze fair share gaan doen. Ik zal daar later nog op ingaan. Want de oorlog daar is ook onze oorlog. Die gaat ook over onze vrijheid en onze waarden. De Kamer zal hierover nader worden geïnformeerd bij de Najaarsnota en via de suppletoire begroting.

Dan kom ik op: hoe doen we dat dan? Eerst heb ik gezegd waarom en wat, nu hoe. In mijn beleid zet ik in op het samenspel tussen privaat en publiek. Ik werk met de stelregel: publiek waar moet, privaat waar kan en een combinatie waar dat meerwaarde heeft. Dat is ook nodig om tot duurzame oplossingen te komen. We hebben bijvoorbeeld bij corona gezien dat we juist doordat overheden en de private sector samenwerkten zo snel mogelijk die vaccins konden ontwikkelen. Daarnaast biedt Nederland natuurlijk ook duurzame oplossingen via imvo-wetgeving. We komen daar zeker nog uitgebreid over te spreken. Daarin raken publiek en privaat elkaar ook, bijvoorbeeld bij het zorgen voor eerlijke kleding of slaafvrije chocolade.

Handelsverdragen helpen ook bij de verduurzaming door daarin nieuwe duurzaamheidsafspraken te maken. CETA is daar een mooi voorbeeld van: een modern handelsverdrag waarin publieke belangen ook echt goed geborgd zijn. Juist in tijden van onzekerheid en geopolitieke verschuivingen zijn handelsverdragen ontzettend belangrijk om relaties met bondgenoten te versterken, maar ook om nieuwe handelspartners te vinden. Laten we het afsluiten van die goede handelsverdragen met Chili en Nieuw-Zeeland als voorbeeld gebruiken.

Het combineren van publiek en privaat biedt kansen om ontwikkelingslanden verder te helpen, samen problemen op te lossen en te investeren in verdere mogelijkheden voor ontwikkeling. Kijk bijvoorbeeld naar de Sustainable Development Goals, de SDG's, de ontwikkelingsdoelen van de VN. Om deze doelen zoals die rond de klimaataanpak te behalen, is er heel veel geld nodig. Er wordt geschat dat er om de SDG's te halen zo'n 3.700 miljard dollar per jaar nodig zal zijn. Dat red je nooit met alleen geld van de overheid, dus hebben we ook private financiering nodig, ofwel geld van het bedrijfsleven, van beleggers, van banken, van vermogensbeheerders en van pensioenfondsen, om daarmee de SDG's en ook de doelen van het Parijse klimaatakkoord te behalen. Dus: privaat waar dat kan en waar dat mogelijk is.

Daar hebben we al bewijs van. Zo hebben Nederland, Duitsland en Groot-Brittannië geld gegeven voor de oprichting van ILX, een innovatief fonds dat pensioenfondsen laat mee-investeren met ontwikkelingsbanken. Dat setje van de overheden was voldoende voor ILX om ruim 1 miljard Amerikaanse dollars op te halen. Met dat private geld wordt er nu geïnvesteerd in financiële instellingen en het mkb in ontwikkelingslanden, maar ook in projecten die zich richten op klimaat, energie en vrouwelijk ondernemerschap.

Publiek en privaat komen ook samen in de Orange Corners. Daarmee werken we aan ondernemerschap. Ik ben zelf in Irak geweest. Daar heb ik vrouwen ontmoet die hun eigen bedrijfjes opzetten via Orange Corners. Daarvoor kregen ze geen steun van familie, want die begrepen eigenlijk niet zo goed dat die vrouwen dat wilden. Maar uiteindelijk konden ze juist met hulp, ook vanuit de Orange Corners van Nederland, veel soevereiner aan de slag en stonden ze eigenlijk ook heel zelfstandig in het leven.

Ook landen zoals Uganda heb ik begin dit jaar een bezoek gebracht. Daar vond ik een heel mooi voorbeeld: Healthy Entrepreneurs. Daar leven heel veel mensen in afgelegen gebieden. Zij kunnen niet zomaar bij een medische kliniek komen, maar zij kunnen eerstelijnszorg krijgen via die zorgondernemer, bijvoorbeeld voor medicijnen en anticonceptie. Dat is echt een sociaal en commercieel succes in Oeganda, dankzij de Nederlandse ondernemers. Omdat het zo'n succes is, wordt het initiatief nu ook naar Kenia opgeschaald. Zo lossen de publieke en private sector samen problemen op en treedt Nederland, waar nodig, zelfbewust de wereld tegemoet.

Dan ga ik nu in op de vragen. Allereerst kom ik bij het kopje ...

De voorzitter:

Minister, voordat u doorgaat met de vragen, heb ik nog een opmerking. Een van de leden heeft mij erop geattendeerd dat, gelet op het aantal kopjes, vijf vragen wellicht wat mager is. Ik heb dus besloten dat we er één bonusvraag aan toevoegen. We doen dus zes vragen in plaats van vijf, zodat iedereen de gelegenheid heeft om op de onderwerpen in te gaan. Ik doe dan wel een beroep op de leden om de vragen kort te houden, zoals eigenlijk ook gebruikelijk is. Want na ons komt nog een volgend debat; dat moet ook de ruimte krijgen.

Ik zie mevrouw Teunissen, Partij voor de Dieren.

Mevrouw Teunissen (PvdD):

Ik meen dat de minister nu doorgaat met de vragen en klaar is met haar inleiding. Ik mis daarin toch het ecologische perspectief. Ik hoor heel veel over economische ontwikkeling, zoals 100 miljoen naar bedrijven om handel te drijven in het buitenland. Dat klinkt allemaal wel heel mooi voor de ontwikkeling, maar de realiteit is dat we midden in een klimaat- en natuurcrisis zitten. De natuur holt achteruit. Nederland is een van de grote aanjagers van ontbossing in Europa. Hoe past dat ecologische perspectief in het verhaal van de minister? Komt dat nog? Hoe gaan wij zorgen dat we de natuur ook elders herstellen? Hoe gaan we bijvoorbeeld eisen stellen aan die 100 miljoen voor bedrijven, zodat we niet nog meer schade aanbrengen aan de natuur elders? Doet de minister dat?

Minister Schreinemacher:

Daar wilde ik op komen in het blokje klimaat, maar ik kan mevrouw Teunissen alvast tegemoetkomen. Mevrouw Teunissen heeft in haar eigen inbreng natuurlijk ook gesproken over de ontbossing. Ze heeft gezegd dat dat een heel serieus probleem is. We zetten er, als Nederland, flink op in om de ontbossing tegen te gaan. Uiterlijk in 2030 moet de ontbossing wereldwijd stoppen. Dat is een opgave voor alle landen, maar ook zeker voor Nederland. Het kabinet blijft zich ook onverminderd hardmaken voor het stoppen van die ontbossing. We willen daar ook de middelen voor verzamelen en bij elkaar krijgen. Dus wij maken ons hard voor het behalen van dat doel, het helpen bij die diplomatieke en financiële middelen. Onderdeel hiervan is de inzet van duurzame en ontbossingsvrije landbouwgrondstoffenketens. Dat doen we onder andere ook via het Amsterdam Declarations Partnership, dat Nederland voorzit, en door ambitieuze EU-wetgeving over ontbossingsvrije EU-productie en -consumptie. Het kabinet heeft in 2020 de financiële bijdrage voor het behoud van waardevolle bossen verdubbeld tot ten minste 25 miljoen euro. In de BHOS-nota verdubbelen we dat nog eens van 25 miljoen naar 50 miljoen, dus daar zetten we ook echt wel flink op in.

Mevrouw Teunissen vroeg ook nog naar die 100 miljoen. De handelsmissies worden betaald vanuit die 100 miljoen. Wij stellen eisen aan bedrijven die meegaan op onze handelsmissies, bijvoorbeeld dat zij zich houden aan de zes OESO-richtlijnen. Daar zit natuurlijk ook bij dat je rekening houdt met het klimaat en zorgt dat je de risico's voor het milieu zo klein mogelijk maakt.

Mevrouw Teunissen (PvdD):

De minister somt heel veel op, maar het is allemaal niet een antwoord op mijn vraag. Ik vroeg naar het ecologische perspectief. Dat heeft niet zozeer te maken met geld, want er is geld. Die 100 miljoen gaat nu naar bedrijven. Maar als we kijken naar de urgentie, en naar de urgentie van de natuurcrisis, waarom stelt de minister dan de prioriteit om 100 miljoen aan bedrijven te geven, die mogelijk ook nog extra schade toebrengen aan de natuur? Waarom geeft zij met die 100 miljoen geen prioriteit aan natuurherstel, in plaats van nu in te zetten op verdere economische groei? Dat is toch niet de prioriteit op dit moment?

Minister Schreinemacher:

U heeft het nu over de 100 miljoen die voor handel gereserveerd is. Er is ook nog een heel groot deel gereserveerd voor klimaat, waaronder ook voor natuurherstel. Dat zit in de OS-begroting, in het budget voor Ontwikkelingssamenwerking.

Mevrouw Teunissen (PvdD):

Dat snap ik. Je kan heel veel ontwikkelingshulpgeld aangooien tegen het behoud van bossen en de sociale ontwikkeling maar als we elke keer met onze bedrijfsactiviteiten schade toebrengen aan andere landen, dan is dat weggegooid geld. Dus ik vraag de minister om toch veel meer te herprioriteren om die urgentie van de klimaatcrisis en de natuurcrisis beter in te zien en om die 100 miljoen niet richting meer handel en economische groei te laten gaan, want economische groei is niet de oplossing maar het probleem op dit moment. We moeten andere prioriteiten stellen. Dus ik vraag de minister om dat te doen.

Minister Schreinemacher:

In de vraagstelling van mevrouw Teunissen hoor ik duidelijk een aanname dat alle handel en bedrijvigheid die Nederlandse bedrijven ontwikkelen, schade toebrengen. Dat is natuurlijk niet zo. Ook met de stimulering van het Nederlandse bedrijfsleven en binnen onze ontwikkelingssamenwerking zetten we juist sterk in op digitalisering en verduurzaming. We doen juist allerlei handelsmissies in het kader van verduurzaming. Ik vind het dus nu wel heel makkelijk gezegd dat die 100 miljoen alleen maar schade toebrengt. Dat is niet zo. Daarbij komt dat Nederland heel sterk inzet op juist die paragrafen en afspraken over verduurzaming in handelsverdragen en ook binnen de WTO, dus multilateraal. Ik vind dus dat we er als Nederland echt flink op inzetten.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

Minister Schreinemacher:

In mijn inleiding heb ik al iets gezegd over waarom we beleid voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking hebben en over de manier waarop we dat vormgeven. En daarbij gaat het ook — dit in de richting van de heer Van der Lee — om mijn verandertheorie. Die biedt antwoord op de complexe opgaven waar we nu voor staan. Wat mij betreft focussen we nu op datgene waar Nederland het verschil kan maken en waar we impact hebben met handel, investeringen en ontwikkelingssamenwerking. Dat doen we met de dingen waar wij goed in zijn. We hoeven dus ook niet alles zelf te doen. We doen dat ook samen met internationale partners en met name in EU-verband om gelijkwaardige relaties te ontwikkelen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. Dat is ook de manier waarop we volgens mij die schaal kunnen verkrijgen die we nodig hebben om tot oplossingen te komen in ontwikkelingslanden.

Een aantal keer is de vraag gesteld …

De voorzitter:

Voordat u verdergaat, heeft de heer Van der Lee een interruptie namens GroenLinks.

De heer Van der Lee (GroenLinks):

Dank aan de minister voor het antwoord, maar dat bevestigt wel een beetje mijn zorg. Ik hoor in de hele inleiding niets over ongelijke machtsverhoudingen. We leven in een wereld waar dingen echt anders moeten. Wil je dingen veranderen, dan moet je ook jezelf willen veranderen. Alleen dat doen waar Nederland goed in is, is niet de manier waarop je dat bereikt. Want als je wil dat anderen veranderen, moet je ook laten zien dat je zelf verandert. Als Nederland in die Spillover Index op plek 160 staat — dat is echt diep- en dieptriest — dan moeten we echt heel hard kunnen maken dat we bereid zijn om onszelf te veranderen en ook heel erg willen helpen bij tegenmachten op die plekken in de rest van de wereld waar ook verandering nodig is. Daar hoor ik u helemaal niets over zeggen en dat kan niet als je een serieuze verandertheorie wil aanhangen op het terrein van ontwikkelingssamenwerking.

Minister Schreinemacher:

Ik heb juist allemaal maatregelen opgesomd ten aanzien van wat wij meer doen aan bijvoorbeeld duurzame handel. Volgens mij is dat wel een verandering, ook ten opzichte van eerder beleid. Dus wat mij betreft zetten we echt wel stappen. Als het gaat om het verder tegengaan van ongelijkheid, zijn we bezig met het investeren in betere belastingheffing in ontwikkelingssamenwerking, leefbare lonen, sociale dialoog over rechten van werknemers, de rechten en de positie van boeren in de handelsketens en het substantieel investeren in de stem van maatschappelijke organisaties. Ook adresseren we de ongelijkheid doordat we focussen op gender en de positie van jongeren, vrouwen en achtergestelde groepen. Dus het is niet zo dat wij niets doen aan ongelijkheid. We zetten daar absoluut wel op in. Ik heb het misschien niet genoemd in mijn inleiding, maar het is wel onderdeel van ons beleid. Dat kunt u ook teruglezen in de begroting.

Ik ga verder met mijn betoog. Er is door de leden een aantal vragen gesteld over wat onze ontwikkelingssamenwerking nu eigenlijk oplevert. Wat zijn concrete resultaten? Mede door Nederlandse hulp is de extreme armoede wereldwijd in 20 jaar gehalveerd. De levensverwachting in Afrika is met bijna twintig jaar toegenomen. Kindersterfte is in 25 jaar afgenomen van 27.000 tot 15.000 kinderen per dag. Elk kind is er natuurlijk een te veel, maar het gaat in ieder geval omlaag. De vaccinatiegraad van kinderen is toegenomen. Samen met Nederlandse hulporganisaties en andere partners heeft Nederland hieraan bijgedragen.

Ik wil toch wat concrete voorbeelden noemen die onze Nederlandse hulp heeft opgeleverd. Zo'n 3,8 miljoen mensen zijn aan veilig drinkwater geholpen. Bijna 6 miljoen mensen kregen toegang tot verbeterde sanitaire voorzieningen. 3,2 miljoen mensen hebben toegang tot hernieuwbare energie. De voedselinname van 6,5 miljoen mensen is verbeterd. We hebben 3 miljoen extra meisjes en vrouwen toegang tot anticonceptie gegeven. Aan de hand van die resultaten kun je echt wel zien wat onze ontwikkelingssamenwerking oplevert. We hebben echt belangrijk werk verzet. We zijn er nog niet, zeg ik er meteen bij. Maar goed, het levert echt wel wat op.

Natuurlijk zijn er ook tegenvallers. COVID-19 heeft ons echt een stap doen terugzetten in het behalen van de SDG's. Ook de oorlog in Oekraïne — we hadden het eerder al over de hoge voedselprijzen — en de gevolgen van klimaatverandering zijn tegenvallers. Daarom heeft het kabinet in het coalitieakkoord ervoor gekozen om met het OS-beleid in te zetten op de grondoorzaken van armoede, klimaat, migratie en terreur. Dat zijn de hoofddoelen van het Nederlandse OS-beleid. Ook is erin opgenomen dat we structureel meer investeren in ontwikkelingssamenwerking.

Dan kom ik nu bij het kopje Afrika-strategie.

De voorzitter:

Voor u dat doet, heeft mevrouw Van Weerdenburg van de PVV een interruptie.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Ik geloof dat de minister een paar dingen vergeet in haar opsomming over de effecten van de inzet van ontwikkelingshulpgeld. De heer Eppink heeft in zijn bijdrage in eerste termijn interessante vragen daarover gesteld. Ik hoop dat hij het niet erg vindt dat ik daarnaar verwijs. Hij vroeg naar de astronomische bedragen die Afrikaanse machthebbers naar belastingparadijzen hebben doorgesluisd. Dat leidt een beetje naar het antwoord dat de minister schriftelijk heeft gegeven op mijn vraag wat zij ervan vindt dat Nederlands hulpgeld bij perverse regimes terechtkomt. Zij antwoordt: wij steunen geen perverse regimes. We hebben een aantal jaren geleden in de Kamer al een robbertje gevochten over Mali, waar in de periode 2005-2017 ruim 1 miljard dollar hulpgeld is weggefraudeerd. Dat is door de Malinese rekenkamer zelf geconstateerd. Nederland heeft in die periode ook 265 miljoen daarnaartoe gesluisd. Dat is ook allemaal niet goed terechtgekomen. We steunen overigens nog steeds doelen in Mali. Nu is daar een militair regime aan de macht, volgens mij het tweede al in twee jaar. Hoe kan de minister dan antwoorden dat er helemaal geen geld bij perverse regimes terechtkomt, terwijl we vandaag de dag nog steeds geld naar Mali sluizen, terwijl daar een militair regime aan de macht is?

Minister Schreinemacher:

Mevrouw Van Weerdenburg schetst een dilemma waar ik zelf ook mee zit. Wat doe je? Er is weer een nieuw regime in Mali aan de macht. Hoe ga je dan om met de lopende projecten? Ik worstel daar zelf ook wel mee. Je wilt niet dat er geld in verkeerde handen terechtkomt, zeker niet als het om Nederlands belastinggeld gaat. Maar we zijn daar bezig met projecten die juist ten goede komen aan de bevolking. Wij geven geen begrotingssteun of iets dergelijks, wij werken niet direct samen met de overheid. Ik ben juist op zoek naar projecten om te steunen, waar de lokale bevolking wat aan heeft, zodat het land zich op een of andere manier staande kan houden en niet volledig implodeert, als dat niet al gebeurd is. We zien nu al dat de Wagner Group daar actief is. We zijn ook al aan het kijken wat we daar militair nog kunnen. Ons helemaal terugtrekken en Mali de rug toekeren, gaat de situatie daar niet verbeteren en de onze ook niet. Dat werkt alleen maar instabiliteit in die regio in de hand. Uiteindelijk worden wij daar ook niet beter van. Dan komen er grote vluchtelingenstromen op gang, waar ook wij weer het hoofd aan moeten bieden. Ik worstel daar zelf mee. Ik probeer juist bij te dragen aan stabiliteit met de randvoorwaarden die ik net schetste, dus niet direct steun aan zo'n regime, maar juist aan projecten die de lokale bevolking ten goede komen. Daar moet natuurlijk hele goede controle op zijn, héle goede controle.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Dat is allemaal heel erg nobel en ik wou dat het zo werkte, maar we hebben ons al zo vaak gestoten aan deze steen, ook in de Palestijnse gebieden. Later bleek dan dat het geld toch verkeerd terechtkwam en dat er zelfs moorden mee zijn gepleegd. In Mali hebben we dat al gezien en geconstateerd. Zelfs de Malinese rekenkamer heeft dat gezegd. Ik maak het even af, meneer Hammelburg. Het is een heel nobel doel, maar deze minister is niet zo naïef. Zo werkt het niet. We proberen al tientallen jaren de zachte heelmeester. Zullen we nou gewoon eens zeggen: "Oké, malversaties. Het gaat niet goed daar. Kraan dicht. Als het weer goed gaat, dan kunnen we er weer over praten."

De voorzitter:

Ik wil u verzoeken om terughoudend te zijn met conclusies als: daar worden moorden mee gepleegd.

De heer Hammelburg (D66):

"Terughoudend"? Er wordt hier gewoon gezegd dat de Nederlandse overheid met Nederlands belastinggeld moorden financiert in een land. Ik vind dat echt weer over een grens gaan hier in dit huis. We hebben het hier laatst over de omgangsvormen gehad. Ik vind dat dit onder dat kopje past. Ik snap uw opmerking. Ik wil die van harte ondersteunen. Ik denk er nog wat sterker over. Ik vind dat dit van de PVV dus gewoon echt niet kan.

De voorzitter:

Waarvan akte. Mevrouw Van Weerdenburg kan hier nog even op reageren.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Ja, ik wil daar nog even op reageren. Ik heb niet gezegd dat we dat bewust financieren. Ik heb gezegd dat dat een gruwelijk gevolg is geweest. We hebben het hier heel vaak over gehad, ook bij deze begroting. Het lijkt mij dat we het er allemaal over eens kunnen zijn dat zoiets nooit meer mag gebeuren, überhaupt niet en zeker niet van Nederlands belastinggeld.

De voorzitter:

Ik ga hierover nu niet het debat opnieuw starten. Volgens mij hebben we gezegd wat we hebben gezegd. Ik geef de minister het woord. Zij kan daar als zij dat noodzakelijk vindt ook nog op reageren. De minister.

Minister Schreinemacher:

Ik werp de woorden verre van mij over eventuele moorden die gepleegd zijn met Nederlands belastinggeld. Daar wil ik verder geen woorden meer aan vuilmaken. Om toch nog een keer te reageren op de vraag van mevrouw Van Weerdenburg: ik begrijp het doel van mevrouw Van Weerdenburg en dat ze zegt "als er malversaties zijn, stop daarmee en trek je terug". Maar het dilemma waar ik mee zit — dat heb ik net al geschetst — is dat het daar geheel implodeert als we ons helemaal terugtrekken. Wat mij betreft kijken we waar we nog wel een verschil voor de lokale bevolking kunnen maken, steunen we die regimes niet en werken we niet direct samen met de nationale overheid. Als er sprake is van malversaties, dan zetten we natuurlijk dat geld stop. Maar het is wel belangrijk dat we onderzoeken doen en dat we die organisaties ook wel de gelegenheid geven, of dat nou in Mali is of elders, om aangifte te doen als er sprake is van malversaties en om ons daarvan op de hoogte te stellen. Als wij meteen alle OS stoppen bij de eerste de beste fout die in een financieel systeem is gemaakt, dan wordt dat alleen maar onder de pet gehouden en kunnen we niet werken aan de verbeteringen binnen de organisaties.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Voorzitter, tot slot. De minister zegt: als we dat geld nu wegtrekken, dan implodeert het daar totaal. Er is een militair regime aan de macht, de tweede in twee jaar! Er is een burgeroorlog aan de gang. Er worden allerlei moorden gepleegd. Hoeveel lager kan Mali nog zakken, op welk niveau moet Mali komen totdat Nederland zegt: oké, het is misschien niet slim om daar nog miljoenen naartoe te sluizen?

Minister Schreinemacher:

Ik blijf bij wat ik net heb gezegd.

De voorzitter:

Voordat u verdergaat, is er een interruptie van de heer Jasper van Dijk van de SP.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik deel het dilemma van de minister. Het is natuurlijk ontzettend moeilijk om te bepalen in hoeverre je een land als Mali of een land als Afghanistan nog ontwikkelingshulp kunt bieden als de taliban daar aan de macht zijn. De intenties zijn goed. Daar twijfel ik niet aan. Maar je weet met zulke brute machthebbers nooit zeker of het geld op de goede plek terechtkomt. Nou heeft, volgens mij, de heer Eppink in zijn termijn gezegd dat er 89 miljard dollar is weggesluisd door de Afrikaanse elite naar belastingparadijzen. Dat zou op een VN-conferentie inzake handel en ontwikkeling in 2020 naar buiten zijn gekomen. Kan de minister dat bevestigen? Dit is namelijk wel een heel ernstig, hoog bedrag. Gaat ze heel goed na of ons geld niet naar belastingparadijzen wordt weggesluisd?

Minister Schreinemacher:

Ik kom daar later in mijn termijn nog op terug. Als ik dat over die 89 miljard niet nu kan bevestigen of ontkennen, kom ik daar in de tweede termijn op terug.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Als dit dan niet als interruptie telt, vind ik dat prima.

De voorzitter:

Deze tel ik dan niet mee.

Minister Schreinemacher:

Ik ga dan door met de Afrikastrategie. De leden Amhaouch, Van der Graaf en Stoffer stelden allemaal vragen over de Afrikastrategie. In het coalitieakkoord is die wens van een gerichte Afrikastrategie ook opgenomen. Die willen wij zo snel mogelijk, maar uiterlijk aan het begin van het eerste kwartaal van 2023 aan uw Kamer doen toekomen. Het gaat echt om een geïntegreerde strategie, waarbij we veiligheid, diplomatie, ontwikkelingssamenwerking, migratie en mensenrechten in hun onderlinge samenhang behandelen. Dat bouwt ook voort op de internationale klimaatstrategie, de Global Health Strategy en het feministisch buitenlandbeleid. In lijn met de motie-Thijssen/Kröger zal in de Afrikastrategie ook worden ingegaan op de vraag hoe Nederland in Afrika wil gaan inzetten op klimaat en voedselzekerheid.

Er werd ook gevraagd naar de verhouding tussen de EU-Afrikastrategie en de Nederlandse Afrikastrategie. Waar die op elkaar aansluiten en waar dat meerwaarde heeft, zal Nederland natuurlijk aansluiten bij de EU. Maar we hebben ook al gezegd dat Nederland ook bepaalde nichecapaciteiten heeft — dat zijn dingen waar wij heel erg goed in zijn — waarop we ons dus natuurlijk richten in de Nederlandse Afrikastrategie. Op EU-niveau is de EU bijvoorbeeld nog steeds de grootste investeerder, handelspartner en donor in Afrika. Dat biedt basis om de dialoog met Afrikaanse landen aan te gaan. Dat wordt ook weer kracht bijgezet door de Team Europe-initiatieven, waar Nederland dus ook echt actief in is, en door de Global Gateway. Wij kijken in Nederland dus echt waarin wij een niche hebben.

Er werd ook nog gevraagd naar het budget voor de uitvoer van de Afrikastrategie. Wij zien dat echt als onderdeel van ons werk. Er is dus geen eigenstandig Afrikastrategiebudget. Een en ander wordt ondersteund uit de bestaande budgetten van Buitenlandse Zaken en de andere departementen waar het hun beleidsterrein betreft.

De voorzitter:

Ik zie dat dit onderwerp veel vragen oproept. Ik zag mevrouw Van der Graaf van de ChristenUnie als eerste staan, maar ik weet niet of zij ook als eerste het woord wil.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Dank dat de minister ingaat op de Afrikastrategie. Ik heb in mijn bijdrage heel specifiek aandacht gevraagd voor Nigeria en Congo. Volgens de prognoses woont in 2030 een derde van het totale aantal mensen dat wereldwijd in extreme armoede leeft in deze twee landen. Dit zijn landen die op de lijst van Nederland staan voor de ontwikkeling van de private sector. We weten dat de helft van de mensen die in extreme armoede leven, kinderen zijn. Ik wil heel graag vragen hoe de minister in die Afrikastrategie specifieke aandacht aan deze groep mensen wil geven, aan de kinderen en anderen die in extreme armoede leven in deze landen. Nederland zit daar dus niet meer met OS-geld, maar is er via de private sector met ontwikkeling bezig. Ik wil heel graag specifieke aandacht in de Afrikastrategie voor deze problemen. Is de minister daartoe bereid en welke ideeën heeft zij daarover?

Minister Schreinemacher:

Ik ben er zeker toe bereid om dat mee te nemen in de Afrikastrategie. De heer Amhaouch zei in zijn inbreng ook dat we wel spreken over Afrika, maar dat dit natuurlijk heel veel verschillende individuele landen zijn. Dat hebben we ook besproken tijdens het Afrikadebat van een aantal maanden geleden. Niet bij elk land kun je dezelfde strategie en aanpak kiezen. We zullen dus ook ingaan op de verschillende landen. Nu is het wel zo dat wij met Ontwikkelingssamenwerking eerder hebben gezegd, ook op verzoek van de Kamer, dat we meer focus willen, dus voor minder landen OS-beleid willen. Daarom is het aantal landen waar we een brede OS-relatie mee hebben, teruggebracht. Daarom maken de landen die mevrouw Van der Graaf noemt daar geen deel meer van uit. Dat is een gevolg van een beleidskeuze die we een aantal jaren geleden met elkaar hebben gemaakt. Zoals gezegd wil ik zeker ingaan op de extreme armoede in landen waar we nu geen brede OS-relatie meer mee hebben. Maar bij de ontwikkeling van de private sector gaan we natuurlijk niet alleen maar hele grote bedrijven helpen zich nog verder te ontwikkelen in die landen, maar juist ook het mkb en ook vrouwelijk ondernemerschap in kleine ondernemingen. Ook dat moet bijdragen aan het tegengaan van die extreme armoede.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Mag ik dan de minister zo begrijpen dat zij van plan is om in die Afrikastrategie heel specifiek aandacht te hebben voor deze problematiek en daarbij ook nadrukkelijk in te gaan op wat we voor kinderen in deze situatie willen betekenen?

Minister Schreinemacher:

Ja, dat mag u zo interpreteren.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan had ik mevrouw Koekkoek namens Volt. Gaat uw gang.

Mevrouw Koekkoek (Volt):

Ik wilde graag nog een vraag stellen. Ik had inderdaad dezelfde vraag gesteld: waar is de toegevoegde waarde van de Nederlandse Afrikastrategie ten opzichte van de EU-strategie? Er worden wat dingen genoemd van Nederland en de nichedingen die Nederland nastreeft, maar wat zijn dat dan precies? Ik stel de vraag vooral omdat ik bezorgd ben dat je belangenconflicten gaat krijgen, dus dat Nederland bepaalde dingen gaat opzoeken en misschien wel sneller is als individuele lidstaat, terwijl je misschien langzamer of oppervlakkiger bent wanneer er een EU-Afrikastrategie ligt. Ik wil vooral voorkomen dat je dubbel werk gaat doen.

Minister Schreinemacher:

Dat ben ik helemaal eens met mevrouw Koekkoek, ook omdat het uiteindelijk over belastinggeld gaat. Dan is dubbel werk absoluut geen goed idee. Wij blijven heel goed aangehaakt bij de manier waarop Europa samenwerkt met Afrika, onder andere met de Global Gateway en de Team Europe-initiatieven. Wij zijn daar echt actief mee. Maar goed, wij hebben zelf bilaterale relaties met een aantal landen zoals de combinatielanden, dus de landen waar je handel en hulp met elkaar verbindt of juist de landen waar we een brede OS-relatie mee hebben. Bij onze nichecapaciteiten waar wij meerwaarde hebben, gaat het met name over landbouw en water, maar ook SRGR en steun van het maatschappelijk middenveld. Dat is natuurlijk heel breed. Dan kijk ik alleen nog maar vanuit mijn OS-portefeuille. Ik kan er ook vanuit mijn handelsportefeuille naar kijken. In de Afrikastrategie kijken we juist diplomatiek en natuurlijk ook geopolitiek naar bijvoorbeeld de invloed van China en hoe we daar weerstand tegen kunnen bieden. Dat is natuurlijk ook een deel van de EU-Afrikastrategie. Het is echt een brede strategie. Dit zijn even een paar dingen, genoemd vanuit mijn eigen portefeuille.

Mevrouw Koekkoek (Volt):

Het lijkt me namelijk heel goed dat je als Nederland weet wat je wil toevoegen. Maar ik kan me voorstellen dat je daar als EU vooral vanwege het geopolitieke belang sterker in staat, ook richting de andere grootmachten, en dat je als Nederland zegt wat je nichegebieden zijn en waar je binnen de EU-strategie aandacht voor wil in plaats van dat je zelf die strategie ook nog opstelt. Ik zit nog te zoeken: hoe loopt dat nou, waarom loopt het parallel aan elkaar, waar voegt het wat toe en waarom volgen we niet de route van het geopolitieke belang en de Nederlandse belangen binnen de EU-strategie?

Minister Schreinemacher:

Dat doen we dus ook. Ook de dingen waar Nederland goed in is, breiden we uit binnen de Team Europe Initiatives. Dat gaat ook over landbouw en ook over SRGR, maar wij hebben natuurlijk ook bilaterale relaties met die landen. Dat zijn de manieren waarop wij ook OS inzetten. Ik begrijp heel goed wat mevrouw Koekkoek zegt. We willen absoluut geen dubbel werk doen. Wij zijn echt aanjagers binnen de EU als het gaat om de relaties tussen de EU en Afrika. Maar ik denk dat het ook belangrijk is dat we kijken wat we als Nederland nog zelf bilateraal kunnen doen. Met sommige landen hebben we ook een hele lange OS-geschiedenis. Dan zijn we het ook aan onze stand verplicht om dat niet zomaar los te laten. We kunnen het niet alleen maar via de EU doen.

De heer Klink (VVD):

De minister heeft nu al heel veel over de Afrikastrategie gezegd, maar we hebben het ook primair gehad over impulsen geven met betrekking tot handelsrelaties. Mijn vraag gaat over oog hebben voor de geopolitieke ontwikkelingen en realiteiten waarin we zitten, juist gelet op de gigantische migratiestromen die we hebben; in mijn eerste termijn ben ik daar zelf ook al op teruggekomen. Je moet bekijken hoe je met je instrumentarium juist ten aanzien van Noord-Afrika impulsen kan geven. We hebben als Kamer al gezegd: laten we verdergaan met een land als Algerije. Mijn vraag is in hoeverre de minister oog houdt voor de geopolitieke ontwikkelingen, gelet op de migratiestromen en de conflicten die er allemaal zijn. Hoe kunnen we daar met handelsimpulsen stappen in zetten?

Minister Schreinemacher:

Ik kom straks nog terug op migratie en op wat we op dat gebied concreet doen, bijvoorbeeld met migratiepartnerschappen. Wat doen we op handel? Ik ga binnenkort natuurlijk naar de COP27. Daar heb ik ook bilaterale gesprekken met Egypte om te bekijken wat we op het gebied van handelsrelaties kunnen doen. Dus ook daar bekijk ik in hoeverre we onze handelsrelaties nog weer verder kunnen uitbouwen, ook om onze relaties verder uit te diepen. Volgens mij voldoe ik daarmee aan deze vraag.

De heer Klink (VVD):

Even kort. Ik neem aan dat dat met alle landen zo gaat, maar dit is gekoppeld aan de Afrikastrategie. Dus hoe kan er op die manier meer aandacht voor zijn? Dat was mijn vraag.

Minister Schreinemacher:

Ik zei aan het begin van mijn beantwoording over de Afrikastrategie al dat je met sommige landen een OS-relatie hebt, dat sommige relaties nog in transitie zijn en dat je met andere landen een handelsrelatie hebt; dat heeft de heer Amhaouch ook gezegd. In de Afrikastrategie zullen we ook veel aandacht hebben voor de landen waarmee we gewoon een gelijkwaardige handelsrelatie hebben. Er is daar een vrijhandelszone. Daar kunnen we als Europa ook weer goed op inzetten. Die maakt ook deel uit van de EU-Afrikastrategie. Maar handel zal natuurlijk een heel belangrijke rol spelen in die strategie. Ik noemde net een aantal onderwerpen, zoals veiligheid en migratie, en handel maakt daar ook deel van uit. Het moet juist een integrale strategie worden.

De heer Amhaouch (CDA):

Daar zit tegelijkertijd een beetje mijn zorg. Ik begrijp dat de minister zegt dat het een integrale strategie moet worden, maar in eerste instantie was de discussie over de Afrikastrategie drie of vier jaar geleden ontstaan omdat we vonden dat we meer zouden moeten doen op economische ontwikkeling en handel. We doen al best wel veel op OS. Ik begrijp ook wel dat er altijd samenhang is tussen hulp en handel, maar ik vraag de minister toch of die gelijkwaardige economische ontwikkeling — ik doel dan op SDG 8, waar we het vaak over hebben — expliciet terugkomt als een verandering. Want als we blijven doen wat we doen, krijgen we wat we krijgen. Daar maak ik me best wel wat zorgen over. Aansluitend daarop: krijgen we bij de strategie ook een uitvoeringsplan over wat we op de korte, middellange en lange termijn gaan doen? Want anders ben ik bang dat we wel een visiestuk krijgen met mooie woorden, maar dat we niet op korte termijn in de actiemodus komen. Kan de minister daar iets over zeggen of toezeggen?

Minister Schreinemacher:

Dank aan de heer Amhaouch voor zijn vragen. De eerste vraag is in hoeverre we in de strategie echt concreet aandacht gaan geven aan SDG 8. Ik begrijp dat je niet een te grote kerstboom wil, maar geopolitiek is nu zo'n belangrijk onderdeel dat dat aspect natuurlijk moet terugkomen in de Afrikastrategie. Ik denk dat de heer Amhaouch dat wel met mij eens is. Handel en de manier waarop we werken aan de ontwikkeling van de private sector zullen ook zeker een belangrijke rol in de Afrikastrategie krijgen; dat moet ook bijdragen aan het behalen van SDG 8. Ik weet niet of die drie tijdlijnen al deel uitmaken van de Afrikastrategie, maar ik vind dat eigenlijk wel een heel goede suggestie. Die neem ik graag over, dus we gaan er een actieagenda voor de korte, middellange en lange termijn in opnemen.

De heer Hammelburg (D66):

Wat hoger over op dit onderwerp: ik hoor nu meerdere Kamerleden in het debat met de minister vragen naar een aantal onderwerpen in een aantal landen. De discussie over de focuslanden wordt ook weer geopend. Nu hebben wij er als Nederland voor gekozen om focuslanden aan te wijzen in ons ontwikkelingssamenwerkings- en handelsbeleid, want we kunnen niet alles doen met de centen die we hebben. Dat is effectief. Dat is doelmatig. Dat is een logische keuze. Die keuze is overigens niet altijd ingegeven door geopolitieke overwegingen, maar is ook gebaseerd op solidariteit en bilaterale relaties. Dat geeft de minister ook goed aan. Nu hoor ik mevrouw Van der Graaf bijvoorbeeld spreken over Nigeria en eerder over Rwanda. Mevrouw Koekkoek heeft het ook over de samenwerking in Europa, net als D66 eerder al heeft gedaan. Het is een beetje moeilijk en ik weet dat het veel werk is, maar wij hebben met Europa allerlei ontwikkelingssamenwerkingsprogramma's en budgetten. We hebben Team Europe, maar we hebben ook de lidstaten die afzonderlijke budgetten en prioriteiten hebben. Is er goed overleg tussen de ministers van Ontwikkelingssamenwerking van de 27, niet alleen in Brussel maar ook onderling, waarin duidelijke afspraken worden gemaakt over welke landen worden gecoverd? Want als meneer Klink van de VVD bijvoorbeeld zegt ook Algerije te willen, maar als dat dat niet in het lijstje van deze minister staat, is Frankrijk dan bijvoorbeeld met Algerije bezig, zodat we zeker weten dat al die landen die bijvoorbeeld relevant zijn voor onze veiligheid in de regio, bediend worden en dat Nederland dat niet alleen hoeft te doen, maar dat we dat samen, strategisch met andere landen doen?

Minister Schreinemacher:

Ik denk dat dat een heel goede vraag is van meneer Hammelburg. Wij zetten ons als OS-ministers in ieder geval samen in Brussel maar ook onderling in om te zeggen: met welke thema's houd jij je bezig, waar kunnen we samen bepaalde projecten starten of waar kan ik aansluiten bij jouw project? Ik kom later nog op een project dat ik onlangs samen met UNICEF tegen voedselonzekerheid heb opgezet. Dus wij kijken heel erg thematisch naar hoe we te werk gaan in Afrika. Natuurlijk heb je ook juist internationale organisaties nodig zoals de Wereldbank, zoals de VN, zoals de EU, die ook signaleren van: jongens, het gaat nu mis in dit land; we hebben daar echt meer hulp voor nodig, dus ook deze SDG of dat thema moet geadresseerd worden. Daar spelen die internationale organisaties ook op in, vaak met hulp van ons en andere Europese OS-ministers.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

Minister Schreinemacher:

Dank u wel, voorzitter. Dan kom ik op het blokje Oekraïne. Nederland wil echt zijn fair share bijdragen aan de hulp aan Oekraïne. Wij leveren natuurlijk militaire en humanitaire hulp. Diplomatiek zijn wij vol in de weer. Het kabinet heeft besloten dat er bovenop de al aangekondigde 70 miljoen nog een aanzienlijk bedrag komt. Daar gaan we de Kamer over informeren in de Najaarsnota en de tweede suppletoire begroting. Naast deze bedragen steunt Nederland Oekraïne sinds de Russische inval op allerlei mogelijke manieren. Dat doen we met 60 miljoen aan humanitaire hulp, 500 miljoen aan garanties, leningen en liquiditeitssteun, ook om Oekraïne draaiende te houden, 65 miljoen voor het bedrijfsleven en ook nog 4 miljoen voor onder andere de wederopbouwplanning in de regio. Daarnaast zorgen we voor Oekraïense vluchtelingen die hier worden opgevangen. Ons past natuurlijk wel redelijke bescheidenheid, juist omdat de opgave zo groot is.

Verschillende leden hebben mij gevraagd of ik ervoor kan zorgen dat het Nederlandse bedrijfsleven is aangehaakt bij die wederopbouw. Dat wil ik zeker doen, want ik denk dat het Nederlandse bedrijfsleven echt meerwaarde heeft in die nichecapaciteiten. Daarom heb ik Oekraïne aangemerkt als een van de veertien combinatielanden, waar hulp en handel samengaan. Ik heb recent ook een conferentie over Oekraïne georganiseerd voor het Nederlandse bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld. Die was heel goed bezocht. Je ziet echt dat bedrijven en ngo's staan te springen om te helpen. We moeten natuurlijk wel bekijken of dat veilig kan, maar waar dat kan, proberen we er al zo veel mogelijk voor te zorgen dat dat mogelijk is. Op dit moment heb ik drie publiek-private platforms opgericht om bedrijven te ondersteunen. Er is een Oekraïnedesk ingesteld bij de RVO om bedrijven zo laagdrempelig mogelijk van informatie en advies te voorzien.

De heer Klink kwam nog met de suggestie om een speciaal Oekraïnegezant te benoemen om de kennis en kunde van het Nederlandse bedrijfsleven samen te brengen. Dat doen we natuurlijk al in de platforms. Maar er gaan straks ook hele grote aanbestedingen uitgeschreven worden en ik begrijp dat het belangrijk is om te kijken hoe we ons bedrijfsleven kunnen helpen om zich daar goed voor te positioneren. Daar zal misschien een gezant, of een andere vorm daarvan, aan kunnen bijdragen. Ik wil heel graag kijken in wat voor vorm ik dat zou kunnen doen. Ik kom daar graag op een later moment op terug, nadat ik heb gekeken hoe we dat het beste kunnen doen.

De heer Klink (VVD):

Ik liep net even naar achteren toe, maar ik hoorde mijn naam, dus ik kwam direct weer terug. Dank aan de minister voor het kijken naar een gezant voor Oekraïne, in wat voor vorm dan ook. In principe kan de minister het beste beoordelen hoe dat moet gaan. Kan de minister misschien nog wel aangeven op wat voor termijn dat is? De winter komt eraan. Het is echt zinnig dat het wel iemand is die kennis heeft van de situatie in Oekraïne én natuurlijk veel ervaring meeneemt van het Nederlandse bedrijfsleven, zodat we zo snel en efficiënt mogelijk stappen kunnen zetten. Ik hoor u zeggen: ik kom er later nog eens op terug. Als we het pas over een halfjaar daarover gaan hebben en zo onnodig vertraging inboeken, zou dat jammer zijn. Er is namelijk best welwillendheid om hiermee aan de slag te gaan.

Minister Schreinemacher:

Ik begrijp de urgentie die de heer Klink voelt. Ik voel die zelf ook. Laat mij voor het eind van de maand daarop terugkomen.

De voorzitter:

Ik zie de heer Klink knikken. U vervolgt uw betoog.

Minister Schreinemacher:

Dan kom ik nu op het blokje voedselzekerheid. Daar zijn ook verschillende vragen over gesteld, onder anderen door de heer Van Dijk en de heer Amhaouch. Er zijn ook vragen gesteld over de graandeal door de heer Hammelburg. Ik kan het niet anders zeggen dan dat het natuurlijk de bedoeling van de graandeal is dat die vooral ten goede komt aan lage- en middeninkomenslanden. De heer Van Dijk zei dat verreweg het overgrote deel bij hoge-inkomenslanden terecht is gekomen. Dat is niet waar. Er is 2,5 miljoen ton tarwe langs de corridor geëxporteerd. Daarvan is 20% naar arme landen gegaan en 50% naar middeninkomenslanden, bijvoorbeeld in Noord-Afrika en Oost-Afrika. Uiteindelijk was het doel van de deal vooral om de graanprijzen en de graanmarkt weer wat tot rust te brengen. De graanprijzen zijn gezakt. Er is ook graan middels een aantal schepen via het World Food Programme geëxporteerd. Juist doordat de prijzen weer zijn gedaald door de deal en door de export van graan is er weer meer beschikbaar gekomen, ook voor de lage-inkomenslanden. Dat was met name de bedoeling.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik heb andere cijfers dan de minister. Ik citeer: "Zo'n 8 miljoen ton is vervoerd via Turkije. 5 miljoen ton daarvan was mais en 2,5 miljoen ton was tarwe. De mais is naar Spanje, Italië en Nederland gegaan voor veevoer. De tarwe is vooral in de schappen van West-Europa beland." Het gaat om de essentie. Wij willen allebei dat graan, tarwe en mais op de goede plek terechtkomen. Ik ben van mening dat dat nu te weinig het geval is. Ik hoop dat de minister dat met mij eens is. De vraag is: hoe gaan we bevorderen dat dat graan bij het World Food Programme komt? Hoe kunnen we dat verbeteren?

Minister Schreinemacher:

Nogmaals, het belangrijkste van de graandeal is dat de prijzen van graan weer omlaaggaan, zodat de lage-inkomenslanden dat graan niet hoeven in te kopen voor een ontzettend hoge prijs. Zonder die graandeal zouden 100 miljoen mensen in extreme armoede terechtkomen. Dat willen we voorkomen. Dat ben ik helemaal met de heer Van Dijk eens. We willen dat voorkomen door zo veel mogelijk graan op de markt te hebben. Dus dat doen we onder andere door die graandeal; die helpt daarbij. Ook helpt het om Oekraïne zo veel mogelijk, wanneer dat weer kan, te helpen bij de landbouw, en om daar dus bij de wederopbouw en bij het herstel zo veel en zo snel mogelijk op in te zetten. Ontmijning hoort daar natuurlijk ook bij. Dus dat even ten aanzien van Oekraïne.

Omdat de kortetermijnnoden nog steeds heel hoog zijn, hebben we ook dit jaar 47 miljoen extra beschikbaar gesteld voor het World Food Programme. Daar hebben we het ook al eerder in een debat over gehad. Dat geldt ook voor het centrale noodhulpfonds van de VN. Ook zullen we de komende jaren het WFP en het CERF, dat noodhulpfonds, structureel en zonder oormerk blijven ondersteunen. Dus op die manier dragen wij er ook aan bij dat dat graan op de goede plekken terechtkomt.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik hoor wat de minister zegt. Ze zegt eigenlijk: je moet het aanbod vergroten, want dan verlaag je de prijs. Dat is les één in economie. Dat zal zo zijn, maar ... Kijk, het is inderdaad een keiharde markt. Daarom zie je ook dat West-Europa dat graan gewoon koopt voor veevoer, waar uiteindelijk hamburgers van worden gemaakt; ik zeg het even op deze manier. En de ontwikkelingslanden vissen achter het net. Dus mijn vraag is of we dat World Food Programme van de Verenigde Naties niet toch beter in stelling kunnen brengen met een soort prioriteitsstelling, waarbij deze minister ook zegt: luister, ik vind nu belangrijker dat het terechtkomt bij dat World Food Programme; dat heeft meer prioriteit dan het veevoer in West-Europa. Is zij dat met mij eens, en hoe kunnen we dat bevorderen?

Minister Schreinemacher:

Wat wij bijvoorbeeld hebben gedaan om ervoor te zorgen dat ook dat graan voor die graandeal bij het World Food Programme terecht kon komen, was door bijvoorbeeld ook binnen de WTO te pleiten voor het opheffen van exportrestricties, en daar afspraken over te maken. Er waren op een gegeven moment ook landen ... Dat hebben ze natuurlijk ook eerder gedaan met bijvoorbeeld mondkapjes, maar nu ook weer met graan. We hebben er vol op ingezet om te zorgen dat die exportrestricties worden opgeheven. Wat die graandeal betreft klinkt het heel makkelijk als je zegt "WFP moet voorrang krijgen", maar het gaat hier wel om commercieel afgesloten contracten die dan afgekocht hadden moeten worden. Dan hadden er nieuwe bestemmingen voor dat graan kunnen komen. Dat is niet zo eenvoudig te regelen, want die contracten zijn al een jaar geleden gesloten, voordat die export überhaupt zou beginnen. Dus dat klinkt iets eenvoudiger dan het lijkt. Daarom helpen wij het World Food Programme met financiële steun, maar wij zetten ons er ook diplomatiek voor in op de plekken waar dat kan, om ervoor te zorgen dat dat graan bij het World Food Programme terechtkomt. Daarbij zetten we binnen onze OS-projecten ook in op voedselzekerheid door deze landen ook zelf landbouwproducten te laten verbouwen. Dat is natuurlijk meer op de lange termijn. We hebben het nu vooral over noodhulp om ervoor te zorgen dat de mensen niet omkomen van de honger. Op de langere termijn streven we ernaar dat er ook op het Afrikaanse continent zelf meer verbouwd wordt, zodat mensen daar zelfredzamer worden en in hun eigen voedsel kunnen voorzien. Op dit moment importeren zij 85% van hun voedsel. Dat is dus echt heel veel.

De voorzitter:

Dank u wel. De volgende interruptie is van mevrouw Kuik namens het CDA.

Mevrouw Kuik (CDA):

Even in vervolg hierop. We zien inderdaad dat maar een klein percentage echt bij de landen terechtkomt die met de grootste hongersnood te maken hebben. De minister geeft al aan welke zaken zij inzet. Kan de minister ook aangeven hoe ze, samen met haar Europese partners, om de tafel gaat zitten met die vier grote handelaren, die een hoop invloed hebben op de verdeling van het graan? Hoe drukt ze erop, en zet ze zich samen met die Europese partners ervoor in, dat het juist terechtkomt bij die landen waar de nood het grootst is?

Minister Schreinemacher:

Dit zijn dingen die ik niet zelf doe met mijn counterparts; dat gebeurt meer ambtelijk. Vindt u het goed dat ik in tweede termijn terugkom op welke gesprekken hebben plaatsgevonden? Dan kan ik daar een beter antwoord op geven.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

Minister Schreinemacher:

Dan wil ik nog ingaan op een vraag van mevrouw Van der Graaf over de samenhang tussen voedselzekerheid en klimaat. Dat zijn ook belangrijke prioriteiten binnen de BHOS-begroting. Om tot voedselzekerheid te komen, is het natuurlijk noodzakelijk dat voedselsystemen weerbaarder zijn tegen klimaatverandering. Dit krijgt ook heel veel aandacht. In 2021 was bijna 80% van de voedselzekerheidsactiviteiten klimaatrelevant. Daarnaast intensiveer ik op voedselzekerheid met 450 miljoen euro voor de komende vijf jaar, juist gericht op de meest kwetsbare landen en mensen, en heb ik recentelijk een project van 85 miljoen afgesloten met UNICEF over de preventie van ondervoeding. Ik kom daar voor het eind van het jaar nog uitgebreid op terug in een Kamerbrief.

Dan ga ik door naar het volgende kopje: klimaat. Deze week is het Klimaatweek. We hadden natuurlijk dinsdag, voorafgaand aan de begroting van de heer Jetten, de presentatie van zijn nota. Volgende week begint de VN-klimaattop, de COP, in Egypte. Met minister Jetten heb ik onlangs ook de Internationale Klimaatstrategie gepubliceerd, waarin we ingaan op de uitdagingen waar we nu voor staan en we het ook hebben over de verhoging van klimaatfinanciering tot 1,8 miljard euro in 2025. Jaarlijks komt er 0,5 miljard bij, waarvan 50% publiek is en 50% privaat. Zonder dat private deel redden we het gewoon niet. Er was een vraag van mevrouw Koekkoek in haar eerste termijn of dat niet geheel publiek kan. Maar publieke middelen zijn ook gewoon eindig, dus we moeten verder kijken om die SDG's op het gebied van klimaat te bereiken.

Verder heb ik in antwoord op mevrouw Teunissen daar al een aantal vragen over beantwoord en ook in mijn schriftelijke beantwoording. Dan wil ik eigenlijk nu doorgaan met het thema migratie.

De voorzitter:

Voor u dat doet, heeft de heer Van der Lee namens GroenLinks een interruptie.

De heer Van der Lee (GroenLinks):

Er is net een rapport verschenen van UNEP, de VN-organisatie die ook kijkt wat er wereldwijd nodig is aan investeringen. Zij geven aan dat in de komende jaren het jaarlijkse budget dat nodig is voor ontwikkelingslanden, snel oploopt van 165 miljard naar 350 miljard. De wereld heeft jaren geleden toegezegd 100 miljard per jaar te zullen leveren. Dat is nog nooit gehaald en bovendien gaat het voor een groot deel om leningen, niet om giften. De regering in Nederland kiest ervoor om dat bedrag op te kloppen door heel veel privaat geld mee te tellen. Dan heb ik het alleen nog maar over geld voor mitigatie en adaptatie, niet voor damages and losses, voor schade en herstel. Ik heb ook een amendement hiervoor ingediend. Ik vind dat Nederland over de brug moet komen. Dat kan echt niet met privaat geld. Privaat geld gaat niet schade die is aangericht, herstellen. Daar moet publiek geld bij, van rijke landen, want die hebben historisch gezien enorm veel uitgestoten; dat geldt zeker ook voor Nederland. Gaat het kabinet daar nu concrete stappen in zetten en doet het die toezegging ook op de klimaattop, om te zorgen dat andere rijke landen diezelfde toezegging doen?

Minister Schreinemacher:

Volgens mij is hier al een uitgebreid debat over geweest met minister Jetten, ook over de losses and damages. Daarin hebben we gezegd dat Nederland die discussie open aangaat in Egypte. We willen ook heel graag van die Afrikaanse landen horen wat ze precies nodig hebben. U heeft het over 100 miljard. Met onze 1,8 miljard euro in 2025 draagt Nederland zijn fair share bij binnen dat bedrag. Volgens mij dringen wij bij de COP ook bij andere Europese lidstaten aan op een open houding, juist omdat ontwikkelingslanden ook mee moeten komen in de klimaattransitie. Wij staan daar dus heel open in, maar ik ga niet nu al toezeggingen doen over loss and damages en wat Nederland daar concreet aan zal bijdragen, want daarover gaan we eerst het gesprek aan bij de COP.

De voorzitter:

Een vervolgvraag van de heer Van der Lee.

De heer Van der Lee (GroenLinks):

Kijk, dit is echt gewoon ... Hoe zal ik dat nou netjes zeggen? Nee, ik ga geen slechte woorden gebruiken. Ik ben zelf al jaren achter elkaar op de COP geweest, net als het kabinet. We weten al heel lang wat ontwikkelingslanden vinden, want ze roepen hier al jaren om. "We gaan open de discussie aan" is geen toezegging. Dat is geen gebaar. Je moet met harde euro's komen. De Denen hebben het wel gedaan. Nederland doet het niet. Nederland kiest er niet voor om voorop te lopen. Ik denk dat het belangrijk is dat de minister die primair verantwoordelijk is voor de armste landen in de wereld, daar een stap in zet en dat niet alleen overlaat aan een klimaatminister. Zij is primair, als eerste, verantwoordelijk. We weten al heel lang wat ze willen. Maak die beweging.

Minister Schreinemacher:

De heer Van der Lee heeft het over Denemarken. Denemarken heeft 13 miljoen toegezegd aan loss and damages. Ik heb aangekondigd dat wij in 2025 1,8 miljard euro aan klimaatfinanciering hebben. Dat zijn wel dingen van een andere orde. Ik zeg niet bij voorbaat dat we niks aan loss and damages doen. Ik zeg alleen dat we het gesprek aangaan en dat we dat samen met de EU moeten doen. Ik begrijp dat dat voor de heer Van der Lee onvoldoende is. Maar dit is wat ik hier nu over kan zeggen. Het gaat over herstel, maar het gaat er ook over dat die landen weerbaarder zijn tegen klimaatverandering. Uiteindelijk helpen we ook met Nederlandse oplossingen in Afrika. Bijvoorbeeld: de Zandmotor zoals we die hier hebben bij Kijkduin, komt ook voor de kust van Benin en mangrovebossen worden geplant voor bepaalde kusten. We zijn daar ook mee bezig. We zijn nu dus ook bezig met een proactieve aanpak voor het ontstaan van verlies en schade, waar het gaat om aanpassing voor de klimaatverandering, het verminderen van het rampenrisico en het risicobeheer. Ten tweede gaat het om maatregelen achteraf, zoals rampenbestrijding, herstel op de lange termijn, subsidies via overheidsprogramma's en de verzekeringspoules waar we het ook in andere debatten al over hebben gehad. Dat is bijvoorbeeld het global shield waar Duitsland een voorstel voor heeft gedaan en waar ik ook heel positief over ben.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik constateer dat we nog best veel kopjes hebben, dus wellicht kunt u door naar het volgende.

Minister Schreinemacher:

Ja. Dan kom ik nu op het thema migratie. De heer Klink wilde weten wat we doen met opvang in de regio en migratie. Het kabinet heeft de inzet voor opvang in de regio en migratiesamenwerking ruim verdubbeld: de 160 miljoen van dit jaar groeit naar 350 miljoen in 2026. Hierdoor kan de samenwerking met landen die relevant zijn voor Nederland op het gebied van migratie en opvang in de regio, worden geïntensiveerd. Zo worden bijvoorbeeld de programma's voor opvang in de regio opgeschaald in de Hoorn van Afrika en de Syriëregio, en worden programma's uitgebreid naar de regio's rondom Afghanistan en Moldavië. Wat dat betreft wordt er breder gekeken dan alleen naar de focuslanden en wordt er ook meer ingezet op de ring rond Europa.

De voorzitter:

U heeft een interruptie van de heer Hammelburg, D66.

De heer Hammelburg (D66):

Dat is heel logisch. We hebben het in Nederland de afgelopen maanden veel over vluchtelingen. Ik was vorig jaar nog in Jordanië, een land waar meer dan 1 miljoen mensen worden opgevangen door de Jordaanse bevolking en de Jordaanse regering, met alle problemen die daarbij komen kijken en de noden die ze dan hebben. Het is fantastisch dat Nederland daar ook barmhartig aan bijdraagt. Eergisteren had ik in de eerste termijn een debatje met de heer Klink. Die zei: misschien moeten we het ontwikkelingssamenwerkingsgeld überhaupt wel gaan koppelen aan migratiestromen en daar een relatie in aanmerken. Ik vind dat heel erg ingewikkeld, omdat je hoogover op metaniveau moet bezien waar de noden liggen, met de beschikbare middelen die je als Nederland hebt. Een koppeling zou dat ongedaan maken. Het is net als een norm vastleggen in de wet. Dat maakt het wel erg lastig om met veranderende contexten om te kunnen gaan. Ik zou graag een reflectie van de minister willen op hoe dat nou precies zit. Mijns inziens is dat dan echt heel onverstandig, want dat geeft de minister ook minder ruimte om daarop in te kunnen zetten waar nodig, terwijl ik wat de minister net zegt echt van harte ondersteun.

Minister Schreinemacher:

Eigenlijk is wat de heer Klink benoemde en wat de heer Hammelburg nu ook schetst de bredere relatie die we hebben met verschillende landen. We komen daar nog uitgebreid op terug bij de internationale migratiestrategie die wij voor het eind van het jaar naar de Kamer zullen sturen. We hebben daar ook al wat over geschreven in De Staat van Migratie. We hebben een hele brede samenwerking met transitlanden en landen van herkomst. Het gaat enerzijds natuurlijk om het beperken van de instroom in Nederland als het gaat om asiel. Dat doen we onder andere met opvang in de regio, zoals ik net al schetste, door wat er nu in Libanon gebeurt. Ik ben ook in Uganda geweest, waar ook 1,5 miljoen mensen worden opgevangen in de regio. In Irak worden mensen … Dat is niet in de regio, maar dat zijn natuurlijk internally displaced mensen. Uiteindelijk investeert Nederland echt veel in opvang in de regio, juist zodat mensen dicht bij huis blijven, ook zodat ze weer terug kunnen naar hun eigen land als het daar stabieler wordt.

In de migratiestrategie — dat zeg ik in antwoord op de vraag van de heer Hammelburg — kijken wij naar alle instrumenten die we hebben als Nederland om onze relatie met landen te versterken en ook om afspraken over terugkeer te kunnen maken. Dat kan gaan over OS-projecten, maar ook over visamaatregelen. Dat doen we met intensieve diplomatieke betrokkenheid, maar ook met handelsinstrumenten. Dus we gaan dat gesprek eigenlijk aan met alles wat we aan buitenlandse diplomatieke instrumenten hebben. Als landen op dit moment niet willen meewerken aan terugkeer, dan kijken we hoe we er met die landen uit kunnen komen, zodat ze dat wel willen. OS kan daar ook deel van uitmaken, maar dat hoeft niet per se. Ik ben het met de heer Hammelburg eens dat we daar natuurlijk ook naar moeten kijken. De hoofddoelen van de inzet van OS-geld schetste ik ook al in de inleiding, namelijk dat we de grondoorzaken van armoede, migratie en terreur gaan aanpakken. Maar die zitten vaak ook in dit soort landen, dus uiteindelijk kan het prima met elkaar samengaan. Het hoeft elkaar wat mij betreft niet te bijten.

De heer Hammelburg (D66):

Dat is een deel van een antwoord op mijn vraag, zoals ik hem bedoelde. Ik ga hem nog iets fermer formuleren, want als je zou impliceren dat er een directe koppeling moet komen tussen OS-gelden en migratiestromen, dan zou dat dus ook impliceren dat wij minder OS-gelden of zelfs geen OS-gelden zouden brengen naar landen waar geen migratiestromen richting Europa en Nederland vandaan komen. Want dat is wat een koppeling effectief in beleid betekent. Daar zou ik ernstig op tegen zijn. De heer Klink van de VVD impliceerde dat wel echt in de eerste termijn. Dat is voor mij echt een schrikbeeld.

De voorzitter:

Wat is uw vraag?

De heer Hammelburg (D66):

Is de minister dat met mij eens? Want ik maak me echt zorgen over zo'n koppeling. Ik snap de focus. Ik snap het hele betoog van de minister hierover, maar een koppeling betekent echt iets anders. Dat gaat echt een hele andere, en wat mij betreft gevaarlijke, kant op.

Minister Schreinemacher:

Ik ben het met de heer Hammelburg eens dat we geen koppeling moeten maken waarbij we zeggen dat landen die geen transitland of land van herkomst zijn geen OS-geld krijgen, want — zoals ik net al zei — OS-geld wordt ook op basis van heel veel andere dingen belegd, via andere projecten. Dus dat doen we niet, maar OS is wel een van de instrumenten die we gebruiken om te kijken hoe we de samenwerking met landen kunnen versterken, zodat we ook betere afspraken kunnen maken over bijvoorbeeld terugkeer.

De voorzitter:

Ik zou willen voorstellen om het onderwerp in het vervolg toch even af te ronden — we hebben echt nog iets van negen onderwerpen te behandelen — en om de interrupties daarna te doen, want dan voorkomen we dubbelingen in de beantwoording, in hetgeen de minister nog voornemens is te zeggen. Dus ik vraag de minister om even het kopje migratie af te ronden. Daarna gaan we door naar de interrupties.

Minister Schreinemacher:

Ik ga nog in op vragen die de heer Klink heeft gesteld in de eerste termijn. Die gaan met name over de landen in buurt van Europa, de ring rondom Europa, en over hoe wij met die landen samenwerken. Een stabiel nabuurschap is voor Europa en voor Nederland van belang om instabiliteit, conflict en irreguliere migratie te voorkomen. In EU-financieringsinstrumenten, zoals pretoetredingssteun en het instrument voor nabuurschap, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI), is hier aandacht voor en zijn hier ook middelen voor. Meer specifiek: dankzij een Nederlands initiatief gaat er vanuit het NDICI ongeveer 7,9 miljard naar het tegengaan van irreguliere migratie. Dit wordt besteed aan programma's voor bijvoorbeeld de aanpak van mensenhandel en -smokkel, voor terugkeer en herintegratie, voor opvang in de regio en voor de aanpak van grondoorzaken. Van de geografische fondsen van NDICI gaat in totaal ongeveer 12,5 miljard euro naar de landen in het zuidelijke nabuurschap en ongeveer 6,5 miljard naar de landen in de oostelijke nabuurschapsregio. Nederland zal daarbinnen blijven pleiten voor voldoende aandacht voor prioritaire thema's als migratie en stabiliteit in de nabuurschapsregio. Dat zou wat mij betreft de beantwoording van de vragen van de heer Klink zijn.

De voorzitter:

Is dat ook meteen de afronding van het hele kopje migratie?

Minister Schreinemacher:

Ja.

De voorzitter:

De heer Klink voor een interruptie namens de VVD.

De heer Klink (VVD):

Dank aan de minister voor deze reactie. Dank dat ze de koppeling maakt tussen migratie en versterking in de regio van de EU, de Kaukasus, de Balkan en Noord-Afrika. Ik heb de minister nog niet echt iets horen zeggen over veiligelanders. Ze heeft er wel kort iets over gezegd, maar misschien wil ze daar toch nog iets verder over uitweiden. Er is natuurlijk een deal met Marokko gesloten. Hoe kan dat hierin ook meer een plekje in krijgen? Misschien kan ze het ook direct koppelen aan de internationale migratiestrategie.

Minister Schreinemacher:

Dat is echt iets wat ik juist heel graag in die internationale migratiestrategie uitgebreider wil beschrijven en waar ik met de Kamer op een later moment misschien uitgebreider over kan spreken. Aan verschillende landen worden er inderdaad laissez-passers uitgegeven. Dat is iets wat primair bij de staatssecretaris van Migratie belegd is. Zoals ik al zei, gaan we in de internationale migratiestrategie in op alle instrumenten die we hebben. Zoals ik ook al benoemde, zijn dat ook instrumenten van Buitenlandse Handel en OS. Daar kom ik op terug bij de migratiestrategie.

Dan ga ik nu door naar het kopje noodhulp.

De voorzitter:

Voordat u doorgaat, heeft mevrouw Van der Graaf van de ChristenUnie een interruptie. Mag ik haar verzoeken om naar voren te komen? Dank u wel.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Ik zit een beetje te zoeken op welk moment ik een vraag kan stellen. Ik had in de eerste termijn een vraag gesteld over het ODA-budget en de schommelingen in dat budget.

Minister Schreinemacher:

Daar kom ik nog op.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

O, dat komt nog.

De voorzitter:

We zaten bij migratie en gaan nu door naar het onderdeel noodhulp.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Ja, maar het gaat over budgetschommelingen en de buffer. Dat is schriftelijk afgedaan en ik weet niet of de minister van plan was om daar nog op terug te komen.

De voorzitter:

Ik heb nog staan: noodhulp, maatschappelijke organisaties, mondiale gezondheidszorg, hulp in handel, handel, handelsverdragen, handelsinstrumentarium en imvo.

Minister Schreinemacher:

Laten we het dan nu behandelen. Wat ik inderdaad ook al in mijn schriftelijke beantwoording ...

De voorzitter:

Deze vraag telt nu wel mee, omdat de minister heeft aangegeven dat ze uw vraag alsnog gaat beantwoorden. Dus laten we dat zo doen.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Voorzitter, daar maak ik even bezwaar tegen. Ik heb nu een inhoudelijke vraag, maar dit was een punt van orde. Ik vroeg op welk moment de minister van plan was om daarop in te gaan. De minister gaat daar nu op in, dus ik zou daarna mijn inhoudelijke vraag willen stellen.

De voorzitter:

Uiteraard.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

U bent heel streng geweest. We hebben maar zes vragen en ik heb er nog een paar over.

De voorzitter:

U heeft er al eentje extra. U krijgt nu de beantwoording op deze vraag.

Minister Schreinemacher:

Ja. Ik heb daar in de schriftelijke beantwoording ook al antwoord op gegeven. Het ODA-budget schommelt nu vanwege de koppeling aan het bni en vanwege de asieltoerekening. We hebben dat bufferartikel, verdeelartikel 5.4; dat voorkomt schokken. In de praktijk lukt het goed om die schokken op te vangen en kunnen we zeker meerjarige verplichtingen aangaan. Soms zijn die schokken wat groter dan op andere momenten. We zien nu echt een grote toename van asielplekken die vanuit de ODA-begroting worden betaald, dus er zal dit jaar waarschijnlijk een grotere tegenvaller zijn. Daarom hebben we best een substantieel bedrag gereserveerd om dat op te vangen.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Dan komt mijn derde vraag; dat is de inhoudelijke vraag hierover. De minister vertelt nu hoe het werkt. Dat is inderdaad hoe het werkt. Daarvoor wordt gewoon heel veel geld weggezet, maar je weet inderdaad pas helemaal aan het einde van het jaar of het geld daaraan besteed moet worden of dat het nog ergens anders aan besteed kan worden. We zien ook overprogrammering in de begroting, dus op het moment dat geld niet wordt weggezet, gaat dat naar het bufferartikel. Dat wordt allemaal pas bekend aan het einde van het jaar. Dat leidt echt tot de vraag: werkt dat geen kortetermijnbeleid en ondoelmatigheid van de bestedingen in deze begroting in de hand? Ik wil dus heel graag weten of de minister bereid is om dat te onderzoeken. Werkt dit mechanisme ondoelmatigheid in de hand? Kan ze toezeggen dat ze bereid is om daarnaar te kijken? Daar zouden wij heel graag antwoord op krijgen.

Minister Schreinemacher:

Naar aanleiding van de vraag van mevrouw Van der Graaf hebben we daar dus naar gekeken. Ik heb dus ook uitgevraagd of het voor ons nu lastiger is om meerjarig te programmeren. Naar aanleiding van die vraag hebben we daarnaar gekeken en gezegd: het lukt ons goed om meerjarige verplichtingen aan te gaan. Dit mechanisme werkt dus niet per se kortetermijnbeleid in de hand. Natuurlijk is het soms lastig om te weten hoeveel je ervoor moet reserveren. Nu zien we het wel aankomen, dus weten we dat gewoon. Het antwoord is eigenlijk: we hebben ernaar gekeken en wat ons betreft kunnen we gewoon meerjarige verplichtingen aangaan.

De voorzitter:

Dank u wel. Vervolgt u uw betoog. Als het goed is, gaan we door naar het kopje noodhulp. Dat gaan we eerst afronden en daarna doen we de interrupties, als die er zijn.

Minister Schreinemacher:

Ja, voorzitter. Mevrouw Van der Graaf vroeg naar de inzet van dit kabinet voor noodhulp. Zij zei dat dat nu extra belangrijk is. We zetten hier extra op in. Dat loopt via onze vaste partners, VN-organisaties, de internationale beweging van het Rode Kruis en de Dutch Relief Alliance. De keuzes voor de inzet van middelen baseer ik op het volgende. Waar zijn de grootste noden? Welke organisaties zijn het snelst en het meest efficiënt? Welke capaciteit en welk mandaat hebben die organisaties?

De IOB evalueert op dit moment het humanitaire noodhulpbeleid. De resultaten daarvan en de opvolging die eraan wordt gegeven, zullen worden meegenomen in de Kamerbrief Humanitaire hulp en diplomatie, die begin 2023 naar de Kamer gaat. Op die manier willen wij naar de verdeling kijken. Als op basis daarvan blijkt dat de verdeling tussen VN, Rode Kruis en de DRA nu helemaal verkeerd is, dan zullen wij daar natuurlijk opvolging aan geven. We vragen de IOB niet voor niks om dit beleid te evalueren, dus ik vind het belangrijk om die evaluatie af te wachten voordat we er eventueel verandering in aanbrengen.

Dan kom ik nu binnen dit kopje op de situatie van vrouwen en meisjes in Afghanistan, waar verschillende leden naar gevraagd hebben. De heer Thijssen, die er dinsdag niet was maar ook vandaag niet, heeft dit thema eerder meerdere malen bij mij onder de aandacht gebracht. Ik ben het helemaal eens met de leden die hierover vragen hebben gesteld, dat het belang van toegang tot onderwijs voor meisjes ontzettend groot is. Ook ik vind het vreselijk dat wanneer ze dezelfde opleiding hebben genoten als hun medestudenten, ze niet dat diploma hebben mogen ontvangen, alleen omdat ze van de taliban niet naar school mogen en die opleiding niet hebben kunnen afronden. Dat komt doordat de defacto-autoriteiten van Afghanistan de studenten sinds maart 2022 geen schriftelijke toestemming meer hebben gegeven om fysiek dan wel online-onderwijs te volgen aan de landbouwschool. Zolang de studentes die toestemming niet krijgen, zou het echt onacceptabele veiligheidsrisico's opleveren om hen toch dat onderwijs te laten volgen. Dat zou ook ingaan tegen een van de voorwaarden die we hebben gesteld aan OS-projecten in Afghanistan, namelijk dat er geen onaanvaardbare risico's voor begunstigden of stafleden van projecten mogen bestaan. Die voorwaarden heb ik ook gemeld aan uw Kamer per brief in januari. Als kabinet hebben we nauw overleg gevoerd met de Wageningen Universiteit om te kijken hoe we er toch voor kunnen zorgen dat die laatste 36 vrouwen toch kunnen afstuderen in Afghanistan, waarbij we ook hebben gekeken naar online-onderwijs, maar we zagen echt geen mogelijkheden om die 36 studentes af te laten studeren. Ook voor mij voelt dat ontzettend onrechtvaardig en ik wou dat het anders kon, maar op dit moment zie ik er geen mogelijkheden toe. We hebben wel gekeken wat we wel kunnen doen. Dat kan dan bijvoorbeeld zijn dat die 36 vrouwen toch een certificaat van deelname krijgen en een aanbevelingsbrief van de Wageningen Universiteit. En ik begrijp dat dit echt niet gelijkstaat aan een erkend diploma en dat dit op dit moment ook weinig verandert aan de situatie van die studentes maar dat is op dit moment wat we kunnen doen.

Dan ben ik hiermee tevens gekomen aan het einde van dit blokje, voorzitter.

De voorzitter:

Dan geef ik voor een interruptie het woord aan de heer Hammelburg namens D66.

De heer Hammelburg (D66):

Volop begrip natuurlijk voor primair de veiligheidsoverweging. Ik heb zelf telefoontjes gepleegd en mensen gesproken hierover en een krant of twee gelezen die een analyse hebben gemaakt van wat er precies is gebeurd. Ik wil niet terugblikken, maar juist vooruitblikken voor die 36 vrouwen. Ik hoor de minister zeggen: ik zou het heel graag willen, maar het is echt niet mogelijk. Ik zit wel met een klein probleem en dat is dat als ik de mensen spreek achter die organisaties, ze een ander verhaal hebben. Dat vind ik dus ingewikkeld bij het beoordelen van de woorden van de minister. De afweging begrijp ik maar volgens die organisaties kan het dus wel. Kan de minister ervoor zorgen dat we het comfort krijgen dat dit inderdaad is op basis van de veiligheidsanalyse die helemaal steekhoudend is, en kan zij aangeven waar die veiligheidsanalyse dan precies vandaan komt? Ik worstel hier namelijk mee, als ik heel eerlijk ben.

Minister Schreinemacher:

Die worsteling van de heer Hammelburg begrijp ik heel goed en ik heb die zelf ook. Ik heb natuurlijk ook de berichten gelezen dat het nu wel mogelijk zou zijn voor die vrouwen om naar school te gaan en dat diploma op te halen. Maar dat is niet zoals wij het hebben ervaren en zoals wij die analyse maken, want uiteindelijk is schriftelijke toestemming echt nodig om die veiligheid te garanderen. En ik kan daar niet mee marchanderen. Uiteindelijk heb ik ook de verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor de veiligheid van de mensen die daar op die school lesgeven en van de vrouwen die dat onderwijs volgen. Ik ben echt bereid het nog verder te onderzoeken. We hebben natuurlijk al heel vergaand gekeken wat we eventueel nog verder zouden kunnen doen, zoals het beschikbaar stellen van studiebeurzen voor een landbouwschool in een naburig land. Ik ben echt bereid om er nog verder naar te kijken hoe we ervoor kunnen zorgen dat de studentes wel afstuderen, maar ik zie daar in Afghanistan op dit moment geen mogelijkheid toe.

De heer Van der Lee (GroenLinks):

Ik heb eenzelfde worsteling als de heer Hammelburg. Mag ik het dan zo verstaan dat de minister nog een keer in gesprek gaat met de betrokken partijen, goed in kaart brengt welke opties er zijn, ook voor de Kamer, en wat mij betreft daarbij ook nog wat beter uitlegt wie zelf dan wel voor een ander de keuze maakt op het punt van veiligheid? Als betrokkenen zelf een bepaalde afweging maken — mensen mogen veiligheidsadviezen negeren — hoe zit dat dan juridisch? Als wij iets financieel mogelijk maken, maakt ons dat niet automatisch voor alles verantwoordelijk. Ik wil dus ook weten hoe dat zit. Wie maakt die afweging en op basis van welke informatie, en aan wie is het om uiteindelijk een keuze te maken welk risico wordt genomen en welk risico niet?

Minister Schreinemacher:

Ik begrijp de vraag van de heer Van der Lee, maar hier moet ik toch wel heel duidelijk in zijn. Als wij als Nederland investeren in een project, dan is een van de eisen dat deelname veilig is. Het is dan niet aan de deelnemers om te bepalen of zij het veilig genoeg achten. Als er dan iets misgaat — dat zou in dit geval zo kunnen zijn — dan vermoed ik zomaar dat de heer Van der Lee ook bij de microfoon staat om mij te vragen hoe het kon dat het is misgegaan en waarom ik er niks aan heb gedaan. Ik vind het dus wel belangrijk dat als ik investeer in een project, het op basis van veiligheid gebeurt. Ik neem die verantwoordelijkheid heel serieus. We hebben een aantal eisen gesteld: meisjes en vrouwen moeten ook begunstigde kunnen zijn, ze moeten net zo goed deelnemen aan onze projecten, het mag niet direct naar de taliban gaan, de taliban mogen geen invloed hebben op de projecten die wij doen, en het moet veilig zijn. Aan die strikte vereisten hou ik echt vast.

De heer Stoffer (SGP):

Zojuist hoorde ik goede vragen van de heren Hammelburg en Van der Lee. Ik hoor wat de minister zegt. Het is heel makkelijk om iets te benoemen vanuit deze veilige context. In een land als Afghanistan is het gewoon praktisch anders dan hier. We kunnen het ons niet voorstellen, denk ik. Maar wat wij meekrijgen van mensen die er heel dicht op zitten, is dat de toestemming er wel is, maar dat de schriftelijke bevestiging een onmogelijkheid is. Dat hoeven we wat mij betreft niet nu uit te discussiëren, maar zou de minister — ongetwijfeld is dat allemaal goed — er toch echt nog een keer heel goed naar willen kijken of dat geluid dat wij krijgen, er toch niet is en daarop terug willen komen richting de Kamer? Al is er maar zo'n klein kansje om het veilig te doen, dan moeten we dat doen. Die intentie proef ik bij de minister en ook bij de collega's. Laten we nog een keer tot het allerkleinste gaatje gaan om te kijken of het tóch niet zou kunnen voor die meisjes en die vrouwen.

De voorzitter:

Dat is een concreet verzoek aan de minister.

Minister Schreinemacher:

Ik wil aan de heer Stoffer, maar ook aan de heren Van der Lee en Hammelburg en aan andere leden die hier vragen over hadden, bijvoorbeeld de heer Thijssen, die er vandaag niet is maar die het project ook zeer aan zijn hart gaat, echt wel toezeggen dat ik nog een keer kijk wat er kan op het punt van schriftelijke toestemming. Veiligheid blijft voor mij vooropstaan. Maar ik vind het ook heel belangrijk dat die meisjes, die vrouwen, afstuderen, ook om hun weer verder perspectief in het leven te kunnen bieden. Ik ga er dus nog een keer naar kijken. Ik kom er bij de Kamer op terug wat we eventueel zouden kunnen doen. Nee, het lukt mij niet om daar in tweede termijn op in te gaan.

De voorzitter:

Er wordt hier gevraagd — ik zal het even herhalen voor de mensen thuis — of u daaraan een termijn kunt verbinden. Ik hoor de heer Van Dijk zeggen dat de vraag van de heer Hammelburg wel moet tellen als een interruptie, maar ik kreeg net het verwijt dat ik te streng was, dus ik zal coulant zijn.

Minister Schreinemacher:

Op welke termijn? Voor het eind van het jaar.

De voorzitter:

Dank hiervoor. Ik zie de heer Hammelburg knikken. Dan wil ik u verzoeken om uw betoog te vervolgen met het volgende onderwerp.

Minister Schreinemacher:

We schieten op. Dat zijn de maatschappelijke organisaties. Verschillende leden vroegen naar het maatschappelijk middenveld en de bijdrage daarvan aan onze ontwikkelingssamenwerking. Volgens mij kunnen we echt heel trots zijn op ons Nederlands maatschappelijk middenveld. Die levert echt een heel belangrijke bijdrage en verdient ook echt onze waardering op het gebied van duurzame ontwikkeling. Ook dat is iets waar Nederland goed in is. Nederland blijft ook met dit kabinet wereldwijd een van de grootste donoren van het maatschappelijk middenveld. Onder andere via het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld en via de strategische partnerschappen gaan wij bijvoorbeeld ongelijkheid tegen en werken we aan het verbeteren van de positie van vrouwen, jongeren en achtergestelde of uitgesloten groepen. Ook is er meerdere keren gevraagd om meer directe steun aan zuidelijke organisaties en het steunen van lokale gemeenschappen. Daar heb ik ook al in de schriftelijke vragen op gereageerd. De middelen van de Civic Space Fund Flex Option zijn nog niet geheel uitgegeven. De heer Hammelburg vroeg namelijk: kunt u de drempel nog meer verlagen? Ik heb onlangs de drempel nog verlaagd van €250.000 naar €100.000 en ik heb de periode verlengd. Ik wil u dus eigenlijk vragen nog wat geduld op te brengen om te kijken of dat al genoeg verandering teweegbrengt om fondsen of organisaties wel hun aanvraag te kunnen laten doen. Wat ik u wel kan zeggen, is dat ik aan het onderzoeken ben welke meer structurele mogelijkheden er zijn voor directe steun aan zuidelijke organisaties. Ik wil u toezeggen om de rapportageverplichtingen binnen dat fonds echt zo efficiënt mogelijk te houden voor organisaties.

Binnen de programma's onder het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld, zoals Voice en het Civic Space Fund, wordt veel samengewerkt met organisaties die dichtbij lokale gemeenschappen staan. Zo werkt bijvoorbeeld Woord en Daad, een partnerorganisatie onder Power of Voices, samen met partners in West-Afrika om ervoor te zorgen dat lokale gemeenschappen betrokken worden bij dialogen over klimaatverandering.

Dan was er nog een vraag over de steun aan lhbtiq+-organisaties in Oost- en Centraal-Europa en de Kaukasus en of we die steun voort kunnen zetten. We hebben daar natuurlijk ook al afspraken over gemaakt in het Regenboog Stembusakkoord. De motie-Sjoerdsma heeft daar ook al naar gevraagd. Daarom zijn er reeds extra financiële middelen uit het Mensenrechtenfonds beschikbaar gesteld voor organisaties die zich inzetten voor lhbtiq+, evenals voor gendergelijkheid, voor vrouwenrechten en voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten in deze regio's. Deze extra middelen zijn nog niet helemaal besteed, dus ik vind het wel belangrijk dat we dat bezien en afwachten of die middelen allemaal besteed worden. Als dat zo is, kunnen we natuurlijk altijd nog bekijken wat voor extra geld daarvoor beschikbaar gesteld kan worden. Ik ben het namelijk met de heer Hammelburg eens dat dit een heel belangrijk doel is. Bovendien bieden ook het Mensenrechtenfonds, het Civic Space Fund en het Matraprogramma financieringsmogelijkheden voor lhbtiq+-organisaties in alle landen in deze regio.

Dan ga ik door naar het kopje mondiale gezondheid. Daar zijn ook veel vragen over gesteld.

De voorzitter:

Voor u dat doet, is er een interruptie van mevrouw Kuik namens het CDA.

Mevrouw Kuik (CDA):

Fijn dat de minister aangeeft hoe belangrijk het is om met die lokale gemeenschappen deze problematiek duurzaam op te pakken. Ik heb nog even een vraag over projecten om kinderuitbuiting en -misbruik tegen te gaan. Wij hebben er wel zorgen over of die projecten kunnen doorlopen. We hebben tijdens de coronacrisis gezien dat het misbruik omhoog is gegaan. Dat laat zien hoezeer het van belang is om die bestrijding door te zetten, bijvoorbeeld met een project als Down to Zero, waar met de lokale gemeenschap geprobeerd wordt om kinderen te beschermen.

Minister Schreinemacher:

Ik ben het met mevrouw Kuik eens dat dat een heel belangrijk doel is en ook een heel goede organisatie om dat aan te pakken. Op dit moment loopt er nog een procedure voor subsidie. Die eindigt op 1 december. Dan weten we welke organisaties subsidie krijgen om dit aan te gaan. Maar dit is een heel belangrijk thema. Het komt ook terug in dat subsidiekader.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan gaan we door naar het volgende onderwerp.

Minister Schreinemacher:

Dan gaan we door naar mondiale gezondheid, iets waar mevrouw Kuik ook veel voor heeft gepleit. Er zijn veel vragen gesteld over het Nederlandse SRGR- en abortusbeleid. Nederland is bekend om zijn SRGR-beleid. Wij zetten dat voort en intensiveren het ook, omdat het nu belangrijker is dan ooit. Ik noem toch even een paar cijfers. De helft van de zwangerschappen wereldwijd is onbedoeld. Meer dan 60% van de onbedoelde zwangerschappen eindigt in een abortus, waarvan bijna de helft in een onveilige abortus. Zo sterven er jaarlijks meer dan 40.000 meisjes aan de gevolgen van een onveilige abortus. Wat mij betreft staat keuzevrijheid centraal bij het beleid zoals wij dat voeren. De heer Stoffer vroeg naar drang en dwang. Het kabinet is tegen elke vorm van dwang bij zaken rond seksualiteit, zoals bij abortus. Alle SRGR-diensten die onze partners ondersteunen, vinden plaats binnen de wettelijke kaders van dat land. Door ons gefinancierde OS-organisaties, waaronder onze SRGR-partners, rapporteren jaarlijks, waarbij risico's en neveneffecten worden meegenomen. Mocht er sprake zijn van misstanden, dan zal dat daarin naar voren komen. SRGR is een van de hoofdpunten van de Nederlandse mondiale gezondheidsstrategie die het kabinet onlangs aan uw Kamer heeft gestuurd. Moeder-en-kindzorg, waar de heer Stoffer naar vroeg, is integraal onderdeel van onze SRGR-inzet en wordt dus ook versterkt.

Mevrouw Kuik heeft een grote rol gespeeld bij de mondiale gezondheidsstrategie en heeft daar ook meerdere malen om gevraagd. Zij heeft ook constant aandacht gevraagd voor de bestrijding van tuberculose. Dat is opgenomen in de mondiale gezondheidsstrategie en het blijft nodig, dus dat is echt van belang. Het bestrijden van infectieziekten zoals tbc en hiv is een heel belangrijk onderdeel van de gezondheidsstrategie. Het is een gezondheidsstrategie op hoofdlijnen. We gaan die nu uitwerken en implementeren. De heer Kuipers en ik hebben samen het kabinet integraal opgeroepen: help ons met de uitwerkingen. Wij coördineren en duwen daarop, maar iedereen die daaraan kan bijdragen: doe dat vooral. We doen dat natuurlijk vooral samen met andere departementen, het bedrijfsleven, het maatschappelijk middenveld en kennisinstellingen.

Mevrouw Kuik zei ook nog dat we moeten kijken naar Duitsland. We hebben Duitsland en andere gelijkgestemde en gelijkgezinde landen betrokken bij de brede consultaties. We blijven over en weer kijken waar we de meeste meerwaarde kunnen hebben, ook ten opzichte van andere landen.

Dan ga ik nu door naar hulp en handel.

De voorzitter:

Voordat u dat doet: ik zie de heer Stoffer naar voren komen voor een interruptie namens de SGP.

De heer Stoffer (SGP):

Ik moest natuurlijk wachten tot het eind van het blokje, maar dan moet je wel even doorhebben wanneer dat is. Dank aan de minister voor de antwoorden op dit punt. Ik heb met haar voorganger het debat gehad over de abortusdiensten en of daar drang en dwang bij plaatsvond. Hij kon dat niet uitsluiten, maar wilde daar verder geen stappen op zetten. Als ik deze minister goed begrijp, dan zegt ze dat er nul sprake is van drang en dwang. Als dat zo zou zijn, ben ik daar op z'n minst blij mee, terwijl ik natuurlijk heel anders aankijk tegen abortus. Ik zou er graag ook nul hebben, maar daar gaan het debat en de discussie nu niet over. Klopt het dat de minister zegt dat er nul sprake is van drang en dwang?

Minister Schreinemacher:

Het zou natuurlijk heel mooi zijn als ik zou kunnen zeggen dat er nul drang en dwang is, maar dat kan ik niet. Wat ik wel kan doen, is dat wij de projecten en de organisaties die wij ondersteunen, op het hart drukken en van hen eisen dat er geen drang en dwang plaatsvinden. Zij moeten daar jaarlijks over rapporteren. Als er misstanden zijn, dan is dat het moment waarop ze dat kunnen aankaarten en kunnen laten weten. Natuurlijk hebben we de evaluaties en gaan we aan de hand daarvan ook zelf kijken. Daar ben ik in mijn schriftelijke beantwoording al op ingegaan. Maar goed, ik kan drang en dwang natuurlijk niet 100% uitsluiten. Dat kunnen we nergens, maar we kunnen de risico's daarop zo klein mogelijk maken, en dat doen we op die manier.

De heer Stoffer (SGP):

Zo komen we al een klein stapje vooruit. Dat is mooi. Ik begrijp ook dat de minister zegt dat partnerorganisaties in de rapportages erop kunnen rapporteren. Zou de minister erop willen aandringen dat er heel specifiek op gerapporteerd wordt, dus dat erop gerapporteerd móét worden? Dan kunnen we dat zien. Als ik die toezegging zou krijgen, dan ben ik vooralsnog ... Nou, dan komen we echt een klein stukje dichter bij elkaar.

De voorzitter:

Kijk eens aan. Kunt u de heer Stoffer blij maken, minister?

Minister Schreinemacher:

Ik wil wel toezeggen dat we aan de organisaties vragen om ervoor te zorgen dat het in de rapportages wordt meegenomen. Althans, voor zover zij het weten. Ook zij kunnen natuurlijk niet uitsluiten dat elders eventueel drang en dwang plaatsvinden bij de vrouwen. Voor zover zij weten en er onderzoek naar kunnen doen, kunnen zij dat in evaluaties meenemen.

De heer Stoffer (SGP):

Daar komen we volgend jaar weer over te spreken, als we de rapportage hebben gezien. Ik vind het een mooie stap voorwaarts. De voorganger van de minister, minister De Bruijn, wilde daar totaal niet aan. Hij wierp het verre van zich. Wat je niet weet, dat weet je niet. Maar als je er specifieke aandacht aan besteedt, sluit je het zo veel mogelijk uit. Ik vind dit een hele mooie eerste stap. We kijken volgend jaar met elkaar opnieuw wat er speelt en hoeveel risico's erin zitten. Wie weet is het dan voldoende. Dat kan ook. Of misschien zeg ik dan dat ik graag nog een stap extra zou willen. Dank voor dit antwoord. Ik vind dit een mooi eerste begin.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik kijk even of de heer Van Dijk namens SP dat ook een mooi begin vindt.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Misschien mag ik deze toezegging aanvullen. Als de minister gaat kijken naar drang en dwang om abortus te plegen, gaat zij dan ook kijken naar drang en dwang om géén abortus te plegen? De munt heeft twee zijden. Ik zou graag zien dat dat aspect ook wordt meegenomen. Abortus is nooit leuk, maar het gaat mij om het zelfbeschikkingsrecht van vrouwen. Daarin moeten drang en dwang worden uitgesloten, aan beide zijden.

Minister Schreinemacher:

Ik ben het helemaal eens met de heer Van Dijk dat zelfbeschikkingsrecht het aller-, allerbelangrijkst is. Ik zit even te denken over de praktische aanpak. Als een baby geboren is, moeten we het dan bij de moeder gaan navragen, of maken we het deel van de moeder- en kindzorg om te vragen of de moeder is gedwongen? Ik begrijp de vraag en ik ben het helemaal eens met het uitgangspunt, maar ik zit even te denken over een manier waarop we dit kunnen evalueren en meten. Mag ik daarnaar kijken?

De voorzitter:

Ik zie de heer Van Dijk knikken. Vervolgt u uw betoog.

Minister Schreinemacher:

Dan gaan we naar de combinatie hulp en handel. Voordat we helemaal naar de handelsgerichte thema's gaan, wil ik nog een keer toelichten waarom het kabinet heeft besloten om de verknoping van hulp en handel verder handen en voeten te geven. We hebben er tijdens het notaoverleg al uitgebreid over gesproken. Ik zie iedere dag in mijn werk hoe de portefeuilles elkaar versterken. De IOB, die dinsdag al een paar keer ter sprake kwam, zegt niet dat het beleid door deze gecombineerde inzet niet effectief is. De evaluatie zegt wel dat het beter kan en dat er op meetbaarder resultaten, meer focus en betere sturing moet worden ingezet. Dat ga ik dus doen met mijn nieuwe combinatielandenaanpak. Met eerlijke handel kun je ontwikkelingsdoelen verder brengen, bijvoorbeeld door goede imvo-wetgeving. De marktkracht, innovatiekracht en investeringskracht van bedrijven kunnen zorgen voor vergroening en banen in ontwikkelingslanden. Daarom noemde ik ook in mijn inleiding het "hoe" van mijn beleid: publiek waar het moet, privaat waar het kan en gecombineerd waar dat echt synergie oplevert.

Dan ga ik nu door naar handel en het handelsbeleid.

De voorzitter:

Voor u doorgaat, is er nog een interruptie van de heer Klink namens de VVD.

De heer Klink (VVD):

Mijn vraag gaat over het blokje hulp en handel en over de inzet van BuHa-OS op focuslanden. Ik heb in mijn inbreng daarnaar gevraagd. Bij de VN was om een debat verzocht over de situatie van de Oeigoeren. Dat werd door tal van landen uit Zuid-Amerika en Afrika niet gesteund. Hoe gaat de minister daarmee om? In dit geval ging het om de situatie van de Oeigoeren in China, maar hoe gaat zij er in z'n algemeenheid mee om als landen iets steunen van China of Rusland, terwijl het tegelijkertijd BuHa-OS focuslanden zijn? Wat zou dat voor consequenties moeten hebben?

Minister Schreinemacher:

Ik ben hier in de schriftelijke beantwoording al op ingegaan, maar ik zeg het toch nog maar een keer. Ik begrijp dat de eerste reactie is: nou, we stoppen alle hulp en verbreken alle contacten met dat land. Het probleem is alleen dat we daar het multilaterale systeem niet mee helpen en dat we die landen daarmee uiteindelijk alleen maar verder van ons vervreemden. We hebben in de Afrikastrategie juist benoemd dat het belangrijk is dat we handeldrijven met die landen, dat we onze invloed vergroten, juist gezien de geopolitieke situatie van vandaag, en dat we het gesprek meer als gelijkwaardige partners aangaan. Dat doen we dus ook na zo'n stemming. Voor zo'n stemming zetten we al onze diplomatieke kanalen natuurlijk in om te vragen: steunen jullie ons of niet? Maar als dat niet zo is, gaan we wel de dialoog met die landen aan om te vragen waarom ze ons niet gesteund hebben.

Je merkt dat er in veel Afrikaanse landen ook wel wat chagrijn is — dan druk ik me nog best zacht uit — over het feit dat wij nu heel veel hulp bieden aan Oekraïne. Het lijkt er daarmee voor die landen op dat wij geen focus en geen aandacht meer hebben voor de crises waar zij mee zitten. In Jemen is bijvoorbeeld echt nog een vreselijk humanitair conflict aan de gang. Die landen hopen dat wij ook daar aandacht voor houden. Ik denk dat het heel belangrijk is dat we naar aanleiding van zo'n stemming bekijken waar dat vandaan komt, wat we daar eventueel aan zouden kunnen doen en of we daartoe bereid zijn. We kunnen op een gegeven moment natuurlijk ook nog zeggen: nou, dan niet. Maar ik denk wel dat het belangrijk is dat we eerst uitzoeken waar dat vandaan komt. Verder verwijs ik naar mijn schriftelijke antwoorden.

De heer Amhaouch (CDA):

Over hulp en handel. De minister noemt terecht de combinatielanden. Je ziet dat de risico's op het gebied van hulp — "handel" is misschien een beetje een ouderwetse term geworden; ik zie het meer als economische ontwikkeling — veel groter zijn in die combinatielanden, maar dat zie je ook bij de wederopbouw in Oekraïne. Toch willen we helpen bij de wederopbouw; daarom hebben we ook de Afrikastrategie. Maar je kunt niet wachten tot alles in kannen en kruiken is. Hoe kijkt de minister aan tegen risicospreiding? Moeten we voor de bedrijven die we nodig hebben, zowel ten aanzien van Oekraïne als de combinatielanden, geen faciliteiten bedenken zodat we de first loss, de hoge risico's, samen delen? Want daar is ook een publiek belang bij gediend.

Minister Schreinemacher:

Dat gaat meer over onder andere het handelsinstrumentarium en het kernkapitaal van Invest International, dus daar kom ik nog op terug. Maar ik ben het met de heer Amhaouch eens dat we zeker moeten bekijken hoe we die risico's zo klein mogelijk kunnen maken. We stellen bijvoorbeeld voorwaarden aan onze steun aan Oekraïne. Dat hebben we natuurlijk gedaan. Ze moeten aan bepaalde voorwaarden voldoen als ze uiteindelijk lid worden van de EU, maar we stellen ook voorwaarden als we liquiditeitssteun geven. Hervormingen horen daar ook bij. Dit gaat dus wat meer over begrotingssteun. Ik kom straks terug op de wat meer commercieel-private steun.

Dan kom ik nu op handelsbeleid. Met betrekking tot handel zet Nederland in op een duurzaam en strategisch handelsbeleid. Met onze handelspolitieke instrumenten bevorderen wij dan ook het gelijke speelveld en markttoegang. Ons handelsbeleid bevordert ook de economische weerbaarheid van Nederland en de EU, bijvoorbeeld door het faciliteren van de diversificatie van handelsstromen, waarmee de risico's van strategische afhankelijkheden kunnen worden gemitigeerd. Uw Kamer ontvangt binnenkort een brief met een overzicht van het beleid ten aanzien van open strategische autonomie. Dat gaat ook over strategische afhankelijkheden. Het streven is om die brief voor het einde van het jaar naar uw Kamer te sturen.

Mevrouw Teunissen vroeg ook nog aandacht voor mensenrechten in het kader van handelsbeleid. Ze vroeg of we niet zouden moeten stoppen met het sluiten van deals met landen die zich schuldig maken aan mensenrechtenschendingen. De bredere vraag is dan hoe we omgaan met handelsrelaties in het licht van onbevredigende mensenrechtensituaties in veel landen. Ik begrijp het ongemak rond de vraag hoe we ons moeten verhouden tot andere systemen in andere landen, maar juist daar is diplomatie voor. Internationale handel vindt sowieso plaats. Het maken van goede afspraken daarover om misstanden te voorkomen is de taak van overheden. Los van wat wij in handelsverdragen of binnen de WTO doen, zet het kabinet ook in op het bevorderen van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. In die handelsakkoorden maken wij dus ook afspraken over klimaat en arbeid. Het verbreken van handelsrelaties als het nog niet goed gaat, is niet in lijn met wat het kabinet voorstaat, want dan heb je ook geen invloed meer. We hebben het ook al eerder gehad over hoe het Nederlandse bedrijfsleven bijdraagt aan duurzaamheid en het verbeteren van duurzaamheid.

Er zijn ook vragen gesteld over handelsverdragen. De heer Jasper van Dijk vroeg naar de motie-Ouwehand die het kabinet verzoekt de steun aan het Mercosur-verdrag in te trekken. Laat ik duidelijk zijn: het kabinet heeft op dit moment geen standpunt over het Mercosur-verdrag, niet positief, niet negatief. Er is een onderhandelaarsakkoord bereikt in 2019 door de Commissie en de Mercosur-landen. Daarna heeft de Commissie aangegeven te willen werken aan aanvullende afspraken, juist vanwege de zorgen die er in de EU en in uw Kamer leven over onder andere ontbossing. Er is nog geen definitief onderhandelingsresultaat. Er is ook nog geen sprake van besluitvorming daarover. Het kabinet komt pas met een oordeel over dat Mercosur-akkoord als er een definitief voorstel voor besluitvorming bij de Raad voorligt. We hebben het daar al eerder over gehad tijdens het commissiedebat RBZ/Handel.

Mevrouw Van Weerdenburg vroeg of ik bereid ben om in toekomstige goedkeuringswetten van verdragen zoals Mercosur op te nemen dat er een gekwalificeerde meerderheid nodig is voor goedkeuring. Wanneer er een gemengd akkoord voorligt, zoals bij CETA, moeten beide Kamers zo'n verdrag goedkeuren. Zolang het voorliggende verdrag niet afwijkt van de Grondwet, wordt er gestemd met gewone meerderheid. Dat is in de Grondwet bepaald. In het geval van CETA was zowel het kabinet als de Raad van State en een duidelijke meerderheid in beide Kamers van mening dat er geen sprake was van afwijking van de Grondwet. Daarom is er ook gestemd op basis van een gewone meerderheid. Als mij wordt gevraagd of er in toekomstige gevallen op een andere wijze kan worden gestemd dan in de Grondwet is bepaald, dan ga ik daar niet in mee. Wat mij betreft kijken we steeds of iets afwijkt van de Grondwet en naar aanleiding daarvan of er met een gewone meerderheid of met een gekwalificeerde meerderheid gestemd moet worden.

De voorzitter:

Bent u aan het eind van dit onderwerp?

Minister Schreinemacher:

Nee, sorry. Ik heb alleen nog een vraag van mevrouw Koekkoek. Zij vroeg naar de minimale criteria om handelsverdragen toekomstbestendig te maken en duurzaamheid te garanderen. De minimum-EU-inzet voor afspraken over handel en duurzame ontwikkeling in handelsakkoorden is de effectieve implementatie van de fundamentele ILO-conventies en van het Parijsakkoord. Het is belangrijk dat er een dialoog wordt opgezet tussen gedragspartijen en de nationale adviesgroepen die op die naleving kunnen toezien. Ook een geschillenbeslechtingsmechanisme voor de handhaving is een van de dingen die Nederland als minimumcriterium heeft. In toekomstige akkoorden zetten wij tot slot ook in op sancties, zoals we eerder ook hebben besproken. Daarmee ben ik aan het einde van mijn blokje.

De voorzitter:

Dan is er nu een interruptie van mevrouw Van Weerdenburg namens de PVV.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Ik kom eventjes terug op het feit dat de minister niet bereid is om de toekomstige goedkeuringswet voor het Mercosur-verdrag voor te leggen aan de Kamers met goedkeuring via gekwalificeerde meerderheid. Ik weet dat zij gedetailleerd op de hoogte is van de hele discussie die hier is gevoerd over het CETA-verdrag aangezien zij dat zelf heeft moeten verdedigen in de Eerste Kamer. Dus ik ga ervan uit dat ze dat allemaal goed in zich heeft opgenomen. Maar ze zei net dat een ruime meerderheid eigenlijk helemaal niet vond dat het ongrondwettelijk was. Dat wil ik toch wel even nuanceren. Een heel groot deel van de oppositie was het namelijk juist eens met het amendement dat ik heb ingediend met de SGP. Een groot deel van de oppositie was het ermee eens dat het netter en juister kan en dat het toch wel ongrondwettelijk is om het zo voor te leggen. Ik geloof dat alleen de PvdA verstek liet gaan, dus zo ruim was die meerderheid niet. Maar dat is niet mijn vraag. Mijn vraag is: verdienen dit soort ingrijpende handelsverdragen niet gewoon een open discussie? Met alle vertrouwen in de overredingskracht van de minister vraag ik haar: waar bent u bang voor? U kunt toch ook een tweederdemeerderheid van de Kamer overtuigen van het nut en de noodzaak van het handelsverdrag?

Minister Schreinemacher:

Ik ben niet bang; ik wil me aan de Grondwet houden. Dat is waarom ik niet wil afwijken van de Grondwet. Als een verdrag niet afwijkt van de Grondwet, dan moet er met gewone meerderheid over gestemd worden.

De voorzitter:

Dit is uw laatste vraag, mevrouw Van Weerdenburg.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Dat snap ik, voorzitter. Voor mijn gevoel heb ik hier niet heel vaak gestaan. Het is gewoon onhandig, omdat we de interrupties altijd in tweeën doen. Maar wat de minister zegt, klopt gewoon echt niet. De wetgever heeft altijd de keus om die bepaling op te nemen. Het is ook niet per se letterlijk; het mag ook in de geest van de Grondwet. Het staat allemaal in de toelichting van het amendement dat we toen voor het CETA-verdrag hebben ingediend. Het kabinet kan er dus wel echt voor kiezen om die bepaling op te nemen.

Minister Schreinemacher:

Over het CETA-verdrag hebben we uitgebreid gesproken. Als er ooit een definitieve tekst voor het Mercosur-verdrag komt, dan zullen we daarover ook uitgebreid met de Kamer van gedachten wisselen. Ik moet een standpunt innemen namens Nederland in de Raad. Daar leg ik verantwoording over af in uw Kamer. Met een motie kunt u mij dus op pad sturen. Wat dat betreft heeft u echt inspraak. Maar die tweederdemeerderheid is pas nodig als het voorliggende verdrag afwijkt van de Grondwet. We hebben daar zelf als kabinet naar gekeken. We hebben advies van de Raad van State gevraagd. Die lijkt mij toch wel een gezaghebbend adviesorgaan. Er is toen vastgesteld dat het voorliggende verdrag, CETA, niet afweek van de Grondwet. Ik heb daar uitgebreid met de Eerste Kamer over gesproken. Daar kunt u het niet mee eens zijn, maar we hebben ons daar echt door hele gezaghebbende juristen over laten informeren.

Mevrouw Teunissen (PvdD):

We hebben het hier in debatten vaak over duurzaamheidsafspraken in handelsverdragen. Als er één handelsverdrag is waarin dat niet goed is geregeld, dan is dat wel het Energiehandvest. Het is heel goed dat het kabinet het standpunt inneemt dat Nederland zich daaruit terugtrekt, ook naar aanleiding van de motie van de Partij voor de Dieren en andere leden in deze zaal. Dat is goed nieuws. Maar op 22 november staat de modernisering van het Energiehandvest op de agenda van de Raad. Daar zal Nederland ook een standpunt moeten innemen over het gemoderniseerde verdrag. Het wekt mijn verbazing dat het kabinet gisteren in een appreciatie, die mede namens deze minister werd verstuurd, heeft gezegd dat die modernisering niet geblokkeerd wordt door Nederland. Dat verbaast de Partij voor de Dieren. Als we daar wel mee instemmen, dan betekent dat dat de EU alsnog twintig jaar aan een fossiel verdrag vastzit, want die clausule is er niet uit gehaald. Mijn vraag aan de minister is: is zij alsnog bereid om het standpunt van Nederland aan te passen en tegen die modernisering te stemmen in de Raad?

Minister Schreinemacher:

Ik begrijp de vraag van mevrouw Teunissen heel goed. Dat is ook iets waarover ik met collega Jetten van gedachten heb gewisseld. We hebben gekeken wat we gaan doen. Als we eruit stappen, is het dan nog wel fair om die modernisering te steunen? De reden dat we uiteindelijk hebben besloten om die modernisering wél te steunen, is omdat het een verbetering is ten opzichte van het huidige verdrag. Als we die modernisering niet steunen, zijn ook de partijen die er uiteindelijk niet uit stappen, nog heel lang gehouden aan de huidige bepalingen in het verdrag. Wij stappen eruit, maar uiteindelijk is er wel met heel veel partijen en heel veel landen over onderhandeld. Wij hebben liever dat die partijen gebonden zijn aan een moderner Energy Charter dan aan het verdrag met de huidige bepalingen.

Mevrouw Teunissen (PvdD):

Mij lijkt dat het klimaat het meest gebaat is bij helemaal geen verdrag. En dat vindt het kabinet ook, lees ik in de appreciatie. Het kabinet zegt daar zelf dat de duurzaamheidsafspraken ernstig teleurstellen. Het kabinet zegt zelf dat die duurzaamheidsafspraken gewoon de bestaande afspraken zijn en niet de nieuwe afspraken. De transitie naar een duurzame samenleving, en het terugdringen van de CO2-uitstoot, wordt door dit verdrag geblokkeerd. Daar verandert nu helemaal niets aan. Dus ik begrijp niet waarom het kabinet nu, bij monde van deze minister, zegt: ja, het is toch een verbetering. Het kabinet zegt in de appreciatie namelijk: nee, het zijn gewoon de bestaande duurzaamheidsafspraken; het is goed dat we eruit stappen. Hoe zit dat dan?

Minister Schreinemacher:

Het is absoluut niet zo ambitieus als wij hadden gewild. Daarom trekken we ook de conclusie: we stappen eruit. Maar het is uiteindelijk wel een verbetering, al is het maar een kleine verbetering, ten opzichte van wat het was. Op grond daarvan hebben wij gezegd: we steunen de modernisering, maar uiteindelijk stappen we er wel uit en gaan we er ook in EU-verband op aandringen dat de EU eruit stapt. Ik begrijp dat het voor mevrouw Teunissen absoluut niet ambitieus genoeg is — voor het kabinet is het dat overigens ook niet — maar we zeggen wel: als die landen dan toch gebonden zijn aan een energy charter, dan liever aan die gemoderniseerde bepalingen.

De voorzitter:

Mevrouw Teunissen, dit zou ook voor u uw laatste vraag worden.

Mevrouw Teunissen (PvdD):

Ik vind dit toch wel even belangrijk. De minister zegt: het gaat voor de Partij voor de Dieren niet ver genoeg. Nee. Sterker nog, het kabinet staat nu voor een keuze. De ene keuze is: we stemmen nu in met de modernisering van het verdrag, wat betekent dat we nog twintig jaar lang, decennialang, vastzitten aan fossiele investeringen. De andere keuze is dat we tegen de EU zeggen: doe dat niet en maak de weg vrij voor een duurzame transitie. Het kabinet doet dus het eerste en stemt alsnog in met een fossiel verdrag. Ik roep de minister dus op om dit standpunt bij te stellen en echt te kiezen voor die duurzame transitie.

Minister Schreinemacher:

Ik heb volgens mij de redenen al uiteengezet, maar ik bevestig nog een keer dat ik niet voornemens ben om dat standpunt te wijzigen.

Dan kom ik nu bij het blokje handelsinstrumentarium. Verschillende leden hebben daarnaar gevraagd, ook naar de mogelijkheden voor een meer risicovolle financiering van ons mkb. Ik ken deze behoefte, en we zijn hier ook serieus mee aan de slag. Zowel voor publieke als private investeringen in ontwikkelingslanden samen met Nederlandse bedrijven worden nu al risico's afgedekt via het infraprogramma DRIVE en het Dutch Good Growth Fund. Beide zijn ondergebracht bij Invest International. Daarnaast hebben we Invest International nu gevraagd om een pilot in de combinatielanden te starten voor meer impactvolle transacties van middelen uit het DGGF in combinatie met het kernkapitaal. Invest International is natuurlijk nog niet zo lang geleden gestart. Ik vind het belangrijk dat we die pilot doen, want ik begrijp ook de vraag heel goed: hoe kunnen we nou die risico's afdekken, zodat er uiteindelijk meer geld gebruikt kan worden om daar bij te dragen aan digitalisering en verduurzaming? Daarom heb ik ook gevraagd om die pilot te doen, om te kijken hoe dat binnen de regels kan. Want uiteindelijk moet het de staatssteuntoets wel doorstaan. Dus daarom hebben we nu gekeken of we dat met een pilot kunnen doen. Op basis van de resultaten van die pilot wil ik heel graag kijken wat we verder nog kunnen doen, ook met dat kernkapitaal.

De heer Van Haga uitte nog zijn zorgen over het vestigingsklimaat. Hij vroeg wat het kabinet doet om Nederland aantrekkelijk te houden, zodat bedrijven zich hier willen vestigen. Allereerst wil ik opmerken dat ik tijdens mijn reizen merkte dat Nederland er in ieder geval internationaal echt goed op staat, bijvoorbeeld als het gaat om goed onderwijs, bereikbaarheid, scholing en de Nederlandse kennis en kunde. Tegelijkertijd ziet het kabinet natuurlijk ook dat de concurrentie vanuit andere landen stevig is. Daarom zijn we het vestigingsbeleid ook wel weer aan het verbeteren. Uw Kamer is daarover geïnformeerd, en wel in de Kamerbrief van collega Adriaansens, die mede namens mij is opgesteld, over de strategische agenda voor het ondernemingsklimaat in Nederland. Het vestigingsbeleid is een prioriteit voor het kabinet. We zijn in het buitenland ook zeer actief om kwalitatief goede investeringen voor Nederland aan te trekken.

Dat is het einde van dit kopje; dan kom ik nu bij imvo.

De voorzitter:

Ik zie allerlei mensen met enthousiasme reageren.

Minister Schreinemacher:

Ik zie ze opspringen! Het is een belangrijk onderwerp, dat in uw Kamer ook op veel belangstelling mag rekenen. Dat blijkt ook wel uit het initiatiefwetsvoorstel dat door de leden Van der Graaf, Jasper van Dijk, Thijssen, Van der Lee, Koekkoek en Hammelburg is ingediend. Laat ik beginnen met mijn waardering uit te spreken voor dat initiatief. Dat heb ik ook al eerder gedaan tegenover individuele leden, want ik weet dat daar heel veel werk in gaat zitten. Het is echt heel knap om dat naast het reguliere Kamerwerk vorm te geven, dus absoluut mijn complimenten daarvoor. Die initiatiefwet is natuurlijk net vers van de pers, zullen we maar zeggen, en die ga ik ook zorgvuldig bestuderen. Ik ben heel benieuwd naar de verschillende bepalingen in het voorstel en ben ook benieuwd hoe het zich verhoudt tot de inzet in het BNC-fiche van Nederland.

Ik was natuurlijk ook zelf namens het kabinet bezig met een wet over imvo. Daar zijn ook nog gesprekken over in het kabinet, ook over hoe zich dat daartoe verhoudt. Ik had al toegezegd aan uw Kamer om met de initiatiefnemers in gesprek te gaan. Dat gesprek heeft plaatsgevonden en daarin hebben we afgesproken een vervolggesprek te hebben, ook op basis van wat er nu uiteindelijk ligt. Dat vind ik heel belangrijk. Ik moet zeggen dat dit natuurlijk weer een nieuwe situatie is. In het interruptiedebat tussen de heer Van Dijk en de heer Amhaouch werd ook al gezegd: het kabinet is bezig met een imvo-wet en hoe gaan we daar nu mee om? De heer Van Dijk zei ook: het is wel zonde van de capaciteiten en de ambtenaren op Buitenlandse Zaken moeten ook een heleboel doen, dus de vraag is even of we dan geen dubbel werk aan het doen zijn. Dat vond ik eigenlijk wel een heel valide vraag van de heer Van Dijk. Eigenlijk zou mijn voorstel dus zijn om mijn wet, of eigenlijk de wet namens het kabinet, on hold te zetten terwijl ik gesprekken voer met de initiatiefnemers over de elementen in hun wet, en om te kijken of daar dingen bij zitten die wij als kabinet over kunnen nemen in onze wet of dat de initiatiefnemers dingen kunnen aanpassen op basis van wat het kabinet wil. Maar ik heb natuurlijk uw Kamer toegezegd om deze zomer mijn wetsvoorstel naar de Kamer te sturen. Dat zou dan betekenen dat daar wel vertraging in zou komen. Als ik er niet uit kom met de initiatiefnemers of als ik dingen overneem in mijn wet, komt die wet dus wel later naar uw Kamer. Ik vind het wel belangrijk om dat hier op te merken. Dat zou in ieder geval mijn voorstel zijn.

De voorzitter:

Ik zag de heer Van Dijk als eerste staan, maar hij geeft eerst het woord aan mevrouw Van der Graaf. Zij is initiatiefnemer van het wetsvoorstel. Daarom zou ik zeggen dat zij die eer krijgt.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Dank aan de minister voor deze reactie. Namens de initiatiefnemers kan ik zeggen dat dit de reactie is waar we stiekem op hebben gehoopt. Het is namelijk zo mooi dat we met z'n allen een heel breed politiek draagvlak hebben, in deze Kamer en ook binnen het kabinet, voor het aanpakken van mensenrechtenschendingen die plaatsvinden in productieketens. Bedrijven kunnen er een belangrijke rol in spelen om dat te voorkomen of daar situaties te herstellen. Dat is het doel waarmee we werken. Ik waardeer deze stap van de minister. We gaan als initiatiefnemers heel graag verder met haar in gesprek. Dat gesprek zouden we heel graag willen vervolgen, ook met collega's in deze Kamer, want ook daar voeren we gesprekken om te kijken hoe we in Nederland tot een breedgedragen en ambitieus wetsvoorstel kunnen komen om mensenrechtenschendingen aan te pakken en ervoor te zorgen dat bedrijven met respect voor mensenrechten en milieu opereren, ook in het buitenland, en dat al die kinderen en mensen die in uitbuitingssituaties zitten, worden geholpen. Dat is waar we het voor doen.

De voorzitter:

Dan kijk ik naar de heer Van Dijk. Wil hij nog een interruptie plegen? Ja. De heer Van Dijk, en daarna de heer Klink.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik kan dit nooit mooier formuleren dan mevrouw Van der Graaf. Dit is echt prachtig gezegd. Ik wil ook mijn waardering uitspreken richting de minister. Ik ben het vanzelfsprekend helemaal met haar eens. We hebben allemaal genoeg te doen. We hebben volle agenda's. Dat geldt zeker ook voor uw ministerie. Dus laten we proberen te voorkomen dat er dubbel werk gedaan wordt. Ik waardeer het zeer dat de minister voorstelt om haar wet zo lang on hold te zetten, omdat we misschien wel iets heel moois maken vanuit de Kamer.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan de heer Klink namens de VVD, voor zijn laatste interruptie.

De heer Klink (VVD):

Dat is toch snel gegaan, maar kennelijk is het mijn laatste interruptie. Eventjes over imvo. Ik snap wat de minister zegt over het vertragen van haar eigen voorstel, dat vanuit het kabinet komt. Maar ik wil toch echt meegeven dat er ook best heel veel zorgen zijn bij het bedrijfsleven over wat de impact nu is. Ik wil de minister ook verzoeken — wellicht komt u daar straks nog op; dan kunt u daarop reageren — om te zeggen hoe we ervoor kunnen zorgen dat we samen met het bedrijfsleven iets met wetgeving gaan doen en we niet alleen over het bedrijfsleven praten. Hoe zorgen we ervoor dat we echt serieus kijken naar het lastendrukaspect en dat we ook niet in de laatste plaats echt heel erg serieus rekening houden — dat hebben we ook met elkaar afgesproken in het coalitieakkoord — met het gelijke speelveld, met de omringende landen, maar bij voorkeur natuurlijk met de gehele Europese Unie? Dat doen we dan zodat er uiteindelijk iets komt dat echt impact heeft en we alle misstanden in de internationale waarden- en handelsketens die er zijn, aan gaan pakken. Er is breed consensus over dat dat aangepakt moet worden. Ik vind wel echt dat de minister er oog voor moet houden wat dat aspect voor bedrijven nou betekent en dat we niet een soort Nederlandse alleingang hebben.

Minister Schreinemacher:

Volgens mij kan niemand het mooier verwoorden dan mevrouw Van der Graaf. Dat ga ik dus ook niet proberen. Het doel van deze initiatiefwet steunen wij volgens mij allemaal. Dat is om risico's in de ketens eigenlijk zo veel mogelijk te verkleinen en te mitigeren. Dat is ook om de risico's voor het klimaat en de arbeidsomstandigheden op plekken waar onze producten worden gemaakt, zo klein mogelijk te maken. Dat kan ik dus helemaal onderschrijven. Ik ben blij met de steun voor dit plan van aanpak. De heer Klink — daar wilde ik nog op komen — heeft in zijn inbreng inderdaad het vestigingsklimaat, maar ook het voorkomen van onnodige regeldruk voor mkb'ers bij de invoering van imvo-wetgeving aangekaart. Dat ben ik ook helemaal met de heer Klink eens; dat zal hem niet verbazen. Volgens mij is het heel belangrijk dat we het bedrijfsleven meenemen. Dat zal ik ook zeker doen. Ik ga ervan uit dat uw Kamer dat ook doet bij de behandeling van deze wet. Daar hebben we samen een verantwoordelijkheid voor. Ik heb al veel met het bedrijfsleven gesproken: met VNO-NCW, met MKB-Nederland, maar ook met het MVO Platform en met verschillende organisaties. Ik wil er dus absoluut voor zorgen dat het een uitvoerbare wet wordt, want uiteindelijk gaat het om de impact die in de handelsketens moet ontstaan en die daar moet zijn. Maar uiteindelijk gaat het er ook om dat het uitvoerbaar is voor onze bedrijven, overigens ook voor buitenlandse bedrijven die hun spullen naar Nederland willen vervoeren. Uiteindelijk gaat het om een effectieve en een uitvoerbare wet, wat mij betreft. Ik zal het bedrijfsleven hierbij zeker blijven consulteren.

De voorzitter:

Dank u wel. Er is een interruptie van de heer Amhaouch.

Minister Schreinemacher:

Ik ben nog niet aan het eind van dit blokje, maar dat is prima. Ik kom nog op waar we in de EU staan met het wetsvoorstel en zo. Ik weet dus niet of uw vraag daarover ging.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Amhaouch dan afziet van zijn interruptie op dit moment. Vervolgt u uw betoog.

Minister Schreinemacher:

Er werd natuurlijk ook gevraagd hoe we rekening gaan houden met de omringende landen en het gelijke speelveld. Daar heb ik ook contacten over met mijn collega's in andere landen. Ik ga begin 2023 een conferentie organiseren over imvo. Ik ga juist internationaal bedrijven en overheden uitnodigen om te kijken of we het zo breed en zo ambitieus mogelijk kunnen maken, maar dat laatste wel ook op Europees niveau, zodat we dat gelijke speelveld en ook de kracht van onze interne markt behouden. Want wat is de kracht van onze interne markt? Dat we niet allemaal andere regeltjes en standaarden hebben, maar dat je je, juist als je handeldrijft met Europa, in welk land dan ook aan dezelfde regels moet houden. Ik blijf natuurlijk ook inzetten op die EU-wetgeving en op ambitie in die EU-wetgeving. Dat heeft u ook kunnen lezen in het BNC-fiche.

Er is nog gevraagd met welke collega's ik imvo-wetgeving heb besproken. Dat is met collega's van Frankrijk, Duitsland, België, Luxemburg, Denemarken, Zweden, Finland, Estland, Ierland, Tsjechië en Slowakije. In deze gesprekken heb ik de Nederlandse inzet uiteengezet, die verwoord is in het BNC-fiche. Dat is in april met uw Kamer gedeeld.

De voorzitter:

Was dat het?

Minister Schreinemacher:

Dan werd ten slotte nog wat gevraagd over de tijdlijn in Europa. Waar staan we nu? Het Tsjechisch voorzitterschap streeft ernaar de Raadspositie aan het einde van zijn termijn af te ronden. De kans van slagen hangt natuurlijk af van het tempo waarin de lidstaten over verschillende onderdelen hun positie innemen, en van het tempo waarin we tot een gemeenschappelijk standpunt kunnen komen. Het Europees Parlement is voornemens om tijdens de plenaire vergadering van mei 2023 te stemmen over de eigen positie. Zodra die twee standpunten er zijn, kunnen de trilogen aanvangen onder het voorzitterschap van de Zweden. Zij zijn in de eerste helft van 2023 voorzitter. Vervolgens is Spanje dat. Zoals gezegd zet Nederland in op de punten zoals die benoemd zijn in het BNC-fiche.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is de heer Amhaouch van het CDA als eerste.

De heer Amhaouch (CDA):

Dat laatste is op zich goed om te horen, namelijk dat het Europees Parlement in mei 2023 — dat duurt niet zo heel lang; dat is over een paar maanden — hier ook op ingaat. Dat is heel belangrijk, want we hadden net een discussie. Ik denk dat het ook heel goed is dat er vanuit het kabinet met de initiatiefnemers over de wet wordt gesproken, maar we moeten dat ook stroomlijnen met het Europese gedeelte. Je kunt dadelijk niet zeggen: oké, we hebben een nationale wet, we doen de oogkleppen op, er komen dadelijk nog eens 27 andere nationale wetten en dan hebben we imvo geregeld in Europa. Dus mijn vraag aan de minister is hoe we die nationale wet en die Europese richtlijnen of verordening — dat is ook nog even de kwestie — mettertijd in elkaar gaan ritsen.

Minister Schreinemacher:

Normaal gesproken wordt er een richtlijn aangenomen en moet die richtlijn uiteindelijk omgezet worden naar een wet. Het hangt er natuurlijk helemaal van af waar we in de Kamers, in het parlement, zijn met de behandeling van de initiatiefwet dan wel van mijn wet tegen de tijd dat het onderhandelingsresultaat uit de trilogen gereed is. Dus het hangt eigenlijk ook van de snelheid van uw eigen behandeling af en van de vraag of de nationale wet al een begin is van de omzetting van die richtlijn naar nationale wetgeving. Daar kan ik nu eigenlijk nog niet op vooruitlopen, behalve dat ik kan zeggen dat ik het met de heer Amhaouch eens ben dat het wenselijk is dat zo veel mogelijk Europese wetgeving gelijkluidend is.

De voorzitter:

Dan een slotvraag van de heer Amhaouch, CDA.

De heer Amhaouch (CDA):

Je kunt daar natuurlijk op wachten, maar je moet ook een plan maken voor hoe je het in elkaar gaat ritsen. Het regeerakkoord zegt ook heel expliciet dat we het liefst Europese wetgeving willen. We willen voorkomen dat er straks 27 nationale wetten zijn die ver uit elkaar lopen. Stel je eens voor dat je als Amerika handel wil drijven met Europa en je in één keer te maken hebt met 27 verschillende nationale wetten. Dat is vrij complex, andersom ook. We hebben net gezegd dat je als Europa misschien handel wil drijven met Afrikaanse landen en dan heeft zo'n Afrikaans land met 27 nationale wetten te maken. De vraag richt zich, los van de tijd, ook even op de processtappen. De tijd kun je daaraan vastkoppelen. Ik denk dat we niet alleen het tijdsaspect hieraan moeten koppelen, maar ook de inhoud, de Europese inhoud. Of we kunnen het, zoals we ook gezegd hebben, met gelijkgestemde omringende landen doen. De minister heeft in dat verband Duitsland, België en nog een paar andere landen genoemd. Hoe ziet de minister het ritsen in processtappen voor zich, los van het tijdsaspect?

Minister Schreinemacher:

Los van de tijd hangt de inhoud van het voorstel inderdaad heel erg af van de vraag of wat in Europa uiteindelijk uit de onderhandeling komt, hetzelfde is als waartoe we hier in Nederland hebben besloten, dus wat er uiteindelijk uit ons traject is gekomen, ook op basis van eventuele amendementen. Dat gaat eigenlijk conform de gewone procedure op het moment dat er een richtlijn uit Europa komt voor een bepaald onderwerp waarvoor er al wel een nationale wet is. Dan wordt er natuurlijk getoetst of die voldoet aan de richtlijn en, zo niet, dan wordt er bekeken wat er dan veranderd moet worden aan die nationale wet. Omdat ik nog niet weet wat er in het initiatiefwetsvoorstel staat en ook nog niet weet wat er uit Europa komt, vind ik dit nu best moeilijk. Ik begrijp de vraag heel goed, maar ik kan nu nog weinig comfort geven, omdat dit juist een vraag is die we op basis van de inhoud moeten beantwoorden, en die inhoud is er nu nog niet. Ik begrijp de vraag dus en ik ga graag later nog met de heer Amhaouch en de Kamer in gesprek over hoe we dat dan zouden doen.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan de heer Hammelburg namens D66.

De heer Hammelburg (D66):

Ik wil nog een goede en fijne constatering doen. We hebben al heel vaak over dit onderwerp gedebatteerd met deze minister. We hebben de minister gevraagd om ook andere Europese lidstaten daarvan te overtuigen. Ik had niet verwacht dat de minister daar al zo snel mee aan de slag zou zijn gegaan en dat ze al zo'n lijst met landen zou kunnen opsommen. Daar ben ik heel erg blij mee. Ik geef de minister grote complimenten voor die aanpak. Ik was maar half aan het luisteren, want ik was ook met iets anders bezig, namelijk moties. De minister zei dat ze in het voorjaar, in maart geloof ik, een bijeenkomst organiseert met de landen die ze noemde en dat daarbij ook het bedrijfsleven is uitgenodigd. Aangezien we een echt polderland zijn en bijvoorbeeld ook een SER-advies hebben gehad, zou ik het echt heel prettig vinden als daarbij in principe ook vakbonden worden uitgenodigd of als die daar een rol in krijgen. Hetzelfde geldt voor maatschappelijke organisaties die daar op z'n minst input kunnen leveren. Op die manier kan het een soort van dialoogmoment of inputmoment zijn voor alle sociale partners, ook uit die landen. Dat is nogal een opgave. Dat besef ik. U bent de minister van Nederland en niet van Tsjechië of Denemarken, maar u kunt in ieder geval het verzoek doen aan die landen om de organisaties van het maatschappelijk middenveld en de vakbonden erbij te betrekken.

Minister Schreinemacher:

Ik vind het een hele mooie suggestie. Ik kom in de tweede termijn even terug op wat er eventueel mogelijk zou zijn, want ik wil nu niet overpromisen en underdeliveren.

De heer Van der Lee (GroenLinks):

Dank aan de minister. Ook ik, als mede-initiatiefnemer, ben heel blij. Ik heb veel waardering voor de wijze keuze om het proces zo in te richten. Ik kijk uit naar de gesprekken daarover.

Ik heb een vraag over een aanpalend onderwerp. Ik heb van partijen die bij de convenanten betrokken zijn verontruste reacties gekregen over het besluit om een nieuw subsidiekader centrale samenwerking imvo in te stellen. Daardoor kunnen de maatschappelijke partners een subsidie aanvragen om samen te werken, maar de overheid heeft nogal een stap terug gedaan. Dit is een van de onderwerpen waar wij in de initiatiefwet aandacht aan hebben besteed, omdat we toch een bepaalde meerwaarde zien van die convenanten. Die zouden ook een onderdeel kunnen zijn van de nationale imvo-wetgeving. Mijn verzoek aan de minister is: is zij bereid om de implementatie van dat subsidiekader even op te schorten, zodat we daar nog een goede dialoog over kunnen hebben met elkaar? De Kamer is hier niet bij betrokken. Ik zie dat de partijen niet bepaald tevreden zijn. Het gaat ook een beetje over de rol die de overheid kiest in relatie tot de wetgeving waar we nu aan werken. Is de minister bereid om daar toch nog wat tijd voor te nemen en de dialoog met de Kamer aan te gaan, voordat het daadwerkelijk in de praktijk wordt gebracht? Misschien kan er dan nog iets getweakt worden.

Minister Schreinemacher:

Het punt van de heer Van der Lee is terecht. Dat heeft mij natuurlijk ook bereikt in de verschillende gesprekken met het bedrijfsleven en de sociale partners. Er is nu maar een klein percentage van de bedrijven aangesloten bij de convenanten, maar een aantal convenanten is heel succesvol. Ik begrijp de zorgen die daarover bestaan. Gaan we nu het kind met het badwater weggooien? Ik ben zelf ook aan het kijken in hoeverre wij daar, als overheid, een actievere rol in kunnen spelen. Want nu hebben we eigenlijk gezegd: we gaan echt een andere rol innemen, want we zijn subsidieverstrekker en je kunt niet deelnemen aan een project waarvoor je zelf de subsidie hebt verstrekt. Maar ik wil kijken of er eventueel nog een tussenvorm mogelijk is. Ik vind dat dus een hele goede vraag van de heer Van der Lee. Ik wil daar heel graag nog met uw Kamer over in gesprek. Ik begrijp ook de vraag om het op te schorten. Ik moet alleen kijken of dat juridisch kan. Daar moet ik later even op terugkomen. Ik probeer dat te doen in de tweede termijn, maar ik begrijp de vraag. Wij delen de zorgen en volgens mij ook de oplossingsrichting.

De voorzitter:

De heer Van der Lee voor zijn laatste vraag.

De heer Van der Lee (GroenLinks):

Heel goed. Maar dan dien ik daar in mijn tweede termijn wel even een motie over in, denk ik, om te zorgen dat ik een heldere reactie krijg in de tweede termijn. Dan zien we wel hoe het verdergaat.

De voorzitter:

Alvast een vooraankondiging. Ik kijk heel even rond om te zien of er nog verdere interrupties zijn. Ik zie de heer Stoffer, SGP, naar voren komen. We zijn aan het einde gekomen, dus dit is de gelegenheid om nog een interruptie te doen.

De heer Stoffer (SGP):

Precies, voorzitter. Ik had één vraag waarvan ik niet wist bij welk blok die zou moeten, dus dacht ik: ik wacht maar tot het eind, dan is die misschien geweest. Ik heb schriftelijke antwoorden gekregen op mijn … Volgens mij doet de microfoon het niet zo goed. Of ik trap niet goed.

De voorzitter:

Hij zou wel aan moeten staan.

De heer Stoffer (SGP):

Goed, hij doet het. Ik heb een nevenfunctie. Ik ben namelijk ambassadeur voor SDG 6, water. Dat neem ik altijd heel serieus. Daarom heb ik ook vragen gesteld over hoe wij ons covoorzitterschap van de Waterconferentie van de VN volgend jaar maart zullen invullen. Ik heb daar schriftelijke antwoorden op gekregen. Eigenlijk is het antwoord: datgene wat nu in de boeken staat, gaan we proberen voor elkaar te krijgen. Heel vaak vind ik dat ook prima. Je moet ook niet overal ambities op hebben, maar als er één waterland is met universiteiten die het geweldig doen, met een waterbouwsector die het geweldig doet, met waterschappen, met Rijkswaterstaat … Daar heb ik vroeger gewerkt, dus dat moet ik altijd even noemen. We hebben ook nog een koning die er heel veel van afweet en er veel gevoel voor heeft. Zou er dan niet iets meer ambitie op moeten zijn? Daarbij kunnen we de goede dingen doen voor de mensen in de wereld en kunnen we wellicht ook nog aan de handelskant al die sectoren in dit land die ik net noemde, goed laten zien. Dat is ook promotie voor onze watersector. Kan er niet iets meer, is mijn vraag.

De voorzitter:

Ik zie de minister glimlachen, dus wie weet. De minister.

Minister Schreinemacher:

Dank, voorzitter. Ook nog dank aan de heer Stoffer voor deze vraag. Ik kan hem verzekeren dat er aan ambitie in Nederland geen gebrek is, ook niet binnen het kabinet. Er gaat geen conferentie of internationale vergadering voorbij waarin ik niet de VN-Waterconferentie noem en echt al mijn collega's oproep om tot heel concrete acties te komen. Het gaat dan niet over het belang van water in het algemeen, maar ik vraag: wat gaat u de komende jaren doen, binnen welke termijn, om toegang tot schoon water te verzekeren? Daar zetten we op in. Dat doet premier Rutte, dat doet minister Hoekstra. We zetten er echt heel stevig op in op alle niveaus. Wij zijn ambitieus. We willen niet dat het in maart in New York een praatclubje wordt, maar dat er echt een heel concrete actieagenda komt. Ik heb ook gezegd dat we naar water moeten gaan kijken, zoals we nu naar energie kijken. Het is al schaars en we moeten er veel serieuzer naar kijken. Dus niet alleen met de ministers van Waterstaat, maar ook met de ministers van Financiën en van Binnenlandse Zaken. In ieder land moet op een veel serieuzer manier naar het onderwerp gekeken worden. Ik hoop dat ik de heer Stoffer daarmee gerust heb gesteld.

De voorzitter:

Eens kijken of de heer Stoffer dezelfde glimlach op zijn gezicht krijgt als de minister net had.

De heer Stoffer (SGP):

Daar ben ik blij mee. Ik vond het antwoord op papier een beetje droog, maar als ik dit enthousiasme zie, dan denk ik dat we elkaar wel gaan vinden. Ik vind het best een goed debat vandaag.

De voorzitter:

Kijk eens aan. Dat is altijd goed om te horen. Dank u wel. Er is nog een interruptie van mevrouw Koekkoek namens Volt.

Mevrouw Koekkoek (Volt):

Ook nog een vraag die gedeeltelijk al schriftelijk beantwoord is. Ik had in mijn inbreng een vraag gesteld over gegevensuitwisseling tussen de VS en de EU. Ik lees in het antwoord iets over de Europese Commissie en over een adequaatheidsbesluit. Uiteindelijk komt dat concept terug en dan komt het ook naar de lidstaten. Omdat dit conceptadequaatheidsbesluit uiteindelijk terugkomt naar de lidstaten en goedgekeurd moet worden door een commissie van lidstaten, zou ik graag nu al iets meer willen horen over hoe Nederland denkt over een Executive Order, op basis waarvan nu al wordt gehandeld. Zoals ik het in mijn inbreng aangaf, is het een wat technische vraag. Als er in tweede termijn of in een brief op teruggekomen kan worden, vind ik dat ook goed.

Minister Schreinemacher:

Ik ga pogen daar in de tweede termijn op terug te komen. Als dat niet lukt, dan gaan we dat schriftelijk doen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan zijn we hiermee aan het einde gekomen van de beantwoording van de minister. Ik kijk even naar de klok. Ik stel voor om nu even vijf minuten te schorsen, dan meteen door te gaan met de tweede termijn van de Kamer en de lunchpauze te combineren met de tijd die de minister nodig heeft voor de beantwoording van de resterende vragen en de appreciatie van de moties.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

We gaan verder met de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Er zijn twee leden, zijnde de heer Jasper van Dijk van de SP en de heer Hammelburg van D66, die hebben aangegeven dat zij spoedig naar een ander debat moeten. Zij hebben dus aan de sprekers vóór hen verzocht om als eerste te mogen. Zij hebben daarmee ingestemd. Daarmee beginnen we met de heer Jasper van Dijk namens de SP voor zijn inbreng in tweede termijn.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Dank, voorzitter. Volgens mij had ik ook nauwelijks spreektijd meer. Ik ga het dus heel kort houden. Allereerst dank aan de minister voor haar constructieve opstelling inzake de imvo-wet. Ik ben het natuurlijk volledig met haar eens. De Kamer heeft keihard gewerkt om een mooie wet in elkaar te zetten en we gaan er alles aan doen om die door de Kamer te krijgen met steun van de minister. Dan hoeft ze zelf niet ook nog een keer een eigen wet te maken. Ik zou zeggen: een win-winsituatie.

Voorzitter. Met betrekking tot het World Food Programme komt mevrouw Kuik met een mooie motie, waar ik ook onder mag staan.

Ten aanzien van belastingontwijking heb ik een eerder aangehouden motie om belastingverdragen in lijn met het VN-modelverdrag te brengen. Die breng ik graag alsnog in stemming. Dat is de motie op stuk nr. 17 (36180).

De heer Eppink komt nog met een mooie motie om tegen te gaan dat er door de elite ontwikkelingsgeld wordt weggesluisd in bepaalde continenten.

Tot slot zou ik zeggen: voer gewoon de motie-Thieme uit. Dat Mercosur-verdrag is gedateerd. Dat moet van tafel.

Dank.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Dijk. Dan is nu het woord aan de heer Hammelburg namens D66. De minuten komen in beeld, maar het zijn er zes, om precies te zijn.

De heer Hammelburg (D66):

Dank u wel, voorzitter. Ik heb vijf minuten aan moties, dus dan hou ik één minuut over aan spreektekst.

Ik dank de minister voor de uitgebreide beantwoording, schriftelijk, maar vooral ook vandaag mondeling tijdens dit debat. Laat ik beginnen met de toezegging van de minister en overigens ook haar eigen inzet met betrekking tot de situatie die ernstig verergert in Oekraïne. Daar is nu meteen hulp nodig. Ze gaat meer kijken naar een structurele vorm van sneller herstel en wederopbouwhulp. Ik heb daarbij nog wel een openstaande vraag. Hoe materialiseert dit zich nou op korte termijn? We hadden het over de oproep van Zelensky, die zei: "Ik zie er gewoon echt nog te weinig van terug. Ik zie de commitments wel, maar de eerste sneeuwvlokken gaan vallen. Ze zitten in de kou. Ze hebben hulp nodig." Datzelfde zei de ambassadeur overigens.

Ik heb goed geluisterd naar alle antwoorden van de minister over de strategische onafhankelijkheid van Nederland en Europa. Ik bedoel vooral de onafhankelijkheid van landen die de internationale rechtsorde niet respecteren, zoals Rusland nu heeft laten zien en waar China op dit moment mee dreigt. Ik vond de schriftelijke beantwoording in alle eerlijkheid misschien wat minder, omdat daarin stond dat ik misschien wel had voorgesteld dat we een autarkie zouden zijn. Daar maak ik maar even een geintje over, want dat zag ik in de beantwoording van de minister vandaag niet terug.

Ook complimenten voor de manier waarop de minister kijkt naar het voorstel vanuit de Kamer op het gebied van imvo en alle andere zaken die we hebben benoemd. Ik kijk ook uit naar de beantwoording van de vragen over de Afghaanse dames, de studentes, en specifiek van de vragen van de heer Van der Lee over de sectorale samenwerking onder imvo. Ook voor D66 is dat namelijk nog een gevoelig puntje.

De moties, voorzitter. Ik begin bij handel.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er een groot risico kleeft aan de handelsafhankelijkheid van onstabiele landen en landen die de internationale rechtsorde niet respecteren voor de Nederlandse economie;

overwegende dat de tijd dringt en we niet langer kunnen wachten om het verdienvermogen en de banen van de toekomst te beschermen;

overwegende dat Nederlandse bedrijven een groot risico lopen in een snel veranderende wereld;

verzoekt het kabinet om samen met vertegenwoordigers van het Nederlandse bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld te komen tot een diversificatie- en onafhankelijkheidsstrategie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hammelburg, Van der Graaf, Amhaouch, Klink, Thijssen en Van der Lee.

Zij krijgt nr. 12 (36200-XVII).

De heer Hammelburg (D66):

Dan ga ik over naar de OS- en noodhulpmoties en dat zijn er een viertal.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de gerechtelijke uitspraak Roe versus Wade in de Verenigde Staten grote gevolgen heeft gehad voor de toegang tot abortus voor Amerikaanse vrouwen op Amerikaans grondgebied;

constaterende dat het buitenlandbeleid van de VS op het gebied van financiering van organisaties die zich bezighouden met de bescherming van de SRGR wereldwijd en voornamelijk in ontwikkelingslanden tot op heden nog niet is gewijzigd, maar dat de aankomende verkiezingen wel eens grote betekenis zouden kunnen hebben voor de financiering van SRGR-programma's van de VS;

overwegende dat de VS op dit moment een van de grootste donateurs zijn van veel SRGR-programma's in ontwikkelingslanden en dat een wijziging van het Amerikaanse buitenlandbeleid op dit gebied derhalve grote consequenties kan hebben;

verzoekt de regering om in kaart te brengen welke gevolgen de uitspraak Roe versus Wade en de mogelijke vermindering van SRGR-funding heeft voor het SRGR-beleid en de financiering van SRGR-projecten door de VS in ontwikkelingslanden, en indien nodig gezamenlijk met andere Europese landen te bezien hoe financiering kan worden behouden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hammelburg, Van der Lee, Koekkoek en Den Haan.

Zij krijgt nr. 13 (36200-XVII).

De heer Hammelburg (D66):

We gaan door en deze motie heeft weer betrekking op SRGR en abortuszorg.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes een wijdverspreide en veelgebruikte oorlogstactiek is;

overwegende dat vrouwen en meisjes in conflictgebieden die slachtoffer worden van seksueel geweld in de praktijk meestal geen toegang hebben tot seksuelegezondheidszorg en abortuszorg;

verzoekt de regering om te trachten, daar waar met Nederlandse middelen noodhulp wordt verschaft, ook altijd standaard seksuelegezondheidszorg en abortuszorg te ondersteunen, waaronder morning-afterpillen, abortuspillen en gespecialiseerd personeel,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hammelburg, Klink, Thijssen en Van der Lee.

Zij krijgt nr. 14 (36200-XVII).

De heer Hammelburg (D66):

Dan de volgende motie, over het Civic Space Fund. Ik hoorde wat de minister daarover zei. Ik wil daar iets meer comfort bij. Mijn motie geeft aan waarom. Dan kunnen we het daar nog wel over hebben.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat bij het bieden van internationale noodhulp structureel onvoldoende aandacht is voor de bijzondere positie van mensen met een beperking, lhbtqi+-personen en vrouwen en meisjes en dat uit onderzoek blijkt dat humanitaire organisaties deze groepen daardoor onvoldoende en te laat bereiken;

constaterende dat in 2021 slechts 0,2% van de uitgaven op begrotingspost Vrede, Veiligheid en Duurzame Ontwikkeling, waarvan noodhulp onderdeel is, direct naar lokale of regionale organisaties in het maatschappelijk middenveld is gegaan en dat binnen het budget voor humanitaire hulp helemaal niet is voorzien in directe financiering van communitybasedorganisaties;

constaterende dat directe financiering van lokale organisaties in het maatschappelijk middenveld ten behoeve van noodhulp een positief effect zal hebben op de effectiviteit van hulp, omdat gemarginaliseerde en kwetsbare groepen op die manier sneller en beter kunnen worden bereikt;

verzoekt de regering om te onderzoeken hoe lokale organisaties in het maatschappelijk middenveld die kwetsbare en gemarginaliseerde groepen vertegenwoordigen, toegang kunnen krijgen tot directe financiering van noodhulp die zij bieden aan deze groepen in humanitaire crisissituaties,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hammelburg en Kuik.

Zij krijgt nr. 15 (36200-XVII).

De heer Hammelburg (D66):

En dan tot slot deze motie, voorzitter.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Kamer bij de begrotingsbehandeling Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor het jaar 2022 7,5 miljoen euro extra beschikbaar heeft gesteld voor het Civic Space Fund met als doel de meest kwetsbare groepen die het hardst zijn getroffen door de coronapandemie, zoals lhbtiq+, vrouwen en meisjes en mensen met een handicap, te ondersteunen in zware tijden;

overwegende dat het Civic Space Fund erop is gericht om financiering beschikbaar te stellen voor onder meer kleine en middelgrote maatschappelijke organisaties, maar dat deze organisaties op dit moment moeite hebben om een bijdrage uit het fonds te bemachtigen vanwege een hoog minimumbedrag dat moet worden aangevraagd;

verzoekt de regering te onderzoeken of het minimumbedrag dusdanig verlaagd kan worden dat de toegang tot het Civic Space Fund voor kleine en middelgrote organisaties in het maatschappelijk middenveld verbeterd wordt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hammelburg, Kuik, Thijssen en Van der Lee.

Zij krijgt nr. 16 (36200-XVII).

De heer Hammelburg (D66):

Voorzitter. Er staan nog 30 seconden op de teller. Ik was bang dat ik er niet uit zou komen. Voor de mensen op de tribune: als we die moties niet zo snel voorlezen en we er niet uitkomen, dan wordt de motie niet meer meegenomen, of gedeeltelijk niet meer meegenomen. Vandaar dat het onverstaanbaar was, maar ze komen online te staan.

Dank u wel, voorzitter, voor het goede en toch strenge voorzitten, zodat we alsnog goed in de tijd zitten. Ik moet door naar een ander debat, maar ik zie u terug bij de tweede termijn.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Hammelburg, ook voor die toelichting. Ik dacht altijd dat ik snel kon spreken, maar u bent een goede tweede. Ik zie dat de heer Stoffer toch nog een vraag om verduidelijking heeft.

De heer Stoffer (SGP):

Hoeveel moties heeft de heer Hammelburg nu ingediend?

De heer Hammelburg (D66):

Dat zijn er vijf.

De heer Stoffer (SGP):

Eigenlijk is mijn vraag ... Ik dacht dat de heer Hammelburg lid was van een coalitiepartij en best wel vertrouwen had in het kabinet. Moet ik daar toch een beetje aan twijfelen?

De heer Hammelburg (D66):

Dat is natuurlijk een heel leuke vraag. Nee, absoluut niet. Ook de minister was met veertien blokjes ontzettend lang aan het woord, omdat er zo veel details in deze begroting zitten. Dat was niet voor niets. Ik begon mijn betoog in de eerste termijn ook met te zeggen dat ik veel onderwerpen had en dat ik snel zou spreken. Er spelen immers op dit moment zo veel urgente zaken en de wereld is zo veel onveiliger geworden. Daarbij is ons beleid op het gebied van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking essentieel. Natuurlijk denk ik daar namens de D66-fractie ook in mee en zijn er nog kleine nuances die ik nog graag anders zou zien in een dualistisch bestel. Volgens mij is dat precies zoals dat in een democratie hoort te gaan. Maar een leuke vraag!

De voorzitter:

Kijk eens aan. Tot slot, meneer Stoffer.

De heer Stoffer (SGP):

Het was ook maar een vraag met een knipoog.

De voorzitter:

Dat vermoedde ik ook al. Maar goed, een keurig antwoord. Dan is het woord nu aan mevrouw Van Weerdenburg namens de PVV.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Ik heb ook altijd geleerd dat moties kort en bondig kunnen, aangezien de inleiding al in het debat heeft plaatsgevonden. Het debat heeft vandaag weer in een totale parallelle werkelijkheid plaatsgevonden, helaas. We spreken over miljarden voor mensen in het buitenland, allerlei projecten, alsof we nog zo'n rijk land zijn dat dat allemaal overheeft. De werkelijkheid is helaas anders. Mensen zitten zich thuis vertwijfeld af te vragen hoe het toch kan dat we in Nederland 1 miljoen mensen onder de armoedegrens hebben. Over een paar maanden is de helft afhankelijk van de voedselbank. De PVV zal het nooit begrijpen. We willen absoluut een einde maken aan deze waanzin. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering om geen cent meer uit te geven aan ontwikkelingshulp,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Weerdenburg en Van Haga.

Zij krijgt nr. 17 (36200-XVII).

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

De volgende.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering om alle intensiveringen en nieuwe uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking op te schorten dan wel te bevriezen, in ieder geval totdat is bewerkstelligd dat er geen Nederlandse burgers meer onder de armoedegrens leven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Weerdenburg en Van Haga.

Zij krijgt nr. 18 (36200-XVII).

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

En dan de bedrijven.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering om Nederlandse ondernemingen die financieel in zwaar weer verkeren een snelle en eenvoudige manier te bieden om van hun klimaatgerelateerde investeringen in ontwikkelingslanden af te komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Weerdenburg en Van Haga.

Zij krijgt nr. 19 (36200-XVII).

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

En dan de laatste. De minister heeft 'm zelf uitgelokt. Ik had 'm al achter de hand klaarliggen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering om in de toekomstige goedkeuringswet van het Mercosur-verdrag op te nemen dat de goedkeuring wordt verleend met inachtneming van het bepaalde in artikel 91, lid 3 van de Grondwet, overeenkomstig de bepaling neergelegd in artikel 6, lid 2 van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Weerdenburg, Van Haga, Teunissen en Stoffer.

Zij krijgt nr. 20 (36200-XVII).

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Keurig in de tijd. U heeft inderdaad de daad bij het woord gevoegd om de moties kort en bondig te houden. De volgende spreker van de zijde van de Kamer is de heer Klink namens de VVD.

De heer Klink (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister voor haar antwoorden. Ik ben uiteraard ook blij met de toezegging dat er een gezant komt met kennis en kunde van het Nederlands bedrijfsleven die stappen gaat zetten voor de wederopbouw in Oekraïne en ook dat dat nog aan het eind van de maand al naar onze Kamer komt.

Ook dank ik de minister voor haar woorden over de pilot bij Invest International om meer risicovolle investeringen te gaan doen. Ik kijk heel erg uit naar hoe dat er concreet uit gaat zien. Ik heb nog wel een vraag daarover. Wanneer horen we meer over die pilot? Wanneer gaat die in gang gezet worden? Daar ben ik graag over geïnformeerd.

Het is al een paar keer voorbijgekomen: de VVD is van mening dat er goed gekeken moet worden naar de prioritering van landen bij de investeringen van gelden en aandacht van het ministerie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Wij stellen inderdaad dat hoge, ongecontroleerde immigratiestromen al jaren een acuut probleem zijn en dat het BuHa-OS-instrumentarium een grote rol kan spelen om migratiestromen omlaag te brengen. Dit kan door deals te maken met landen in ruil voor handel en hulp in Nederland, door de opvang in de regio extra te ondersteunen en door de levenskwaliteit te verbeteren in de regio waar veel migranten vandaan komen. We kijken dus uit naar de internationale migratiestrategie, waarin dit hopelijk allemaal goed verwerkt zal zijn.

Daarnaast heeft de minister met betrekking tot de imvo-wetgeving toegezegd dat er uitgebreid gesproken gaat worden met ondernemers, zowel met het mkb als met grote Nederlandse bedrijven, om haalbare doelen te stellen. Dat is zeker in het licht van de presentatie van de initiatiefwet van een aantal linkse partijen in deze Kamer enorm belangrijk. Ik heb hierover nog niet alles kunnen lezen, maar in het advies van de Afdeling advisering valt wel te lezen dat er over dit initiatiefwetsvoorstel bezwaren zijn wat betreft rechtszekerheid, evenredigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid.

Nederland is de meest concurrerende economie van Europa en de vierde van de wereld. We hebben mondiale topvijfposities op het gebied van instituties, infrastructuur, macro-economische stabiliteit, vaardigheden en economische dynamiek. Ook staat Nederland in de top drie van de EU-ranglijst digitale economie. Nederland staat verder in de top vijf van de grootste handelsnaties ter wereld en zit in de top tien van de grootste ontwikkelingsdonoren ter wereld. De reden dat wij hier zo uitgebreid kunnen spreken over bestedingen aan ontwikkelingssamenwerking, is omdat we zo'n sterke economie en een heel goed werkend bedrijfsleven hebben.

Wat er ook gaat gebeuren op het gebied van imvo-wetgeving, voor de VVD-fractie is het van belang dat we iets gaan doen wat verantwoord en nuttig is en wat ons bedrijfsleven niet onnodig extra regeldruk oplegt. Recent kwam nog naar buiten dat een vijfde van de bedrijven die actief zijn in Nederland, overweegt om Nederland te verlaten. Een vijfde! Dat is echt heel veel. Een vijfde van het bedrijfsleven in Nederland maakt zich dusdanig zorgen over de verslechtering van het Nederlandse vestigingsklimaat. Ik heb het al vaker aangegeven: minder bedrijven betekent minder banen, minder welvaart en minder welzijn. Laten we daarom stoppen met het wegpesten van bedrijven. Laten we onze bedrijven niet voor lief nemen. Laten we dus met het bedrijfsleven in plaats over het bedrijfsleven praten. We moeten rekening houden met ons vestigingsklimaat, de lastendruk voor ondernemers en het gelijke speelveld met in ieder geval de omringende landen, maar uiteraard bij voorkeur met de gehele Europese Unie. Met deze krachtige uitgangspositie kunnen we juist stappen zetten om volgend jaar en daarna meer nuttige dingen te doen met ons ontwikkelingssamenwerkingsbudget en blijven we profiteren van de wereldwijde vrijhandel met bijbehorende vrijhandelsakkoorden.

Voorzitter. Dan heb ik ook nog vier moties voor de komende 4,5 minuut.

De voorzitter:

Voor u overgaat tot de moties … U heeft uw inhoudelijke bijdrage gedaan. Ik zie een aantal mensen naar voren rennen. Ik wil er niet een heel nieuw debat van maken, maar ik wil toch de gelegenheid geven om een korte verduidelijkingsvraag te stellen. Ik begin bij mevrouw Van der Graaf van de ChristenUnie.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Dank aan de heer Klink voor het delen van zijn visie op imvo. Dat is belangrijk. Hij heeft ook aangegeven dat hij met belangstelling gaat kijken naar het wetsvoorstel. De heer Klink heeft er gelijk in dat daar veel werk in heeft gezeten. Dat is een dik pakket. Ik kan me voorstellen dat hij daar nog niet helemaal aan toe is gekomen. Het is heel fijn dat de heer Klink in ieder geval het advies van de Raad van State heeft kunnen lezen, maar dan zou ik hem heel graag willen verwijzen naar onze reactie op dat advies. Want precies op het punt van de rechtszekerheid, de uitvoerbaarheid en de effectiviteit hebben wij het wetsvoorstel fors aangepast en heel duidelijke normen opgenomen. We hebben ervoor gekozen om die in de wet zelf op te nemen, niet om ze uit te werken in AMvB's of andere onderliggende wetgeving om hierover duidelijkheid te bieden. De wet biedt bescherming aan de mensen die bescherming nodig hebben, maar biedt ook duidelijkheid aan bedrijven over wat er van hen wordt verwacht. Het overvraagt hen ook niet als het gaat om hun slagkracht in het buitenland. Is de heer Klink bereid om met een heel open houding naar deze wet te kijken, te kijken of die echt het doel beoogt en daarbij mee te wegen hoe belangrijk het is dat ook Nederlandse bedrijven in het buitenland een bijdrage leveren aan het tegengaan van mensenrechtenschendingen en milieuschade?

De heer Klink (VVD):

Er is een initiatiefwet ingediend. Die gaan we bespreken. In mijn bijdrage had ik het erover om niet alleen óver het bedrijfsleven maar ook mét het bedrijfsleven te praten over verschillende aspecten. We moeten het aspect van regeldruk meenemen. Het aspect van het gelijke speelveld is heel belangrijk. Uiteraard heb ik ook bekeken wat de Raad van State geschreven heeft over de verschillende aspecten van rechtszekerheid, evenredigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Daar heb ik ook nog wel wat vragen over, maar als je er met een open vizier in zit, dan ga je ook kijken naar al dat soort kritiekpunten. Het lijkt mij dan ook heel logisch dat je stuk voor stuk gaat bekijken waar de knelpunten zitten, waar het anders zou moeten, waar het beter zou kunnen en hoe we het zo kunnen doen dat we de omringende landen meenemen. De minister heeft zojuist aangegeven dat ze goede gesprekken voert met de omringende landen: hoe kunnen we het zo doen dat het in de hele Europese Unie overgenomen wordt? Ik denk dat dat heel erg hoort bij met een open vizier het gesprek aangaan, wat we komend jaar waarschijnlijk nog op verschillende momenten zullen doen over dit onderwerp.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Van der Graaf en dan graag kort, want zoals de heer Klink ook zegt, komen we hier op een later tijdstip ook nog uitvoerig over te spreken. Dus graag kort.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Dat zal ik doen, voorzitter. Laten we dat gesprek verder gaan uitdiepen met elkaar. Ik kan zeggen dat we in het initiatiefwetsvoorstel hebben gekeken naar het Europese voorstel dat er ligt en daar elementen uit hebben overgenomen. We hebben gekeken naar de lastendruk, want dat is zeker een belangrijk onderwerp wanneer je een toezichthouder gaat instellen. We hebben hier dus naar gekeken en het gewogen. We denken dat we met een gebalanceerd voorstel zijn gekomen. Ik kijk uit naar de gesprekken met de heer Klink.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan mevrouw Van Weerdenburg namens de PVV. Voor u geldt hetzelfde: een korte vraag.

Mevrouw Van Weerdenburg (PVV):

Ik heb afgelopen dinsdag bij de eerste termijn van de heer Klink duidelijk gemaakt dat dat linkse verhaal pijn deed aan mijn oren. Ik was dus eigenlijk maar half aan het luisteren, maar ineens hoor ik een warm pleidooi voor het vestigingsklimaat van Nederlandse ondernemers en dat we hen niet weg moeten pesten. Ik kan me daar alleen maar bij aansluiten. Is de heer Klink ervan op de hoogte dat tuinders, veehouders en boeren in Nederland ook ondernemers zijn? Geldt dat ook voor hen?

De voorzitter:

De heer Klink. Ook aan u het verzoek om wel kort en bondig te antwoorden.

De heer Klink (VVD):

Dit is natuurlijk een prachtige vraag. Uiteraard. Ik ben zelf melkveehouder geweest, mevrouw Van Weerdenburg. Ik ben me er dus zeer zeker van bewust dat dat ondernemers zijn. Ik ben er ook van bewust dat het de ene keer beter gaat en de andere keer slechter. Maar ik ben me er zeker van bewust dat het voor hen guur weer is, zeker voor de tuinders, met de hoge gasprijzen die er nu zijn.

De heer Van der Lee (GroenLinks):

Ik voelde me ook geroepen om even te komen, omdat ik het enigszins provocerend vond wat de heer Klink namens de VVD zei. De bedrijven die nu uit Nederland weg willen, zijn in belangrijke mate bedrijven die jarenlang met pappen-en-nathoudenbeleid een toekomst is voorgespiegeld die er niet is. Dan heb ik het over de stikstofdiscussie. Maar het pleidooi dat de heer Klink houdt, waarin hij wijst op de enorm sterke handelspositie van Nederland, begrijp ik in die zin niet. Het is dan toch cruciaal dat je ook koploper bent in verantwoord ondernemen en handel? Daar ligt namelijk de toekomst. Waarom dan als een sleepanker reageren wanneer er voorstellen worden gedaan die rekening houden met alle knelpunten die u benoemt? Het waren er verrassend genoeg nog meer dan waar u misschien voor had gevreesd. En dan wil u toch vooral benadrukken dat het slecht zou zijn voor Nederlandse bedrijven om goed te zijn in verantwoord ondernemen. Daar ligt toch de toekomst? De VVD moet toch ook willen dat Nederland de nummer één van de wereld daarin is?

De heer Klink (VVD):

Volgens mij heb ik niet gezegd dat het slecht zou zijn voor Nederland of voor Nederlandse bedrijven als je goed wilt zijn in maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ik zie die koppeling niet. Als je heel goed bent in maatschappelijk verantwoord ondernemen, kan dat tegelijkertijd heel goed voor Nederland zijn. Volgens mij vinden we elkaar daarin juist, meneer Van der Lee. Ik ga een beetje herhalen wat ik net al richting mevrouw Van der Graaf heb aangegeven. Ik denk dat het heel goed is om het stap voor stap aan te geven. Ik verwacht van de heer Van der Lee dat hij ook met een open vizier kijkt naar de kritiekpunten, want die zullen ook uw kant opkomen. Die zullen we serieus een plek moeten geven.

De voorzitter:

Volgens mij was het antwoord duidelijk, maar de heer Van der Lee wil een wedervraag stellen, omdat u hem die vraag zelf gesteld heeft. Tot slot, op dit punt.

De heer Van der Lee (GroenLinks):

Ik hoef niet alleen te zeggen dat ik het met open vizier doe. Ik heb dat al bewezen, want we hebben de kritiekpunten van de Raad van State al verwerkt. We hebben onze wet al aangepast in een richting die een deel van de zorgen van de VVD zal wegnemen. Maar mijn punt blijft wel staan dat het onze ambitie zou moeten zijn dat het Nederlandse bedrijfsleven koploper is op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen. We moeten het tempo niet laten bepalen door de laagste lat in Europa, maar zelf een ambitieuze wet neerleggen, die de Europese lat hoger legt dan waar die op dit moment ligt.

De heer Klink (VVD):

Ik heb al een heel aantal lijstjes opgenoemd waarvan Nederland koploper is. We zijn op tal van onderwerpen koploper, zelfs op het gebied van ons ontwikkelingssamenwerkingsbudget. Laten we dat koesteren. Mijn pleidooi was juist dat we een hele krachtige uitgangspositie hebben en dat we daardoor ook heel veel kunnen. Ik denk dat we op tal van vlakken, ook gelet op het vestigingsklimaat, steeds in acht moeten nemen hoe we op een dynamische manier een stap verder kunnen zetten. Het hoofdpunt van mijn pleidooi is altijd geweest dat we dat mét het bedrijfsleven moeten doen in plaats van over het bedrijfsleven.

De voorzitter:

Dank u wel. U vervolgt met uw moties.

De heer Klink (VVD):

Dat zijn er dus vier.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat we moeten blijven nadenken over het strategisch besteden van aandacht en gelden aan landen rondom de Europese Unie;

overwegende dat de Europese Unie een grote rol heeft in het behoud van stabiliteit in regio's rondom de EU en ook Nederland verantwoordelijkheid moet nemen in de regio rondom de EU, mede omdat conflicten in of rondom het Europese continent direct de veiligheid van ons land kunnen raken;

constaterende dat Nederland te maken heeft met onhoudbare migratiestromen en dat BuHa-OS-gelden een nuttige rol kunnen spelen om de migratiestromen te beperken;

verzoekt de regering om uitgebreid onderzoek te doen naar de mogelijkheden en effecten van een directe koppeling tussen landen waar irreguliere migratiestromen vandaan komen en waar wij onze ontwikkelingssamenwerkingsgelden aan besteden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Klink.

Zij krijgt nr. 21 (36200-XVII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat nagenoeg alle handelsketens grensoverschrijdend zijn;

overwegende dat om zo veel mogelijk impact te genereren, een Europees imvo-beleidskader en bijbehorend instrumentarium noodzakelijk zijn;

overwegende dat een lappendeken van 27 niet-consistente nationale imvo-wetten binnen de EU zal leiden tot een beperkte impact en extra regeldruk, ook binnen de EU-handelsverdragen;

overwegende dat aanvullend beleid met een nationale kop ongewenst is vanwege het gelijke speelveld binnen de EU;

constaterende dat in het coalitieakkoord staat dat imvo-wetgeving rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen;

constaterende dat de minister heeft aangegeven dat de omringende landen Duitsland, België, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Luxemburg zijn;

verzoekt de regering te borgen, door onder andere via brede consultaties met ondernemers, het mkb en grote Nederlandse bedrijven haalbare doelen te stellen, dat er bij nieuwe imvo-wetgeving in ieder geval sprake is van een gelijk speelveld met de omringende landen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Klink, Amhaouch en Stoffer.

Zij krijgt nr. 22 (36200-XVII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat 65% van het budget van humanitaire organisaties procurementactiviteiten (met andere woorden: inkoop) betreft, die daarmee verreweg de grootste kostencomponent zijn;

overwegende dat er zeer weinig wordt gedaan om juist deze "black box" binnen hulporganisaties te verbeteren en efficiënter en minder fraudegevoelig te maken;

constaterende dat deze aanbestedingsprocedures van verreweg alle internationale ngo's momenteel via e-mails en papiergebaseerde systemen verlopen en systemen hierdoor fraudegevoelig en niet transparant zijn;

constaterende dat e-procurement en e-tendering de norm is bij andere publieke entiteiten binnen Nederland die geld krijgen vanuit de rijksoverheid;

verzoekt de regering om in de dialoog met ngo's die financiering ontvangen e-procurement en e-tendering toe te laten passen ten behoeve van grotere transparantie, versterken van (internationale) handel, tegengaan van fraude en een efficiëntere besteding van hulpgelden van Nederland,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Klink en Kuik.

Zij krijgt nr. 23 (36200-XVII).

De heer Klink (VVD):

Tot slot.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat bevordering van voedselzekerheid, het tegengaan van klimaatverandering, het bevorderen van biodiversiteit en het tegengaan van irreguliere migratie speerpunten zijn van het Nederlandse buitenlandbeleid;

verzoekt de regering te onderzoeken hoe de "Farmer Managed Natural Regeneration"-methode (FMNR) kan worden geïntegreerd als vaste component van de activiteiten die Nederland financiert ter bevordering van eerdergenoemde thema's,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Klink en Van der Graaf.

Zij krijgt nr. 24 (36200-XVII).

De heer Klink (VVD):

Zeven minuten.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Klink. Dan gaan we over naar de volgende spreker. Dat is de heer Amhaouch van het CDA.

De heer Amhaouch (CDA):

Ik zag zeven minuten staan op de teller, maar dat is teruggebracht naar één minuut.

De voorzitter:

Correct.

De heer Amhaouch (CDA):

Eerst wil ik de minister bedanken voor het open debat dat we hebben gevoerd. Ik heb één motie, maar er zijn heel veel zinnige dingen gezegd. Ik neem aan dat de mensen van het ministerie die meeluisteren daar ook zinnige dingen mee gaan doen.

Dan mijn motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er weinig mogelijkheden zijn voor firstlosscapaciteit en risicodeling op kernkapitaal om bedrijven te ondersteunen welke in combinatielanden willen ondernemen;

constaterende dat veel bedrijven ambities hebben om in de combinatielanden maar ook in Oekraïne te ondernemen, maar een gebrek hebben aan risicodekking;

overwegende dat dit effect heeft op de impact op het maatschappelijk middenveld die wij met het Nederlandse bedrijfsleven in deze landen kunnen maken;

verzoekt de minister binnen bestaande middelen te onderzoeken en te faciliteren om binnen de bestaande financiële middelen en instrumentarium een faciliteit te maken waarmee via kernkapitaal een firstlosscapaciteit en risicodeling tot stand komen om meer high-impacttransacties op bijvoorbeeld combinatielanden en wederopbouw richting Oekraïne te mobiliseren;

verzoekt de minister te onderzoeken welke aanvullende middelen of instrumenten benodigd zijn om een effectief beleid voor een firstlosscapaciteit en risicodeling met meer high-impacttransacties te mobiliseren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Amhaouch en Klink.

Zij krijgt nr. 25 (36200-XVII).

Dank u wel, meneer Amhaouch. Dan is het woord aan mevrouw Kuik, ook namens het CDA.

Mevrouw Kuik (CDA):

Voorzitter, dank. Ik dank ook de minister en haar ambtenaren voor de beantwoording. Ik ga direct door naar de twee moties die wij hebben.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Rusland samen met Oekraïne goed is voor een derde van de graanexport in de wereld;

constaterende dat van graan uit de graandeal slechts 4% terechtkomt bij de grootste noden en 74% in de rijkere landen;

overwegende dat de hongersnood wereldwijd alleen maar toeneemt;

verzoekt de minister zich sterker in te zetten, bilateraal en via multilaterale organisaties, om graan uit de graandeal naar landen te verschepen die het meest zwaar getroffen zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kuik, Boswijk, Jasper van Dijk, Stoffer en Hammelburg.

Zij krijgt nr. 26 (36200-XVII).

Mevrouw Kuik (CDA):

Dan de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er 150 miljoen extra beschikbaar is voor noodhulp;

overwegende dat de Dutch Relief Alliance via het maatschappelijk middenveld snel kan acteren op humanitaire noden;

verzoekt de minister een evenredige verdeling tussen de DRA, het Rode Kruis en de VN te realiseren, waarbij rekening gehouden wordt met hoe de gelden via het maatschappelijk middenveld zo effectief mogelijk kunnen worden ingezet, rekening houdend met de aankomende IOB-evaluatie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kuik en Van der Graaf.

Zij krijgt nr. 27 (36200-XVII).

Dank u wel, mevrouw Kuik namens het CDA. De volgende spreker aan de zijde van de Kamer is de heer Van der Lee van GroenLinks.

De heer Van der Lee (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Nogmaals mijn waardering voor het feit dat de minister de uitgestoken hand vanuit de initiatiefnemers rond imvo heeft aangenomen en bereid is om haar eigen wetstraject even on hold te zetten om te kijken welk voorstel we het beste in consultatie kunnen brengen. Daarmee wordt het mogelijk gemaakt dat we daar als Nederland koploper in gaan worden. Ik hoop dat dat goed gaat uitpakken. In relatie daarmee heb ik al het nodige gezegd over het subsidiekader sectorale samenwerking. Ik wil daarover de volgende motie indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het nieuwe subsidiekader Sectorale Samenwerking IMVO in werking is gesteld zonder dat de Kamer vooraf inzage heeft gekregen in de definitieve beleidskeuzes;

overwegende dat het belangrijk is instrumenten op dit terrein te verbinden aan aankomende nationale imvo-wetgeving;

verzoekt de regering de inwerkingtreding van de subsidieregeling op te schorten totdat er overeenstemming is bereikt met de Kamer over de nadere invulling van dit instrument,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Lee en Thijssen.

Zij krijgt nr. 28 (36200-XVII).

De heer Van der Lee (GroenLinks):

Ik ben trouwens ook blij met de toezegging op het punt van de Afghaanse vrouwen. Ik hoop dat er echt nog wat mogelijk is, ook omdat we gevaarlijke, risicovolle projecten ook financieren, soms zelfs geheim als het gaat om media en lhbtiq-groepen. Ik vind het veiligheidsargument dus nog niet zomaar overtuigend. Maar goed, daar horen we nog meer over.

Klimaatfinanciering is een issue. Ik ga het nu niet herhalen, gelet op de tijd. Een van de doornen in het oog is het jojobudget van OS, mede veroorzaakt door het feit dat we de eerstejaars asielopvang financieren. Daarom de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in het coalitieakkoord staat dat circa 220 miljoen euro van de extra uitgetrokken middelen voor ontwikkelingssamenwerking gaat naar de eerstejaarsopvang van asielzoekers in Nederland, bovenop de structurele bijdrage vanuit het ontwikkelingsbudget aan eerstejaarsopvang;

verzoekt de regering om de toerekening van eerstejaarsopvangasielkosten vanuit ODA-middelen langjarig te maximeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Lee en Thijssen.

Zij krijgt nr. 29 (36200-XVII).

De heer Van der Lee (GroenLinks):

Daar laat ik het bij.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van der Lee namens GroenLinks. Ik zie mevrouw Teunissen opstaan, maar ik heb als volgende spreker mevrouw Van der Graaf van de ChristenUnie op de lijst staan, en daarna mevrouw Teunissen.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Dank u wel voor het woord, voorzitter. Ik dien eerst mijn moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat digitalisering en SRGR prioriteiten van het Nederlands buitenlands beleid zijn en Nederland tegelijkertijd wereldwijd de meeste misbruikcontent host;

verzoekt de regering de bestrijding van online seksueel misbruik en uitbuiting van alle kinderen (jongens en meisjes) op te nemen als onderdeel van de SRGR-agenda en in het kader van beleidscoherentie hierover afstemming te zoeken met het ministerie van Justitie en Veiligheid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Graaf en Kuik.

Zij krijgt nr. 30 (36200-XVII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat veldonderzoek een noodzakelijk onderdeel van monitoring van multilaterale organisaties dient te zijn om tot daadwerkelijk resultaatgericht onderzoek te kunnen komen;

verzoekt de regering met gelijkgezinde donorlanden de bestaande monitoring kritisch te bekijken en in dit verband aan te dringen op het opnemen van veldonderzoek als vast onderdeel van de monitoring van multilaterale organisaties,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van der Graaf.

Zij krijgt nr. 31 (36200-XVII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het beschikbare ODA-budget soms flink fluctueert, bijvoorbeeld door de ODA-toerekening van de eerstejaarsopvang en bni-fluctuaties;

overwegende dat deze fluctuaties zo goed als mogelijk worden opgevangen door het bufferartikel, maar dat deze werkwijze mogelijk kortetermijnbeleid in de hand werkt, omdat niet op voorhand duidelijk is wat het daadwerkelijk beschikbare ODA-budget is;

verzoekt de regering de doelmatigheid en doeltreffendheid van deze systematiek te onderzoeken, te bezien of het in dit licht wenselijk zou zijn fluctuaties van het ODA-budget te reduceren en daarvoor opties in kaart te brengen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Graaf, Hammelburg, Stoffer, Koekkoek, Kuik en Van der Lee.

Zij krijgt nr. 32 (36200-XVII).

De heer Van der Lee (GroenLinks):

Ik zou heel graag mee willen doen. Ik vraag aan mevrouw Van der Graaf of dat mag.

De voorzitter:

Ik zie mevrouw Van der Graaf knikken.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Ja, dat kan. De afstemming was laat. Mag ik de naam van de heer Van der Lee nog aan de laatste motie toevoegen?

De voorzitter:

Ik check even bij de heer Van der Lee of dat om de laatste motie ging. Ja, ik zie een duimpje. We voegen dat nog toe.

Mevrouw Van der Graaf (ChristenUnie):

Dan rond ik af door de minister nogmaals dank te zeggen, allereerst voor alle antwoorden die we hebben gekregen, ook mede namens haar ambtenaren, en voor de toezegging die ze heeft gedaan en de warme woorden die ze richting de initiatiefnemers heeft gesproken over de initiatiefwet. Wij delen het doel van de minister dat de wet ook effectief en uitvoerbaar moet zijn. Daar hebben we naar gekeken. We hopen dat de minister dat ziet. We hebben een wet gemaakt die volledig in lijn is met de OESO-richtlijnen. Dat vinden we belangrijk in deze Kamer. Nogmaals, dit is een wet die mensen die bescherming nodig hebben beschermt, en waarin ook voldoende duidelijk is wat er van bedrijven wordt verwacht. Het doel is dat we slaafvrije producten in onze Nederlandse schappen hebben, maar vooral ook dat die kinderen uiteindelijk naar school kunnen gaan, dat ze niet in de fabrieken en op de plantages hoeven te werken.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. We kijken uit naar het vervolg van de behandeling van de initiatiefwet. Het woord is nu aan mevrouw Teunissen van de Partij voor de Dieren.

Mevrouw Teunissen (PvdD):

Voorzitter, dank u wel. Ik heb drie moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat Nederland uit het ECT gaat stappen;

constaterende dat de Europese Commissie aan de Raad van de EU heeft voorgesteld om op de ministeriële top op 22 november met de verdragswijziging tot modernisering van het ECT in te stemmen;

overwegende dat modernisering van het ECT onwenselijk is;

overwegende dat onderdelen van het verdrag via de EU alsnog geldig zijn voor Nederland, maar dat Nederland niet gebonden wil zijn aan het ECT;

verzoekt het kabinet om in de Europese vergadering over de standpuntbepaling ten aanzien van het ECT tegen goedkeuring van het nieuwe verdrag door de EU te stemmen of zich te onthouden van stemming, en bij andere lidstaten actief te pleiten voor eveneens een tegenstem of onthouding van stemming,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Teunissen en Van Raan.

Zij krijgt nr. 33 (36200-XVII).

Mevrouw Teunissen (PvdD):

De volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat vrijhandelsverdragen verstrekkende gevolgen kunnen hebben voor de concurrentiepositie van boeren in Nederland en Europa;

constaterende dat onderzoek naar de effecten van vrijhandelsverdragen op de Nederlandse en Europese landbouwsector zich steeds richt op een specifiek handelsverdrag;

overwegende dat het van belang is het cumulatieve effect van vrijhandelsverdragen te toetsen alvorens meer verdragen te sluiten;

verzoekt de regering een onderzoek in te stellen naar de cumulatieve effecten van handelsverdragen met Nieuw-Zeeland, Mexico, Chili, India, Australië en Canada op de concurrentiepositie van de Nederlandse boeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Teunissen.

Zij krijgt nr. 34 (36200-XVII).

Mevrouw Teunissen (PvdD):

En dan de laatste motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Landbouw Attaché Netwerk in 79 landen actief is om de Nederlandse overproductie van dierlijke producten op lokale markten gedumpt te krijgen;

constaterende dat het promoten van gesleep met voedsel over de wereld niet strookt met de kringloopvisie die het kabinet zegt voor te staan;

overwegende dat deze exportstrategie schade aanricht aan het klimaat, de biodiversiteit en boeren in landen elders;

verzoekt het kabinet om het Landbouw Attaché Netwerk af te schaffen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Teunissen.

Zij krijgt nr. 35 (36200-XVII).

Mevrouw Teunissen (PvdD):

Tot slot wil ik de minister hartelijk danken voor de beantwoording, ook op schrift. Ik kijk uit naar haar reactie op de moties. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Teunissen. Dan is het woord nu aan de heer Eppink van JA21. Ik zie hem opschrikken.

De heer Eppink (JA21):

Dank u wel, voorzitter. Ik wil ten eerste de minister feliciteren met haar eerste begrotingsdebat. Ik denk dat het allemaal vrij goed is verlopen. Derhalve heb ik slechts één motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de VN-conferentie inzake Handel en Ontwikkeling in 2020 heeft onderzocht dat Afrikaanse elite jaarlijks 89 miljard dollar wegsluist naar belastingparadijzen;

overwegende dat de minister voornemens is om het budget voor ontwikkelingssamenwerking jaarlijks met 300 miljoen euro te verhogen in 2022 tot en met 2024 en vanaf 2025 met 500 miljoen euro;

verzoekt het kabinet specifiek de geldstroom in kaart te brengen van ontwikkelingslanden waarmee Nederland een ontwikkelingsrelatie onderhoudt en waarvan elites geld naar belastingparadijzen sluizen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Eppink en Jasper van Dijk.

Zij krijgt nr. 36 (36200-XVII).

De heer Eppink (JA21):

Als er nog andere liefhebbers zijn, kunnen die rustig bijtekenen. Ik geef in ieder geval deze motie af.

De voorzitter:

Dank u wel. We zullen dit noteren en we zullen zien of iemand op die oproep ingaat. Dank u wel, meneer Eppink.

Dan is nu het woord aan de heer Stoffer van de SGP. Ik geef hem toch complimenten voor het feit dat hij na het debat van gisteren tot diep in de nacht hier weer aanwezig is.

De heer Stoffer (SGP):

De vorige ging ook al 's nachts door. Maar ach, ik ben nog jong.

De voorzitter:

Dat zal het zijn.

De heer Stoffer (SGP):

Eerst een motie. Die luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet binnen beleidsartikel 1.3 blijft investeren in de Nexus onderwijs en werk en tevens conform SDG 8 wil bevorderen dat mensen met een beperking toegang hebben tot waardig werk;

overwegende dat slechts in beperkte mate sprake is van samenwerking van Nederlandse of lokale bedrijven in ontwikkelingslanden met gehandicapte jongeren;

verzoekt de regering te onderzoeken hoe de participatie van jongeren met een handicap binnen projecten in het kader van de Nexus onderwijs en werk en jeugdwerkgelegenheid kan worden verbeterd, en de Kamer hierover nader te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Stoffer en Kuik.

Zij krijgt nr. 37 (36200-XVII).

De heer Stoffer (SGP):

Ik dank de minister enorm voor de uitstekende beantwoording. Ik ben er inhoudelijk ook erg content mee, zeker met de toezegging op de rapportage rondom drang en dwang bij Nederlandse abortusdiensten. Ik vond het ook mooi dat de minister wil kijken naar de diplomering van vrouwen en meisjes op de landbouwschool in Afghanistan. Zou daarbij misschien gekeken kunnen worden of daar ook in de toekomst nog dat soort onderwijs gegeven kan worden? Misschien kan de minister daar nog een antwoord op geven.

Dank. Hier laat ik het bij.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Stoffer. Dan is het woord aan mevrouw Koekkoek, namens Volt.

Mevrouw Koekkoek (Volt):

Dank, voorzitter. Uiteraard ook dank aan de minister en de ondersteuning. Ik ben uiteraard ook heel erg blij met de reactie op de initiatiefwet imvo. Ik heb twee moties. Ik wil even aangeven dat ik ook een motie had over het maximeren van het ODA-budget — ik hoop uiteraard ook dat de minister daar positief over oordeelt — maar die ga ik niet indienen, want dat scheelt weer moties.

Ik heb dus twee moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het voorstel voor een ontbossingsverordening tot doel heeft de bijdrage van de EU aan ontbossing en bosdegradatie te minimaliseren;

overwegende dat de geldstromen van banken en investeerders gevestigd in de EU naar bedrijven actief in de productie van en handel in grondstoffen en producten die bijdragen aan ontbossing, goed gedocumenteerd en omvangrijk zijn;

overwegende dat bestaande initiatieven op het vlak van duurzame financiering geen eisen stellen aan banken en investeerders om geldstromen naar bedrijven betrokken bij ontbossing te voorkomen;

constaterende dat het standpunt van het Europees Parlement over de ontbossingsverordening een gepaste zorgvuldigheidsverplichting bevat voor financiële instellingen die investeren in of lenen aan bedrijven actief in de productie en handel van goederen en producten die bijdragen aan ontbossing;

verzoekt de regering er in de Raad van Ministers voor te pleiten om het standpunt van het Europees Parlement te steunen en een gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor financiële instellingen in de verordening op te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Koekkoek en Teunissen.

Zij krijgt nr. 38 (36200-XVII).

Mevrouw Koekkoek (Volt):

En de tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de minister momenteel onderzoek doet hoe toegang tot financiering voor lokale actoren verbeterd kan worden;

constaterende dat informatie over het verkrijgen van toegang tot fondsen vaak lastig te vinden is voor lokale actoren en er hoge toegangsbarrières kleven aan het verkrijgen van fondsen;

constaterende dat voornamelijk vrouwen en lhbti+-personen hier extra problemen van ondervinden;

overwegende dat lokale micro-, midden- en kleinbedrijven, alsook lokale ngo's te weinig capaciteit hebben om aan deze toegangseisen te voldoen;

verzoekt de regering de toegang tot financiering voor lokale bedrijven, grassrootsinitiatieven en ngo's makkelijker te maken en hiervoor een vast percentage van de fondsen te reserveren voor lokale micro-, midden- en kleinbedrijven en ngo's,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Koekkoek.

Zij krijgt nr. 39 (36200-XVII).

Mevrouw Koekkoek (Volt):

Dank, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Koekkoek, namens Volt. Dan is het woord aan de heer Van Haga, namens de Groep Van Haga. Hij is tevens de laatste spreker van de zijde van de Kamer.

De heer Van Haga (Groep Van Haga):

Voorzitter.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering om de subsidies aan instellingen die actief procederen tegen de overheid of het regeringsbeleid anderszins tegenwerken, stop te zetten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Haga en Eppink.

Zij krijgt nr. 40 (36200-XVII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering een plan te maken dat zich toespitst op de Nederlandse markt en daarin uit te werken hoe oneerlijke concurrentie vanuit China kan worden tegengegaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Haga en Eppink.

Zij krijgt nr. 41 (36200-XVII).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat voor producten van buiten de EU met een waarde onder de €150 geen invoerrechten worden betaald;

verzoekt de regering te onderzoeken of het mogelijk is om dit drempelbedrag te verlagen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Haga en Eppink.

Zij krijgt nr. 42 (36200-XVII).

De heer Van Haga (Groep Van Haga):

Binnen de 30 seconden.

De voorzitter:

Kijk eens aan. Mooi tempo. Dank u wel, meneer Van Haga. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van deze termijn van de Kamer.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik heb al aangekondigd dat we de schorsing die de minister nodig heeft voor de beantwoording van de vragen, gaan combineren met de lunchpauze. We schorsen een halfuur. Voor de leden hier is het nuttig om te weten dat we dan beginnen met een korte regeling van werkzaamheden. Daarna zullen wij aanvangen met de tweede termijn van de minister, alvorens het debat over het rapport-Remkes zal plaatsvinden.

De vergadering wordt van 13.38 uur tot 14.12 uur geschorst.

Voorzitter: Bergkamp

Naar boven