8 Pakket Belastingplan 2018

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2018) ( 34785 );

  • - het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2018) ( 34786 );

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 en enkele andere wetten (Wet afschaffing van de btw-landbouwregeling) ( 34787 );

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de dividendbelasting 1965, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten in verband met de introductie van een inhoudingsplicht voor houdstercoöperaties, de uitbreiding van de inhoudingsvrijstelling in de dividendbelasting en wijziging van enkele antimisbruikbepalingen in de dividendbelasting en vennootschapsbelasting (Wet inhoudingsplicht houdstercoöperatie en uitbreiding inhoudingsvrijstelling) ( 34788 ).

(Zie vergadering van 21 november 2017.)

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

Aan de orde is het Belastingplan 2018. Vanavond is het de bedoeling dat het debat wordt voortgezet met de eerste termijn van de zijde van de regering en daarna ook nog de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Ik heet natuurlijk de staatssecretaris die gisteren ook de nacht met ons heeft doorgebracht wederom van harte welkom. Ik geef nu de staatssecretaris het woord.

Staatssecretaris Snel:

Dank u wel, voorzitter. Het was inderdaad een bijzondere middag, avond en nacht. Gisteravond heb ik een hoop geleerd, ook over belastingpolitiek in de jaren zeventig. Dat was nog niet mijn specialiteit, maar ik vond het zeker de moeite waard om daarnaar te luisteren. Je zou het bijna vergeten, maar nu gaan we van Hillen gewoon terug naar wat we eigenlijk altijd doen rond deze tijd van het jaar en dat is praten over het Belastingplan. Ook dit keer weer een veelheid aan maatregelen die samenkomen en ook in een verzamelwet zijn aangeboden. Daar heb ik dit keer nog de bijzonderheid bij dat we in eerste instantie een Rutte II-pakket — zoals het gisteren zo mooi genoemd werd — en een Rutte III-pakket via de nota van wijzigingen samenvoegen. Die komen nu allemaal hier samen. Het is wel zo dat de veelheid der dingen een beetje in de weg stond om een hele logische indeling in blokjes te maken. Dat merkte de Kamerleden al bij de inbreng en ik merkte het zelf ook vanochtend bij het proberen te verdelen in blokjes. Dus ik hoop dat de Kamer het mij niet kwalijk neemt dat we af en toe wat erratisch door de antwoorden heen gaan. Soms ook kort, omdat ik op sommige vragen al eerder in de schriftelijke set of tijdens het wetgevingsoverleg ben ingegaan. Zo probeer ik het tempo in mijn antwoorden een beetje hoog te houden. Ik doe dat op basis van de belastingwetten zoals we die hebben aangeboden.

Dan is er nog één kopje “overig”. Het is niet anders. Dat zijn eigenlijk alle vragen die naar aanleiding van het regeerakkoord zijn gesteld, die in zekere zin ook wel samenhangen met de fiscaliteit in zijn algemeenheid. Zij komen niet echt terug in de voorliggende wetsvoorstellen, maar ik vind het toch belangrijk om daar antwoord op te geven. Dat doe ik dan als laatste.

Dat is wat mij betreft de manier waarop ik het wil behandelen. Ik denk dat ik maar gewoon meteen van start ga met een bekende vraag.

De heer Van Weyenberg (D66):

Voorzitter, ik heb een ordevoorstel.

De voorzitter:

Alweer een ordevoorstel? Wat is dit weer? Sorry, meneer Van Weyenberg, zo kunnen we aan de gang blijven.

De heer Van Weyenberg (D66):

Mijn vraag is of de advisering op de amendementen al in eerste termijn komt of in tweede termijn.

De voorzitter:

O, een procedurele opmerking.

Staatssecretaris Snel:

De bedoeling is om dat echt in de tweede termijn te doen. We hebben in het verleden ook wel eens schriftelijke setten gehad, waarin we een aantal technische vragen proberen af te doen. Dat is helaas na ons bijzondere avontuur gisteravond niet helemaal meer gelukt. Dus dat doe ik nu. Als iedereen denkt “hé, ik zou toch nog een vraag hebben via een amendement”, dan kom ik daar in de tweede termijn op terug.

Ik wil snel beginnen met een eerste vraag rondom de lasten die van de heer Nijboer kwam en waar ook anderen eerder wel wat over hebben gezegd. Hoe zit het nu precies met wat dit regeerakkoord doet? Wat is lastenverlichting en wat lastenverzwaring? Ik heb het gevoel dat we daar al vijf, zes of zeven keer met elkaar over hebben gesproken. Er is een heel duidelijke tabel die een basispad aangeeft: dat is een lastenverzwaring, dan komt het regeerakkoord, dat geeft een lastenverlichting van 6,5 miljard en dat komt in totaal neer op een lastenverzwaring van 3,4 miljard. Dat is gewoon de bekende tabel die we eerder hebben gebruikt. Daar zit dan altijd de vraag bij: hoeveel is dan precies voor burgers en hoeveel is voor bedrijven? Je zal zien dat het voor ons vaak lastig is om dat aan te geven, omdat dat heel arbitrair is. Veel van die maatregelen slaan niet eenduidig neer bij zomaar burgers of bedrijven of slaan in eerste instantie neer bij bedrijven, maar die rekenen dat dan door aan burgers. Uiteindelijk is het lastig om dat onderscheid per maatregel te maken. Ik denk ook niet dat het handig is om de regeerakkoordmaatregelen nog eens precies uit te regelen. Dat doen we eigenlijk nooit en dat wilden we deze keer ook niet doen.

Dan had de heer Omtzigt een vraag met betrekking tot het blokje inkomenseffecten. Hij vroeg of de nieuwe vormgeving van de inkomensafhankelijke combinatiekorting van het regeerakkoord geen rare effecten had. De heer Nijboer vroeg wat de gevolgen van deze nieuwe vormgeving waren voor de mensen met de laagste inkomens. Hij noemde daarbij het voorbeeld van de postbezorger. Ik denk dat de kern van het antwoord is, zoals ik eerder al heb aangegeven, dat soms een euro minder inkomen kan leiden tot een daling van €1.000 door die inkomensafhankelijke combinatiekorting. Dat wil niemand. Dat ligt aan de vaste voet en het kabinet is voornemens om deze vaste voet uit de IACK, om het zo maar te noemen, te schrappen in het eerste deel van de IACK en te vervangen door een geleidelijke inkomensafhankelijke opbouw. Ja — misschien is dat het antwoord op de vraag van de heer Omtzigt — wij vinden dat hiermee een raar effect uit de IACK wordt gehaald. Dan wordt mij gevraagd of ik dat niet anders had kunnen doen, of ik niet eerder had kunnen beginnen of minder steil had kunnen afbouwen. Het antwoord is: alles had gekund, maar daarvoor is niet gekozen. Er zijn overigens een heleboel technische redenen voor die keuze, maar die wil ik hier nu niet allemaal noemen. Het was mogelijk, maar we hebben het niet voorgesteld.

Er was nog een vraag over de verzilvering en of die daaraan gekoppeld was. Het is belangrijk om hierbij op te merken dat de mensen die een IACK over het algemeen niet volledig tegen hun eigen inkomen konden verzekeren, dit wel konden doen als hun partner genoeg verdiende. Dit is een belangrijk onderdeel om hierbij te vermelden.

Een aantal keer is de vraag gesteld over vermogensongelijkheid. De heer Bruins vroeg hoe ik daartegen aankijk en welke bijdrage bijvoorbeeld het uitfaseren van Hillen aan dat beeld levert. Mevrouw Leijten vroeg wat het kabinet gaat doen aan het stijgen van deze vermogensongelijkheid. Dit zijn begrijpelijke vragen. Het is een thema. Je hebt inkomensongelijkheid, maar ook vermogensongelijkheid. Je hebt internationaal allerlei lijstjes om dat te vergelijken. Rondom inkomensongelijkheid doen we het heel goed, rondom vermogensongelijkheid doen we het niet slecht, maar niet zo goed als rond inkomensongelijkheid. Het is overigens heel erg moeilijk om deze lijstjes helemaal op hun waarde te schatten. Dit is ook eerder verteld. Vermogen is niet echt een eenduidig concept en de meting is vrij problematisch. Een belangrijk verschil wordt natuurlijk gevormd door de pensioenrechten. Deze grote opbouw van vermogen is in Nederland anders georganiseerd dan in andere landen, waardoor er binnen het Nederlandse pensioenstelsel ook anders gespaard wordt dan in wellicht andere landen. Als je hierop corrigeert, krijg je weer andere lijstjes. Ik ga niet alle lijstjes met plussen en minnen hier becommentariëren. Het geeft wel aan dat er ongelijkheid is en dat een aantal maatregelen in het regeerakkoord hier verbetering in aanbrengt maar dat ze nog steeds blijft bestaan.

De statistieken waarvan wij vinden dat ze het meest volledige beeld geven, zijn die van het CBS. Daarin is te zien dat de vermogensongelijkheid tussen huishoudens, daar werd op gedoeld, tussen 2008 en 2013 inderdaad is toegenomen. Het is belangrijk om te weten dat dit vooral het gevolg was van de daling van de huizenprijzen tijdens de economische crisis. Je ziet dat die huizenprijzen ontzettend belangrijk zijn in deze vermogensstatistieken, want op het moment dat in 2014 de woningmarkt weer aantrekt, zie je dat de vermogensongelijkheid meteen niet meer toeneemt en zelfs in 2015, voor het eerst sinds de crisis, weer afneemt. Wij denken dat het vooral komt door de stijging van de huizenprijzen, kijkend naar de opbouw van de vermogensstatistieken. Dit kabinet heeft niet als doel gesteld, dat zeg ik er maar even bij, om vermogens te herverdelen. Desalniettemin is het kabinet positief over het feit dat de vermogensongelijkheid volgens de laatste cijfers niet verder is gestegen.

Dan nog even over het effect van het uitfaseren van Hillen. Dat zorgt er dus voor dat een specifieke vorm van vermogen, namelijk het afbetaalde eigen huis, minder wordt ontzien in de belastingheffing. Wat precies het effect daarvan is op de vermogensongelijkheid, is niet helemaal duidelijk, want dit heeft ook te maken met de invloed op de huizenprijzen. Al met al heeft het CBS aangegeven dat niet te kunnen berekenen. Daarmee is het voorspellen van het effect van de maatregel op de vermogensongelijkheid niet goed mogelijk.

De heer Van Rooijen sprak een beetje in algemene zin een tekstje uit over het negatieve beeld van de koopkracht van ouderen. De heer Van Rooijen gaf aan dat hij vond dat die er niet goed uitzag en vroeg naar argumenten die dit kunnen ontkrachten. Het is belangrijk dat ik hier een paar dingen over zeg. Er ontstond een beetje het beeld in het debat, ook gisterenavond, dat dit kabinet alleen maar slecht nieuws in petto heeft voor ouderen en de koopkracht van ouderen. Dat is echt onjuist. Dat blijkt uit alle cijfers die we in eerdere sets hebben aangeboden.

Ik noem een paar belangrijke getallen. Ouderen gaan er in de komende vier jaar in overgrote meerderheid op vooruit. 88% van de ouderenhuishoudens gaat er gemiddeld op vooruit. Dat percentage is best vergelijkbaar met het percentage alle huishoudens die erop vooruitgaan, want dat is zelfs 94%. Een aantal Kamerleden bracht gisteren in hun inbreng naar voren dat ouderen bovendien profiteren van het hele pakket aan lastenverlichting van dit kabinet. Het lage belastingtarief in de tweede, derde en vierde schijf is voor deze groep gunstig. Ze krijgen ook nog eens recht op een hogere algemene heffingskorting. Die hogere algemene heffingskorting werkt via de netto-nettokoppeling door in een hogere AOW-uitkering. Bovendien verhoogt het kabinet de ouderenkorting en vervalt de harde inkomensgrens van de ouderenkorting. Die wordt vervangen door een afbouwtraject. Hierdoor krijgen ouderen met een inkomen tot circa €47.000 een veel hogere ouderenkorting. Dat kwam gisteren uit de plaatjes naar voren. Ouderen hebben vaak ook nettovermogen, vaker dan andere groepen. Daarom profiteren zij extra van het heffingsvrije vermogen in box 3. Er zijn nog andere maatregelen, zoals het verhogen van de zorgtoeslag voor paren en het afschaffen van de harde inkomensgrens in de huurtoeslag. Die zijn echt gunstig voor AOW’ers met of zonder klein pensioen. Ten slotte wil ik hier nog noemen dat veel ouderen voordeel hebben van het verlagen van de eigen betalingen in de Wlz en de Wmo. Kortom, dat zijn een hele hoop maatregelen. Ze zijn niet alleen gericht op ouderen, maar het is zeker niet zo dat ouderen hiervan worden uitgesloten. Sterker nog, in sommige gevallen profiteren zij er extra van. Ik vind het goed om dat even te noemen.

De heer Van Rooijen gaf aan dat ouderen met een aanvullend pensioen wel degelijk last hebben van de achterblijvende indexering van de pensioenfondsen en dat ouderen met een hoger pensioen hier relatief meer last van zullen hebben. Daarvan heb ik eerder gezegd dat wij het niet een taak van de overheid vinden om een onvolledige indexatie rechtstreeks, een-op-een, te compenseren. Pensioenfondsen en sociale partners zijn verantwoordelijk voor hun deel in het aanvullendpensioenstelsel. Zij zijn ook verantwoordelijk voor het beleid omtrent premies en indexatie. Het beperkt indexeren van aanvullende pensioenen is inderdaad nadelig voor de koopkracht van gepensioneerden, maar het heeft ook nadelige effecten voor werkenden. Hun pensioenaanspraken worden namelijk ook beperkt geïndexeerd. Ook die maatregel slaat dus niet alleen neer bij ouderen. De mensen die nu nog in een opbouwfase zitten, hebben natuurlijk ook last van de beperkte indexering van pensioenen. De overheid zorgt daarnaast voor een waardevast AOW voor iedereen die de AOW-leeftijd heeft bereikt. De AOW wordt bovendien geïndexeerd. AOW’ers met of zonder klein pensioen gaan er dan ook op vooruit.

Tot slot werd in dit kader een opmerking gemaakt over fiscale leeftijdsdiscriminatie. Ik weet niet of dat een officieel begrip is. De heer Van Rooijen is goed in nieuwe begrippen naar voren brengen, dus stel dat dit een nieuw begrip is, dan zouden wij zeggen: nee, er is geen fiscale leeftijdsdiscriminatie ten aanzien van ouderen. Ouderen hebben net zo hard recht op heffingskorting, waar jongeren geen recht op hebben. De vergelijking die de heer Van Rooijen eerder maakte over verschillen in afbouwpercentage tussen de arbeidskorting en de ouderenkorting gaat dus gewoon niet op, zoals ik volgens mij schriftelijk al heb gezegd. Ze hebben andere doelen. Bovendien hebben ouderen recht op arbeidskorting als zij werken.

Een- en tweeverdieners waren een belangrijk thema in het debat. De heer Dijkgraaf begon daarover. De heer Bruins kwam er later op terug. Er zijn heel veel eenverdieners die werken. We hebben een heel grote bundel met 720 brieven gehad. Die hebben we gisteren een beetje doorgebladerd, maar ik heb ze nog niet helemaal tot mij kunnen nemen. Mijn ambtenaren zijn daarmee bezig. We willen er best graag wat aandacht voor hebben. Maar als je echt kijkt naar wat het kabinet doet voor het verschil tussen twee- en eenverdieners, dan vinden we eigenlijk, zoals de heer Bruins al aangaf, dat het kabinet best veel doet voor eenverdieners. We denken daarbij aan het vlakke tarief in het tweeschijvenstelsel. De fiscale behandeling van twee- en eenverdieners wordt daarmee veel meer in evenwicht gebracht. Het maakt dus minder uit of het gezinsinkomen met één of twee inkomens wordt verdiend. Eenverdieners hebben bovendien ook profijt van het verhogen van de afbouwgrens in het kindgebonden budget voor paren, en van het verhogen van de zorgtoeslag voor paren. Bovendien verlaagt het kabinet de marginale druk op het traject tussen het minimumloon en €35.000 echt fors. Vooral eenverdieners — dat zie je in alle koopkrachtplaatjes terugkomen — hebben daar baat bij. Eerst hadden ze echt last van een extreme marginale druk. Die druk is er nog steeds, maar hij is wel behoorlijk afgenomen. Per saldo zien we onder de streep dat de eenverdiener met een modaal inkomen er gemiddeld het meest op vooruitgaat van alle groepen: gemiddeld 2% per jaar. Dat is bijna evenveel als in de hele periode 2000 tot 2018 cumulatief, toen het 3% was. We zijn er nog niet — dat werd ook aangegeven — maar als er een kabinet bezig is geweest met dit probleem in wetgeving om te zetten, dan is het dit kabinet. Nogmaals, de brieven worden natuurlijk echt goed bekeken door de ambtenaren. We kijken of we dat kunnen meenemen in een gedachtevorming naar de toekomst toe.

De voorzitter:

Meneer Van Rooijen, ik geef u zo het woord, maar er zijn gisteren ongeveer 200 vragen gesteld over het Belastingplan en de zogenaamde wet-Hillen. Al die vragen van Kamerleden moeten worden beantwoord. Ik wil de staatssecretaris eigenlijk de gelegenheid geven om zo veel mogelijk van die vragen te beantwoorden. Als er vragen zijn blijven liggen, als er vragen onbeantwoord zijn gebleven, kunnen jullie er iets over zeggen.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ik had de indruk dat de staatssecretaris een heel blok over ouderen had besproken. Ik had daar slechts één korte vraag over. De term “fiscale leeftijdsdiscriminatie” gebruik ik al jaren. Die slaat met name op de bosbelasting. Misschien dat u dat even wilt meenemen in een reactie.

De voorzitter:

Ik geef nu ook de heer Dijkgraaf het woord.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dank, voorzitter. De eenverdiener was de hoofdmoot van mijn verhaal, dus met uw permissie wil ik daar toch een vraag over stellen. Ik ben het eens met alle teksten die de staatssecretaris heeft uitgesproken. Ik heb hem ook bedankt voor de plannen die er waren en de koopkracht en zo. Dat laat onverlet dat die kloof levensgroot is door de niet-overdraagbare algemene heffingskorting, door de arbeidskorting, door de IACK. De laatste zin van de staatssecretaris was: “Wij nemen het mee in de gedachtevorming voor de toekomst.” Ik had concreet gevraagd of de staatssecretaris bereid is om voor de zomer van 2018 voorstellen uit te werken over hoe je het verschil kunt verkleinen als je dat wilt.

Staatssecretaris Snel:

Uit de manier waarop ik mijn woorden koos, blijkt dat ik die toezegging niet zo rechtstreeks wil doen. Kijk, ik wil eerst die brieven lezen. Bovendien zijn het niet alleen die brieven. We weten vanuit de eigen historie dat er wel het een en ander over te vinden is. Nogmaals, het is niet mijn beleidsvoornemen om verder te gaan dan wat we al doen. Maar als je nieuwe informatie hebt, vind ik wel dat je serieus moet kijken of je er wat mee kunt doen. Op het moment dat ik het formuleer als “ik ga met een brief komen en bekijken wat ik daarmee ga doen voor de zomer van 2018”, zeg ik meer dan ik daarmee wil zeggen. Ik wil er wel naar kijken, maar ik wil geen toezegging doen dat dat vervolgens belandt in een soort nieuw beleidsvoorstel van het kabinet.

De voorzitter:

Tot slot.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dat stelt mij eerlijk gezegd wel teleur, want we hebben bij de Algemene Beschouwingen de minister-president hiernaar gevraagd. Die heeft gezegd: de deur staat open. Als er concrete voorstellen zijn, dan kijken we er met een open hart naar. Bij de Algemene Financiële Beschouwingen heb ik de minister daarnaar gevraagd. Die zegt dat ook. Er is volgens mij eenheid van kabinetsbeleid. Het kan dat het loze woorden zijn geweest van de minister-president en de minister van Financiën, maar nu ben ik even zoekende naar die eenheid van kabinetsbeleid.

Staatssecretaris Snel:

Ik kan u verzekeren dat die niet in gevaar is. Zoals u het zelf al verwoordde, vind ik zelf ook dat je alles met een open blik moet bekijken. Het gaat dan om welke discussie dan ook. Op het moment dat er nieuwe informatie is en je vindt dat het niet is zoals je wilt dat het is, moet je daar wat mee doen. Maar op het moment dat ik zeg dat ik met een soort beleidsvoornemen kom om het aan te passen voor 2018, dan betekent dat eigenlijk al dat ik nog niet tevreden ben met hoe het is. Zo ver ben ik nog niet. Het zou ook misschien te vroeg zijn om die afslag te nemen. Ik wil uitstralen dat wij echt dit punt zien en herkennen. Nogmaals, wij doen er al heel veel aan in het regeerakkoord met de maatregelen die wij voorstellen. Maar ik wil het niet zo ver laten lijken te zijn dat ik al een soort beleidsvoornemen heb om het punt aan te pakken. Maar ik wil het wel open bekijken. Dat is denk ik hetzelfde als wat gezegd is.

Mevrouw Leijten (SP):

Ik wilde hierin de heer Dijkgraaf steunen. Ik heb het er zelf ook over gehad in mijn termijn. We hebben het er overigens ook lang over gehad tijdens de dagen dat we met de voorbereiding bezig zijn geweest. Juist omdat de regering erkent dat er een probleem is en probeert daar iets aan te doen met de nieuwe belastingmaatregelen, zou het volgens mij goed zijn om bij de bestudering van die brieven ook te kijken naar hoe de fiscale behandeling ingrijpt op allerlei andere gebieden. Ik denk aan tegemoetkomingen die ook vervallen. Misschien ligt daarin ook wel enige reparatie. Ik denk ook aan gemeentelijke regelingen die wel of niet mogelijk zijn omdat je anders wordt benaderd terwijl je hetzelfde gezinsinkomen hebt.

De voorzitter:

Helder. Misschien komt u daar nog op terug, staatssecretaris? Deze vraag heeft u ook in uw eerste termijn gesteld, zo begrijp ik, mevrouw Leijten.

Mevrouw Leijten (SP):

Niet specifiek deze vraag. Ik ga voort op de opmerking van de heer Dijkgraaf, die ik wil steunen. Als er een brief komt met een waardering van die brieven en als u zegt dat u in het regeerakkoord al ver genoeg gaat en dat u daar op voorhand niet van wilt afwijken, maak dan alstublieft ook een overzicht ...

De voorzitter:

Helder.

Mevrouw Leijten (SP):

... een overzicht van wat er aan allerlei andere maatregelen zou zijn, waarin je deze gevolgen voor de eenverdieners zou kunnen verzachten.

Staatssecretaris Snel:

Als je kijkt naar de plannen van dit kabinet, doet het ongeveer evenveel als in de laatste achttien jaar is gebeurd voor de koopkracht van de eenverdiener met een modaal inkomen. Ik vind dus eigenlijk dat we deze volumeknop al behoorlijk hebben aangezet. Dan kan de vraag zijn of die niet wat harder aan kan. Dat snap ik wel. Maar voordat ik zeg dat we gaan onderzoeken of we die knop harder kunnen zetten, wat ik niet wil doen, wil ik wel kijken wat er allemaal op tafel ligt. Als dat tot nieuwe beelden bij ons leidt, kunnen we natuurlijk ook tot nieuwe beleidsvoorstellen komen. Maar zover zijn we dus nog niet.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Staatssecretaris Snel:

De heer Bruins had ook nog een vraag over de maatvoering van de ouderenkorting. Ik was er daarnet al een beetje over begonnen. Kan die niet anders worden vormgegeven? Ik zei al dat wij daar niet voor gekozen hebben. De parameters waren zodanig gekozen dat deze in samenhang met de andere maatregelen uit het regeerakkoord leidden tot een evenwichtige koopkrachtontwikkeling door de jaren heen voor de verschillende groepen. Ik heb me laten vertellen dat er echt heel erg op geknutseld en gewerkt en gedaan is, maar uiteindelijk is dat dan de uitkomst, en daar werken we nu mee.

Mevrouw Leijten vroeg ook nog of verhoging van de ouderenkorting en de geleidelijke afbouw geen verbetering zou zijn. Mijn antwoord daarop is eigenlijk hetzelfde als ik net gaf.

Zij vroeg ook waarom dat niet eerder in werking kan treden. Kan de Belastingdienst dat niet sneller uitvoeren? Daarvoor geldt hetzelfde als wij in verband met de wet-Hillen met elkaar hebben gedeeld. Dit is een structuuraanpassing. Die kent een doorloop van vijftien maanden. Dat is allemaal keurig opgenomen in de parameterbrief en gedeeld met uw Kamer. Door deze doorloop kan de Belastingdienst de maatregel ook pas uitvoeren op het moment dat wij het hebben voorgesteld. Het belastingjaar 2019 is daarmee de eerstvolgende mogelijkheid om de maatregel te verwerken in de voorlopige aanslag; daar gaat het natuurlijk om.

De heer Bruins vroeg daarnaast het volgende. Het lijkt wel zo, zei hij, dat het basistarief als sluitpost wordt gebruikt voor elke aanpassing. Is dat een soort afspraak binnen het regeerakkoord of niet? Daar hebben we nog goed naar gekeken. Het is wel vaak zo, zeggen we erbij. Het raakt immers iedereen en het heeft een zekere simpelheid in zich. Maar het is zeker niet een soort regel. Ik zou ook niet willen zeggen dat u, wat er ook gebeurt, alvast kunt denken dat daar de aanpassing zal zitten. Er zijn ook echt andere mogelijkheden te gebruiken. Ik wil alleen benadrukken dat het wat ons betreft geen automatisme is dat het tarief eerste schijf altijd maar gekozen wordt om reparaties te dekken.

Nu kom ik een beetje bij het box 3-verhaal. Er waren een aantal meer technische vragen en een aantal vragen die meer op het proces ingingen. Mevrouw Leijten stelde een lange vraag in verband met box 3 voor vermogenden. Eigenlijk zei zij: het is wel duidelijk dat mensen met veel geld veel meer beleggen, en naarmate mensen meer geld hebben, zou je een hoger percentage moeten gebruiken. Waarom is voor de vermogens van boven 1 miljoen het tarief niet op 40% gebracht om het eerlijker te maken? Het antwoord daarop is in de kern dat wij juist heel erg proberen om in box 3 zo goed mogelijk aan te sluiten bij het werkelijke rendement. Dat is wat wij nu aan het doen zijn. Voor spaarrendement wordt dan uitgegaan van een actueel rendement op het spaargeld. Het is overigens ook zo dat door de manier waarop wij dat doen, burgers met een klein vermogen er relatief het hardst op vooruitgaan. Relatief zijn zij logischerwijze de grootste profiteur. “Profiteur” klinkt nadeliger dan ik bedoel, zeg ik daarbij. Als we kijken naar box 3, zien wij verder geen reden om ook nog aanpassingen te doen over de vermogens boven de 1 miljoen.

Mevrouw Leijten vroeg overigens ook nog waarom de Wet langdurige zorg uitgaat van een heel ander percentage rendement dan spaargeld. Hier wordt niet met 4% gewerkt. Hoe hangt dat samen met box 3? Het antwoord is vrij kort: het hangt gewoon niet samen; die twee maatregelen hebben niks met elkaar te maken en zijn ook niet in samenhang opgesteld. Omdat er 4% zit, snap ik dat die gedachte zou kunnen leven, maar het gaat echt over andere draagkrachtprincipes dan wij in box 3 hebben. Die link in de manier waarop het wordt vormgegeven is er gewoon echt niet.

Dan vroeg de heer Nijboer of ik, of het kabinet, de druk zal kunnen weerstaan op het moment dat de rente weer stijgt, dus om de vermogensrendementsheffing wel of niet aan te passen naarmate de rente omhooggaat of naar beneden gaat. Dat is altijd een aardige vraag, maar voorlopig is dit natuurlijk helemaal niet aan de orde. Het vermogensafhankelijke forfaitair rendement willen we juist zo veel mogelijk laten aansluiten bij de werkelijke rendementen. Het forfaitair rendement wordt dus jaarlijks herijkt, op basis van wat het werkelijk is. Het feit dat het heel erg uit elkaar zou lopen, is door de nieuwe systematiek minder logisch. In de stukken heb ik al aangegeven dat het CPB verwacht dat de werkelijke rendementen in de toekomst zullen gaan stijgen en dat daardoor de verwachting is dat in de toekomst het forfaitair rendement ook zal stijgen en dus de box 3-inkomsten weer zullen toenemen. Nogmaals, dat is gewoon inherent aan het systeem dat wij voorstellen. Wij waren ook eigenlijk niet van plan om dat aan te passen.

Meerdere mensen vroegen waarom een heffing naar het werkelijke rendement structureel zo problematisch is. Het antwoord is tweeërlei. Een heffing naar werkelijk rendement is niet alleen voor burgers en financiële instellingen complex, maar is ook lastig voor de Belastingdienst. Het is niet zo, zoals wel werd gesuggereerd, dat het voor de Belastingdienst lastig is en we het dús niet gaan doen; het is echt van twee kanten moeilijk. Het is lastig voor de mensen die er verantwoordelijk voor zijn en voor de mensen die het moeten controleren. De aangifte wordt gewoon ingewikkelder en de begrijpelijkheid voor de burger neemt af ten opzichte van het vrij simpele systeem dat we nu hebben. Bovendien zijn er juist heel trots op dat we voor een substantiële groep burgers — ik heb het percentage niet bij me, maar wat ik me herinner ligt het boven de 90% — kunnen voorinvullen wat er gebeurt. Dat maakt het ontzettend makkelijk; mensen hoeven eigenlijk alleen maar te controleren hoe hun belastingaangifte eruit ziet. Dat is dan niet meer mogelijk. Voor burgers met buitenlandse vermogensbestanddelen of burgers die te maken krijgen met overlijden, scheiden, immigratie of emigratie kunnen we dan dus niets meer voorinvullen. De burger zal in die gevallen zelf weer alle gegevens moeten bijhouden en de complexe berekeningen moeten maken, terwijl hij dat al jarenlang niet hoefde te doen.

De effecten voor de Belastingdienst zijn ook niet helemaal onbelangrijk. Die moet in dat geval namelijk in twee weken tijd proberen om de door de banken aangeleverde situaties helemaal te controleren. Dit kent grote risico’s met betrekking tot de goede en tijdige voorinvulling van de aangifte en leidt logischerwijze waarschijnlijk dus ook tot grotere foutmarges en handmatige correcties. De Belastingdienst heeft voor burgers met buitenlandse vermogensbestanddelen en burgers die te maken hebben met overlijden, scheiden, immigratie et cetera geen contra-informatie. Dus hoe controleer je het? Dat is echt een probleem. Dan kun je wel zeggen “ze zien maar hoe ze dat doen”, maar we hebben die informatie gewoon niet. Om hierop toezicht te kunnen houden is een behoorlijke — echt enorme — extra toezichtcapaciteit nodig. Dat is, denk ik, iets waar we nu niet naar uitkijken.

Mevrouw Leijten (SP):

Ik kom even terug op die nieuwe maatregel in het nieuwe pakket, het pakket-Rutte III, met betrekking tot het beter aansluiten van het rendement voor mensen die sparen. Niet die 4% waardoor je inteert op je spaargeld, maar iets wat redelijkerwijze aansluit bij wat een spaarrekening oplevert. Het punt is dat we in het verleden zeiden: met spaargeld zal je wel beleggen en behaal je een rendement van 4%. Daarmee benadeelden we de kleine spaarder echt, maar nu we beter bij het spaargeld willen aansluiten, halen juist degenen die beleggen en dus een hoger rendement behalen daar voordeel uit. Dat loopt op een bepaalde manier toch uit de pas. Mijn voorstel was om boven 1 miljoen zwaarder te heffen, maar ik ben benieuwd wat dan wel een mogelijkheid zou zijn om het verschil dat er is te verkleinen.

Staatssecretaris Snel:

Het is niet helemaal zo dat in het verleden de 4% werd gekozen wegens beleggingsresultaten, want er werd helemaal geen uitspraak over gedaan of je zou sparen of beleggen. Er zijn jaren geweest, in de tijd dat dit werd ingevoerd, dat de spaarrentes veel hoger waren dan 4%. Ik weet nog heel goed dat de minister van Financiën altijd zei: u kunt er van alles van vinden, maar bij mij krijgt u altijd 4%. Die tijden zijn wel echt veranderd. Je krijgt geen 4% meer op een Nederlandse staatslening. Maar in het nieuwe stelsel kijken we hoe rijk iemand is. Het blijft een fictie, want het is echt een forfaitair systeem, maar hoe rijker je bent, hoe meer je geacht wordt te beleggen. Voor die beleggingsrendementen worden veel hogere percentages verondersteld dan voor het spaarrendement. Daar heb je de vermogensgroepen voor. Hoe hoger het vermogen, hoe meer je geacht wordt te beleggen. Dan krijg je dus ook forfaitair een hoger percentage in box 3 afgerekend dan wanneer je alleen maar spaart.

Mevrouw Leijten (SP):

Natuurlijk is het voordeel voor mensen met een klein vermogen relatief het hoogst, maar je ziet dat het in absolute zin weer het gunstigst is voor de mensen die het meeste hebben. Ik ben op zoek hoe je dat zou kunnen verkleinen, want de staatssecretaris zei aan het begin van zijn betoog dat we het op inkomensverschillen goed doen en dat we het op de vermogensverschillen redelijk doen, maar dat het beter kan. Maar eigenlijk is dit een maatregel die de vermogensverschillen vergroot. Ik ben gewoon op zoek naar een mogelijkheid, want ik waardeer het dat het beter aan gaat sluiten bij de kleine spaarder, maar ik vind dat het te veel uit de pas gaat lopen voor degenen met een groot vermogen.

Staatssecretaris Snel:

Dat vinden wij niet, anders hadden wij deze maatregel ook niet voorgesteld. Nogmaals, er zijn heel veel mensen die alles niet zomaar beleggen. Er zijn ook heel veel mensen die best veel geld hebben, maar dat gewoon netjes op hun spaarrekening houden. Er is heel doelbewust voor dit systeem gekozen. Wij snappen dat je een andere beleggingsmix hebt naarmate je meer vermogen hebt. Er wordt ook gewoon forfaitair afgerekend op het moment dat je meer vermogen hebt, omdat je dan geacht wordt meer te beleggen. Dat sluit volgens ons heel goed aan bij de werkelijkheid. Het is niet helemaal het werkelijke rendement, waar ook veel vragen over gesteld zijn, maar wat we nu doen, sluit wel zo veel mogelijk aan bij die systematiek.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Staatssecretaris Snel:

Mevrouw De Vries, mevrouw Leijten en de heren Snels, Van Weyenberg, Nijboer en Bruins vroegen mij om niet langer te wachten met een heffing op basis van het werkelijke rendement: het staat in het regeerakkoord, dus welke stappen gaat u nemen? Nogmaals, ik weet dat het in het regeerakkoord staat en ik begrijp de wens om de heffing helemaal te laten aansluiten bij het werkelijke rendement; wij proberen dat nu zo goed mogelijk na te bootsen in het systeem dat we hebben. Naar de mogelijkheden van een dergelijke heffing is zowel in 2016 als in 2017 al een uitgebreid onderzoek gedaan. Dit heeft onder meer geresulteerd in een Keuzedocument box 3, dat mijn ambtsvoorganger u in juni van dit jaar heeft toegestuurd. De conclusie van het keuzedocument is dat het uitvoeren van een vermogensrendementsheffing op basis van het werkelijke rendement voor de financiële instellingen en burgers complex is en voor de Belastingdienst structureel problematisch, zoals ik daarnet al probeerde uit te leggen. Dit was geen dun rapportje. Ik geloof dat het in bijna 180 pagina’s alle ins en outs van deze problematiek in beeld probeerde te brengen. Het is dus in juni naar de Kamer gegaan. U begrijpt dat ik sinds die tijd zelf nog geen kant-en-klare oplossing voorhanden heb. Wel zeg ik toe — dat heb ik al eerder toegezegd en is ook in lijn met het regeerakkoord — dat ik in de komende kabinetsperiode in het kader van verdere uitwerking van het regeerakkoord nader onderzoek zal verrichten op dit punt.

Dan staan hier allemaal voorbeelden over hoe dat precies met het buitenland zit. Die sla ik nu even over en ga ik niet voorlezen.

Dan ga ik naar een nieuw blokje, namelijk rond de vennootschapsbelasting. Mevrouw De Vries vroeg mij er als eerste naar en herinnerde mij er ook al in eerdere wetgevingsoverleggen aan dat de pakketten lastenverzwarende en lastenverlichtende maatregelen zo veel mogelijk tegelijkertijd zouden moeten worden behandeld. De vraag was met name gesteld, omdat in het Belastingplan 2018 de Vpb-schijfverlenging en de verhoging van de Innovatiebox anders lopen dan bij de andere maatregelen. Ik heb al geantwoord over de timing. Over het algemeen zijn we het er natuurlijk helemaal mee eens en probeer je het bij elkaar te halen, maar in dit regeerakkoord is de timing zodanig geweest dat het totaalpakket, om dat woord maar weer eens te gebruiken, voor de koopkracht en ook voor het bedrijfsleven over de tijd heen evenwichtig was. Maar goed, de wens is duidelijk en wordt begrepen. In het voorjaar van volgend jaar, in ieder geval voor de zomer, wil ik met een fiscaal wetgevingspakket komen waarbij we de maatregelen uit het regeerakkoord zo veel mogelijk proberen te clusteren om die samenhang beter in de gaten te houden, zoals mevrouw De Vries vroeg. We kunnen niet alles in een keer regelen voor het hele regeerakkoord, maar voor een aantal maatregelen waarbij de samenhang heel duidelijk voelbaar is, proberen we dat wat dichter bij elkaar te brengen.

De Innovatiebox is gekoppeld aan de vennootschapsbelasting. GroenLinks, volgens mij DENK en mevrouw Leijten ook, zie ik, hebben gevraagd naar de effectiviteit van de Innovatiebox. Hoe zit het daar nou precies mee met het oog op het doel van de Innovatiebox, het vestigingsklimaat? Wordt de budgettaire ruimte die hiervoor wordt uitgetrokken wel het beste ingezet? De heer Azarkan vroeg mij of elke euro belastingvermindering 50% aan extra innovatie oplevert — dat is zijn samenvatting — en hoe dat zich tot de Wbso verhoudt, waarbij we ook een dergelijk beleid proberen vorm te geven. Hij vroeg ook of het niet mogelijk was om hem geleidelijk af te schaffen. Daarop heb ik een paar kernantwoorden bij elkaar gescharreld. Want wat bleek? De Innovatiebox is in 2016 geëvalueerd. Althans, die is eerder geëvalueerd en de evaluatie is in 2016 aan de Kamer gestuurd. Daarin is gezegd dat we de volgende evaluatie in 2022 doen. Die staat ook in de boeken. Volgens die evaluatie wordt van elke euro belastingvermindering €0,54 gestoken in R&D. Dat is op zich redelijk; het is in ieder geval doeltreffend. Je hoopt natuurlijk dat er bij dit soort maatregelen een soort 100% uitkomt, maar die blijkt bij geen enkele maatregel, zeker niet als het gaat om het stimuleren van innovatie. Dat is geen een-op-eenmogelijkheid. Dus uiteindelijk was de conclusie dat de Innovatiebox doeltreffend was. Bovendien is de Innovatiebox gewoon gunstig voor het vestigingsklimaat en inmiddels, na de aanscherping uit het vorige belastingplan, ook een internationaal aanvaard instrument en part of the deal.

De OESO en de Europese Gedragscodegroep hebben de box inmiddels goedgekeurd. De Innovatiebox dient te worden beoordeeld in samenhang met de Wbso. De prikkels van beide instrumenten grijpen immers aan op een andere fase in het innovatieproces. Je wilt echt niet het ene wel en het andere niet of het ene een beetje meer en het andere een beetje minder. Ze zijn echt alle twee nodig, omdat ze op een ander moment in het innovatieproces aangrijpen. Samen zorgen ze voor een evenwichtige verdeling van de voordelen, ook tussen het groot- en het kleinbedrijf. Daar was volgens mij ook een vraag over. In het voorliggende wetsvoorstel wordt de Innovatiebox verder aangescherpt en verhoogd naar 7%. Wij vinden dat een verantwoorde stap, temeer omdat ook het Vpb-tarief wordt verlaagd in deze kabinetsperiode. Er wordt gevraagd wat wij verder nog voorzien. Gaat die omhoog? Nee, het kabinet voorziet geen verdere stijging van de Innovatiebox in deze regeerperiode. Ik heb het idee dat ik op de evenwichtige verdeling Wbso later nog terugkom in mijn set. Volgens mij had de heer Snels of de heer Van Weyenberg mij ernaar gevraagd. Als het niet terugkomt, moet hij er dan nog maar naar vragen. Maar volgens mij komt het terug in een andere set.

De heer Snels vroeg mij of de tarieven in de Vpb leiden tot ontwijking of arbitrages. Want als je dit soort tarieven doet, kan je een bv toch opknippen en dan een heleboel kleine bv’tjes neerzetten die allemaal net voldoen aan dat opstaptariefje. Dat kan natuurlijk zijn. Dat anticiperen door belastingplichtigen op schijfgrenzen geldt voor alles en kan ook in de Vpb een belastingvoordeel geven. Maar je moet niet vergeten — daarom zie je in de praktijk dat het helemaal niet zo heel vaak gebeurt — dat het ook leidt tot allerlei extra administratieve lasten en kosten, zoals accountantskosten. Voor elke bv moeten allerlei accountantsverklaringen worden afgegeven en die zijn niet gratis, weet ik uit eigen ervaring. Er zijn ook juridische kosten en kosten die samenhangen met de Kamer van Koophandel. Dus dit is op zichzelf mogelijk, maar zo veel gebeurt het niet omdat er ook andere kosten zijn. Ik geloof dat de heer Snels doelde op een grafiek waaruit af te leiden was dat ongeveer 500 belastingplichtigen er mogelijk op sturen om het belastbaar bedrag niet hoger te laten zijn dan €200.000. In vergelijking met het totale aantal Vpb-plichtigen — daar hebben we het eigenlijk over en dat zijn er 700.000 — is het aantal dat hiervoor kiest dus relatief klein. Als we snel rekenen, probeert ongeveer 0,1% van de Vpb-ondernemingen dat effect te krijgen. Per saldo is dat dus eigenlijk klein en nog steeds geen reden voor ons tot zorg.

De heer Azarkan (DENK):

Ik heb een korte vraag over de Innovatiebox. U bent daar net voorbij, maar ik heb toch nog even een vraag. Die gaat over de evaluatie die in 2022 gepland staat. Ik ben heel nieuwsgierig waarom we dat niet over drie jaar doen. Want 5,4 is nog net niet overgaan, als effectieve doelmatigheid van de bestede gelden.

Staatssecretaris Snel:

Je kunt uiteraard alles na twee jaar of zes maanden proberen te evalueren. Dit soort processen gaat niet van dag tot dag. Volgens mij is daarom destijds, in 2016, gezegd: we weten nu dat die doeltreffend is. De uitkomst van die €0,54 is het niet helemaal. Dat geef ik meteen toe. Die zouden we best graag hoger willen. Maar het is niet zo dat het vervroegen van de evaluatie, nu we eenmaal deze kennis hebben, dat verder zal verbeteren of naar voren zal halen. Ik denk dat we gewoon moeten proberen om de Innovatiebox zo effectief mogelijk in te zetten, in combinatie met de Wbso. We moeten kijken of we het totale vestigingsklimaat als het gaat om R&D-activiteiten zo goed mogelijk kunnen neerzetten. Het naar voren halen van de evaluatie is denk ik in dat opzicht niet heel behulpzaam.

De voorzitter:

Gaat u verder, staatssecretaris.

Staatssecretaris Snel:

Even kijken. Er is een vraag van de heer Omtzigt over de zakelijkheidstoets derdenfinanciering. Dat gaat over artikel 10a van de Wet Vpb. Misschien is het een beetje flauw, maar als u het niet erg vindt dan lees ik het antwoord even letterlijk voor. Want 10a is een van de meest ingewikkelde artikelen en als ik het dan net verkeerd zeg, gaan mensen mij streng aankijken als ik op het departement kom en dat wil ik niet. Daar ga ik. De renteaftrekbeperking van artikel 10a Wet Vpb 1969 heeft betrekking op schulden aan een verbonden lichaam. Deze bepaling is dan ook niet van toepassing op direct externe financiering. Wel is het goed om op te merken dat we het vanaf 1 januari 2019 anders gaan doen als het gaat om die renteaftrek. Nu kent de Vpb nog een woud aan specifieke renteaftrekbepalingen. Dat zorgt voor veel complexiteit voor belastingplichtigen, maar ook voor de Belastingdienst. Dus niet alleen voor de Belastingdienst, maar ook voor belastingplichtigen. Mede als gevolg van Europese regelgeving worden nagenoeg alle specifieke renteaftrekbeperkingen vervangen door één generieke renteaftrekbeperking. Zoals u weet, is dat earnings-strippingmaatregel. Daarin proberen we het eigenlijk in één keer overzichtelijk te maken. De renteaftrekbeperking van artikel 10a van deze Wet Vpb 1969 zal wel blijven bestaan, maar de earnings-strippingmaatregel wordt robuust vormgegeven en is beperkt in voorkomende gevallen tot de rente op direct externe financiering. Ik hoop dat dit het antwoord is waar de heer Omtzigt op zat te wachten. Het antwoord is misschien ook wel nee, maar dit is wat ik nu heb.

Er was ook een vraag over geneesmiddelen. De heer Omtzigt vroeg: kan de staatssecretaris toezeggen dat hij in de gaten blijft houden, samen met zijn collega van VWS, en gaat monitoren hoe het zit met de aanvragen bij het CBG. Het antwoord daarop is ja. Dat had ik ook aangegeven in het wetgevingsoverleg. Ik zal de Kamer begin 2019 informeren over de ontwikkelingen met betrekking tot het aantal bij het CBG gevraagde handelsvergunningen voor 2018. Ik had in tweede termijn van het wetgevingsoverleg overigens al op de vraag van de heer Snels om dat te monitoren aangegeven dat ik dat zou doen. Ik heb toen de toezegging gedaan om de Kamer te informeren over de toename van het aantal handelsvergunningen in 2018. Het een kan wat sneller. Het andere duurt ietsje langer. Dat doen wij begin 2019.

De voorzitter:

Was u klaar met dit punt?

Staatssecretaris Snel:

Ja. Hierna kom ik op zeeschepen.

De heer Omtzigt (CDA):

Zeeschepen, natuurlijk. Ik heb twee punten. Dank voor die laatste toezegging. Dat is meer dan voldoende om het in de gaten te houden. Als er wat is, dan komen wij er vanzelf achter. Op de vraag daarvoor heb ik nog geen antwoord. Daarom stel ik hem nu even, zodat de staatssecretaris hem misschien in tweede termijn kan beantwoorden. In ons voorbeeld lieten wij de externe financiering vanuit het belastingparadijs op een andere plek in de structuur binnenkomen. Juist dan valt die buiten de antimisbruikbepaling die nu wordt ingebracht. Wij konden er onmiddellijk omheen gaan. Ik zou graag in tweede termijn willen horen of dat ook bestreden wordt, want als dat niet bestreden wordt, dan ...

Staatssecretaris Snel:

Ik denk dat wij in tweede termijn specifiek op die vraag kunnen terugkomen. Ik probeerde er een beetje voor te waken dat wij met flowcharts alle tussenhoudsters gingen doen. Maar op de specifieke vraag of wij het in de gaten hebben en of wij er wat aan gaan doen, zal ik een antwoord geven.

Ik was inmiddels aan de zeeschepen toegekomen. Mevrouw De Vries en de heer Van Weyenberg vroegen of de staatssecretaris over de gevolgen van de btw-maatregel voor zeeschepen in overleg zou willen gaan met de betrokken sectoren en bestuurders. Dat gaat over de eerder ingediende motie. Die lag er op dat moment al. Gaat de staatssecretaris ook in overleg met de partijen die iets kunnen betekenen voor de eilanders? Tijdens het wetgevingsoverleg kwam dat ook al aan de orde. Die motie werd toen ingediend. Ik heb gezegd dat ik daar in zekere zin begrip voor had, dat ik er zelf niet heel veel aan kon doen, maar dat ik het nut van de motie zeker zag en dat wij gewoon netjes de tijd gaan gebruiken om daarover in overleg te gaan met de passagiersdiensten en de vertegenwoordigers. Overigens is er al overleg. Dat verloopt best wel constructief. Wat de positie van de eilandbewoners betreft heb ik al eerder aangegeven dat ik bij een reële prijsverhoging niet bij voorbaat afwijzend stond tegenover een vorm van compensatie, maar dat er nog wel gekeken moet worden of dat juridisch kan. Dat is eigenlijk nog steeds waar wij staan.

De afschaffing van de landbouwregeling was een apart wetsvoorstel, maar ik neem het nu meteen maar even mee. Er was een vraag over de coulance: kon er nog enige coulance worden betracht met landbouwers die voor het eerst een btw-administratie moesten houden? Zouden wij dat in de gaten houden? Ik had al aangegeven in het wetgevingsoverleg dat de kleine boeren logischerwijze hieraan moeten wennen. Ze hadden die btw-administratie nog niet. Die krijgen ze nu wel. De eerste aangiftedatum voor de landbouwer is dan 30 april. Als hij zijn aangifte niet tijdig indient, dus niet op 30 april, dan kan hij nog rekenen op een coulancetermijn van zeven kalenderdagen voordat er iets van een boete wordt opgelegd. Voor vragen over aangifte doen kan men overigens te allen tijde terecht bij de BelastingTelefoon. Ook in het overleg met de fiscale dienstverleners in de landbouw, die er immers ook zijn, zullen wij nagaan of er specifieke vragen leven waarop wij nu al zouden kunnen anticiperen.

Waarom zijn die data nou zo belangrijk? Dat zijn ze niet omdat wij bij voorbaat graag zo streng willen zijn voor deze landbouwers, maar omdat de btw-aangifte een automatische aangifte is. Je hebt dus een automatisch proces. Dat betekent ook dat automatisch wordt vastgesteld of de aangifte op tijd is ingediend. Allerlei discretionaire coulance is in zo’n systeem gewoon lastig. Wel hebben wij gezegd dat hij na het indienen van het eerste kwartaal nog alle kwartalen daarna had om het te corrigeren via een suppletieaangifte. Wij hopen en denken hiermee voldoende coulance te hebben geboden aan de landbouwer die voor het eerst zijn btw-administratie moet bijhouden.

De voorzitter:

Is ook dit punt afgerond?

Staatssecretaris Snel:

Ja, dit punt is eigenlijk wel afgerond. Hierna gaan we naar de paarden.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik dank de staatssecretaris voor deze uitgebreide beantwoording. Dat waren de letterlijke woorden uit het wetgevingsoverleg. Een btw-jaaraangifte is een standaardaanbod van de Belastingdienst, die op verzoek kan worden gehanteerd. Beschouwt de staatssecretaris een jaaraangifte in plaats van een kwartaalaangifte ook als zijnde binnen de systemen?

Staatssecretaris Snel:

Nee, dat is heel bewust geen optie waar we graag naartoe willen. Ik heb daar eerder een vrij uitgebreid memo over gezien, dat ik nu even niet voorhanden heb. Dat leidt tot allerlei uitvoeringsperikelen die we niet willen hebben. Als je dat voor één groep doet, dan is de volgende vraag: voor wie nog meer en wat kan dat betekenen? In deze methode werken we met een kwartaalaangifte. Daarbij is sprake van een beetje coulance, zeven dagen bij de eerste keer, want we snappen dat het moeilijk is. Vervolgens geven we via de suppletieaangifte nog meer ruimte. Als de eerste niet helemaal goed is gegaan, dan kun je dat nog bij de tweede corrigeren. Mijn en ons gevoel is dat dit doenlijk is. Ik heb in het wetgevingsoverleg al aangegeven dat die bonnen van de btw waarschijnlijk om allerlei andere redenen al in het bezit zijn van landbouwers. Dat weten we uit eerdere voorbeelden. Dit moet dus echt doenlijk zijn. Wij verwachten ook dat dit voor hen voldoende zal zijn.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Staatssecretaris Snel:

Mevrouw De Vries zei dat landbouwers die gebruik zullen maken van de landbouwvrijstelling, er gemiddeld 0,6% op achteruitgaan. Maar zij gaf ook aan dat de paardensector er wel tot 15% op achteruit kan gaan. Zij vroeg: is de staatssecretaris bereid om te praten met de paardensector om te kijken wat de gevolgen zijn in de praktijk en de Kamer daarover te rapporteren? Ik ga daar niet helemaal in mijn eentje over. Sterker nog, de minister van LNV is verantwoordelijk voor het overleg met de paardensector. Ik heb het al een keer gevraagd, maar na vandaag zal ik de minister van LNV nogmaals verzoeken om in gesprek te gaan. Ik zal daarbij zeggen dat het prettig zou zijn als de Kamer wordt geïnformeerd over de uitkomsten daarvan.

Dan een heel ander setje vragen, dat opkwam naar aanleiding van de energiebelasting. Onder anderen de heren Van Raan en Nijboer vroegen daarnaar. Kunnen vervuilende bedrijven niet wat meer aangeslagen worden en burgers een beetje minder? Naar verwachting van beide heren zou de set-up van de energiebelasting er in veel landen anders uit kunnen zien. Bij dit vraagstuk moet je niet alleen kijken naar de beprijzing van de energiebelasting. Dit vraagstuk moet worden gezien in het bredere verband van het klimaat- en energiebeleid van dit kabinet. Het kabinet neemt veel maatregelen op het gebied van fiscaliteit en milieu. Denk hierbij aan de CO2-minimumprijs, aan het verhogen van de energieprijzen via de energiebelasting —- er zijn ook mensen in Nederland die daar niet zo blij mee zijn — en aan de afvalstoffenheffing. Wij vinden dat er aan de fiscale kant al best veel gebeurt. Bovendien neemt het kabinet ook veel niet-fiscale maatregelen, zoals het invoeren van een kilometerheffing voor het vrachtverkeer, de Maut, en de verplichting en subsidies via de SDE+-regeling. Het is nogal logisch dat het fiscaal beleid een onderdeel is van het klimaatbeleid van dit kabinet, maar het is zeker niet het enige onderdeel.

Ook de Raad van State heeft in zijn advies over het regeerakkoord geadviseerd om scherper in beeld te brengen waar en hoe de kosten van het klimaatbeleid precies neerslaan richting 2030. Ik heb al eerder toegezegd dat ik graag wil meedenken hoe ik gevolg kan geven aan dit advies. Ik zal dat uiteraard samen doen met de minister van Economische Zaken en Klimaat. Hij heeft hierin het voortouw. Maar omdat ik hier zelf ook echt wat mee heb, zal ik dat samen met hem doen. Immers, de klimaatkosten worden gefinancierd met de opbrengsten uit de opslag duurzame energie. Het is dus logisch dat het ook daaronder valt. Over het rapport van het PBL, waaruit gisteren ook een aantal elementen werden genoemd, en over hoe energiebelastingen gaan neerslaan, heeft uw Kamer gisteren een brief van het kabinet gevraagd. Op deze punten en die brief wil ik uitgebreid terugkomen bij de behandeling van de Energieverkenning 2017, want die neemt dus niet alleen die maatregelen in de fiscaliteit maar alle maatregelen op dit gebied mee. Eigenlijk is het logischer om er bij die gelegenheid wat langer met elkaar over door te praten.

Hoe zit het dan met de opbouw van de energielasten? Mevrouw Leijten vroeg of het klopte dat deze niet in de koopkrachtplaat van het CPB zouden zitten. Want als dat zo was, aldus mevrouw Leijten, dan zou deze toch wel in de prullenbak kunnen. En hoezeer stijgen de energielasten nou precies? Het antwoord is dat mevrouw Leijten het niet helemaal juist had, want de maatregelen in de energiebelasting lopen wel degelijk mee in de koopkracht. Alle indirecte belastingen, zoals de btw-verhoging, accijnsverhogingen en een hogere energiebelasting komen allemaal via het inflatie-effect tot uitdrukking in de koopkracht. Ik heb aangegeven dat de energiebelasting van een gemiddeld huishouden in de komende kabinetsperiode met 35% zal stijgen. Daartegenover staat dat het een onderdeel is van het totale inkomenseffect van het ib-pakket. Het effect van de verlaging van de belastingen en de verhoging van de arbeidskorting en de algemene heffingskorting is in combinatie met deze maatregelen dusdanig groot dat per saldo alle groepen in ieder geval — ik mag niet “iedereen” zeggen — erop vooruitgaan.

De heer Van Raan (PvdD):

Ik begrijp dat de staatssecretaris zegt dat hij hier een hoop vragen niet kan beantwoorden omdat ze in samenhang moeten worden bekeken met de minister van Economische Zaken en Klimaat. Dat snap ik; maar kan hij dan wel bevestigen dat het principe dat belastingen sturend kunnen zijn in het gedrag en in de uitstoot van CO2, inderdaad een waarheid is en dat belastingen in die zin ook een instrument zijn?

Staatssecretaris Snel:

Dat kan ik hier doen. Ik had mij zelfs voorgenomen om daar wat uitgebreider bij stil te staan in het blokje Overig, omdat dit natuurlijk geen onderdeel is van het Belastingplan als zodanig. Het betreft een opmerking in het regeerakkoord. Ik wil dus nog ietsje langer stilstaan bij de fiscale vergroening, maar dat doe ik dan in het vierde blokje van mijn inbreng.

De voorzitter:

Oké, gaat u verder.

Mevrouw Leijten (SP):

Voorzitter, ...

De voorzitter:

Mevrouw Leijten, ik wil toch voorstellen dat de staatssecretaris verdergaat.

Mevrouw Leijten (SP):

Er is drie keer een vraag gesteld over die energienota, in zowel het wetgevingsoverleg als in de Algemene Financiële Beschouwingen. Er volgt nu een antwoord waar ik heel blij mee ben. Ik heb één specifieke vraag. Met die stijging van 35% wordt er uitgegaan van een gemiddeld huishouden. Maar hoe ziet dat huis eruit? Welk label heeft dat bijvoorbeeld? Wordt er uitgegaan van een huurwoning zonder dubbel glas, of een koopwoning met allemaal zonnepanelen?

Staatssecretaris Snel:

Ik wilde daar nog even op terugkomen zo meteen, want er was ook nog gevraagd of het zonnepanelen heeft of niet en wat dat betekent. Met uw permissie doe ik nog twee korte blokjes en als de vraag blijft bestaan, zal ik hem beantwoorden.

De voorzitter:

Ja, prima.

Staatssecretaris Snel:

De heer Mulder heeft nog gevraagd of ik kon aangeven of de Parijsakkoorden al waren meegenomen in de stijging van de energiekosten met €138 — dat is die 35% — en, zo niet, of ik misschien een inschatting kon geven hoe groot de extra stijging dan nog zou zijn. Ik denk dat het geen verrassing is als ik zeg dat de stijging van de energiekosten als gevolg van de Parijsakkoorden nog niet is meegenomen. Daar moeten eerst maatregelen voor zijn, anders kun je ze ook nog niet toepassen. Er moet in totaal als gevolg van de akkoorden van Parijs in 2020 nog 103 miljoen euro en in 2021 nog 368 miljoen euro extra worden opgehaald met de opslag voor duurzame energie. Maar hoe deze verhoging dan weer neerslaat in de tarieven van de opslag duurzame energie is nu nog niet bekend. Ik kan daar nu allerlei berekeningen op maken, maar dat weten we echt nog niet. We hebben dus ook niet een soort constructieberekening proberen te maken, want daarvoor moet je echt veel meer weten van wat voor maatregelen dit zijn en hoe ze neerslaan. En dus hebben we ook geen schatting gemaakt van de grootte van de stijging van de energiekosten an sich.

De heer Mulder maar ook de heer Nijboer vroegen of de stijging gebaseerd was op een gemiddeld huishouden. Maar een gemiddeld huishouden is een huishouden met, een huishouden zonder of een huishouden dat bereid is om zonnepanelen te plaatsen. Het antwoord is hopelijk behulpzaam, namelijk dat de stijging van de belasting op energie, zoals ik die schetste in de bedragen die ik noemde, berekend is op basis van het gemiddeld energieverbruik van alle huishoudens. Daar ging de vraag van mevrouw Leijten ook over. Hoe doen we dat dan? Is er een specifiek huis getarget, een hoekhuis of juist geen hoekhuis, label B of label A? Nee, er is gewoon gekeken wat nu het gemiddeld verbruik is van die huishoudens. Dan kom je waarschijnlijk bij een soort gemiddeld huis uit. Hoe dat er dan uitziet en welk label dat heeft, weet ik niet. Het is gewoon een optelsom: wat is het totale verbruik en hoeveel huishoudens zijn er? Dan kom je bij dat gemiddelde uit.

Dat is ook opgedoken in de Nationale Energieverkenning uit 2017. Voor de rekenaars onder ons: het elektriciteitsverbruik van dat gemiddelde huishouden was in 2017 volgens deze Nationale Energieverkenning 2.768 kWh. In 2021 is dat volgens de NEV gedaald naar 2.488 kWh. Ik ben dus niet uitgegaan van huishoudens met zonnepanelen. Ik ben echt uitgegaan van huishoudens met een gemiddeld verbruik. Daar kun je wel iets over zeggen. Het gemiddeld verbruik ligt dichter bij het verbruik van huizen zonder zonnepanelen dan bij dat van huizen met zonnepanelen, omdat er nou eenmaal veel meer huizen zonder zonnepanelen zijn dan huizen met zonnepanelen. Maar stel nu dat er zou worden uitgegaan van het gemiddeld verbruik van huishoudens zonder zonnepanelen. Dan dalen de verbruikscijfers minder hard. Het verbruik gaat dan volgens deze cijfers van 2.988 kWh in 2017 naar 2.832 kWh in 2021. De stijging is in deze variant dus niet 35% maar 38%. Daar hoort een bedrag bij van niet €138 maar €160. Dat lijkt dus relatief dichtbij de gemiddeldes die ik noemde te liggen. Maar als je puur in cijfers kijkt hoeveel mensen nu wel een zonnepaneel hebben en hoeveel mensen niet, dan is dat intuïtief eigenlijk ook wel een logische uitkomst.

Overigens zijn er veel meer dingen die hier invloed op hebben dan alleen zonnepanelen. Zo kun je ook bedenken dat het energieverbruik van huishoudens beïnvloed wordt door energiezuinige apparaten. Het effect van een oude koelkast of een nieuwe koelkast, ledverlichting of gewone verlichting, is niet te onderschatten. Dan is er ook nog de mate van isolatie van de woning. Het is dus niet het enige. Maar wij hebben hier even geprobeerd om te kijken naar de effecten van zonnepanelen, omdat daar specifiek naar gevraagd werd. Dat is niet helemaal in te schatten. Dat weten we niet. Maar we kunnen wel naar het gemiddelde gebruik kijken en net doen alsof het verbruik niet afneemt door deze dingen. Dan kom je dus op een bedrag van €160 uit.

De heer Edgar Mulder (PVV):

Ja, ik denk toch dat ik de vraag niet goed gesteld heb.

De voorzitter:

Nog een keer.

De heer Edgar Mulder (PVV):

Nou ja, ik kreeg een antwoord op een vraag over het gemiddeld verbruik, met daaraan gekoppeld de kosten. Maar volgens mij is het in de praktijk nu zo dat ik, als ik zonnepanelen heb, energie die ik zelf opwek mag teruggeven aan het net. Daarvoor krijg ik dan geld terug. Dat betekent dat de gemiddelde rekening van iemand met een zonnepaneel niet dat gemiddelde van €500 is, maar dat die misschien maar €200 betaalt. Dat betekent tegelijkertijd dat degene zonder zonnepaneel misschien €700, €800 of €900 betaalt, waardoor we gemiddeld weer op die €500 uitkomen. De vraag was dus niet wat het doet met het gemiddeld verbruik, maar wat het doet met de gemiddelde rekening die een huishouden krijgt, gesplitst naar huishoudens met en zonder zonnepanelen.

Staatssecretaris Snel:

Ik probeerde het uit te leggen. Ik geef wel degelijk antwoord op de vraag die u nu weer stelt. Het punt is namelijk dat je van een gemiddelde uitgaat. Er zijn mensen die een zonnepaneel hebben of andere maatregelen hebben genomen, maar er zijn ook een heleboel mensen die dat niet hebben. Als ik er in mijn berekening van uitga dat die mensen niks doen en dat het verbruik dus ook niet lager wordt door zonnepanelen, dan kom ik uit bij het gemiddelde bedrag dat ik net noemde, namelijk €160, en een stijging van 38%. Daarbij gaat het om mensen die gewoon niet reageren op alle voorgenomen maatregelen. Ik denk dat dat niet gaat gebeuren, maar dat was de vraag die u stelde. Waarom is dat verschil maar zo klein ten opzichte van het verschil van het gemiddelde? Dat is zo omdat veel meer huishoudens in Nederland geen paneel hebben. Het effect van die bups mensen die het niet hebben is dus veel breder dan dat van die paar mensen die het wel hebben. Het kan zijn dat iemand die een zonnepaneel heeft inderdaad €200 minder betaalt, maar dat leidt nooit tot een €200 hogere belasting voor de mensen die dat niet hebben, want die zijn met veel meer. Snapt u? Dat is gewoon het noemereffect. Het gaat om heel veel mensen. Ik geloof dat ik het niet helderder kan uitleggen dan ik net probeerde te doen.

De voorzitter:

Tot slot.

De heer Edgar Mulder (PVV):

Zo klinkt het heel helder, maar de cijfers die net werden genoemd, waren op basis van het gemiddelde verbruik in die woning. Nogmaals, dat heb ik niet gevraagd. Ik heb niet gevraagd naar het gemiddelde verbruik maar naar de rekening in euro’s die een gezin krijgt. Dan is het toch heel anders dan u nu zegt, want nogmaals, die mensen geven stroom terug en krijgen daarvoor dus een vergoeding. Er zijn gezinnen in Nederland die, heel netjes, een energierekening van nul hebben. Maar dat betekent dat de buurman dubbel betaalt, want anders komen we er niet op uit.

Staatssecretaris Snel:

Dat is precies wat ik probeerde uit te leggen. Als er nou evenveel buurmannen waren als mensen met zonnepanelen, dan had u een punt. Maar mijn punt is dat er veel meer buurmannen zonder zonnepanelen zijn. Dat effect op het gemiddelde is dus veel groter. Het is dus niet een-op-een: wat ik niet betaal, betaalt u meer. Wij zijn met een heel grote groep, dus alles wat u minder betaalt, moeten wij verdelen in het meer voor het gemiddelde met een heel grote groep.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Staatssecretaris Snel:

Dat was het puntje over de energiestijging. Daarbij blijft het kabinet er natuurlijk van uitgaan dat mensen wel degelijk gaan reageren op incentives. En eigenlijk was in dat verband het voorbeeld dat de heer Mulder net noemde, het beste. Niet iedereen kan er even makkelijk aan voldoen — dat is ook waar — maar wij denken echt dat het de moeite waard wordt om in te zetten op zuinige lampen, energiebesparing door betere en zuinigere apparaten, woningbouwisolatie en zonnepanelen. Dat helpt allemaal om de klimaatambitie waar te maken. Dat is wat wij graag willen.

Er was ook een vraag over de tabaksaccijns. Mevrouw Leijten vroeg of ik bereid ben om de opbrengsten van de verhoging van de tabaksaccijns te stoppen in een verslavingsfonds. Dan kan ik dat samen met VWS vormgeven. Ik was bijna geneigd om vanuit een eerder inzicht in mijn leven over te veel fondsen op een rijksbegroting te zeggen dat dat misschien niet nodig is, maar laat ik dat nu niet roepen. Het belangrijkste is dat wij allemaal hetzelfde willen: dat er minder gerookt wordt. Daarom vinden we het prettig dat de tabaksaccijnzen omhooggaan. Het is echt een preventieve maatregel uit het regeerakkoord. Die opbrengst wordt in algemene zin aangewend. Het kabinet heeft overigens ook al 20 miljoen aan gezondheidsbevorderende preventiemaatregelen op dit terrein beschikbaar gesteld. Maar goed, ik zal de staatssecretaris van VWS absoluut op de hoogte brengen van uw inbreng, inclusief de suggestie om het roken op een ander manier te ontmoedigen, zoals door de door u genoemde aanpassing van de verpakkingen, het aantal verkooppunten, leeftijdsgrenzen en andere zaken. Ik zal dat dus overbrengen aan mijn collega van VWS.

De voorzitter:

Wordt de Kamer daar dan over geïnformeerd? Via een brief?

Staatssecretaris Snel:

Ik kan vragen of dat daarin kan worden meegenomen.

Ik kom op een vraag over de aansprakelijkheid van de pandhouder. Ik heb even niet opgeschreven wie me daarnaar vroeg. Ik heb het er even niet bij staan, maar er is mij naar gevraagd. Ik wilde beginnen met even stilstaan bij het probleem dat deze maatregel beoogt te bestrijden. Ik zal dat niet te lang doen. Maar het gaat erom dat de Belastingdienst ziet dat bij executieverkopen binnen of buiten de faillissementssituaties geen omzetbelasting wordt afgedragen. O, volgens mij was het mevrouw De Vries die ernaar vroeg. Ja, het komt weer terug. De Belastingdienst blijft nu dus achter met een btw-schuld. Dat is het verhaal, dat ik u nog één keer wilde proberen uit te leggen. Ik weet niet of het helpt, want ook dat hebben we in het wetgevingsoverleg al geprobeerd. Maar laten we van het volgende uitgaan. De ondernemer heeft een krediet bij de bank. De bank heeft als zekerheid een pandrecht op alle activa van de ondernemer. Wanneer de ondernemer niet meer aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen, heeft de bank het recht om het pandrecht uit te winnen. De bank gebruikt dan de opbrengst, inclusief btw, om de schuld van de ondernemer bij de bank af te lossen. Dit mag de bank ook doen, omdat volgens een arrest van de Hoge Raad — voor de liefhebber: het Rentekas-arrest — onder de opbrengst voor de pandhouder ook het bedrag aan omzetbelasting valt. Maar de onderneming blijft wel gewoon belastingplichtig. De ondernemer moet dus de btw over de verkoop aangeven en afdragen. Omdat de ondernemer op dat moment dus in financiële problemen verkeert, gebeurt dat dan even niet. De Belastingdienst blijft zitten met een oninbare btw-vordering. De bank daarentegen mag het bedrag aan omzetbelasting dan volledig houden.

Die situatie vinden wij ongewenst. De omzetbelasting moet gewoon betaald worden. Die moet niet achterblijven bij de pandhouder, maar moet toekomen aan de Staat, want daar is de belasting opgedaan. Onze maatregel regelt dat, als de ondernemer de btw niet voldoet, de Belastingdienst voortaan de pand- of hypotheekhouder aansprakelijk kan stellen voor het bedrag aan btw, tenzij de pandhouder aantoont — dat kan dus gebeuren — dat de btw niet bij hem terecht is gekomen. Dan is dat dus niet zo. Maar zodra de btw wel bij de pandhouder terecht is gekomen, kan de Belastingdienst er aanspraak op maken.

Mevrouw Leijten vroeg naar de uitvoering. We hebben nog een aantal nota’s van wijziging toegevoegd aan het Belastingplan. Kan de Belastingdienst deze wijzigingen wel aan? Eigenlijk is de kern van het antwoord dat de zes maatregelen die we hebben genoemd, eerst zijn beoordeeld met uitvoeringstoetsen, zoals het hoort. Belangrijk is, dat er niet alleen sec wordt gekeken of al die uitvoeringstoetsen een oké-vlaggetje geven. Er wordt ook gekeken naar de stapeling, de samenloop en de onderlinge dependenties. Want soms lijkt iets best makkelijk te doen, maar omdat het rechtstreeks kan inwerken op een andere maatregel, wordt ook de onderlinge samenhang getoetst. Uit de toetsing van deze zes maatregelen blijkt dat de Belastingdienst de genoemde voorstellen uitvoerbaar acht.

Dat waren de antwoorden uit mijn eerste mapje, over de maatregelen uit het Belastingplan.

Het tweede blokje is een heel kort blokje, dat gaat over de houdstercoöperaties en de dividendbelasting. Dat is niet de algemene discussie over de dividendbelasting, zeg ik voordat ik aan uitlokking doe. Ik zie al iemand reageren, maar dat was niet mijn bedoeling. Sterker nog ... Nou goed, daar ga ik niet verder op in.

De vraag die nog openstond, was van mevrouw Leijten: waarom doen we dit nou eigenlijk allemaal? Ik heb twee keer eerder geprobeerd uit te leggen wat we doen, maar ik probeer nog één keer heel kort een toelichting te geven. Dit is gewoon zoals het is. Nu zijn nv’s en bv’s inhoudingsplichtig voor de dividendbelasting. Coöperaties zijn dat niet, en daar begon het probleem. Dat knelt in het geval dat de coöperatie niet voor haar oorspronkelijke doel in een internationale houdsterstructuur wordt gebruikt. Houdstercoöperaties worden daarom in dit wetsvoorstel inhoudingsplichtig voor de dividendbelasting. Op winstuitdelingen door de houdstercoöperaties moet dividendbelasting worden ingehouden, tenzij het gaat om een belang van 5% of minder. Waarom deden we dat? Omdat het reële coöperatieve bedrijfsleven ontzien moest worden. Over de wijze waarop we dit hebben willen invullen, is goed overleg geweest met de Nationale Coöperatieve Raad. Hiermee zet het kabinet dus in op een gelijkere behandeling van houdstercoöperaties en bv’s of nv’s. Daar begon het allemaal mee. Gelet op de mededeling van de Europese Commissie in 2016 moest hierop ook snel en proactief worden gehandeld door het kabinet, want wij weten dit al een tijdje. Hiermee proberen wij eigenlijk het risico op verboden staatssteun te voorkomen. Ik heb in het wetgevingsoverleg ook uitgelegd waarom dat zo belangrijk is. Wij lopen namelijk het risico op terugvordering. Dat is een van de zwaarste elementen, dat tot vervelende situaties kan leiden. Die proberen wij te voorkomen. Daar begon dit allemaal mee. Je wilt een regeling om iets te voorkomen. Je wilt het reële coöperatieve bedrijfsleven beschermen.

Mevrouw De Vries vroeg: passen jullie wel een beetje op dat er dan geen overkill optreedt voor de coöperaties? Wij waren blij dat mevrouw De Vries de toezegging heeft meegenomen die ik op dit punt heb gedaan in het tweede wetgevingsoverleg. Nadat ik uw Kamer namelijk over de bevindingen van deze moties in de toezeggingenbrief op Prinsjesdag 2018 heb kunnen rapporteren, komen we er nog uitgebreid met elkaar over te spreken, neem ik aan. Daar staat nog een toelichting bij, maar daarmee zou ik in herhaling vallen.

Mevrouw Leijten vroeg naar de negatieve gevolgen van deze nieuwe mogelijkheid. Creëert die niet weer nieuwe mogelijkheden voor adviseurs om mee te foezelen? Ik denk dat mevrouw Leijten vooral doelde op de inhoudsvrijstelling richting derde landen voor de kapitaalvennootschappen. Die nemen we namelijk mee vanuit het eigen juridische gelijkheidsbeginsel. GroenLinks heeft daar iets over geschreven in een amendement. Ik weet niet of dat al helemaal is ingediend. Als dat zo is, kom ik daarop terug in tweede termijn. Uiteindelijk gaat de uitbreiding van de inhoudsvrijstelling samen met de aanscherping van de antimisbruikbepaling. Dat hoort er gewoon bij. Zonder dat had ik mij misschien zorgen gemaakt, maar juist omdat wij nu die antimisbruikbepalingen zo expliciet benoemen in wat we doen — ook daar hebben we al eerder met elkaar over gesproken — maken wij ons daar toch minder zorgen om dan mevrouw Leijten of de heer Snels. Ik zal dus niet meer aanhalen waarom wij dit uiteindelijk meenemen. Dat heeft te maken met een anders optredende gunstige behandeling van de kapitaalvennootschappen. Dat leidt tot een schending van het gelijkheidsbeginsel. Echt, ook het gelijkheidsbeginsel is belangrijk, misschien niet afgedwongen maar wel vanuit onszelf, omdat dit wel degelijk staatsrisico’s met zich mee kan brengen. We willen echt problemen bij de terugvorderingsprocedures zien te voorkomen. Daar hadden we het net al over.

Dat was het wat betreft de laatste vragen over de houdstercoöperaties die openstonden.

De voorzitter:

Hoeveel heeft u nog aan openstaande vragen?

Staatssecretaris Snel:

Niet zo heel veel. Laat ik het zo zeggen: het dikste pak is geweest.

De voorzitter:

Dan stel ik toch voor om dit af te ronden. Mevrouw Leijten, dan krijgt u straks de gelegenheid om te interrumperen. U krijgt echt de gelegenheid om uw vragen te stellen.

Staatssecretaris Snel:

Dan ga ik nu naar de schenk- en erfbelasting voor de echte liefhebbers, zo zal ik maar zeggen. Daar hebben wij inmiddels heel wat uren met elkaar over gesproken. De kern daarvan is natuurlijk: hoe zit het nou met de verdeling van de schenk- en erfbelasting wanneer het huwelijk niet meer het klassieke huwelijk is, maar er dingen gebeuren in de huwelijksvermogensgemeenschap? Die verandert. De tijden veranderen. Wat betekent dat nou allemaal? Ik wil niet alles overdoen wat wij eerder hebben gezegd over dit punt tijdens de behandeling van het OFM-wetsvoorstel in ons wetgevingsoverleg. Wat ik steeds probeer te benadrukken is dat het allerbelangrijkste doel van het wetsvoorstel is dat wij hiermee proberen duidelijkheid te creëren voor zowel de mensen die hiernaar vragen als de praktijk die mensen hierin helpt. Er waren uitspraken van de Hoge Raad uit 1959 en 1971. De maatschappij is nu echt helemaal anders. De mensen die hiermee bezig zijn en ook de koepelorganisaties zeggen: alsjeblieft wetgever, geef nou aan wat je hiermee wilt, want er is rechtsonzekerheid. Is er wel of geen schenkbelasting? Dat is gewoon onprettig, zeker gezien het feit dat dit vroeger weleens, maar nu dus steeds vaker voorkomt.

De onduidelijkheid is de ene kant van het verhaal. De andere kant van het verhaal die ik voor de laatste keer nu toch maar even naar voren wil halen, is dat er echt een heleboel goede bedoelingen zijn, maar ook mogelijkheden tot belastingconstructies met huwelijkse voorwaarden. Daarbij wordt het vermogen opzettelijk in ongelijke delen verdeeld door de vermogende particulieren. Dat is echt niet de bedoeling. Dat zijn echt geen verrassingen, maar dat zijn mensen die heel slim en doelbewust constructies aangaan om dat te doen. Een voorbeeld heb ik in het algemene deel van de toelichting gezet. Dat heeft u kunnen zien. Onder het huidige recht is echt nog steeds onduidelijk of zo’n ongelijke verdeling wel met succes bestreden kan worden door de Belastingdienst. De onduidelijkheid en de belastingconstructies door vermogende particulieren wil ik daarom nu echt aanpakken, ten eerste omdat de kern van het voorstel is dat het aangaan van een huwelijk op zichzelf niet tot een schenking leidt. Dat wordt nu gewoon in de wet vastgelegd. Ten tweede doe ik dat omdat er geen schenking is wanneer mensen zich keurig binnen die 50%-regeling houden. Boven die 50%-regeling is er in principe wel sprake van schenking, maar dat komt door constructies en scheve vermogensverdeling. Om oneigenlijk gebruik van de 50%-grens te voorkomen, is de bepaling van het nephuwelijk voorgesteld, zoals u weet. Ik verwacht dat die alleen in incidentele gevallen zal worden toegepast. Vanuit het notariaat krijg ik steeds positieve reacties op onze voorstellen, ook afgelopen week weer. Dat is dus het algemene kapstokje.

Verder gingen enkele specifieke vragen hierover. De heer Omtzigt vroeg namelijk aandacht voor het echtpaar waarvan de een een erfenis had met uitsluitingsclausule en de ander een erfenis zonder uitsluitingsclausule. De heer Omtzigt wilde eigenlijk graag dat die partners zouden kunnen gaan kiezen om de schenkingen en de erfenissen zonder uitsluitingsclausule privé te houden. In de brief van afgelopen donderdag, als ik het goed heb, ben ik hierop ingegaan. Wij hadden geconstateerd dat het eigenlijk vrij simpel was. De kern van het antwoord was dat als je dat wilt voorkomen in die situaties, je die andere partner gewoon ook privévermogen moet laten aanhouden in dezelfde omvang. Dan zou je kunnen zeggen dat het principieel anders is, maar het is echt heel erg simpel om die ander ook een dergelijk deel te laten vrijstellen. Dat kun je gewoon regelen. Dan is er geen of veel minder schenkbelasting verschuldigd. Ik heb me echt afgevraagd of dit een verbetering is, maar met de beste wil van de wereld konden wij eigenlijk niet echt inzien dat partners als zij hun schenkingen of erfenissen privé willen houden per ongeluk in een soort fuik van de schenkbelasting lopen. Dat is ook niet een signaal dat wij uit de praktijk hebben ontvangen.

De keuzemogelijkheid om schenkingen en erfenissen zonder uitsluitingsclausule privé te houden stuit bovendien op bezwaren. Allereerst hebben wij daar natuurlijk uitvoeringsproblemen mee. Niet voor niets hebben wij in de brief aangegeven dat het best wel moeilijk is om schenkingen gedurende een hele lange periode bij te houden. Stel dat er bijvoorbeeld 30 jaar geleden iets is geschonken. Weet iedereen dat nog? Is er nog een bonnetje van? Dan kan iemand zeggen: ik studeerde nog, ik heb dat inmiddels niet meer. Dan kan gevraagd worden: weet u precies welk deel van dat vermogen nu nog aan u toebehoort? Dat soort dingen is eigenlijk voor de Belastingdienst, ondanks dat het allemaal waar kan zijn, onmogelijk te controleren. Hierdoor neemt de fraudegevoeligheid van dit soort claims wel heel erg toe.

Een tweede reden waarom wij dat liever niet hebben is dat dan wel heel erg naar believen gekozen kan worden welke schenkingen wel of niet privé worden gehouden. Dit geeft nog meer mogelijkheden dan er misschien nu al zijn tot scheve verdelingen, zonder schenkbelasting, ongewenste tax planning en het overzicht van overlijden, die in een eerdere set zaten. Ja, dat soort dingen vinden wij dus onwenselijk. Het ingediende wetsvoorstel is logisch en consistent en voor ons gevoel ook echt goed uit te leggen aan de praktijk en de mensen die ermee geconfronteerd worden.

Dan was de vraag van mevrouw De Vries: oké, misschien zijn we het daarmee eens, maar kunnen we dan de komende paar jaar wel monitoren hoe dat zat? In mijn brief van vorige week heb ik gezegd dat wij dat goed in de gaten gaan houden. De Belastingdienst kan daar ook knelpunten en andere signalen uit de uitvoeringspraktijk bij inventariseren. Met andere woorden: ja, ik ben bereid tot monitoring van de regeling in de komende jaren. Ik denk dat dat zelfs heel verstandig is. Ik heb ook de bereidheid uitgesproken dat mijn medewerkers daar alvast proactief over in overleg gaan met de brancheorganisaties zoals de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, de KNB. Wij gaan met elkaar om de tafel zitten zodra wij het idee hebben dat wij niet doen wat wij hier beoogden.

Een ander onderdeeltje op dit punt is het derdenbeslag, een vereenvoudiging. Het is goed om daar even op in te gaan, want er zijn vragen gesteld over wat de maatregel wel doet en wat de maatregel niet doet. Wat de maatregel wel doet, is voortaan in alle gevallen het mogelijk maken om zonder tussenkomst van een belastingdeurwaarder beslag te leggen op een vordering, namelijk een derdenbeslag. Het deurwaardersexploot wordt dan vervangen door een beschikking van de ontvanger. Deze vereenvoudigde procedure is nu alleen in specifieke gevallen mogelijk, zoals bij het beslag op het loon. Het doel van de maatregel was natuurlijk een vereenvoudiging van het proces en ook, niet te onderschatten, een kostenbesparing bij de schuldenaar te bewerkstelligen. Nu werd er gisteren in het overleg gezegd: ja, maar tegenover die kostenbesparing van €88 staan misschien wel weer kosten van €70 of €100 bij het bankbeslag. Het antwoord daarop is: die komen in beide gevallen. Die kosten zijn er niet in het ene geval wel en in het andere niet. Het gaat dus echt om deze €88 voordeel bij derdenbeslag. Dat heb je sowieso. Het is niet zo dat daar dan nog opeens €70 of €100 aan bankkosten bij komt. Die had je in het andere geval ook al. Dus het is echt volgens ons voor de schuldenaar een vereenvoudiging die leidt tot een serieuze kostenbesparing. En ja, natuurlijk is het voor de Belastingdienst ook makkelijker, maar zeker niet alleen voor de Belastingdienst. Het is niet zo dat we iets anders doen in de reikwijdte van het beslag, maar alleen in de kostenbesparing en vereenvoudiging. Dat is een beetje het algemene deel.

Er waren een paar specifieke vragen. De heer Van Weyenberg vroeg aan de staatssecretaris de samenhang tussen de verschillende maatregelen op het gebied van de belastingvrije voet nog toe te lichten. Ik heb me even afgevraagd of ik dat wel of niet zou doen. Weet je wat, ik doe het gewoon, omdat het misschien toch weer helpt bij die specifieke vragen. Ik zal het even heel kort doen en een aantal dingen niet noemen. Er is inderdaad de afgelopen tijd wel wat verwarring ontstaan over de verschillende wetgevende trajecten en de invoeringsdata, sommige doen wij en sommige doen anderen. Waar hebben we hier mee te maken? We hebben hier een Wet vereenvoudiging beslagvrije voet — de wet van de minister van SZW — die naar verwachting in 2018 in werking zal treden. Deze wet maakt de beslagvrije voet op basis van de beschikbare gegevens mogelijk. Deze beslagvrije voet moet worden toegepast bij een beslag op loon of uitkering en bij bijzondere incassomaatregelen. De invoering van de wet is een randvoorwaarde voor het proactief toepassen van de beslagvrije voet bij een bankbeslag. Dat is de kern waar het de hele tijd om gaat. De Belastingdienst kan het nu achteraf doen, maar niet vooraf. We kunnen er achteraf heel redelijk rekening mee houden, maar het zou toch fijn zijn als we dat vooraf kunnen doen. Wij kunnen dat niet in ons eentje regelen en daarvoor is deze wet nodig. Het maakt de berekening makkelijker als we dat vooraf weten, want de nadere informatie van de schuldenaar is dan niet meer nodig. Deze wet regelt dus niet een wettelijk beslagvrije voet voor bankbeslagen; het gaat alleen van achteraf naar vooraf.

Om de beslagvrije voet proactief te kunnen toepassen, is meer dan deze wet nodig. Hiervoor is ook het wetgevingsprogramma vereenvoudiging civiele rechtspleging nodig — dit is nu als vervolgstap in voorbereiding — en dat valt onder de minister van JenV. De heren Nijboer en Snels hebben hiernaar gevraagd. In het wetgevingsprogramma wordt een wettelijk beslagvrije voet voor bankbeslagen opgenomen. Het is het wetsvoorstel dat dit doet, maar het programma verkeert nog in een onderzoeksfase. Bij de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders wordt nu nog gewerkt aan een gevraagd preadvies. De invoering van deze wet kan best nog even duren, want het moet uiteindelijk een eenvoudige, breed gedragen en voor alle partijen uitvoerbare regeling worden en dat vergt tijd. Het nadeel van het koppelen aan deze wet is dat enkele dingen, waarvan wij vinden dat ze nu al goed zijn, worden vertraagd.

Ten derde hebben we mijn eigen onderzoek naar de vraag of het mogelijk is dat de Belastingdienst en de lagere overheden, want daar werd ook naar gevraagd, niet alvast wat kunnen doen met de beslagvrije voet. Zouden ze die niet al beleidsmatig kunnen toepassen, vooruitlopend op het echte wetgevingsprogramma? Wij willen dit serieus onderzoeken en ik heb u toegezegd u daarover in 2018 nader te informeren.

Tot slot hebben we het wetsvoorstel dat hier voorligt en dat is inmiddels genoegzaam bekend. We proberen het eenvoudiger te maken voor iedereen zonder dat we rechten aantasten.

De heer Omtzigt vroeg mij of ik zou kunnen toezeggen dat het respecteren van deze beslagvrije voet voor 1 januari 2019 geregeld is en ik de Kamer hierover per brief zal rapporteren. Dat is heel lastig. Ik kan niet toezeggen dat die beslagvrije voet per 1 januari, zonder verzoek vooraf, wordt toegepast. Laten we hopen dat alles snel gaat, maar een toezegging daarover kan ik niet geven. Ik kan wel toezeggen dat de Belastingdienst een bankbeslag op verzoek nu al achteraf geheel of gedeeltelijk kan corrigeren. Ook kan ik toezeggen dat ik in 2018 zal hebben onderzocht of het mogelijk is voor de Belastingdienst én voor lokale overheden om deze beslagvrije voet op bankbeslagen zonder verzoek al vooraf toe te passen en op welke wijze. Dat is volgens mij de wens die de Kamer heeft. Nogmaals, daarover zeg ik toe dat ik u in de loop van het komende jaar per brief zal informeren.

Over het vereenvoudigd derdenbeslag vroeg de heer Omtzigt of de staatssecretaris kon ingaan op de door de Nationale ombudsman geschetste kosten van het derdenbeslag. In de memorie van toezicht stond dat het vereenvoudigd derdenbeslag voor de burger kosteloos is. Dat was inderdaad onvolledig. De Nationale ombudsman geeft in zijn brief terecht aan dat de bank ook deze kosten in rekening kan brengen. De bank kan dit doen op grond van een overeenkomst tussen de bank en zichzelf. Nogmaals, de regeling als zodanig verandert niet met of zonder wat we nu wijzigen, maar met wat we wijzigen worden de kosten van het derdenbeslag €88 lager.

Ik kom bij de vragen over de schorsende werking en het fiscale verzet. Dat is ook een technisch onderwerp, maar ik ga er toch maar even op in omdat er vragen over bestonden. Als een belastingplichtige het niet eens is met een tenuitvoerlegging van een dwangbevel voor bijvoorbeeld een beslag of een executoriale verkoop kan hij daartegen in verzet komen bij de rechter. Dat is altijd zo. Bij de verzetsprocedure kan de dwanginvordering dan automatisch worden geschorst. De Belastingdienst loopt er in de praktijk tegenaan dat de verzetsmogelijkheid wordt toegepast als een manier om de dwanginvordering te vertragen. Helaas zijn er een paar heel terechte cases, maar in veruit het grootste gedeelte gebruiken mensen het om het proces te vertragen. De Belastingdienst kan namelijk pas verder met invorderen nadat de rechter de schorsende werking aan het fiscaal verzet heeft ontzegd of nadat hij afwijzend over het verzet heeft beslist.

Voorgesteld wordt nu om de automatisch schorsende werking die bestond, te laten vervallen. Het belangrijkste doel daarvan is om met de voorgestelde maatregel oneigenlijk gebruik te bestrijden. Veelal leidt een automatisch schorsende werking tot vertraging zonder dat daar een goede reden voor is. Zo leerden de cijfers ons dat verzet in de afgelopen twaalf jaar slechts in veertien gevallen gerechtvaardigd was. Dat is 2% van het geheel. Naast het bestrijden van oneigenlijk gebruik leidt een maatregel ook tot een besparing op de uitvoeringskosten bij de Belastingdienst. Belangrijker is om te vermelden dat het algemene bestuursrecht en het civiele recht geen automatisch schorsende werking hebben. In zekere zin wordt het fiscale recht hierop dus slechts aangesloten.

Er is volgens mij ook ongemak over de rechtsbescherming. Hoe zit het dan als je dit toepast? Worden de goede gevallen dan niet onterecht meegenomen door de kwaadwillenden? Ik snap waar die zorgen vandaan komen, maar ik ben van mening dat de rechtsbescherming voldoende gewaarborgd blijft doordat de schuldenaar altijd nog naar de rechter kan gaan en om schorsende werking kan vragen. Hij kan het in een verzetsprocedure doen of zelfs separaat. Hij krijgt hiervoor overigens ruimschoots de tijd, omdat er minimaal vier weken tussen het beslag van een verkoop ligt en het moment dat hij het weet. Dus echt overvallen wordt hij niet. Volgens mij is ook een belangrijk onderdeel dat de Belastingdienst de dwanginvordering ambtshalve kan schorsen als het verzet gerechtvaardigd is.

Op verzoek van de heer Van Weyenberg heb ik toegezegd dat ik de criteria waaraan de Belastingdienst daarbij toetst, zal voorleggen aan het beleid van de Belastingdienst. Zoals ik in het tweede wetgevingsoverleg heb toegezegd, zal de Belastingdienst zich terughoudend opstellen bij verzet. In het beleid — we noemen dat de “leidraad invordering” — wordt vastgesteld aan welke criteria precies getoetst wordt. Uitgangspunt daarbij zal zijn dat de Belastingdienst bij een ingediend verzoek de executoriale verkoop annuleert, tenzij de gronden van het verzet evident kansloos zijn. Dan worden de belangen van de Staat geschaad bij annulering van de verkoop. Dat is dus echt een beleidsmatige aanpassing. Van een automatische schorsende werking wordt gezegd: die gaat te ver, want die wordt te vaak misbruikt. Maar voor de gevallen waarin we denken dat er best een redelijk verzoek is ingediend, is nu de beleidslijn van de Belastingdienst dat we ernaar gaan kijken, tenzij op voorhand al volstrekt helder is dat het fiscale verzet zinloos is. Dan zetten we door. Die elementen maken het echt een beleidswijziging voor hoe we hiernaar kijken. We doen het dus niet automatisch, maar hebben wel degelijk begrip voor het feit dat een hele hoop mensen deze procedure terecht starten.

De voorzitter:

Kunt u ons meenemen in de voortgang van uw betoog?

Staatssecretaris Snel:

Dit zijn nog drie, vier vraagjes, en dan gaan we naar het vestigingsklimaat. Tenzij er veel interrupties zijn, verwacht ik binnen twintig minuutjes klaar te zijn.

De heer Omtzigt (CDA):

Ik ga nog even terug naar het bankbeslag. Het gaat mij er even om dat het een jaar wordt uitgesteld, maar dat ik nog steeds niet helemaal helder heb hoe zeker we weten dat de beslagvrije voet niet alleen beleidsmatig, maar ook gewoon automatisch gerespecteerd wordt als dat bankbeslag doorgaat.

Staatssecretaris Snel:

In een eerder overleg heb ik al aangegeven dat ik daarvoor geen garanties kan geven. Het is namelijk wetgeving die niet bij mij ligt. Het is wetgeving die zelfs door twee ministers moet worden gedaan. Dat is een beetje knullig argument in procestermen, maar het maakt het vaak wel ingewikkeld, zoals u weet. Wij vinden het belangrijk dat de Belastingdienst niet alleen wacht totdat deze wetten helemaal tot stand zijn gekomen. Wij stellen juist voor om er versneld naar te kijken. Achteraf gaan we die mogelijkheden bekijken. We gaan bekijken of we het niet kunnen versnellen door het naar voren te halen. Daarvan zeg ik toe dat we dat volgend jaar in een brief nader zullen toelichten.

De heer Omtzigt (CDA):

Kijk, ik zou graag willen dat dit vereenvoudigd bankbeslag alleen ingaat op het moment dat we zeker weten dat van tevoren door de Belastingdienst gecheckt wordt dat die beslagvrije voet gegarandeerd wordt. Die twee dingen zou ik graag aan elkaar koppelen. Dat kan ik per amendement doen; ik heb het klaarliggen. Maar misschien kan de staatssecretaris hier zeggen dat hij in oktober komt met de mededeling dat het mogelijk is of niet, en daarbij aan de Kamer voorlegt of het betreffende wetsartikel op dat moment in werking treedt.

Staatssecretaris Snel:

Zoals ik er nu naar kijk, denk ik dat ik dat laatste geen goed idee zou vinden, al was het maar omdat we daarmee op het beleidsterrein van anderen zitten. Als de heer Omtzigt er een goed amendement voor heeft, zullen we dat uiteraard bereidwillig bekijken. We zullen dan zeggen dat we denken dat het al of niet goed zou kunnen werken.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Staatssecretaris Snel:

Dan de inkeerregeling ...

De voorzitter:

De heer Van Weyenberg op hetzelfde punt?

De heer Van Weyenberg (D66):

Op hetzelfde punt, voorzitter. Ik ben overigens blij met de toezegging en de nadere uitwerking ervan uit het eerdere wetgevingsoverleg. Dank daarvoor. De heer Omtzigt bedoelt volgens mij niet te treden in de lopende wetsvoorstellen. Hij wil volgens mij voorkomen dat dit straks gewoon in werking treedt, terwijl er om wat voor reden dan ook dingen misgaan met die andere wetten, waardoor niet integraal gebeurt wat deze staatssecretaris beoogt. Volgens mij willen we hier voorkomen dat we nu ja tegen iets zeggen wat straks anders dan beoogd uitpakt, omdat bijvoorbeeld die andere wetten vertraging oplopen.

Staatssecretaris Snel:

Dat snap ik. Het is ook de reden dat ik zei: als er een amendement voor binnenkomt, zullen we dat om die reden ook bekijken. Ik denk echt dat het ons voorstel blijft om daar nu alvast mee te beginnen en het niet te koppelen aan een wet. Stel nu dat dat lang duurt, om wat voor reden dan ook. Dan is er iets wat goed is om nu al te doen, namelijk de kosten verlagen en het voor iedereen eenvoudiger maken. Nogmaals, wij zullen bereidwillig kijken naar het amendement, als dat wordt ingediend.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Staatssecretaris Snel:

Dan de inkeerregeling. De heer Azarkan sprak van een heel mooi principieel punt, maar hij vroeg of het Nederland niet heel veel geld gaat kosten. Het antwoord is eigenlijk heel kort: nee, daar is geen budgettair effect voor ingeboekt.

De heer Omtzigt zei dat hij de afschaffing van de inkeerregeling wil beperken tot buitenlandse zwartspaarders. Ook daarvan moet ik zeggen dat ik in het wetgevingsoverleg al heb aangegeven dat de Belastingdienst met veel meer types fraudeurs wordt geconfronteerd dan alleen zwartspaarders. We hebben een aantal voorbeelden gezien rond de kassa die allerlei dingen niet aantikt. Wij hebben gehoord van mensen die geen huis hebben, maar wel hypotheekrente aftrekken. Et cetera, et cetera. Dit soort fraudeurs wil ik gewoon niet belonen door straffeloze inkeer mogelijk te maken. Dat is echt een verkeerd signaal naar de belastingplichtigen die zich wél aan de regels willen houden en die tijdig en correct aan alle belastingverplichtingen voldoen. Wat mij betreft komt dan eigenlijk alleen de strafmaat tot uitdrukking in het moment van inkeer. Eigenlijk is het principiële punt: ernstige zaken mogen niet helemaal onbestraft blijven. Tegelijkertijd zeg ik tegen mevrouw De Vries dat goedwillende belastingplichtigen hier nooit door zullen worden geraakt. Ook dat heb ik eerder toegezegd. De goeien zullen hier niet de dupe worden van de kwaden.

Dan nog een vraagje over de catalogusprijs. Die zal toch vaak hoger liggen dan wat mensen echt betalen voor een auto; heeft dat nu dan gevolgen voor de bijtelling? Uit de vraag van de heer Omtzigt maak ik vooral op dat hij vermoedt dat in veel gevallen leaseauto’s andere prijzen hebben dan wat er officieel voor moet worden bijgeteld. Tegelijkertijd zeg ik dat er voor de echte bpm en de bijtelling daarbij maar één officiële prijs is, en dat is de officiële catalogusprijs. Die is relevant voor én de bpm én de bijtelling. Voor fiscale doelstellingen is de catalogusprijs de geadviseerde verkoopprijs. Waarom nemen we die? Die prijs wordt gewoon kenbaar gemaakt door de fabrikant en de officiële importeur. Dit gaat dus uitdrukkelijk niet over de verkoopprijs die misschien uiteindelijk betaald is. Ik zie ook een beetje voor me hoe het dan werkt. Er zijn dan bonnetjes van autohandelaren en er wordt gezegd dat dit de uiteindelijke prijs was. Afhankelijk van hoe goed je de onderhandelingen dan hebt gedaan, of hoever de autohandelaar bereid is deze prijs aan te passen, ga je dan de bpm-bijtelling bepalen. Dat vinden wij onwenselijk. Het voorstel leidt verder overigens niet tot een aanpassing in de budgettaire consequenties, want we hielden altijd al rekening met de officiële catalogusprijs.

Een laatste vraag in dit blokje was ook van de heer Omtzigt. Die ging over de toepassing van de heffingskorting bij buitenlandse belastingplichtigen. Hij vroeg of de voorgestelde maatregel niet in strijd was met de non-discriminatiebepaling in de belastingverdragen met Duitsland en België. Het was voor mij nog wel weer even werken vanochtend om dit allemaal precies te doorgronden. De kern van het antwoord is dat er geen sprake is van strijdigheid met deze bepalingen. De non-discriminatiebepaling in het belastingverdrag met Duitsland zag namelijk niet op de situatie van de heer Omtzigt. Die is daar niet in opgenomen en zij geldt daarin niet. De non-discriminatiebepaling in het belastingverdrag met België had juist een heel brede werking. Door een goedkeuring in het beleidsbesluit kunnen de Belgische grenswerkers ook al in het eerste jaar de heffingskorting ontvangen via een voorlopige aanslag. Daar is het dus expliciet geregeld. In het verdrag met Duitsland is dat niet geregeld. Ook de non-discriminatiebepaling gaat niet op deze maatregel in en wordt daardoor dus ook niet geschonden.

Ik ben toe aan mijn laatste mapje, mevrouw de voorzitter.

De voorzitter:

Graag.

Staatssecretaris Snel:

Dat gaat over alle maatregelen die niet in dit Belastingplan staan, noch in de OFM, noch in andere wetsvoorstellen, maar die wel keer op keer terugkwamen in de discussie over, vooral, het regeerakkoord. Ik zal hierbij proberen om een aantal elementen wel en een aantal elementen nog even niet uitgebreid te behandelen; ik hoop dat daarmee niemand beledigd is. In zijn algemeenheid waren er vragen over de Innovatiebox en over het terugdraaien van de maatregelen voor het vestigingsklimaat; zijn die nou allemaal nodig? Daarover heb ik gezegd dat ik begin volgend jaar met een brief kom over de fiscale beleidsagenda. In die brief zal ik aandacht besteden aan het fiscale vestigingsklimaat en ga ik vooral ook in op de aandacht die wij willen hebben voor de belastingontwijking en de belastingontduiking.

Omdat het Belastingplan de eerste twee maatregelen bevat die alvast een beetje verband houden met het fiscale vestigingsklimaat, lijkt het me goed om dat toch even te benoemen. Mevrouw Leijten stelde daar ook een aantal vragen over. Een van de prioriteiten uit het regeerakkoord is namelijk dat wij willen vasthouden aan een concurrerend vestigingsklimaat. Overigens gaat het niet verkeerd met het vestigingsklimaat zoals het nu is. Dat heeft overigens niet alleen met fiscaliteit te maken, maar met heel veel andere structuren. We hebben het vaak gezegd: het gaat om onderwijs, infrastructuur, culturele voorzieningen, geografische ligging, stabiliteit van de politiek en ook de fiscaliteit. Volgens sommige lijstjes komt fiscaliteit pas op nummer 7, maar een aantal andere landen vindt die belangrijker. Als je kijkt naar de totale lijst van competitiveness, zie je dat we het redelijk goed doen op de lijst van het World Economic Forum. Ook de NFIA geeft aan dat het op zichzelf met het vestigingsklimaat best goed gaat, maar dat we tegelijkertijd niet rustig kunnen uitbuiken en blijven waar we zijn, maar dat we er verder moeten gaan. Het zijn namelijk schuivende panelen.

De internationale context is gewoon stevig. We hebben het in eerdere discussies ook over de brexit gehad en aanpassingen van wetgeving in andere landen die van invloed kunnen zijn op de manier waarop wij het doen. Uiteindelijk gaat het ons gewoon om één ding: het aantrekkelijk maken van banen in Nederland. Daarvoor geldt dat wij er vast nog wel met elkaar over te spreken komen in een wetsvoorstel waarin het wél aan de orde komt, bijvoorbeeld over de dividendbelasting. Maar het leek mij echt niet goed om het hier allemaal nog een keer te doen. Alle argumenten die we er eerder over hebben gemeld, heb ik al wel aangegeven in het eerdere overleg, tijdens de Financiële Beschouwingen. Dat wil niet zeggen dat al die vragen verder niet relevant zijn, maar het is misschien handiger om die te behandelen op het moment dat we het wetsvoorstel hierover presenteren.

Wel is het goed om even iets over de Vpb-tariefverlaging te vertellen, want die kondigen we nu al aan en we beginnen ook met dat opstapje. We vinden het belangrijk. Er zijn ook allerlei rapportages over naar buiten gebracht die de effectiviteit daarvan weergeven. Maar het is zeker niet zo dat je dan meteen kunt zeggen dat het alleen maar cadeautjes zijn die worden uitgedeeld, want het bedrijfsleven krijgt ook echt wel te maken met behoorlijke lastenverzwaringen. Ook dat is eerder al aangegeven. Een voorbeeld daarvan zijn de milieubelastingen, die worden verhoogd. Ook worden er heel veel grondslagverbredende maatregelen toegepast in de Vpb. Meer dan ooit; het is een lijst van 7 à 8 maatregelen. Ik zal ze niet allemaal noemen, maar de Innovatiebox is er natuurlijk een van.

Bovendien doet het kabinet natuurlijk ook heel veel op het gebied van het meer gelijk behandelen van vreemd en eigen vermogen. Dat leidt tot een schokbestendigheidsverbetering van onze economie. Het belangrijkste voorbeeld daarvan is, denk ik, de earnings-strippingmaatregel die we nemen. Ook wordt er een minimumkapitaalregel voor banken en verzekeraars ingediend. Dat zijn een paar onderdelen die ik hier naar voren wil halen.

De voorzitter:

Mevrouw Leijten, ik wil dit eigenlijk afronden, daarna krijgt u het woord.

Staatssecretaris Snel:

Ik denk dat ik dan een hele hoop setjes rondom de bron ... Nou, misschien één. Ik doe het even uit mijn hoofd. Er werd de suggestie gedaan: als we de dividendbelasting in 2020 afschaffen, waarom doen we dat dan ook niet alvast met de invoering van bronbelasting op de dividendstromen naar de low-tax jurisdictions? Het antwoord is dat we dat wél doen. We doen dat in hetzelfde jaar, namelijk in 2020. En we gaan met beide flink aan de slag om een en ander voor te bereiden. Dus het is niet zo dat we het bronbelasten van de dividendstromen naar achter zouden schuiven.

Ik sla nu het een en ander over.

Dan een setje over rulings. Het is, denk ik, wel goed als we dit hier even neerzetten. Het is altijd een beetje gevaarlijk om rulings onder het kopje “vestigingsklimaat” neer te zetten, want vervolgens wordt er dan natuurlijk gekeken naar een aantal individuele rulings en wat daar allemaal goed en minder goed aan was. De heer Azarkan vroeg hoe het precies zit met de procedures. Zijn er onderzoeken, zijn we dingen niet aan het uitwisselen die we wel zouden moeten uitwisselen? Ik wil er geen heel lang debat van maken over de rulingpraktijk en over wat we wel en niet gaan doen bij internationale belastingontwijking. Dat doen we nu niet, maar gaan we echt nog wel doen. Wel vind ik het van belang om nogmaals te melden dat Nederland alle bestaande rulings uitwisselt die in beeld zijn binnen de context van OESO en EU. We hebben ook geen enkele reden om dat niet te doen. Wij zijn er voorstander van geweest. Expliciet zijn er inmiddels al drie onderzoeken die we op dit terrein achter de hand hebben. Een is al een oudere, namelijk dat de Algemene Rekenkamer in 2019 een algemeen onderzoek zal gaan doen naar de APA/ATR-praktijk. Verder wordt er in de rapportage in het komend voorjaar een onderzoek gedaan door een onafhankelijke onderzoekscommissie naar de rulingpraktijk. Onlangs heb ik bovendien een onderzoek aangekondigd naar vormfouten bij de afgifte van de 4.000 rulings met een landsgrensoverschrijdende effect of een internationaal karakter. Ook heb ik gezegd: laten we het nou eerst eens even doen. Dan kunnen we er vervolgens mensen bij betrekken. We hebben gekeken of we de auditdienst er niet bij kunnen betrekken. Maar dat ga ik allemaal netjes uitwerken en die brief komt echt in januari, dat heb ik destijds al beloofd. Dan gaan we er uitgebreid met elkaar over praten.

Zal ik verdergaan, voorzitter? Ja? Ik stap even over naar de Wbso. Ik had de heer Snels beloofd om daarop terug te komen, maar ook de heren Van Weyenberg en Dijkgraaf hadden gevraagd hoe het zit met de verdeling tussen het kleinbedrijf en het grootbedrijf. Het antwoord is dat het kleinbedrijf in 2016 44,7% van het totale Wbso-budget heeft ontvangen en het gehele mkb 64%. Vóór integratie van de RDA en de Wbso was dat 64,2%. Dat is dus nagenoeg gelijk gebleven. Dat aandeel is overigens hoog. Dat komt doordat het mkb verantwoordelijk is voor 41% van de in Nederland uitgevoerde R&D-activiteiten. De S&O-afdrachtsvermindering wordt volgend jaar geëvalueerd. Ook daarvan wachten we de cijfers af. Ik ga er eigenlijk van uit dat in deze nieuwe evaluatie ook de vragen van de heer Van Weyenberg aan de orde zullen komen. Ik ben het overigens wel met hem en de heer Dijkgraaf eens, zeg ik er meteen maar bij, dat een eventuele aanpassing in de lengte of in de breedte zal moeten gaan zitten. Maar goed, misschien blijken uit de evaluatie nog andere zaken. Daarop gaan we nu niet vooruitlopen, maar het komt er wel aan.

De voorzitter:

Bent u klaar?

Staatssecretaris Snel:

Met dit blokje wel. Hierna heb ik nog het blokje fiscale vergroening.

De voorzitter:

Mevrouw Leijten kijkt heel boos. Mevrouw Leijten?

Mevrouw Leijten (SP):

Ja, voorzitter, ik wil ook wel een opmerking richting u maken. Ik snap heel erg goed dat de Kameragenda er vreselijk uitziet, maar komt doordat vier partijen met elkaar moesten onderhandelen en wij de begrotingsbehandelingen op moesten houden. Toen is er gezegd dat we alle ruimte zouden hebben voor de behandelingen. Het is prima als we nu minder interrupties hebben, maar als we ze niet kunnen plaatsen op het moment dat het erover gaat, wordt het debat kapotgeslagen. Dan kunnen we net zo goed schriftelijk onze inbreng leveren en schriftelijk antwoord krijgen. Dan doen we het op die manier af.

De voorzitter:

Dat is niet helemaal waar, mevrouw Leijten. Ik heb aan het begin gezegd dat de staatssecretaris de ruimte krijgt om antwoord te geven op de vragen, want we komen straks alleen op dit onderdeel al aan 100 vragen. De staatssecretaris heeft hier gisteren van 15.45 uur tot ongeveer 4.45 in de ochtend gezeten, en het is ook belangrijk dat jullie vragen worden beantwoord. Het is aan mij om hem daarvoor de ruimte te geven.

Nu kunt u gewoon uw vraag stellen.

Mevrouw Leijten (SP):

Voor het feit dat het vannacht zo laat is geworden, moeten we vooral een bloemetje sturen aan de coalitiepartijen. Die hadden de wet-Hillen niet op deze manier door de Kamer hoeven te jassen.

Ik heb een vraag over de dividendbelasting en over het investeringsklimaat, die naar voren komt door het afschaffen van de dividendbelasting aan de staatssecretaris. Wat mij zo trof is dat uw voorganger nog geen twee jaar geleden een brief schreef aan de Eerste Kamer waarin gewoon staat dat de verschuiving van de belastingopbrengst van Nederland naar andere landen geen stimulerend effect heeft op de investeringen in Nederland. Kan deze regering, deze staatssecretaris nazoeken wanneer het licht is gaan schijnen dat dit zo belangrijk is voor het investeringsklimaat in Nederland?

De voorzitter:

Zonder het debat over de dividendbelasting dunnetjes over te doen.

Staatssecretaris Snel:

Het antwoord is: dat kan ik niet.

Mevrouw Leijten (SP):

Kunt u deze vraag dan doorgeleiden naar de minister-president, zodat die de vraag kan beantwoorden?

Staatssecretaris Snel:

We kunnen alle vragen die uw Kamer stelt doorgeleiden, neem ik aan. Ik denk niet dat hij verrast zal zijn door uw vraag, maar dat kunnen we doen.

Mevrouw Leijten (SP):

Twee jaar geleden nam de regering in de discussie over het afschaffen van de dividendbelasting de positie in dat dit geen bijdrage levert aan de investeringen in Nederland, maar nu is dat het grootste argument. Dan is het toch niet gek dat die vraag gesteld wordt? Ik hoop dat we nog antwoord krijgen voordat we de hoorzitting over het afschaffen van de dividendbelasting hebben.

De heer Azarkan (DENK):

Ik heb weer een korte vraag, die ik gisteren ook stelde. Ik had zelf al een berekening gemaakt, maar kan de staatssecretaris op basis van de dividenddiscountmethode berekenen wat die 1,4 miljard ons gaat kosten?

Staatssecretaris Snel:

Nee, dat kan ik niet. Ook hiervoor geldt wat ik in het begin zei: we gaan vast nog heel veel met elkaar praten over alle effecten van de dividendbelasting op het moment dat wij met een wetsvoorstel daarover komen. Dat is niet nu. U heeft nog een hearing. Ik kan mij voorstellen dat tijdens de hearing dit soort vragen ook nog wordt gesteld aan externen. In ieder geval heb ik op dit moment geen antwoord op uw vraag.

De voorzitter:

Ja, wat gaat u doen?

De heer Azarkan (DENK):

Nou ja, het is echt heel makkelijk vast te stellen. Het is een soort berekening van de netto contante waarde van toekomstige opbrengsten, in dit geval verliezen. Als u dat uitzet tegen een rentepercentage — laten we de AEX nemen — van 3,2%, dan komt u zo rond de 40 miljard uit. We praten de hele tijd over 1,4 miljard, maar het gaat over toekomstige opbrengsten die kunnen oplopen tot zo’n 40 en misschien wel 50 miljard. Ik denk dat het goed is dat dat wordt berekend. Dan weten we waar we over praten. Ik vraag u toch om die berekening te maken.

Staatssecretaris Snel:

Dat zal ik niet doen, zeg ik hier meteen maar. Ik had eigenlijk het idee dat de heer Azarkan al een eigen berekening had gemaakt. Ik weet ook niet precies waarom u mij daar dan nog naar vraagt. Dat gaan we dus niet doen. Ik kan mij voorstellen dat u dat in de hearing laat terugkomen. Ik ben bereid om bij het wetsvoorstel over van alles en nog wat van gedachten te wisselen. Nu gaan we die berekening niet maken.

De voorzitter:

Meneer Azarkan, het moet niet weer een herhaling worden van een eerdere discussie. U mag afronden als u wilt, maar dat hoeft niet. Datzelfde geldt ook voor de staatssecretaris. Ik denk dat u naar een afronding toe moet, want het zijn vooral vragen die niet helemaal onder het Belastingplan hoorden, maar wel zijn gesteld.

Staatssecretaris Snel:

Ja. Op een aantal vragen kom ik natuurlijk wel terug, omdat sommige Kamerleden bijvoorbeeld vroegen naar dekking voor een amendement. Ik denk dat het goed is dat ik daarop terugkom, maar we zijn er echt bijna.

We zijn aangekomen bij iets wat ik net al heb toegezegd, namelijk de fiscale vergroening. De heer Van Raan ging gisteren al vrij uitgebreid in op het onderwerp fiscale vergroening. We hebben een hoop maatregelen opgenomen in het regeerakkoord. Ik heb al geprobeerd aan te geven aan de heer Van Raan dat ik mij ook persoonlijk bijzonder geïnteresseerd voel in dit soort maatregelen. Ik heb helaas het PBL-rapport nog niet kunnen lezen, maar dat zal ik zeker met interesse tot mij nemen. Dat gaat niet alleen over de fiscale agenda, maar ook over meer. Maar ik voel mij wel degelijk uitgedaagd om ook mijn steentje bij te dragen aan de verdere vergroeningsdoelstelling van het kabinet op het gebied van de fiscaliteit.

Het is belangrijk om een paar dingen duidelijk te maken. U vroeg naar de vliegbelasting. Wat de vliegbelasting betreft, is een driestapsniveau aangekondigd. Stap één is terecht: we gaan eerst kijken of we dit op Europees niveau kunnen regelen, want dat werkt het best. Als wij een belasting introduceren en iedereen vervolgens via een grensvlieghaven naar buiten vliegt, dan hebben wij het milieu niet geholpen. Dat willen we niet zomaar. We hopen natuurlijk wel dat wij onze collega’s kunnen overtuigen. Tegelijkertijd is in het verleden het argument te vaak gebruikt: we doen het Europees. Dan zeiden we, ze of wie dan ook ... Men zei dan: en dat lukt dan toch niet, dus we hoeven het niet te doen. Daar ben ik dus niet van. In dit regeerakkoord staat helder aangegeven dat als het niet lukt we nog de stappen twee en drie hebben. Stap twee is: als het dan niet Europees lukt, dan gaan we zelf wel beginnen. Dat kunnen we op twee manieren doen. We kunnen kijken naar een lawaaiheffing. Of we kijken naar een tickettaks, een vrij eenvoudige vliegbelasting. Die hebben we natuurlijk eerder gehad. Wat betreft uitvoering en effectiviteit was die best goed, maar die bestaat niet meer. Maar het is niet zo moeilijk om weer in de boeken van een aantal jaren geleden te kijken en die snel in te voeren. Ik ben best ambitieus op dit terrein, maar ik vind wel dat we het in de goede volgorde moeten doen. We moeten echt proberen — dat ga ik tegen mijn mensen zeggen — tijdens de onderhandelingen in Europa of we daar niet wat mee kunnen doen, want wij willen echt graag. Een aantal landen om ons heen heeft, anders dan tien jaar geleden, inmiddels vliegbelastingen, dus ze zullen er misschien best voor voelen om te kijken of we dat toch niet kunnen harmoniseren. Dat is onze eerste beleidsinzet. Die is het meest effectief. Lukt dat echt niet, dan gaan we niet bij de pakken neerzitten en uithuilen, maar dan gaan we gewoon door met onszelf. We gaan natuurlijk nog steeds proberen een aantal andere landen met ons mee te krijgen, maar dan is er in ieder geval een stok achter de deur om er niet mee te stoppen.

De heer Van Raan had ook een aantal vragen over de energiebelasting. Of je het nou een CO2-belasting of een CO2-minimumprijs noemt, het komt er eigenlijk op neer dat we een soort inputbelasting willen realiseren. In zoverre komen wij ook tegemoet aan de gedachten die de heer Van Raan erover had dat het heel erg helpt. Als je iets belast dat aan je input zit, dan ga je er minder van gebruiken. Dat is eigenlijk wat we willen. We hebben nu gezegd dat er een minimumprijs voor CO2 moet zijn. Over hoe we die precies gaan vormgeven, gaan we in overleg met collega’s. Dit is wel waar we echt op sturen. We willen echt een regulerend effect hebben van de maatregel die wij nemen. Ik denk overigens ook dat de energiebelasting en de minimumprijs voor CO2 elkaar heel goed kunnen ondersteunen.

Differentiatie van de btw-tarieven is ook een thema dat een aantal keren aan de orde is gekomen. Daar kan ik heel kort over zijn. Het is helaas niet altijd zo — dat hebben we in het verleden verschillende keren gezien — dat op het moment dat je een btw-verlaging toepast de eindgebruiker daar altijd voordeel van heeft. We hebben het destijds met kappers en kleine diensten gedaan. Toen verlaagden we de btw en daar sijpelde maar een heel klein effect van door in de prijzen voor de eindgebruiker. Het is een methode — dat snap ik wel — om gedrag te beïnvloeden. Maar we moeten ook oppassen dat we daar niet denken het gouden ei gevonden te hebben, want dat is het vaak niet.

De voorzitter:

Gaat u afronden?

Staatssecretaris Snel:

Ja. Dan hebben we het nog even niet over alle ingewikkeldheden die wij vervolgens zien als het gaat om afbakening bij de diverse producten.

Ik laat dan het PBL-rapport even voor wat het is. Mevrouw Leijten vroeg ook nog naar fiscale voordelen bij voogdij, bij het opvoeden van een kleinkind als pleegouder. Uiteraard vinden wij met haar dat het terecht is om in dit geval te kijken of die IACK niet iets kan doen. Men kan overigens ook met dit soort vragen terecht bij de Belastingdienst. De vraag was of er een apart hokje bij de Belastingdienst kan zijn om dat te doen. Het antwoord is dat dat lastig is. Zo zit de Belastingdienst niet in elkaar. We kunnen vaak wel helpen en dat doen we ook. Als een thema vaker opkomt, nemen we het op in de kant-en-klare sets, zodat mensen het weten. Je belt dan de BelastingTelefoonbegu als je problemen hebt en dan kan je meteen worden geholpen.

Dan laat ik mijn fiscale beleidsagenda nog maar even voor wat die is. Ik heb er nog eentje die ik wel belangrijk vind, namelijk de leenbijstand — die is door een aantal mensen aangehaald — en ook het kasrondje bij de huurtoeslag. Die twee punten en de rest laten we even zitten. Dat zijn er niet zo veel meer, hoor.

De leenbijstand. Kan de staatssecretaris alles op alles zetten om iets te doen aan de problemen met de leenbijstand in de afgelopen drie jaar? Dat gaat over de periode 2014, 2015 en 2016. Is het haalbaar om er iets mee te doen? Ik denk dat het allerbelangrijkste is om te zeggen dat we natuurlijk blij zijn dat we de problemen in de leenbijstand per 1 januari van dit jaar hebben opgelost, maar dat het vorige kabinet geen oplossing heeft getroffen voor de oude gevallen. Ik heb begrip voor de wens om iets te doen aan deze oude gevallen. Dat wil ik heel duidelijk uitstralen, want dat kunnen best schrijnende gevallen zijn. Op de vraag of het technisch mogelijk is om iets te doen, zeg ik: ja, dat is technisch mogelijk. Tegelijkertijd wil ik ook niet helemaal valse hoop wekken bij de mensen die amendementen hebben gemaakt, want er is een wettelijke basis voor. Als we dit gaan doen, moeten we dat wettelijk regelen. Technisch is dat te regelen, maar de andere kant is dat daarmee behoorlijke kosten gemoeid zijn. Ik noem daarbij de bedragen 15,3 miljoen aan extra toeslaguitgaven en — dat hoort er ook bij — 1,8 miljoen aan uitvoeringskosten. Dus ja, het is technisch mogelijk, maar besef wel dat er kosten aan vast zitten. Ik denk dat dat is wat ik hierover wilde zeggen.

Dan de huurtoeslag. In een debat tussen de heren Van Weyenberg en Nijboer kwam de vraag aan de orde wat de mening van de staatssecretaris is over het misbruik van huurtoeslag in familiesituaties. Zij noemden dat een kasrondje. De heer Nijboer zei dat dat een soort oneigenlijk gebruik is. De heer Van Weyenberg zei dat dat soms best lastig is omdat het soms helemaal geen oneigenlijk gebruik is. Dan is er een normale huurprijs, gelijk met andere, en wordt daar gebruik van gemaakt. Tegelijkertijd snap ik wel dat we ook niet willen dat dit een soort modelletje wordt. Ik heb eerder in het wetgevingsoverleg aangegeven dat die regeling en de uitvoering daarvan niet helemaal onder mijn beleidsverantwoordelijkheid vallen, maar heel specifiek ook onder de beleidsverantwoordelijkheid van BZK. Daar hebben we inmiddels met hen contact over opgenomen. De schriftelijke Kamervragen die inmiddels aan mij over dit onderwerp zijn gesteld, heb ik in overleg met het ministerie van BZK aan hem overgedragen. Daar ga ik dus nu niet op vooruitlopen, maar het issue als zodanig is behandeld en vormgegeven. Ik neem aan dat dat met spoed terugkomt naar de Kamer.

De voorzitter:

Dank u wel. En neem van mij aan: als ergens een vraag onbeantwoord is gebleven, dan zullen Kamerleden dat zeker aan de orde stellen.

Staatssecretaris Snel:

Het zal niet veel meer zijn, voorzitter.

De voorzitter:

Even kijken. De heer Van Raan was de eerste.

De heer Van Raan (PvdD):

Dank aan de staatssecretaris voor de uitgebreide behandeling van de antwoorden. Ik heb één vraag over die drietrapsraket. De staatssecretaris zei: wij doen het achtereenvolgens. Wij denken dat daar geen tijd voor is. Daar is ook geen CO2-ruimte voor. En is de staatssecretaris bekend met het feit dat je nu al Europese afspraken kunt maken? Je kunt al bilateraal tussen landen afspreken: wij gaan dat tussen landen bepleiten. Is de staatssecretaris daarvan op de hoogte?

Staatssecretaris Snel:

Ik zal eerlijk zijn: mijn actieve kennis op dit terrein is wat verouderd. Ik heb het wel gevolgd maar waarschijnlijk weten mijn ambtenaren het wel die dit aan het voorbereiden zijn. Natuurlijk kijken we naar alle mogelijke manieren om het beoogde effect zo veel mogelijk te bewerkstelligen. Daar denken wij hetzelfde over.

De heer Edgar Mulder (PVV):

U zou terugkomen op de kosten van Parijs. U geeft aan dat die kosten in ieder geval betaald gaan worden via de Opslag Duurzame Energie (ODE). Alleen, ik heb geen bedrag gehoord.

Staatssecretaris Snel:

Nee, ik heb volgens mij op die vraag geantwoord dat dat moeilijk is omdat er nog geen maatregelen zijn. Als je dit wil toerekenen, moet je maatregelen hebben en die hebben we niet. Wij hebben een totaalbedrag. Dat heb ik wel genoemd, maar ik heb niet gezegd hoe ik dat ga toerekenen in de plaatjes, want die maatregelen hebben we niet.

De heer Edgar Mulder (PVV):

Of we praten langs elkaar heen. Dat zou kunnen. Laten wij daar proberen achter te komen. Er zijn twee bedragen genoemd. Dit jaar was het iets van 103 miljoen en nog een paar honderd miljoen volgend jaar, maar die bedoel ik niet. Er is een akkoord gesloten in Parijs. Daar zijn een aantal partijen in dit huis ontzettend enthousiast over. U geeft alvast aan dat de kosten van de akkoorden van Parijs betaald gaan worden via de ODE. Dat weet u al wel. Als je zoiets plant, dan lijkt mij dat je in ieder geval een idee hebt van hoeveel wij via de ODE gaan financieren. Dus mijn vraag is: is dat 10 miljard? Is dat 40 miljard? Is dat 120 miljard? Hoeveel mag Nederland gaan betalen via de ODE om Parijs te financieren?

De voorzitter:

Dank u wel. En hoe langer de interruptie is, hoe onduidelijker het antwoord vaak is, zeg ik erbij. Echt waar. Neem het van mij aan.

Staatssecretaris Snel:

Ik zal heel kort zijn. Ik denk dat wij dan toch een beetje langs elkaar heen hebben gepraat. Ik dacht dat ik uw vraag echt had beantwoord, maar als die vraag daarmee niet beantwoord is, is het misschien verstandig dat ik nog één keer mijn best doe om te kijken wat die vraag dan wel is. Ik heb volgens mij gezegd dat wij van een hoop maatregelen rond Parijs nog niet weten hoe of waar die neerslaan. Wij hebben in z’n algemeenheid wel een doelstelling. Ik heb daar een aantal bedragen bij genoemd, die ergens in deze set zitten en waarvan wij weten dat ze gaan komen maar die nog niet in maatregelen zijn toebedeeld. Daarvan heb ik gezegd: ik kan niet nu al zeggen wat dat gaat worden, want daar hebben wij echt eerst de maatregelen voor nodig.

De voorzitter:

Is het een idee om er verder schriftelijk uitgebreid op in te gaan?

Staatssecretaris Snel:

Ja, dat zouden wij kunnen doen.

De heer Edgar Mulder (PVV):

Wanneer krijg ik dan dat antwoord?

Staatssecretaris Snel:

Ik heb inmiddels de vraag erbij. Ik heb gezegd: als gevolg van de akkoorden van Parijs moet er in 2020 103 miljoen en in 2021 368 miljoen extra worden opgehaald met de Opslag Duurzame Energie. Dus dat gaat via de ODE.

De heer Edgar Mulder (PVV):

Voorzitter ...

De voorzitter:

Dat zijn eigenlijk allemaal vragen die niet direct betrekking hebben op het Belastingplan. Sommige hebben dat wel, maar niet allemaal.

De heer Edgar Mulder (PVV):

Maar voorzitter, ik begon te zeggen dat het noemen van die twee bedragen geen antwoord was op mijn vraag. En nu krijg ik weer diezelfde twee bedragen! Zelfs de staatssecretaris gaat hier niet beweren dat de akkoorden van Parijs met die 400 miljoen gefinancierd zijn. Dat gelooft helemaal niemand.

De voorzitter:

Mijnheer Mulder, u heeft gezegd wat u wilde zeggen. Ik ga naar de heer Nijboer.

De heer Edgar Mulder (PVV):

Maar dan wil ik ook graag een antwoord.

De voorzitter:

Ja, dat is al gegeven. Bent u bereid om daar schriftelijk op in te gaan?

Staatssecretaris Snel:

Ja, daar ben ik toe bereid.

De voorzitter:

Anders wordt het een herhaling van zetten.

De heer Edgar Mulder (PVV):

Maar wanneer krijg ik dan die schriftelijke antwoorden?

De voorzitter:

Ja, dat was inderdaad een eerdere vraag.

Staatssecretaris Snel:

Morgenochtend.

De voorzitter:

Kijk eens aan!

Staatssecretaris Snel:

Als we het hebben. Als we het niet hebben, dan hebben we het niet. Maar als we het hebben, dan krijgt u morgenochtend antwoord.

De voorzitter:

Nee, nee, nee, mijnheer Mulder.

De heer Edgar Mulder (PVV):

Jongens, come on!

De voorzitter:

De heer Nijboer.

De heer Nijboer (PvdA):

Ik heb een vraag over het fiscale totaalpakket voor het mkb en familiebedrijven. Daar zit een behoorlijke structurele lastenverzwaring in voor het mkb. Hoe kijkt de staatssecretaris van Financiën daarnaar, aangezien hij de trotse fractievoorzitters van de coalitie heeft horen zeggen: we gaan voor lastenverlichting?

Staatssecretaris Snel:

Ik moet even kijken of ik u vraag goed begrijp. Bedoelt u: wat vinden wij van het mkb-beleid in het regeerakkoord?

De heer Nijboer (PvdA):

Ja, precies. Er zit een lastenverzwaring in van 2,6 à 2,7 miljard voor het mkb en familiebedrijven. Ik zal de dividendbelasting er niet opnieuw bijhalen, maar het buitenland krijgt 1,3 miljard. Als je een verhaal houdt over lastenverlichting ...

Staatssecretaris Snel:

Ik denk dat het niet handig is om alle maatregelen die we in het regeerakkoord hebben genomen, nog een keer op te noemen. Volgens mij hebben we hele lijsten gehad. Een voorbeeld dat ongelooflijk voor de hand ligt, is de Vpb-verlaging, die echt in het voordeel uitpakt. Zo hebben we er nog veel meer, bijvoorbeeld als het gaat om de kosten van inhuur. Ik denk dat het nu te ver gaat om ... U kent het lijstje van maatregelen dat we daarvoor hebben.

De voorzitter:

We gaan het debat over de regeringsverklaring niet overdoen.

Staatssecretaris Snel:

Nee, dat ga ik niet doen.

De heer Nijboer (PvdA):

Nee, maar ik heb één interruptie en die heb ik netjes tot het einde bewaard.

De voorzitter:

Dat heeft er niks mee te maken.

De heer Nijboer (PvdA):

Nou, dat heeft er wel wat mee te maken. Ik mag toch wel mijn eigen interrupties kiezen? Als we het over fiscale plannen hebben, dan is het belangrijk om dit uiteen te zetten. Als je alles bij elkaar optelt, de Vpb-verlaging, de Innovatiebox, het tariefopstapje dat nu wordt voorgesteld en de btw-verhoging, dan komen de familiebedrijven en het mkb er bekaaid van af. Zij krijgen te maken met een structurele lastenverzwaring. Erkent de staatssecretaris dat?

Staatssecretaris Snel:

Nogmaals, ik heb geprobeerd om mij vandaag vooral te beperken tot de dingen die nu voorliggen. We komen vast nog over heel veel dingen te spreken met elkaar, bijvoorbeeld over het vestigingsklimaat. Volgens mij is dit niet helemaal het geëigende moment om de Financiële Beschouwingen opnieuw te doen door naar het totaalpakket aan mkb-maatregelen te vragen. Dan verwijs ik toch een beetje terug naar de antwoorden die we hebben gegeven tijden de Algemene Financiële Beschouwingen. Volgens mij hebben we toen zes of zeven maatregelen benoemd die heel specifiek gunstig uitpakken voor het klein mkb en het middelgroot mkb.

De voorzitter:

Tot slot.

De heer Nijboer (PvdA):

Per saldo zit er toch gewoon een lastenverzwaring in van 2,6 à 2,7 miljard —- ik kan er 100 miljoen naast zitten — voor het mkb? Hij is staatssecretaris van Financiën. Daar kan hij toch gewoon ja op zeggen?

Staatssecretaris Snel:

Dat zal ik nooit doen als ik dat niet zeker weet. Ik herken uw gegevens niet. Waarschijnlijk gebruikt de heer Nijboer het basispad, maar dat weet ik niet. Dit heeft denk ik niet zo veel zin. De cijfers zijn niet anders geworden sinds we er tijdens de Financiële Beschouwingen met elkaar over hebben gesproken. Eigenlijk heb ik daar niet zo gek veel meer aan toe te voegen.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ik heb een vraag gesteld over de arbeidskorting, die van 18 naar 20 miljard gaat, en de gevolgen voor de effectieve AOW-premie. Dat was een kernpunt van mijn betoog. Kunt u daar nog iets over zeggen?

Staatssecretaris Snel:

Ik was nog even aan het bladeren voor het vorige punt. Kunt u die vraag nog een keer herhalen?

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ik heb gisteren aandacht gevraagd voor het feit dat de arbeidskorting nu al 18 miljard kost en via onder andere indexatie naar 20 miljard gaat. Ik verwijs naar het rapport van de Rekenkamer.

De voorzitter:

Was dat bij dit debat?

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Met als gevolg dat de effectieve AOW-premie steeds lager wordt. Mijn vraag is wat de staatssecretaris daarvan vindt. Hij steekt de loftrompet over enige verbetering voor ouderen, maar hij zwijgt als hij een antwoord moet geven op deze vraag. Er gaan op allerlei manieren veel grotere bedragen naar werkenden.

Staatssecretaris Snel:

Daar hebben we eerder met elkaar over gedebatteerd. Ik vind de toonzetting in dit debat, maar ook in het debat van gisteren, dat dit kabinet een soort strafexpeditie richting ouderen aan het voeren is, echt niet terecht. Daarvan heb ik gezegd: een hele hoop maatregelen is specifiek gericht op werkenden, een hele hoop maatregelen, zoals de ouderenkorting, is specifiek gericht op ouderen, en daarnaast hebben we een hele hoop maatregelen die gewoon voor beide groepen goed uitpakt. Kijkend naar het effect van het regeerakkoord op de koopkracht van ouderen, denk ik echt dat er geen reden is om hier een verkeerd beeld te geven van wat wij met ouderen voorhebben. Dat wil ik echt bestrijden. De heer Van Rooijen vraagt nu heel specifiek naar wat dat voor de AOW-indexatie betekent. Dat antwoord heb ik niet. Dat wil ik hem best geven maar het gaat natuurlijk een beetje om het beeld dat hierdoor geschetst wordt en waar ik het echt niet mee eens ben.

De voorzitter:

Tot slot, de heer Van Rooijen.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ik kom er in tweede termijn wel op terug. Ik dacht een simpele vraag te hebben gesteld, maar hij is blijkbaar behoorlijk ingewikkeld overgekomen. En dat lag, denk ik, niet aan mij. Want ik heb het ook niet over de indexatie, ik heb het over het simpele feit dat de effectieve AOW-premie naar beneden gaat.

De voorzitter:

Ja, is goed. De heer Omtzigt.

De heer Omtzigt (CDA):

Even terug naar de leenbijstand. Het gaat al een stuk beter dan de debatten hiervoor. Want er is nu een concreet bedrag en het is juridisch mogelijk om voor 17 miljoen de problemen van de afgelopen drie jaar goed te maken. Dat is goed nieuws. Is de regering bereid om de Kamer in de eerste drie maanden van 2018 een conceptvoorstel te doen toekomen, waardoor we dan ook kunnen kijken naar bijvoorbeeld een dekking, een uitvoering en alles wat daarbij hoort? Dan hoeven we het niet nu binnen 24 uur te doen, maar dan kunnen we het zorgvuldig doen. Bent u bereid om met zo’n voorstel te komen?

Staatssecretaris Snel:

Helaas moet ik zeggen dat ik die bereidheid nog niet heb, want ik heb nog geen dekking gevonden voor de maatregel. Het is een maatregel die uiteindelijk aan de uitgavenkant moet dekken. Wij doen als regering wat wij ons hebben voorgenomen. Ik heb volgens mij de gelegenheid geboden om aan te geven dat het technisch niet onmogelijk is. Maar om hierover zelf met een voorstel te komen, lijkt mij geen goed idee.

De voorzitter:

Helder.

De heer Omtzigt (CDA):

Ja, dat is helder maar het is wel heel wrang omdat juist de regering in 2014 is gevraagd om dat binnen twee weken te regelen. Dat heb ik nog nooit van een Ombudsman gehoord. En daarna duurt het nog drie jaar. Dus wij willen gewoon dat de regering — dit is dan de opvolgende regering — dat regelt, omdat dat toen gevraagd werd. Normaal gesproken kun je het dan naar ons terugkaatsen, maar in dit geval kost het helemaal geen 17 miljoen, want deze mensen gaan naar de schuldhulpsanering. Dus ik persisteer in mijn vraag: wil de regering met een voorstel tot dekking komen omdat dat gewoon door een ander Hoog College van Staat gevraagd is aan de regering in 2014?

Staatssecretaris Snel:

Ik ben bang dat ik ook persisteer in mijn antwoord. Ik vind dat geen goed idee. Dus dat zijn we niet van plan.

Mevrouw Aukje de Vries (VVD):

Om ook een tweede termijn van mijn kant te vermijden ...

De voorzitter:

Dat scheelt.

Mevrouw Aukje de Vries (VVD):

Ik had nog een vraag gesteld over toeslagen en het trouwen halverwege een jaar en dat je dan een deel van de toeslagen kwijtraakt. Ik vind het ook prima als de staatssecretaris dat schriftelijk gaat beantwoorden, maar ik zou daar wel graag nog een antwoord op willen hebben.

Staatssecretaris Snel:

Ja, dat kunnen wij schriftelijk doen.

De voorzitter:

Goed, dank u wel. U kunt weer gaan zitten. Ik weet niet voor hoelang weer vanavond, maar we gaan naar de tweede termijn van de zijde van de Kamer.

Ik begin met de heer Mulder, tweede termijn. U hoeft er geen gebruik van te maken; u bent vrij om dat te doen.

De heer Mulder namens de PVV.

De heer Edgar Mulder (PVV):

Voorzitter. De conclusie van een paar dagen discussiëren is toch wel dat deze coalitie, deze regering, vreselijk door de mand valt. Een aantal weken dom brabbelen met de pers over een lastenverlaging, terwijl het gewoon een lastenverzwaring van 1,2 miljard is. En we hebben hier een staatssecretaris zitten die vandaag gewoon zegt: het is 3,4 miljard. Een lastenverzwaring: 3,4 miljard wordt er weer bij de burger weggehaald door een coalitie die kiest voor Afrika en een zootje elite dat bij multinationals hoort, alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Waarom Afrika helpen? Daar hebben we al zoveel miljarden heen gegooid, en dat gaat naar criminele, foute dictators. 3,4 miljard lastenverzwaring, dat is het resultaat van dit debat.

Voorzitter. Een ander puntje in dit debat — nou ja, een puntje — is dat we hebben geconstateerd dat onder andere de lastenverzwaring tot stand komt doordat de energiekosten omhooggaan. Dat is natuurlijk raar, want de kosten zijn nog nooit zo laag geweest. Dus hoe kan het dan dat er een stijging is van in ieder geval 35%? En dat is nog maar het begin. Dat horen we hier, maar dat krijgen we morgenvroeg op papier, want dat komt natuurlijk door die idioterie in Parijs. Men heeft al bepaald dat we dat in Nederland gaan betalen via de ODE. Men weet alleen nog niet hoeveel miljard we erbij gaan betalen. Ook dat wordt bij de huishoudens in rekening gebracht. Dan heb ik het dus niet over die 400 miljoen waarvoor nu dekking wordt gezocht, maar over vele, vele miljarden.

Voorzitter. Ofschoon het best wel weer eens prettig is om een debat te voeren waarin ik mag uitpraten, en met een voorzitter die weet hoe ze moet voorzitten, wil ik toch opmerken dat de houding van de coalitie mij meer en meer gaat irriteren. Die opgeheven middelvinger naar Nederland staat ze niet. We lijken te maken te hebben met een kamikazekabinet. Het gaat van het afschaffen van de dividendbelasting zonder argumenten via behandeling van de wet-Hillen zonder spreektijd voor de oppositie naar een regeerakkoord en een Belastingplan met lastenverhoging.

Voorzitter. De coalitie kan proberen om via vuige trucjes de PVV monddood te maken. Het gaat ze niet lukken. Wij blijven opkomen voor Nederland.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan ga ik nu naar de heer Snels namens GroenLinks.

De heer Snels (GroenLinks):

Voorzitter, dank u wel. Ik zal kort zijn. Ik wil graag de staatssecretaris danken voor alle antwoorden die vandaag ...

De voorzitter:

Wat wilt u zeggen, mevrouw Leijten?

Mevrouw Leijten (SP):

Sorry aan de heer Snels, maar begrijp ik dat de VVD, de grootste regeringsfractie, geen inbreng meer heeft bij het belastingplan voor volgend jaar?

De voorzitter:

Mevrouw Aukje de Vries heeft aangegeven geen gebruik te willen maken van haar drie minuten spreektijd in tweede termijn. Zij heeft wel aan het debat meegedaan.

Mevrouw Leijten (SP):

Dat is zeer spijtig. Zeer spijtig.

Mevrouw Aukje de Vries (VVD):

Wij hebben drie dagen gesproken over het Belastingplan. De vragen die ik heb gesteld zijn volgens mij goed beantwoord. Dan wil ik de Kameragenda ook niet verder belasten. We kunnen die tijd beter besteden aan de wet-Hillen.

De voorzitter:

Gaat u verder, mijnheer Snels.

De heer Snels (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Ik wilde net de staatssecretaris danken voor de vele antwoorden van vandaag. Mevrouw De Vries heeft gelijk dat de staatssecretaris natuurlijk ook al heel veel antwoorden heeft gegeven in de eerdere overleggen en de vele uren waarin we met elkaar gesproken hebben. Ik kan me zo voorstellen — zo voelt dat in ieder geval voor mij — dat de behandeling van zijn eerste belastingplan toch een nieuw avontuur was.

Ik heb een aantal amendementen. Die heb ik gisteren al toegelicht. Daar zal ik nu niet meer op ingaan. Ik wacht de advisering van de staatssecretaris daarover af. Ik heb wel nog twee moties. De eerste motie gaat over het respecteren van de beslagvrije voet. Ik erken de complexiteit van het onderwerp en ik dank de staatssecretaris ook voor het uitgebreide antwoord dat hij net gaf, ook wat betreft de samenhang tussen de verschillende wetgevingstrajecten. Maar zeker ook na de waarschuwingen van de Ombudsman wil ik samen met mevrouw Leijten en de heer Nijboer deze motie indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Nationale ombudsman stelt dat de bescherming van de beslagvrije voet bij invordering onvoldoende is gewaarborgd;

overwegende dat de regering in het regeerakkoord erkent dat de overheid, in haar bijzondere verantwoordelijkheid als schuldeiser, de beslagvrije voet dient te respecteren en dat de regering de noodzaak van een wettelijke beslagvrije voet bij bankbeslag onderschrijft;

constaterende dat bescherming van de beslagvrije voet bij bankbeslag tot dusver niet wettelijk is geregeld en dat de Belastingdienst op alle soorten banktegoeden beslag kan leggen;

verzoekt de regering om ook zolang de wettelijke bescherming niet expliciet wettelijk is vastgelegd, de beslagvrije voet bij elke vorm van invordering te respecteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Snels, Leijten en Nijboer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 46 (34785).

De heer Snels (GroenLinks):

Mijn volgende motie, ook medeondertekend door mevrouw Leijten en de heer Nijboer, gaat over het ontwikkelen van indicatoren voor vermogensongelijkheid en vermogensontwikkeling.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet een verkenning gaat uitvoeren naar het belasten van werkelijke rendementen in box 3 van de inkomstenbelasting;

overwegende dat bij het belasten van inkomsten uit vermogen het relevant is om kennis te hebben van de ontwikkeling van vermogen;

overwegende dat er wel onderzoek wordt gedaan naar vermogensongelijkheid in ons land, maar dat die indicatoren nog onvoldoende ontwikkeld zijn en er bijvoorbeeld discussie is over wat het gespaarde pensioengeld betekent voor vermogensongelijkheid;

verzoekt de regering om, in overleg met CBS en CPB, te werken aan indicatoren die inzicht geven in de vermogensontwikkeling en de vermogensongelijkheid in ons land, om daar periodiek over te kunnen rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Snels, Leijten en Nijboer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 47 (34785).

De heer Snels (GroenLinks):

Ten slotte zeg ik nog iets over wat me is opgevallen in de vele debatten die we in de afgelopen tijd hebben gevoerd. We erkennen dat we fiscale wetgeving zo moeten vormgeven dat die zo goed mogelijk is uit te voeren door de Belastingdienst. We weten ook dat het in de afgelopen jaren ingewikkeld is geweest. Maar ik heb af en toe het gevoel dat de balans wat doorslaat naar “het moet makkelijk zijn voor de Belastingdienst” in plaats van naar “het moet makkelijk zijn voor de burger”. Dat is het ene. Het andere is dat de wijze van behandeling en de lange voorbereidingstijd voor de Belastingdienst het ook voor de Kamer weleens wat moeilijk maken om wetgeving goed te beargumenteren en te behandelen. Ik weet dat de staatssecretaris in het voorjaar komt met een beleidsbrief. Misschien zou hij daarin ook eens kunnen ingaan op de criteria die hij wil hanteren bij het nadenken over fiscale maatregelen en fiscale hervormingen en wil hij dan als een van de criteria daarin ook opnemen “het belang van de burger en eenvoud en begrijpelijkheid van het belastingstelsel voor de burger”.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Snels. Ik ga nu naar de heer Omtzigt, die nog bezig is met het schrijven van een motie.

Het woord is aan de heer Omtzigt van het CDA.

De heer Omtzigt (CDA):

Voorzitter, ik ben de afgelopen dagen wat gewend geraakt aan wat langer sprekende sprekers voor mij. Ik ben enigszins overvallen.

De voorzitter:

Is meneer Snels eindelijk een keertje snel, is het weer niet goed!

De heer Omtzigt (CDA):

Nou, het was niet zozeer meneer Snels. Het was ook dat mevrouw De Vries niet sprak.

De voorzitter:

Dat is waar.

De heer Omtzigt (CDA):

Ik moet toegeven dat de collega’s wat dat betreft een punt hadden.

Voorzitter. Ik dank de minister voor de uitgebreide beantwoording. Dank ook voor het keiharde werk dat gedurende 24 uur op het ministerie van Financiën heeft plaatsgevonden. Ik vrees dat het nog een paar uur zal doorgaan.

Ik heb nog een paar vragen liggen. Dat is heel natuurlijk, want het aantal maatregelen in dit Belastingplan, de Ofm (Overige fiscale maatregelen 2018) en andere zaken is vrij groot.

Ik ga eerst in op artikel 10a van de Vpb. De staatssecretaris draait een beetje om de vraag heen. Waarom wordt directe externe financiering anders behandeld dan indirecte externe financiering? Daar is geen enkele reden voor. Artikel 10a is historisch gezien echt niet voor indirecte externe financiering bedoeld maar voor groepsleningen. De Hoge Raad heeft dat kennelijk toch geaccepteerd. Maar als een transactie onzakelijk is, moet je die transactie aanpakken en niet de renteaftrek. Doe je dat niet, dan laat je het misbruik bij directe externe financiering van onzakelijke transacties in stand. Graag dus nog een reactie van de staatssecretaris, ook op het eerdere voorbeeld.

Het antwoord over de grensarbeiders was een interessant antwoord. Als het voor België zo ruimhartig geregeld is, zou de staatssecretaris dan willen regelen dat grensarbeiders uit Duitsland ook direct in de voorlopige aanslag de heffingskortingen krijgen uitbetaald? Kennelijk verplicht het verdrag hier niet toe, maar het zou wel een hoop leed schelen. Is deze coulance mogelijk? En hoe worden de grensarbeiders geïnformeerd? Als ze per maand €50 netto minder ontvangen vanaf januari ‘19, zullen ze schrikken en niet precies weten welk telefoonnummer ze moeten bellen. En ik ga er, gelet op de opheffing van de speciale contactpunten voor grensarbeiders, niet van uit dat de BelastingTelefoon het in één keer begrijpt en weet wat het antwoord is. Als je één jaar aangemerkt bent als kwalificerend belastingplichtige, kun je heffingskorting krijgen per voorlopige aangifte. Dan wil ik wel weten hoe het zit met de afhandeling van de aangifte 2015. Is de verwachting dat deze aangiften van buitenlandse belastingplichtigen uit de buurlanden in 2019 allemaal definitief zijn?

Dan de schenkbelasting. Ik vind het belangrijk dat het toezicht door de Belastingdienst op de uitvoering van de regeling niet in de knel komt. Tegelijkertijd acht ik het echt onwenselijk dat partners schenkbelasting verschuldigd worden over vermogen dat ze privé houden. Ik geef voor het gemak even een ander voorbeeld. Volgend jaar trouwen twee mensen in algemene gemeenschap van goederen, met als huwelijkse voorwaarde dat zij schenkingen en erfenissen privé willen houden. Dat is geen beperkte gemeenschap van goederen, want voorhuwelijks vermogen delen zij wel. Voor het huwelijk zijn de ouders van de minstvermogende partner overleden. Die erfenis delen de partners dus niet. De erfenis die de meestvermogende partner gaat krijgen, gaan ze ook niet delen, maar die is op het moment van de berekening van artikel 6 Successiewet nog niet in beeld, want deze ouders leven nog. Dan moet op grond van het wetsvoorstel van de staatssecretaris de minstvermogende partner schenkbelasting betalen over de helft van de waarde van de erfenis gekregen van zijn of haar eigen ouders. Mijn vraag aan de staatssecretaris is: wat doen deze aanstaande echtgenoten verkeerd? Wat hebben zij misdaan om te verdienen dat ze schenkbelasting moeten betalen over vermogen dat juist niet overgaat van de ene partner naar de andere partner, namelijk het eigen vermogen? Is trouwen in algemene gemeenschap van goederen met privé houden van schenkingen en erfenissen — vanaf 1 januari is dat de standaard — ineens een belastingconstructie in dezen? Kun je de fameuze blauwe envelop krijgen op je huwelijksdag?

Ik heb nog een nagekomen vraag over de btw-landbouwvrijstelling. Bosbouwers gaan ook btw-plichtig worden. Ik begrijp dat er behoorlijk wat vragen leven over de afbakening van de bosbouwonderneming. Kan de Belastingdienst boseigenaren daarbij helpen? Waar kunnen zij met hun vragen naartoe?

Ik heb nog wat vragen over pleegouders, maar die worden ook door mijn collega van de SP gesteld en we hoeven ze geen twee keer te stellen.

In eerste termijn heb ik een vraag gesteld over de 285 uitreizigers die zich volgens de Nederlandse diensten aangesloten hebben bij ISIS en Hayat Tahrir al-Sham in Syrië en Irak. Daarvan zijn er overigens 55 teruggekeerd, ongeveer 50 dood en 185 nog daar. Ik wil weten of wij van al deze 285 mensen zeker weten dat de toeslagen stopgezet zijn, dat de studiefinanciering stopgezet is en dat elke andere financiële ondersteuning vanuit de Nederlandse Staat aan deze mensen gestopt is. Dat was onderdeel van het plan uit 2014 om dit te bestrijden. Heeft de Belastingdienst dus al die 285 of — minus de gedoden — 235 bsn-nummers gekregen van de diensten en ze een voor een gecontroleerd op de vraag of er nog toeslagen aan uitbetaald worden? Het feit dat er op dit moment niet zo veel mensen uitreizen, doet er niets aan af dat de mensen die jaren geleden al uitgereisd zijn, ook geen toeslag dienen te ontvangen.

Voorzitter. Ik heb nog twee punten. Ik begin met de hypotheekleningen. U herinnert zich wellicht dat ik in eerste termijn gevraagd heb om mensen jaarlijks te laten aflossen om een goedkopere hypotheek te krijgen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de rente voor onder andere hypotheekleningen historisch laag is;

constaterende dat het voor veruit de meeste huizenbezitters voordelig uitpakt als men een deel van de hypotheek kan oversluiten naar een hypotheek met lagere rente;

overwegende dat in bijna alle hypotheekcontracten de mogelijkheid wordt geboden om jaarlijks 10% tot 20% van de hypotheek kosteloos af te lossen;

overwegende dat op die manier in maximaal tien jaar tijd een hypotheek met hoge rente kan worden omgezet in een hypotheek met lagere rente als het kosteloos af te lossen bedrag wordt omgezet in een nieuw hypotheekdeel;

overwegende dat deze wijze voor de consument nauwelijks kosten met zich meebrengt, een voordeel oplopend tot honderden euro’s per maand kan opleveren, maar niet wordt aangeboden door hypotheekverstrekkers;

verzoekt de regering in gesprek te gaan met hypotheekverstrekkers en de Autoriteit Financiële Markten, om mogelijk te maken dat boetevrije aflossingsdelen gebruikt kunnen worden om hypotheken in stappen om te zetten naar een hypotheek met lagere maandlasten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Omtzigt en Ronnes. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 48 (34785).

Heeft u nog een motie?

De heer Omtzigt (CDA):

Ik heb nog één motie, voorzitter.

De voorzitter:

Ga uw gang. Wat bent u aan het doen?

De heer Omtzigt (CDA):

Ik heb een kleine correctie na coalitieoverleg, voorzitter. Dit gaat over de leenbijstand. Ik verontschuldig mij vooral richting de heer Nijboer, want ik neem aan dat een aantal andere collega’s deze motie mee willen tekenen. Dat is omdat het antwoord dat ik net van de staatssecretaris kreeg, mij net niet ver genoeg ging. Dat is namelijk wel iets wat we Kamerbreed altijd gedaan hebben.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Ombudsman in 2014 de regering verzocht de problemen met onmiddellijke ingang op te lossen, zo mogelijk met terugwerkende kracht;

constaterende dat er pas in 2017 een oplossing kwam;

constaterende dat vele ondernemers in de schuldhulpverlening terechtkomen door terugvorderingen over de afgelopen drie jaar;

verzoekt de regering een oplossing te vinden voor alle gevallen van problemen die zijn ontstaan door vaststelling van het inkomen na verschijnen van het rapport van de Ombudsman;

verzoekt de regering tevens oplossingsrichtingen in de eerste drie maanden van 2018 aan de Kamer te sturen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Omtzigt, Bruins, Aukje de Vries, Van Weyenberg en Slootweg.

Zij krijgt nr. 49 (34785).

De heer Omtzigt (CDA):

Er staan vijf handtekeningen onder. Tellen is mijn hobby.

De voorzitter:

Ja, dan maakt ze deel uit van de beraadslaging.

De heer Omtzigt (CDA):

Voorzitter, dank u wel.

De voorzitter:

Dan ga ik naar mevrouw Leijten namens de SP.

Mevrouw Leijten (SP):

Je moet even doorvragen, maar dan komt er toch een antwoord. Over de energienota ben ik nog niet helemaal gerustgesteld. Want het gebruik van mensen zonder zonnepanelen is nu al hoger dan dat wat ze in de toekomst als korting krijgen met zonnepanelen. Dit klinkt misschien cryptisch, maar wat ik hiermee wil zeggen is dat het werken met een gemiddelde met zonnepanelen, ook al is dat misschien maar een klein percentage van het geheel, de cijfers behoorlijk vertekent. Nu is bijvoorbeeld het verschil tussen mensen die zonnepanelen hebben en zij die die niet hebben, 220 kWh. De verwachting is dat het gebruik van iedereen gaat dalen, maar degenen zonder zonnepanelen komen dan nog niet eens op het lagere niveau uit van degenen met zonnepanelen nu. Dus als je met een gemiddelde rekent met zonnepanelen erin, worden zaken anders voorgesteld dan ze zijn. We zien ook dat de rekening nu dus al hoger ligt zonder zonnepanelen en dat de rekening ook harder stijgt zonder zonnepanelen. Het zou goed zijn als we dat goed in beeld krijgen. Er komt een motie van de heer Nijboer. Die hebben wij ondertekend.

Qua vermogen doen we het redelijk goed, zegt de staatssecretaris. Maar twee derde van het vermogen in Nederland is in bezit van 10% van de Nederlanders. Op ginicoëfficiëntlijn zitten we op 0,9. Bij 1 geldt dat het vermogen in handen is van één iemand. Dat komt voornamelijk omdat de middeninkomens veel minder spaarcapaciteit hebben gekregen. Daar heb ik het ook bij de Algemene Financiële Beschouwingen over gehad. Maar ik zou toch niet willen zeggen dat we het vrij goed doen. Ik heb de motie-Snels medeondertekend omdat het goed is als we het actiever gaan volgen, maar uiteindelijk zou je natuurlijk ook willen dat er iets aan gebeurt.

De motie-Snels over de beslagvrije voet heb ik ook medeondertekend. Ik heb ook het een en ander van de heer Nijboer ondertekend en bij de heer Van Raan nog twee moties over fiscaal en vergroening.

Er zijn mogelijkheden om de winstgrondslag te versmallen via de cv/bv-constructie. Dat mag niet meer van Europa. De versmalling via de Innovatiebox wordt iets minder. Er wordt nog steeds informeel kapitaal toegestaan. Er is geen bronheffing. Corporaties worden gebruikt voor de winstversmalling. Ook wordt het fonds voor gemene rekening gebruikt en de fiscale eenheid, die we nu moeten aanpassen. Op het lijstje staan legio financiële constructies. Wij bieden die aan vermogenden en bedrijven aan om te doen alsof ze minder winst maken, waardoor ze minder belasting hoeven te betalen. We zien dat er permanent tegen ons aan geduwd wordt vanuit het buitenland. Permanent wordt gezegd: die cv/bv-constructie mag niet meer en eigenlijk vinden wij ook dat informeel kapitaal niet op die manier een grondslagversmalling mag zijn. We worden nu aangesproken op de houdstercoöperaties. Daar moet een wet voor worden aangenomen. Wel wordt meteen weer de inhoudingsvrijstelling voor kapitaalvennootschappen verruimd. Dat kost 30 miljoen. We zitten nog met de toekomst van de fiscale eenheid, die onzeker is. “Nederland belastingparadijs”, in heel veel jargon, voorzitter. Het is vervelend dat ik het met zo veel jargon moet doen, maar dit is wel wat het is. Het regeerakkoord heeft een lichtpuntje, wat de SP betreft, want er moet een einde komen aan de brievenbusconstructies. Dit zou gebeuren door belasting op royalty’s, dividenden en rentes als het gaat over de low tax jurisdictions, de belastingparadijzen. Wij zijn dat eigenlijk ook, maar mogen het niet zo noemen. Ik heb daarop een aanvulling en dien de motie in samen met mijn collega Bruins.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering heeft aangegeven brievenbusconstructies tegen te willen gaan door bronbelasting in te voeren;

van mening dat niet zeker is dat alleen het instellen van bronheffing brievenbusconstructies echt zal weren;

constaterende dat uit de parlementaire ondervraging fiscale constructies, alsmede uit het rapport van de Algemene Rekenkamer over belastingontwijking, is gebleken dat door het inschakelen van een trustkantoor eenvoudig kan worden voldaan aan substance-eisen voor doorstroomvennootschappen;

verzoekt de regering in de fiscale beleidsagenda 2018 aan te geven hoe zij wil omgaan met substance-eisen om brievenbusconstructies tegen te gaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Leijten en Bruins. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 50 (34785).

Mevrouw Leijten (SP):

En dan de dividendbelasting. Waar komt die nou precies terecht? Deze vraag is niet beantwoord. Ik heb u niet vermoeid met een interruptie, maar we zijn nog steeds op zoek naar het antwoord, vandaar mijn volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat onduidelijk is waar effecten van de afschaffing van de dividendbelasting neerslaan en wat het effect ervan is op de reële Nederlandse economie;

verzoekt de regering de effecten van de afschaffing van de dividendbelasting op de reële Nederlandse economie te laten onderzoeken door een onafhankelijke partij,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Leijten, Nijboer en Snels. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 51 (34785).

Mevrouw Leijten (SP):

Deze motie kan geen verrassing zijn, voorzitter.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat het tegengaan van rookverslaving meer moet inhouden dan enkel het verhogen van accijnzen op rookwaar;

verzoekt de regering een verslavingsfonds in het leven te roepen en de opbrengst van de verhoging van accijnzen op rookwaar hierin onder te brengen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Leijten en Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 52 (34785).

Mevrouw Leijten (SP):

De omgang met belastingen en de Belastingdienst is misschien voor mensen die daarvoor gestudeerd hebben of in deze Tweede Kamer zitten een appeltje-eitje, alhoewel ik dat durf te betwijfelen. Als je pleegouder of voogd bent en de opvoeding in handen hebt van iemand die die thuis niet krijgt, is het heel vervelend om tegen de Belastingdienst aan te lopen. Ik zie de bereidwilligheid bij de staatssecretaris — ik heb dit punt niet met hem bediscussieerd in dit debat — en hoop dat hij de motie die ik hier neerleg, positief tegemoet kan treden.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat pleegouders en voogden, ook wanneer zij dezelfde rol als natuurlijke ouders vervullen, moeite ondervinden bij het aanvragen en definitief toegekend krijgen van heffingskortingen en toeslagen;

verzoekt de regering een contactpersoon voor pleegouders en voogden in te stellen bij de Belastingdienst, alsmede een webpagina te maken zodat informatie over regelingen, rechten en contactpersoon goed vindbaar zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Leijten en Omtzigt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 53 (34785).

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Van Weyenberg namens D66.

De heer Van Weyenberg (D66):

Dank u wel, voorzitter. Ik ga het, ook met het oog op de rest van de avond, heel kort houden. We hebben al uitgebreid met de staatssecretaris gepraat over het Belastingplan en de regeerakkoordwijzigingen die daarin zijn opgenomen, zowel in wetgevingsoverleggen als hier. Er liggen enkele amendementen die mijn fractie mee heeft ingediend, alsmede enkele moties, ook nog zelfs uit het wetgevingsoverleg.

Op een aantal punten heb ik nog vragen, maar deze komen allemaal terug in de amendementen die zo meteen nog worden gepreadviseerd. Ik wacht de adviezen van de staatssecretaris met belangstelling af.

Rest mij de staatssecretaris te danken voor al zijn antwoorden. Mijn dank geldt ook voor alle mensen van het ministerie die ons weer uitstekend hebben bediend tijdens deze pressurecooker getiteld “belastingplan”, waarover wij elke keer weer meer dan 1.000 vragen stellen. Hen verdient lof, voorzitter.

Tot slot. Ik kijk uit naar twee uitwerkingen van de staatssecretaris, ten eerste naar een ambitieuze invulling van de belastingontwijkingsmaatregelen uit het regeerakkoord. Ambitieus en snel, zo snel als mogelijk. Er zitten nu ongeveer drie mensen in deze zaal met de naam “Snel” of iets wat daarop lijkt. Ik sluit mij hier als nummer vier bij aan toe en wil deze invulling hier snel hebben.

Ik snap de zoektocht rond het belasten van daadwerkelijk rendement in box 3. Wat niet kan, kan niet en we moeten geen dingen maken die niet kunnen, want daar krijgen we alleen maar ongelukken van. Maar ik ben hier ongeduldig maar ook een beetje gefrustreerd over, want we lopen steeds vast. Ik vind het dus belangrijk dat, naast alle goede stappen die we nu zetten, het maximale wordt onderzocht om een werkbare modus te vinden. Aan het onmogelijke is niemand gehouden, maar na jaren zoeken moeten we toch een keer iets slims weten te bedenken.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. De heer Nijboer namens de PvdA.

De heer Nijboer (PvdA):

Voorzitter. Ik kom vier moties en drie amendementen van harte aanbevelen aan het einde van de sessies over het Belastingplan.

Ik begin met mijn eerste amendement. Dat hangt samen met hoe ik vind dat het kabinet kijkt naar het mkb en familiebedrijven ten opzichte van het grootbedrijf. Verschillende partijen hebben in hun verkiezingsprogramma opgenomen om de Innovatiebox te versoberen. Het kabinet doet dat ook. Ik zou zeggen: zet dat door en pak de familiebedrijven of het kleinere mkb niet het laagste tarief af, zoals is voorgesteld. Daarover gaat mijn eerste amendement, dat ik u warm aanbeveel. Ik vond dat de staatssecretaris net een beetje wegliep bij de vraag wat hij per saldo fiscaal voor het mkb doet. Ik heb nog even de bron opgezocht. Op pagina 100 van het CPB-rapport staat 2,7 miljard aan lastenverzwaring voor bedrijven. Ik snap best wel dat fractievoorzitters denken: als we elke keer heel hard roepen dat we veel lastenverlichting geven, dan gelooft iedereen het vanzelf en we hebben er ook nog afschaffing van de dividendbelasting bij. Maar dat is gewoon niet waar. Per saldo is er een lastenverzwaring voor bedrijven, met name voor het mkb. Dat vind ik een slechte economische keuze.

Er is een amendement op de Geefwet ingediend. Dat krijgt brede steun. Het kabinet heeft het overgenomen.

We hebben een amendement ingediend naar aanleiding van het antwoord zojuist op de vragen van de heer Omtzigt over de leenbijstand. Ik zag daarover een motie van de coalitie, maar het loopt nu alweer jaren en je kunt het ook gewoon nu regelen.

Ik kom op de moties. Mijn eerste motie gaat over de kosten van verduurzaming. Mevrouw Leijten heeft die al aangekondigd.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat Nederland voor een grote opgave staat om te verduurzamen;

overwegende dat dit veel geld kost, en dat daarbij leidend moet zijn dat de vervuiler betaalt;

overwegende dat nu niet goed inzichtelijk is wie de lasten voor vergroening draagt;

verzoekt het kabinet inzichtelijk te maken hoeveel burgers en bedrijven bijdragen aan de vergroeningsopgave en daarbij expliciet inzicht te geven in de energierekening van zowel energiezuinige als minder energiezuinige woningen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Nijboer, Leijten en Snels. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 54 (34785).

De heer Nijboer (PvdA):

Over de huurtoeslag heeft de staatssecretaris gezegd dat de minister van Binnenlandse Zaken erop terugkomt. Ik vind het ook zijn verantwoordelijkheid, dus daarom ook een motie over de kasrondjes.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de huurtoeslag bedoeld is om te helpen bij het betalen van de huur;

overwegende dat de schenkingsvrijstelling bedoeld is om belastingvrij kleine bedragen te schenken;

overwegende dat het mogelijk is om in familieverband iedere willekeurige huur voor woonruimte in rekening te brengen;

overwegende dat op die manier het bedrag aan huurtoeslag dat de huurder ontvangt gemaximaliseerd kan worden;

overwegende dat eventueel een kunstmatig hoge huur belastingvrij teruggeschonken kan worden;

overwegende dat op die manier een kasrondje kan worden gevormd en de overheid wordt benadeeld;

verzoekt de regering voorstellen te doen om deze constructie onmogelijk te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Nijboer, Leijten en Snels. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 55 (34785).

De heer Nijboer (PvdA):

Dan een motie over de capaciteit bij de Belastingdienst.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat extra controles door de Belastingdienst zichzelf soms meer dan terugverdienen;

overwegende dat het belangrijk is dat belastingontduiking wordt bestreden;

overwegende dat meer inzicht gewenst is in welke onderdelen bij de Belastingdienst investeringen kunnen leiden tot meer belastinginkomsten en minder belastingfraude;

verzoekt het kabinet te onderzoeken bij welke onderdelen van de Belastingdienst investeringen kunnen leiden tot meer belastingopbrengsten en de Kamer over de uitkomsten te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Nijboer, Leijten en Snels. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 56 (34785).

De heer Nijboer (PvdA):

Tot slot een toekomstgerichte motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het belastingstelsel niet voldoende is ingericht voor de digitale economie;

overwegende dat bedrijven die actief zijn in de digitale economie niet allemaal een redelijke en faire bijdrage leveren aan onze collectieve voorzieningen;

verzoekt de regering te onderzoeken hoe het belastingstelsel aangepast kan worden, zodat ook digitale diensten op een redelijke wijze in de belastingheffing worden betrokken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Nijboer, Leijten en Snels. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 57 (34785).

Bent u klaar met de moties?

De heer Nijboer (PvdA):

Ik wilde beginnen aan een warm slotbetoog.

De voorzitter:

Dat spaart u even op tot na de interruptie van de heer Omtzigt.

De heer Omtzigt (CDA):

De heer Nijboer zegt constant dat in de CPB-doorrekening staat dat de mkb-bedrijven drie komma zoveel miljard extra lasten hebben. Ik heb de tabel er gewoon even bij gepakt. Bij bedrijven staat 0,1 miljard aan totale beleidsmatige lasten. Kan de heer Nijboer aangeven hoe die 0,1 miljard, wat bijna een afronding is van lastenneutraal ... We verlagen de Vpb, maar we doen aan een hoop grondslagverbreding voor bedrijven, zodat de rente niet meer aftrekbaar is. Het Vpb-tarief voor kleine bedrijven gaat in twee stappen naar 16%. Waar haalt de PvdA die 3,6 miljard vandaan, behalve uit haar eigen doorrekening?

De heer Nijboer (PvdA):

Nee, dat komt zeker niet uit mijn eigen doorrekening. Stel je voor zeg! Dan zou ik nog wel betere sommen weten te maken. Nee hoor, dit komt uit vraag 100 van het CPB, waarin het gaat over de structurele lastenontwikkeling. Ik snap dat de coalitie het steeds heeft over 2021. Er is een enorme fiscale schuiverij van lastenverlichting die na 2021 zou plaatsvinden. Dat gebeurt nu voor 2021. Die btw is structureel, maar van die inkomstenbelastingschuif met dat tweetakstarief zou 600 miljoen van de 6 miljard toch al teruggegeven worden. Ik heb de cijfers uit vraag 100 van het CPB: 1,2 miljard lastenverzwaring gezinnen, 2,7 miljard bedrijven, 1,3 miljard cadeau buitenlandse bedrijven. Per saldo: 2,6 miljard lastenverzwaren. Dat cijfer komt uit vraag 100 van het CPB. U kunt het zo nalezen.

De heer Omtzigt (CDA):

Dat betekent in ieder geval dat de oorspronkelijke quote van tegen de 3 miljard lastenverzwaring voor bedrijven niet klopt.

De heer Nijboer (PvdA):

Ik heb gezegd: 2,6 à 2,7 miljard.

De heer Omtzigt (CDA):

2,7 voor het mkb, ook goed. Daar klopt dus helemaal niks van. Die discussie gaan we op een ander moment wel even aan. Pak de cijfers en het rapport zelf er gewoon even bij.

De heer Nijboer (PvdA):

Het klopt precies. 2,7 miljard bedrijven, 1,3 miljard naar het buitenland. Vraag 100 van het CPB.

De voorzitter:

Nu het slotwoord.

De heer Nijboer (PvdA):

Voorzitter. Deze staatssecretaris heeft het eerste debat met deze Kamer over het Belastingplan nog voor de Algemene Beschouwingen gevoerd. Ik vind dat hij dat knap en prettig heeft gedaan. Dat wil ik ook vanaf deze kant zeggen. Het is een hele klus. Het is al vaak gezegd, maar aan het eind van zo’n traject vind ik het wel een moment om de ambtenaren, de ambtelijke ondersteuning bij het maken van amendementen, maar ook bij het ondersteunen van iedereen en bij het beantwoorden van de vragen, daar hartelijk voor te bedanken.

Ik hoop dat wij op onze amendementen en moties, die constructief van aard zijn — ik geef de staatssecretaris mee dat een “oordeel Kamer” daarbij helpt — ook wat bredere steun van de coalitiepartijen kunnen krijgen. Ik loop hier nu vijf jaar rond, maar het is opvallend dat er heel erg weinig moties en amendementen zijn ingediend gezamenlijk door een oppositie- en een coalitiepartij. Het zijn er echt opvallend weinig. Ik begrijp dat, maar ik heb een aantal moties ingediend waar ik best wat bredere steun voor had kunnen krijgen. Dat heb ik ook wel geprobeerd. Ik snap dat aan het begin van zo’n periode, maar ik zou de coalitiefracties toch, ook gezien de verhouding 76-74 en de wat constructievere en de wat minder constructieve delen in het parlement, willen aanraden om de moties en amendementen die wij en collega’s hebben ingediend, met die blik te bekijken.

De voorzitter:

Mevrouw Leijten heeft een vraag.

Mevrouw Leijten (SP):

Wat bedoelt de heer Nijboer met de constructievere en de minder constructieve delen?

De heer Nijboer (PvdA):

Nou, de PVV vind ik in zijn algemeenheid niet zo ... Forum voor Democratie vind ik ook niet altijd even constructief. Ik hoor de heer Mulder zeggen “alles wat zijn rug recht houdt”, maar die woorden zou ik niet in de mond willen nemen. Nee hoor, als er een motie van wantrouwen wordt ingediend voordat de Algemene Beschouwingen zijn begonnen, vind ik dat niet wijzen op constructieve oppositie.

Mevrouw Leijten (SP):

Akkoord, ik ben blij dat het gelukt is om een motie in te dienen met de heren Bruins en Omtzigt.

De heer Nijboer (PvdA):

Jazeker, maar ik vind mevrouw Leijten ook uiterst constructief. Je moet maar eens zien hoe met zo’n zee van moties en amendementen ... Dat heb ik overigens ook met de heer Merkies vaak gedaan, zowel bij fiscale debatten als bij de Algemene Beschouwingen en de Algemene Financiële Beschouwingen.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Nijboer. Dan geef ik nu het woord aan de heer Bruins namens de ChristenUnie.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden, met name voor zijn uitgebreide exposé over vermogensongelijkheid in Nederland. Het is heel fijn dat dat zo uitgebreid werd beantwoord. Dat geeft allerlei mogelijkheden om in de komende jaren door te praten over de vragenlijst. Is dat wenselijk? Is dat wat we willen? Wat gaan we daarmee doen? Hoe ziet dat er in de toekomst uit?

Ik heb na die heel uitgebreide beantwoording eigenlijk nog maar twee moties over. De eerste gaat over de landbouwregeling.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat vooral extensieve landbouwbedrijven die in beperkte mate investeren gebruikmaken van de landbouwregeling;

overwegende dat het hierbij relatief vaak gaat om oudere agrariërs die meestal minder bekend zijn met de digitale verwerking van gegevens;

overwegende dat het bijhouden van een btw-administratie — in het bijzonder de facturenadministratie — voor de doelgroep die tot op heden gebruikmaakt van de landbouwregeling een relatief grote opgave is;

overwegende dat na behandeling van het voorliggende wetsvoorstel door Tweede en Eerste Kamer de resterende voorbereidingstijd voor gebruikers van de landbouwregeling om een btw-administratie op te zetten zeer kort is;

overwegende dat de huidige gebruikers van de landbouwregeling, conform de toezegging van de staatssecretaris van Financiën van 6 november jl., gedurende geheel 2018 hun recht op aftrek mogen effectueren, maar dat ze wel verplicht zijn ieder kwartaal btw-aangifte te doen;

overwegende dat als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan, het voor kleine ondernemers mogelijk is om met één btw-aangifte per jaar te werken;

verzoekt de regering het voor alle huidige gebruikers van de landbouwregeling mogelijk te maken om, als ze daarom verzoeken, met één btw-aangifte voor het gehele jaar 2018 te werken, zodat ze desgewenst geheel 2018 de gelegenheid krijgen om hun btw-administratie op orde te krijgen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bruins, Omtzigt en Dijkgraaf. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 58 (34785).

De heer Bruins (ChristenUnie):

Mijn tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat heffen naar draagkracht een belangrijk uitgangspunt is;

verzoekt de regering jaarlijks op gestandaardiseerde wijze te rapporteren over het verschil in belastingdruk tussen eenverdieners en tweeverdieners en de ontwikkeling van dat verschil te analyseren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bruins en Omtzigt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 59 (34785).

De heer Bruins (ChristenUnie):

Rest mij te zeggen dat ik met veel vertrouwen uitzie naar de samenwerking met deze staatssecretaris in de komende jaren. Dat vertrouwen heeft hij snel opgebouwd gezien zijn uitstekende optredens tot nu toe in de Kamer.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu de heer Van Raan namens de Partij voor de Dieren het woord.

De heer Van Raan (PvdD):

Voorzitter, dank u wel. Dank aan de staatssecretaris. Hij heeft niet al onze zestien vragen beantwoord, maar wel de meeste en ook een paar van de belangrijkste. Het belangrijkst is dat het thema vergroening, dat wil zeggen de drieslag klimaatverandering, vergroening en “vervuiler betaalt”, ook zijn aandacht heeft. Dus dank daarvoor.

Ik ga proberen een omgekeerde filibuster te doen, namelijk in zo kort mogelijke tijd zo veel mogelijk zeggen. Ik heb namelijk zeven moties. De twee amendementen heb ik gisteren al toegelicht.

De voorzitter:

Ik zou meteen beginnen!

De heer Van Raan (PvdD):

Voorzitter.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat groenten en fruit in principe vrijgesteld zouden moeten zijn van btw;

constaterende dat hiervoor op Europees niveau aanpassing van de btw-richtlijn nodig is;

verzoekt de regering zich op Europees niveau in te zetten voor een vrijstelling van btw voor groenten en fruit,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Raan en Snels. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 60 (34785).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat vanuit een milieuperspectief elektriciteit en aardgas geen homogene producten zijn, omdat de veroorzaakte milieuschade (in termen van kilogram CO2/eenheid) afhankelijk is van de wijze waarop de elektriciteit wordt opgewekt;

constaterende dat de huidige energiebelasting gebaseerd is op de outputgrondslag;

constaterende dat het Planbureau voor de Leefomgeving stelt dat belastingen direct moeten aansluiten bij de milieuschadelijke emissies;

overwegende dat een energiebelasting naar veroorzaakte milieuschade van de opwekking voor afnemers van groene stroom, zowel groot- als kleinverbruikers, tot een verlaging van tarieven leidt;

verzoekt de regering om te onderzoeken of aanpassing van output- naar inputgrondslag mogelijk is door differentiatie van de energiebelasting,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Raan en Nijboer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 61 (34785).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Planbureau voor de Leefomgeving stelt dat de milieuschade beprijsd dient te worden om economische verstoringen te voorkomen;

constaterende dat de fossiele brandstoffen een grote rol spelen in de Nederlandse economie en dat de milieuschade hierdoor groot is;

verzoekt de regering om een progressieve tariefstructuur voor energiebelasting te onderzoeken die aansluit bij het principe dat meer vervuiling leidt tot een hogere belastingdruk,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Raan en Nijboer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 62 (34785).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de luchtvaartsector één van de zwaarst gesubsidieerde bedrijfstakken is;

overwegende dat de luchtvaart zo explosief is gegroeid en dat de maatschappelijke kosten eveneens de pan uit rijzen;

constaterende dat vliegen de meest milieubelastende vorm van transport is en dat de luchtvaart verantwoordelijk is voor 10% van de door Nederland veroorzaakte klimaatverandering;

van mening dat het principe “de vervuiler betaalt” consequent toegepast dient te worden en dat vliegen onhoudbaar goedkoop is;

verzoekt de regering om de vliegbelasting per direct in te voeren en niet pas per 2021,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Raan. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 63 (34785).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat volgens het Planbureau voor de Leefomgeving bedrijven jaarlijks een milieuschade van 7 miljard euro veroorzaken, maar dat 55% van het totale gebruik van energie niet wordt belast;

overwegende dat onderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving uitwijst dat het beter beprijzen van deze milieuschade niet alleen een positieve bijdrage levert aan het verminderen van het grondstoffenverbruik, maar ook zorgt voor prikkels en dat deze beprijzing veel breder is dan alleen op de verbranding van fossiele grondstoffen;

overwegende dat een milieubelasting op vervuilende praktijken innovatie stimuleert;

verzoekt de regering om de adviezen in het rapport Fiscale vergroening: Belastingverschuiving van het PBL te onderzoeken en uiterlijk 1 maart 2018 een stappenplan te overleggen aan de Tweede Kamer met adviezen hoe die worden toegepast in het Belastingplan 2019,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Raan en Snels. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 64 (34785).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat fossiele brandstoffen een grote rol spelen in de Nederlandse economie en dat de milieuschade hierdoor groot is;

constaterende dat dit volgens het Planbureau voor de Leefomgeving belastingtechnisch geen nieuwe grote ingreep is, aangezien gebruik kan worden gemaakt van de bestaande belastingen op energie;

overwegende dat een milieubelasting op vervuilende praktijken innovatie stimuleert;

verzoekt de regering te onderzoeken hoe door de energiebelasting, in de productiefase en in mindere mate de consumptiefase, een directe koppeling gemaakt kan worden tussen grondstoffengebruik en milieuschade in termen van broeikasgassen en luchtverontreinigende stoffen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Raan en Leijten. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 65 (34785).

De heer Van Raan (PvdD):

Een van de overwegingen in deze motie was dezelfde als die in de motie op stuk nr. 64 en heb ik overgeslagen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Planbureau voor de Leefomgeving stelt dat een groot deel van de milieuschade, zo’n 7 miljard euro, ontstaat bij de verwerking van grondstoffen, maar dat zo’n 55% niet belast wordt;

constaterende dat “de vervuiler betaalt” consequent toegepast moet worden;

verzoekt de regering de vrijstelling van energiebelasting door energiegebruik als grondstof voor de chemische reductie, elektrolytische en metallurgische procedés en de productie van kunstmest, methanol of waterstof af te schaffen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Raan en Leijten. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 66 (34785).

U sprak aan het einde wat langzamer. Gaat u gewoon uw tijd volpraten?

De heer Van Raan (PvdD):

Nee hoor. Ik heb nog 14 seconden over om de amendementendienst te bedanken voor het harde werk. Dank u wel.

De voorzitter:

Oké. U bedoelt het wetgevingsbureau. Dank u wel. Dat is altijd leuk.

De heer Van Rooijen!

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Goeieavond, voorzitter.

De voorzitter:

Goedenavond. U heeft er zin in, hè?

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ja, altijd.

De voorzitter:

Dat dacht ik al.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ja. Goedenavond, meneer de staatssecretaris. Ook u dank ik voor uw ademloos luisteren naar het debat van gisteravond en vannacht. Ik had eigenlijk maar twee hoofdpunten en die wil ik nog even aan de staatssecretaris voorleggen. Maar ik wil hem eerst bedanken voor de antwoorden die hij in het algemeen aan alle collega’s heeft gegeven en daarmee ook aan mij.

Ik had twee punten, die ik kort herhaal. Het is even wennen voor elkaar. De fiscale leeftijdsdiscriminatie is een onderwerp dat ik sinds ik in de senaat zat al over het voetlicht breng. We zullen het ook met u nader blijven bespreken. De aanleiding is mede natuurlijk het niet-indexeren van pensioenen, maar dat komt door het ftk. Daar zullen we het ook later over hebben.

U hebt zelf, heel begrijpelijk vanuit het kabinet, uw voorganger deed het ook, maatregelen voor de ouderen getroffen. Dat zijn er nu meer dan in Rutte II, ook dat wil ik erkennen; denk aan de ouderenkorting, -verhoging en de afbouw. Toch heb ik gisteren uitvoerig een lijst genoemd die ik alleen kort herhaal, om u te vragen om er toch grondig naar te gaan kijken bij het vervolg. Dit betreft de lijst van discriminerende maatregelen, namelijk de inkomensafhankelijke zorgpremie, die bij Rutte I van 35.000 naar 55.000 werd verhoogd, iets wat alleen de ouderen betalen; de bosbelasting; de invoering van de Wul; de afschaffing van de ouderentoeslag; de afschaffing van de wet-Hillen, waar we nu voor staan; een halve algemene heffingskorting voor ouderen; een lagere ouderenkorting dan de arbeidskorting en een veel lagere en snellere afbouw van de ouderenkorting. Dat zijn er acht. In totaal noem ik dat het antiouderenbeleid van Rutte I, II en III. Dat blijf ik stellen.

Dan mijn tweede punt. Ter verduidelijking: ik heb in eerste termijn gewezen op het feit dat er voor de arbeidskorting een astronomisch budgettair bedrag beschikbaar is. Daarbij zinkt alles in het niet. Het was 18 miljard, zo blijkt uit het rapport van de Rekenkamer, en wordt nu 20 miljard door extra verhoging en door indexatie die in het systeem zit. 20 miljard is ongeveer 6% op de schijftarieven van alle werkenden. Mijn vraag was waarom die arbeidskorting eigenlijk zo’n groot vliegwiel is, zo duur is en zulke grote gevolgen heeft, omdat werkenden daardoor veel minder belasting betalen dan de schijven suggereren. Het heeft ook een gevolg, en volgens mij zit daar een geheime agenda achter. Het gevolg is dat de werkenden niet 18%, maar slechts 5% tot 10% premie betalen over hun inkomen. Als men met dit beleid blijft doorgaan, hoeven de werkenden dadelijk bijna geen AOW-premie meer te betalen. Dat is één. En twee: doordat het via de arbeidskorting gaat en niet via lagere schijftarieven voor de werkenden, krijgen de niet meer werkende ouderen die schijftariefverlaging niet. Dat was mijn tweede punt. Ik zou graag zien dat de staatssecretaris daar in tweede termijn op terugkomt. Anders moet ik daar helaas uitvoeriger op terugkomen in een ander debat.

Nogmaals, alle hulde voor de stappen die gezet zijn, maar het strategische probleem van drie kabinetten-Rutte dat ik hier aansnijd, wordt met deze stappen, die voor een deel algemeen zijn, op geen enkele wijze aangepakt.

De voorzitter:

Ik geloof het bijna niet, maar u heeft nog vijf minuten spreektijd! Nee, nee, nee, niet terugkomen, het was een grap!

Goed, dank u wel. Ik geef nu het woord aan de heer Dijkgraaf namens de SGP.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dank u wel, voorzitter. Ik dank de staatssecretaris en zeker ook zijn ambtenaren voor de beantwoording. Ik heb één motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering haalbare opties in kaart te brengen om de substantiële verschillen tussen een- en tweeverdieners verder te verkleinen en de Kamer hierover voor de zomer van 2018 nader te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dijkgraaf en Leijten. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 67 (34785).

De heer Dijkgraaf (SGP):

Gezien het debat had u natuurlijk een veel verdergaande motie verwacht, met de strekking dat de kloof acuut gedicht moet worden, in ieder geval met het Belastingplan 2019. Maar goed, ik kan ook tellen in deze zaal. Dit is eigenlijk een soort informatieverzoek aan het ministerie. Ik reken op een warme ontvangst van de staatssecretaris en op massale steun in de Kamer. Daar gaan we van uit.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik geef tot slot de heer Azarkan namens DENK het woord.

De heer Azarkan (DENK):

Voorzitter, dank. Ik ben een klein beetje jaloers op hoe Martin van Rooijen onthaald werd toen hij deze kant op kwam en ook een beetje op zijn uithoudingsvermogen. Ik stel voor dat ik bij het eerstvolgende wetgevingsoverleg vierenhalf uur ga spreken. Dan hoop ik op dezelfde behandeling.

De voorzitter:

Ach. Bent u jaloers?

De heer Azarkan (DENK):

Een klein beetje.

De voorzitter:

Aaah!

De heer Azarkan (DENK):

Ja, moet je toch eens kijken: 75 jaar en dan zo kunnen spreken, en zo lang! Klasse!

Voorzitter, de dividendbelasting komt nog langs. Over taxrulings gaan we het nog hebben. Over de wet-Hillen gaan we straks nog spreken; ik kan niet wachten. Ik hou het dus kort. Ik dank de staatssecretaris voor de uitgebreide beantwoording, de collega’s en alle anderen die bijgedragen hebben. Ik ben ontevreden over de beantwoording van mijn vraag over de Innovatiebox. Vandaar dat ik een motie heb. Die luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering de Innovatiebox in 2022 zal evalueren;

overwegende dat het Centraal Planbureau stelt dat:

  • -uit internationaal onderzoek naar voren komt dat instrumenten zoals de Innovatiebox vooral gebruikt worden voor belastingontwijking;

  • -de manier waarop de Innovatiebox nu is vormgegeven, het niet aannemelijk maakt dat onderinvestering in research en development wordt tegengegaan;

  • -het onduidelijk is hoe de Innovatiebox bijdraagt aan het oplossen van marktfalen;

overwegende dat onderzoeksbureau Dialogic concludeerde dat de Innovatiebox waarschijnlijk niet het meest krachtige middel is om R&D en innovatie te stimuleren;

verzoekt de regering om de Innovatiebox niet in 2022, maar in 2020 al te evalueren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Azarkan, Van Raan, Nijboer en Snels. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 68 (34785).

De heer Azarkan (DENK):

Voorzitter, ook ik lever tijd in. Dank!

De voorzitter:

Dank u wel. Fijn!

Hiermee zijn we aan het eind gekomen van de tweede termijn van de kant van de Kamer. We gaan de schorsing combineren met de dinerpauze. Ik kijk ook een beetje stiekem naar de staatssecretaris. Althans, stiekem. Is drie kwartier voldoende voor de ingediende moties?

Staatssecretaris Snel:

Het zijn er een heleboel, maar we gaan het gewoon doen.

De voorzitter:

Oké. Ik schors de vergadering iets langer, tot 21.15 uur.

De vergadering wordt van 20.23 uur tot 21.15 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik zie dat de staatssecretaris klaarstaat om te antwoorden. Het woord is aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Snel:

Dank u wel, voorzitter. Zoals altijd, is drie kwartier toch een magische tijd waarin net alles lukt wat nodig is. We hebben een heel setje moties, amendementen en vragen. Daar ga ik zo snel mogelijk doorheen.

De voorzitter:

Heel graag.

Staatssecretaris Snel:

Ja, graag. Precies. We gaan het proberen.

De vragen. Mevrouw De Vries wilde afzien van haar tweede termijn als ik deze vraag zou beantwoorden, dus dat ga ik gewoon echt doen. Die ging over de informatievoorziening over het partnerbegrip bij toeslagen. Die was ontoereikend beantwoord. We beseffen allemaal dat terugvorderingen voor niemand leuk zijn, vooral niet na een heugelijk moment als een huwelijk of het aangaan van een partnerschap. Voorbeelden kwamen uit een RADAR-aflevering. De Belastingdienst hecht aan goede communicatie met burgers. Burgers moeten voldoende mogelijkheden hebben om zich op de hoogte stellen van de rechten en de plichten bij het ontvangen van toeslagen. Als dan blijkt dat iets niet mogelijk is geweest of onvoldoende duidelijk is geweest, is dat altijd een reden voor de Belastingdienst om te bezien of de informatievoorziening, bijvoorbeeld op zijn website of bij het toeslagenservicepunt, aanpassing behoeft. Dat gaan we in dit geval nog een keer bekijken.

Op de website van de Belastingdienst staat overigens vrij helder uitgelegd — ik heb er zelf naar gekeken — wie de toeslagpartner is en wanneer wijzigingen in de woon- en leefsituaties moeten worden aangemeld of doorgegeven. De Belastingdienst weet namelijk niet alles uit zichzelf. Er wordt gevraagd aan de belastingplichtige: als er iets in uw persoonlijke levenssfeer verandert, geef dat door. Dat is wat wij misschien nog duidelijker moeten communiceren. Als wij dat doen, weten ze dat op het moment dat je trouwt, gaat samenwonen of een ander event in je leven hebt, daar fiscale consequenties aan verbonden kunnen zijn. Maar goed, als dat niet helder genoeg is en er dus onaangename verrassingen zijn geweest dan zullen we nog een keer kijken of we daar meer aandacht aan kunnen besteden.

De heer Omtzigt heeft nog een aantal vragen gesteld over de grensarbeiders, zoals wanneer die geïnformeerd zullen worden over de wijzigingen. Voor de grensarbeiders verloopt de communicatie via de werkgever. De inhoudingsplichtige heeft daarvoor een communicatiekanaal met de Belastingdienst en er is ook nog een speciaal forum voor opgericht, het Forum Fiscaal dienstverleners. Daar kan je zaken op kwijt. Je hebt ook intermediairdagen speciaal voor grensarbeiders. De Belastingdienst communiceert ook over deze specifieke maatregel op de website, zoals ik net ook al zei bij het vorige punt. Ook heel relevant per buitenland waarvoor jouw vragen gelden, ook als je zelf buitenlands belastingplichtige bent, is dat er aangiftecampagnes worden gemaakt waarin specifiek aandacht is voor de inkomstenbelasting. Daarnaast heeft de Belastingdienst ook nog samen met andere overheden een website opgericht en die heet grensinfo.nl. Kortom, eigenlijk hebben wij het idee dat rondom de grensarbeiders inmiddels de maximale communicatiekanalen wel open zijn gezet. Wij hopen dat dat daarmee voldoende is.

Dan was er een vraag over de afschaffing van de btw-landbouwvrijstelling. De heer Omtzigt vroeg hoe het met de bosbouwers zit, of die ook ergens terechtkunnen met hun vragen na de afschaffing. Het antwoord is ja. Voor vragen kunnen ook de bosbouwers uiteraard terecht bij de BelastingTelefoon en hun dienstdoende inspecteur.

Dan vraagt de heer Omtzigt ook nog of Duitse grensarbeiders, een ander grensarbeiderissue, net als de Belgische grensarbeiders ook al in het eerste jaar — in België kan dat — heffingskorting via een voorlopige aanslag kunnen krijgen. De kern is dat dat geregeld is in het bilaterale belastingverdrag met België. Dat is niet geregeld voor andere landen in Europa, ook niet voor Duitsland. Als we dat voor Duitsland opnieuw zouden opnemen in een belastingverdrag — dat zou je moeten doen dan — zouden wij waarschijnlijk ook in verdragen met alle andere landen in Europa een dergelijke bepaling moeten opnemen. Hoe dan ook: het is theoretisch mogelijk, maar ik wil wel tegen de heer Omtzigt zeggen dat wij over het vorige belastingverdrag met Duitsland 26 jaar hebben onderhandeld. Het is dus niet onmogelijk om eenzijdig als onderhandelingspartner iets opnieuw aan te vragen. Maar of de andere dat ook accepteert en daar meteen mee aan de slag wil, is dan een tweede.

De voorzitter:

Waren dat alle vragen van de heer Omtzigt?

Staatssecretaris Snel:

Nee, nee. Hij had nog een heleboel vragen op het laatst, namelijk over de jihaduitreizigers. Een vrij klemmende vraag, denk ik. Was van alle 285 jihaduitreizigers zeker dat alle toeslagen waren stopgezet? Dat is waar wij bij de Belastingdienst over gaan. Wij hebben sinds 2015 twintig gevallen gehad waarbij de toeslagen van uitreizigers zijn stopgezet. Het is voor de volledigheid goed om aan te geven dat niet alle uitreizigers ook toeslagen hebben. Soms was er geen informatie of wat dan ook, maar voor alle gevallen waarvan kon worden vastgesteld dat het uitreizigers waren, is een proces-verbaal van de Belastingdienst opgesteld waarin dat is teruggenomen. Dat is heel belangrijk om vast te stellen. U had het geloof ik ook over studiefinanciering en andere diensten, maar of dat ook geldt voor alle andere overheidsdiensten kunnen wij niet zo snel nagaan. Daar gaan wij bij de Belastingdienst ook niet over, maar wij gaan ervan uit dat die diensten, net zoals wij, een proces-verbaal of een ambtsbericht krijgen van JenV over de uitreizigers en op dat moment als uitvoeringsdienst de toeslagen kunnen stopzetten.

De heer Omtzigt wees nog op een vraag die hij eerder had gesteld over het huwelijksrecht en de schenkbelasting. Hier wil ik eigenlijk heel kort op ingaan. Ik wil niet nog een keer het voorbeeld dat hij schetste helemaal becommentariëren. Ik kan wel zeggen dat ook in het voorbeeld dat de heer Omtzigt zojuist naar voren bracht, voorkomen kan worden dat er een schenkbelasting optreedt. Dat kan heel simpel en dat is geen belemmering voor een van beide partners. Als een van de partners iets inbrengt en dat vrijstelt, moet die er gewoon voor zorgen dat de ander dat ook doet. De voorbeelden heb ik hier in de schriftelijke set. Daar ben ik uitgebreid op ingegaan.

De heer Omtzigt had ook nog gevraagd naar artikel 10a, Wet op de vennootschapsbelasting. Hij vroeg hoe het kan dat er in deze wet een verschil zit tussen directe en indirecte financiering. Het antwoord daarop is ook eerder gedeeld, namelijk: dat is de bedoeling van de wet. Dat is dus niet iets wat zomaar is gebeurd of wat we niet willen. Het is echt de bedoeling. Wij hebben gezegd dat wij met die earnings-strippingmaatregel gaan proberen een hoop dingen hierin samen te vatten. Eigenlijk zou mijn procesvoorstel zijn dat wij bij de behandeling van het wetsvoorstel over die earnings-strippingmaatregel wat uitgebreider komen te spreken. Dat lijkt mij beter dan te proberen alle fiscale stromen van directe en indirecte financiering hier tot mij te nemen.

De heer Omtzigt (CDA):

Met deze snelheid kan ik de vragen niet stellen, maar op die 10a kom ik dan later terug. Mijn collega in de Eerste Kamer Van Rij zal u hier verder op bevragen.

Wat Duitsland betreft zou ik u echt op het hart willen drukken dat dat niet voor alle landen hoeft. Wij hebben maar twee buurlanden waar we grensarbeiders hebben: België of Duitsland. Er zijn geen mensen die elke dag vanuit Polen hiernaartoe rijden. Er zijn er wel voor langere tijd. Er zijn ook geen mensen die hier elke dag vanuit Spanje naartoe vliegen. Dus, alstublieft, regel het met Duitsland.

De voorzitter:

Ik dacht dat dit over het Belastingplan ging, maar goed.

De heer Omtzigt (CDA):

Dit ging over het Belastingplan. Dit ging over de grensarbeiders. Die krijgen namelijk hun heffingskorting niet vanaf volgend jaar.

De voorzitter:

Dat hoeft u mij niet uit te leggen.

De heer Omtzigt (CDA):

Dat scheelt weer €50 per maand. Die kunnen de Belgische grensarbeiders wel krijgen. Dus mijn verzoek is: regel het alsjeblieft met Duitsland, anders krijgen wij hier gewoon schriftelijke vragen over vanaf januari.

De voorzitter:

Punt.

De heer Omtzigt (CDA):

Dat is een verzoek. De vraag is: er zijn 285 mensen uitgereisd naar ISIS-gebied. Heeft de Belastingdienst 285 ambtsberichten gehad die gecheckt zijn of heeft hij er maar 20, 30 of 40 gehad? Ik wil namelijk zeker weten dat alle uitreizigers bekend zijn gemaakt bij de Belastingdienst — dat hoeft niet bij ons; wij hoeven de persoonsgegevens niet te hebben — en dat van al die mensen de toeslagen stopgezet zijn.

De voorzitter:

Meneer Omtzigt, dit onderwerp stelde u in uw tweede termijn aan de orde. Gisteren had u kritiek op degenen die buiten de orde allerlei vragen gingen stellen en terecht, maar nu doet u hetzelfde. Dus ik wil toch een beroep op u doen om kort te reageren. Vervolgens gaan wij verder met nog 23 moties en ik weet niet hoeveel amendementen en dan ook nog de wet-Hillen. Dus ik doe ook een beroep op u om zich een beetje in te houden.

De heer Omtzigt (CDA):

Punt van orde. Deze heb ik in de tweede schriftelijke set aan de orde gesteld. Ik heb de vraag in de eerste termijn gesteld maar daar is geen antwoord op gekomen. Het zat in mijn spreektekst. Daarom heb ik het in de tweede termijn opnieuw gevraagd. Ik wilde dat niet zeggen om flauw te doen, maar deze vraag heb ik gewoon drie keer gesteld. Het gaat mij echt om de vraag of van al die 285 uitreizigers is gecheckt dat ze geen toeslagen hebben.

Staatssecretaris Snel:

Ik moet zeggen dat het getal 285 mij niet bekend voorkomt. Dat weet ik niet. Het enige wat ik hier heb gezegd, is dat de Belastingdienst in alle gevallen waarin er sprake was van een proces-verbaal of waarin er een ambtsbericht is gekomen over een uitreiziger, heeft gekeken of er toeslagen waren. Dat leidde in twintig gevallen tot het stopzetten van toeslagen.

De voorzitter:

Tot slot.

De heer Omtzigt (CDA):

Kan de staatssecretaris ons binnen twee weken informeren over hoeveel ambtsberichten er sinds 2014 zijn binnengekomen? Die 285 is het getal van de NCTV. Dat is het aantal uitreizigers sinds het begin van de oorlog in Syrië en Irak. Dit is vijf keer aan de orde geweest in de Kamer. Ik wil weten of bij al deze mensen de gegevens aan de Belastingdienst zijn doorgegeven.

Staatssecretaris Snel:

We kunnen kijken hoeveel we er hebben gekregen, maar volgens mij was dat niet de vraag. Bij ons ging het erom in hoeveel gevallen de toeslagen zijn stopgezet. Ik zal kijken of we die informatie kunnen achterhalen. Als we die hebben, dan kunnen we die uiteraard met de Kamer delen.

De voorzitter:

Gaat u verder. Nee, mijnheer Omtzigt. Nee.

De heer Omtzigt (CDA):

Ik wil graag dat ...

De voorzitter:

Nee, het spijt me. Ik stel voor dat u verdergaat.

Staatssecretaris Snel:

De heer Van Rooijen vroeg naar het effectieve AOW-percentage naar aanleiding van de toegenomen arbeidskorting. Het klopt dat in het regeerakkoord de ouderenkorting met ruim 400 miljoen wordt verhoogd. Dat is vooral bedoeld om het werken te bevorderen. Ook de arbeidskorting is verhoogd. Daardoor houden werkenden meer over van hun loon. Dat is goed voor de economie en dat is wat we willen. Hij vroeg wat dat precies betekent voor het effectieve AOW-percentage. Ik moet zeggen dat we dat niet weten omdat wij dat zelf niet als term hanteren. Maar ik kan me voorstellen dat de heer Van Rooijen dat toch wil weten. Ik stel voor dat hij die vraag aan ons stelt en dat wij daar in een keurige brief op terugkomen. Het antwoord op de vraag wat dat op dit moment betekent voor het effectieve AOW-tarief, zou ik nu niet zo snel voor hem hebben.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Mijn vraag ging niet over het effectieve tarief. Mijn vraag ging over het gevolg van de arbeidskorting voor de effectieve tarieven, nog los van wat die precies zijn, want ze liggen tussen de 5% en 10%. Is het gerechtvaardigd dat je zo weinig AOW-premie betaalt? De percentages staan nota bene in de antwoorden bij het Belastingplan. Dat duid ik de staatssecretaris niet euvel.

Staatssecretaris Snel:

Dan ga ik verder met de amendementen. Dat is inderdaad een heel setje. Het is een beetje nieuw voor mij. Ik noem het Kamerstuk dat met het wetsvoorstel te maken heeft en het nummer en dan weet hopelijk iedereen waar ik het over heb.

Ik begin met de amendementen bij het Belastingplan. Het amendement-Van Rooijen op stuk nr. 19 vraagt om een verhoging van de hoge ouderenkorting met €360 per 1 januari. Er zit ook een dekking bij die op zichzelf adequaat is. Het kabinet is van mening dat er sprake is van een evenwichtig koopkrachtpakket. De afschaffing van de 30%-regeling leidt ertoe dat het Nederlandse vestigingsklimaat minder aantrekkelijk wordt. Als ik het goed begrijp, komen mensen niet meer in aanmerking voor een onbelaste vergoeding van reële en noodzakelijke extra kosten voor tijd en verblijf buiten het land van herkomst in het kader van de dienstbetrekking. Kortom, u voelt het al aankomen, wij ontraden dit amendement.

Het amendement-Van Rooijen op stuk nr. 21 gaat over het verlagen van het afbouwpercentage ouderenkorting. Het afbouwpercentage ouderenkorting wordt dan in het Belastingplan verlaagd van 15% naar 4,5%. De afbouw vindt niet plaats tot nihil maar tot €150. Het kabinet is van mening dat in het Belastingplan 2018 sprake is van een evenwichtig koopkrachtpakket, mede dankzij de maatregelen die het kabinet neemt met betrekking tot de ouderenkorting. Daarom ontraden wij dit amendement.

Het amendement-Van Rooijen op stuk nr. 40 gaat over het afschaffen van de houdbaarheidsbijdrage. Met dit amendement wordt de zogenoemde houdbaarheidsbijdrage teruggedraaid en afgeschaft. Hierdoor wordt op het eindpunt van de tweede schijf van de inkomstenbelasting weer 100% van de inflatiecorrectie toegepast in plaats van 75%. Het kabinet is van mening dat in het Belastingplan 2018 sprake is van een evenwichtig koopkrachtpakket. Dit amendement leidt tot verdere koopkrachtverdeling. Het verhoogt de belastingdruk op arbeid. Dat wil het kabinet niet en daarom ontraden wij het amendement.

Het amendement-Van Rooijen op stuk nr. 23 gaat over de herintroductie van de ouderentoeslag per 1 januari 2018. De dekking zou moeten plaatsvinden aan de inkomsten- en uitgavenkant. We hebben goed gekeken welke delen aan de inkomsten- en uitgavenkant zijn gedekt en dan komen we tot de conclusie dat een deel van de uitgavenkant niet is voorzien van dekking. Ik ben overigens zelf helemaal geen voorstander van de herinvoering van de ouderenkorting, maar ook de dekking is dus niet orde. Om die reden ontraden wij het. Er staat nog veel meer bij, maar ik denk dat dit de kern is waarom wij het ontraden.

De heer Dijkgraaf heeft in het amendement op stuk nr. 27 gevraagd om de invoering van een plafond op de S&O-afdrachtsvermindering. Daarin wordt een plafond op de afdrachtsvermindering ter hoogte van 30 miljoen per belastingplichtige ingevoerd. Die opbrengsten zouden dan in 2019 worden ingezet om de parameters op niveau te houden. Er is ook een dekking bij, namelijk dat het budgettaire neutraal is, dus dat kan wel. Daarbij is de kanttekening te maken dat er in 2016 voor gekozen is om het plafond te laten vervallen, zodat de regeling eenvoudiger maar vooral ook effectiever zou worden. Dat was de reden waarom daar in 2016 expliciet voor gekozen is. Het is ook niet helemaal duidelijk waarom wij nu weer een plafond zouden moeten invoeren. De eerdere vrees van de Kamer dat het loslaten van het plafond zou leiden tot een verlaging van het aandeel mkb, is namelijk niet uitgekomen. Daar heb ik het aan het begin van de avond ook al over gehad: dat is eigenlijk hetzelfde. 64% van het mkb krijgt het Wbso-budget. En het aantal is relatief hoog als je bedenkt dat 41% van de R&D die in Nederland wordt uitgevoerd, afkomstig is van het mkb. Om die reden ontraden wij dit amendement ook.

Dan het amendement btw zeeschepen op stuk nr. 28, waarin om een jaar uitstel wordt gevraagd.

De voorzitter:

Voordat u verdergaat, heeft de heer Dijkgraaf een vraag over het amendement op stuk nr. 27.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Gezien de tekst van de staatssecretaris denk ik dat we het niet eens worden. Voor het verslag is het wel goed om even te zeggen dat we die discussie toen gevoerd hebben om de verhouding tussen grootbedrijven en mkb op hetzelfde niveau te houden, maar dat we nu tegen de situatie aanlopen dat het budget te laag is, dus dat de percentages naar beneden gaan. Maar dan is de verwachting dat die aandelen wel aan het schuiven gaan. Het was de staatssecretaris niet duidelijk waarom dat plafond erin zou moeten komen. Dat was dus de reden om dat te doen. Ik hoor het oordeel van de staatssecretaris. Ik zou graag willen dat hij nu van oordeel verandert, maar ik begin hem een beetje te kennen.

De voorzitter:

Nu al.

Staatssecretaris Snel:

Ik ben bang dat mijn oordeel ook niet veranderd is, hoewel de toevoeging erg handig was. Ik wist niet dat dat achter de motie zat. Sinds we met dat plafond aan de gang zijn gegaan, zie je in ieder geval niet — wat misschien wel verwacht was — dat het aandeel mkb omlaag zou gaan. Ik snap de wens om dat niet te veel te laten dalen, want het is ontzettend belangrijk omdat innovatieve kracht vanuit het mkb komt. Ik denk dat we het daar allemaal over eens zijn, maar we hebben gekozen voor een vereenvoudiging. We dachten: laten we het eens zonder dat plafond doen, want dat geeft een hele hoop vereenvoudiging. Je wilt daarin ook kunnen doorgroeien. Volgens mij is het voorlopig in de evaluatie nog niet naar voren gekomen dat het niet werkt, dus ik denk eigenlijk dat we het maar even moeten houden zoals het is. Om die reden ontraden wij de motie.

De voorzitter:

Meneer Van Weyenberg, het gaat om een amendement van de heer Dijkgraaf.

De heer Van Weyenberg (D66):

Zeker, en ik heb een klein verleden op een soortgelijk amendement met de heer Dijkgraaf. Zou de staatssecretaris ons volgend jaar kunnen informeren over de ontwikkeling van het percentage mkb, nu dat percentage wat naar beneden gaat? Want ik wil wel de vinger aan de pols houden om te voorkomen dat dit volgend jaar toch verkeerd gaat.

Staatssecretaris Snel:

Dat wil ik graag toezeggen. Ik weet niet precies in welke rapportage ik dat zal doen, maar gezien de hoeveelheid rapportages weet ik zeker dat we daar wel ergens een goed plekje voor kunnen vinden.

Mevrouw Leijten (SP):

Wat de heer Dijkgraaf volgens mij wil voorkomen, is dat het bedrag wordt leeggegeten door de grote bedrijven ten koste van de midden- en kleinbedrijven. Mocht zoiets volgend jaar nou heel snel optreden, welke instrumenten heeft de staatssecretaris dan, als we dit amendement niet aannemen, om wel in te grijpen?

Staatssecretaris Snel:

Daar heb ik nog niet over nagedacht. Dat is een beetje een als-danvraag: stel dat het heel anders wordt dan we denken dat het gaat. Dat is in ieder geval niet uit de evaluatie gebleken en blijkt ook niet uit de cijfers over vorig jaar. Ik denk dat, zoals de Amerikanen zeggen, we’ll cross that bridge when we come to it. Dat geldt ook een beetje hiervoor. Wij zijn er in ieder geval alert op. Ik denk dat het verstandig is dat de Kamer beseft dat ook ik graag wil dat het mkb daar onderdeel van uitmaakt. Maar laten we daar pas maatregelen voor bedenken als het zover is.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Staatssecretaris Snel:

Dan kom ik bij het amendement op stuk nr. 28 over de btw voor zeeschepen, waarin de inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2018 naar 1 januari 2019 wordt verschoven. Uitstel leidt tot een derving van 3 miljoen, die gedekt wordt door een accijnsverhoging van sigaretten en rooktabak. Dat is dus boven op de eerdere verhoging uit het Belastingplan 2018. Ik heb eigenlijk in eerdere instantie al gezegd dat ik daar begrip voor had, en aangegeven dat ik, als er een initiatief vanuit de Kamer kwam, bereid was te kijken naar wat mogelijk was. Dit amendement is nu aangekondigd. Tussentijds heeft er overigens al goed overleg plaatsgevonden met de sector. Het mag helder zijn dat ik hierbij het oordeel graag overlaat aan uw Kamer.

Dan het amendement op stuk nr. 29 over het uitzonderen van Hillengevallen van de tariefmaatregel eigen woning. De heer Van Rooijen heeft deze ingediend, zoals wij konden verwachten. De strekking hiervan is dat de aftrekbare kosten van een eigen woning tegen een lager ib-tarief dan het tabeltarief kunnen worden verzilverd. Dit amendement sluit dan de zogenoemde Hillengevallen uit van deze regeling. De maatregel leidt tot een derving van 0,7 miljoen in 2018 die oploopt tot structureel 4,5 miljoen. Bij de berekening is uitgegaan van de huidige wetgeving. Dit wordt dan gedekt door de maximale arbeidskorting te verlagen met €1. Onze kanttekening hierbij is dat de in het amendement opgenomen maatregel voor Hillengevallen voorkomt dat per saldo belasting wordt betaald over de eigen woning. Dat staat haaks op het voorstel in het regeerakkoord waarin we de wet-Hillen uitfaseren. Het mag duidelijk zijn dat wij dit amendement dus ook ontraden.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Het is de staatssecretaris bekend dat dit het amendement is dat door het CDA is ingediend in 2013, althans ongeveer op dat moment, en dat recent nog, in juli, met een brief aan staatssecretaris Wiebes is voorgelegd. Is dat, ook gelet op de minimale budgettaire aspecten en het feit dat het CDA toen in de oppositie zat, niet een reden om uw oordeel daarover nog eens te heroverwegen?

Staatssecretaris Snel:

Ik weet uit een eerdere interventie van de heer Van Rooijen dat dat zo was. Dat had ik zelf niet al van tevoren bedacht, maar ik ben bang dat dat dit keer toch niets afdoet aan mijn oordeelsvorming. Dat is niet omdat ik niet gevoelig ben voor wat u zegt of omdat ik altijd vasthou aan mijn oordeel, maar in dit geval denk ik dat de lijn die de regering kiest verstandiger is dan de lijn die in dit amendement wordt gekozen.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Staatssecretaris Snel:

Dan zijn we bij het amendement op stuk nr. 31 over de tijdelijke verhoging van de energiebelasting via de vierde schijf. GroenLinks heeft dit amendement voorgesteld en ingediend. De strekking is dat de tijdelijke verhoging van de energiebelasting met 200 miljoen in de jaren 2018 en 2019 niet in alle verbruiksschijven wordt opgehaald, maar slechts in de vierde schijf. In het energieakkoord is een fiftyfiftyverdeling tussen bedrijven en huishoudens afgesproken. Dat weet de heer Snels vermoedelijk ook. Zo is het wetsvoorstel dat wij hebben ingediend ook vormgegeven. Door dit amendement zal de verhoging echter geheel neerslaan bij het bedrijfsleven. Daarmee zou ook een afspraak uit het energieakkoord geschonden worden. Dat willen we niet, al was het maar omdat de vierde schijf behoorlijk smal is en de effecten dus heel groot zijn. Denk aan een verhoging van de elektriciteitsprijs met 30 keer, om maar eens wat te noemen. Om die reden ontraden wij dit amendement.

Dan het amendement op stuk nr. 32 over de uitbreiding van het verlaagde btw-tarief voor bepaalde medische hulpmiddelen. Dit is ook door de heer Snels ingediend. Deze maatregel houdt een uitbreiding in van het verlaagde btw-tarief voor medische hulpmiddelen die in een farmaceutische toedieningsvorm worden aangeboden, aangemerkt zijn als medisch hulpmiddel en voorzien zijn van een CE-markering. Een opmerking daarbij is dat, anders dan de heer Snels in het amendement aangeeft, de budgettaire derving van het amendement minimaal 12 miljoen is. Door de enorme onzekerheid over de afbakening is de bovengrens van dit amendement echter een stuk hoger. Die wordt namelijk door ons ingeschat op 106 miljoen. De maatregel wordt door deze onzekerheid geraamd op een structurele derving van ongeveer 59 miljoen; dat ligt ongeveer in het midden. Dat is dus substantieel hoger dan het door de heer Snels genoemde bedrag van 12 miljoen. Met de voorgestelde uitbreiding komen de afbakeningsdiscussies daarover weer veel dichter tegen de niet-kwalificerende drogisterijproducten aan te liggen, waaronder dus de cosmetica en de verzorgingsproducten. Dat willen wij niet. Dat hadden wij specifiek anders voorgesteld. Bovendien is de dekking in het amendement dus onvoldoende. Daarom moeten wij ook dit amendement ontraden.

Voorzitter. Dan zijn we bij het amendement over het verlagen van het eerste tarief in de inkomstenbelasting, ingediend door de heer Snels. Het gaat om het amendement op stuk nr. 43; dat was 33, maar ik heb begrepen dat het nu 43 is. Het houdt in dat het tarief van de eerste schijf van de inkomstenbelasting wordt verlaagd met 0,14% naar 8,76% in 2018. Als dekking wordt dan gedacht om het tarief in de vierde schijf met 0,5% te verhogen ten opzichte van het basispad. Ja, het is enorm technisch. Dat is een andere vormgeving van hoe de inkomstenbelasting en de energiebelasting het doen. Wij vonden het pakket dat de coalitie had ingediend, eerlijk gezegd wat evenwichtiger. Deze koopkrachtverdeling was ook niet de bedoeling van het kabinet. Bovendien zijn er nog een aantal andere problemen rond de steilere afbouw bij de algemene heffingskorting. Dat is weer slecht voor de werkgelegenheid — dat willen wij echt niet — en zorgt dus ook voor een hoge marginale druk voor middeninkomens, zo zeg ik er ook heel specifiek bij. Dat willen wij niet en ik kan me voorstellen dat de heer Snels dat ook niet wil. Om die reden ontraden wij dit amendement.

Ik kom op het amendement van mevrouw De Vries op stuk nr. 34, over “wist of behoorde te weten”. Gevraagd wordt of de Europese jurisprudentie aanleiding geeft om een zin met de strekking “wist of behoorde te weten” aan de wettekst toe te voegen. Het amendement zorgt wel voor minder opbrengst. Het is nog een beetje onduidelijk hoeveel van de geraamde structurele opbrengst in dat geval niet zou kunnen worden gerealiseerd. De aangedragen jurisprudentie ziet op andere situaties en geeft geen noodzaak tot aanpassing van de wettekst. Ik denk dat we vooral willen zeggen: het voegt niks toe. Aan de andere kant weten we dat de maatregel de boel wel behoorlijk complexer en minder effectief zou maken. Om die reden — het helpt niet echt, maar het maakt de boel wel complexer — ontraden wij dit amendement.

Mevrouw Leijten (SP):

Even voor mijn begrip: er zit dus ook geen dekking bij?

Staatssecretaris Snel:

Volgens mij was onduidelijk wat de opbrengst van de aanpassing is. Ik geloof, maar weet dat nu even niet uit mijn hoofd, dat het budgettair neutraal was. Maar los van de dekking vinden we het gewoon niet wenselijk om het zo te doen.

Mevrouw De Vries diende het amendement op stuk nr. 35 bij het wetsvoorstel in. Het betreft het doen vervallen van de voorgestelde tariefsverhoging van de kansspelbelasting met 1,1%, uiterlijk op 1 januari 2019. Zoals we weten is de tijdelijke tariefsverhoging van de kansspelbelasting nodig om de budgettaire derving vanwege de vertraging in het wetsvoorstel Koa in datzelfde domein weer te dekken. Het vervallen van de tariefsverhoging is daarom gekoppeld aan de effectieve inwerkingtreding van het wetsvoorstel Koa. Dat is naar verwachting 1 januari 2019. Omdat helaas niet kan worden uitgesloten dat de Wet koa later in werking treedt, is in het wetsvoorstel nu geen harde einddatum opgenomen maar slechts een koppeling aan de Wet koa. Aanneming van dit amendement zou betekenen dat we de wet voor één jaar van dekking voorzien en niet de jaren erna. Dat betekent dat we, als het dan nog geen wet is, de volgende jaren of in ieder geval het volgende jaar nieuwe dekking moeten vinden. Dat acht ik niet heel erg gewenst. Aan de andere kant snap ik ook wel de argumenten die eerder, in het wetgevingsoverleg naar voren zijn gebracht. Daarom wil ik het oordeel over dit amendement aan de Kamer laten.

Ik kom op het amendement op stuk nr. 42 van de heer Van Raan, over het introduceren van een tweede verlaagd btw-tarief, en wel voor fruit en groenten, met een dekking erbij. Fruit en groenten zijn al uitgezonderd van het algemene tarief, zo merk ik hierbij op. Mogelijk profiteert de consument niet van deze verlaging. Ik gaf net al aan wat vaak daaraan ten grondslag ligt. Los daarvan denkt de Belastingdienst, volgens mij absoluut terecht, dat het zeer complex wordt om te handhaven, bijvoorbeeld om precies na te gaan waar ergens toch nog een druivensapje in zit en wat dus een vruchtproduct kan zijn. Datzelfde geldt overigens bij alle discussies die we misschien nog gaan hebben over bijvoorbeeld vlees en vleesproducten: als er eens een keer vleesolie in een product is gebruikt en dat niet opgegeven is, dan komt het wel onder de belastingplicht. Kortom, het is echt heel lastig om dat te controleren. Zeker gezien de lage verwachte effectiviteit van de maatregel, moet ik het amendement ontraden, hoewel ik er in zekere zin wel begrip voor heb.

De heer Van Raan had nog een ander amendement ingediend, op stuk nr. 37, en wel om het tarief voor vleesproducten te verhogen naar 21%. Ik heb het antwoord eigenlijk al gegeven bij de vorige vraag. Het is zeer lastig, zo niet onmogelijk, om deze afbakening te maken en te laten controleren. Bovendien verwachten wij dat hieruit een forse administratievelastenverzwaring voor het bedrijfsleven voortkomt. Wij zijn ook bang dat het terugdringen van de emissies in Nederland niet zo gek groot is. Het PBL kwam volgens mij ook met een dergelijke conclusie. Ik heb mijn best gedaan om een aantal redenen te geven waarom wij dit amendement ontraden.

Ik ga door met het amendement op stuk nr. 39 van de heer Nijboer van de PvdA. Hij wil graag het tariefopstapje in de Vpb verhogen van twee ton naar drie ton. De kosten van de maatregel worden dan gedekt door het in de Vpb effectieve tarief van de Innovatiebox ten opzichte van het wetsvoorstel verder te verhogen naar 10%. Ik denk dat het belangrijkste verhaal hierbij is dat de heer Nijboer duidelijk andere keuzes maakt dan het kabinet als het gaat om deze Innovatiebox en het tariefopstapje. Wij vonden een verhoging van 5% naar 7% van het Innovatieboxtarief beter, dus wij ontraden dit amendement.

De heer Van Raan (PvdD):

De staatssecretaris ontraadt het vleesamendement omdat dat moeilijk te berekenen of moeilijk uitvoerbaar zou zijn.

Staatssecretaris Snel:

Om meer redenen.

De heer Van Raan (PvdD):

Om meer redenen. Een daarvan is dat het moeilijk uit te rekenen is. Maar is de staatssecretaris het met mij eens dat het amendement wel is doorgerekend? Kennelijk is de Belastingdienst wel in staat om een bedrag en een prijs te noemen voor wat het op zou leveren. Met andere woorden, technisch gezien is de waarde wel te bepalen. Als dat zo is, dus als je de waarde en de verhoging kan bepalen, dan kan je er wel mee rekenen. Er is dus wel een grondslag. Is de staatssecretaris het daarmee eens?

Staatssecretaris Snel:

Ik denk in z’n algemeenheid het volgende. Er worden nu al vleesproducten verkocht, alleen wil je die dan uitzonderen van het algemene tarief. Ik heb hier bij de dekking staan: deze wijziging leidt tot een budgettaire opbrengst van ... staat er nou 1.250 miljoen of 1,25 miljoen? Er staat 1,25 miljard. Dat is wel door iemand berekend, dus ik neem aan dat er een grondslag voor gebruikt is. Dus dat is waar, denk ik, anders kom je niet tot een bedrag.

Het amendement-Dijkgraaf op stuk nr. 41 gaat over de introductie van een vrijstelling van assurantiebelasting voor de brede weersverzekering. Deze maatregel leidt tot een budgettaire derving van 4 miljoen per jaar. Er is een dekking gevonden, die volgens mij deugdelijk was. Ik zie dat er een printfoutje zit in mijn spreektekst, dus ik kijk even wat de belangrijkste elementen waren van ons verhaal. De maatregel was beperkt complexiteitsverhogend, stond in de uitvoeringstoets. De vrijstelling vertoont overigens grote overlap met de subsidieregeling van EZ. De brede weersverzekering wordt daar al met 65% gesubsidieerd. Als de Kamer dat nog niet voldoende vindt, zo staat hier, kan het budget voor de regeling eenvoudig verhoogd worden. Dat is misschien een wat directere manier om daaraan invulling te geven als die wens bestaat. Een vrijstelling voldoet in ieder geval niet aan het toetsingskader belastinguitgaven. Ja, dat hebben we ook nog. Een belastinguitgave is een veelgebruikt instrument, maar het mag niet zomaar worden toegepast. Daar hebben we een toetsingskader voor. Deze vrijstelling voldeed daar niet aan. Die was bovendien concurrentieverstorend tussen agrarische ondernemers en andere ondernemers, werd ook nog gezegd. Ik heb hier nog een aantal andere opmerkingen, maar u voelt hem al aankomen: wij ontraden dit amendement. Bij de moties kan het zomaar anders zijn, maar deze amendementen moeten we echt ontraden.

Ik kom op het amendement op stuk nr. 44 van de heer Van Rooijen om twee derde van de WOZ-waarde te gaan gebruiken als basis voor het EWF in plaats van de volledige WOZ-waarde. Dat geldt dan ook voor de bijtelling in het privégebruik van de woning. De verhoging in het tarief van de vennootschapsbelasting voor de tweede schijf zou dan 1,5% zijn. De derving van de inkomstenbelasting hierbij was 870 miljoen en de dekking werd gevonden in de Vpb-verhoging die een opbrengst had van 899 miljoen. De kanttekening die wij hier graag bij willen plaatsen, is dat het eigenwoningforfaitpercentage jaarlijks wordt geïndexeerd op basis van indexatiecijfers van de woninghuren en het gemiddelde van de eigenwoningwaarde. Stijgende WOZ-waarden hebben bij jaarlijkse indexering dus een verlagend effect op het EWF-percentage. In dat licht is het dus ook niet nodig om de WOZ-waarde die de grondslag vormt voor de berekening, alleen maar voor twee derde mee te laten wegen. Dat gebeurt dus eigenlijk al via de stijging van de WOZ-waarde en de verlaging van het EWF-percentage. Verder is het kabinet uiteraard niet voor een verhoging van de Vpb. Wij willen het hier in Nederland graag aantrekkelijk houden. Wij ontraden dus dit amendement.

Dan heb ik hier een amendement van het lid Nijboer, dat inmiddels nr. 45 gekregen heeft. Het gaat over de leenbijstand. Hiervan zeg ik meteen al dat dit amendement op zich geen ordentelijke dekking heeft. Tegelijkertijd is er ook een motie met een gelijksoortig idee. Dit amendement wil ik ontraden, maar bij de motie wil ik wel graag terugkomen op de argumenten die daarbij horen.

De heer Nijboer (PvdA):

Als financieel woordvoerder laat ik me niet graag zeggen dat de dekking niet ordentelijk is. Ik heb een structurele dekking van 30 miljoen hierbij. U bent het er ongetwijfeld niet mee eens, want dat betekent dat we het wetsvoorstel houdstermaatschappijen verwerpen. Maar die motie lijkt mij zo overdekt als het maar kan. Want dat is jaarlijks 30 miljoen, terwijl dit eenmalig nog geen 30 miljoen kost.

Staatssecretaris Snel:

Ik moet zeggen dat ik dit ontvang van de mensen die dit allemaal hebben nagerekend. Zij vonden de dekking niet ordentelijk. Zij gaven me wel meteen mee dat er een aantal argumenten hiervoor is. De motie die hierover is ingediend, zal ik zo meteen nog becommentariëren. Dat waren de amendementen. Gezegd wordt: dat is helaas geen uitgestoken hand. Dat was wel de bedoeling, die uitgestoken hand.

De voorzitter:

Maar niet naar de heer Nijboer, begrijp ik.

Staatssecretaris Snel:

Dan hebben we nog amendementen op andere wetsvoorstellen, namelijk het wetsvoorstel OFM. Ik begin met het amendement op stuk nr. 11 van de heer Van Weyenberg. Dat amendement strekt tot het vervallen van de schorsende werking van het fiscale verzet binnen drie jaar. Kortom, daar wordt om verzocht. Daar heb ik eigenlijk geen kanttekening bij. Ik wil het oordeel aan de Kamer laten.

De tegenbewijsregeling van mevrouw De Vries staat in het amendement op stuk nr. 12. Dat beoogt het schrappen van de tegenbewijsregeling bij de aanpassing van de berekening van de voorkomingswinst bij interne gebruiksvergoeding binnen de fiscale eenheid terug te draaien. Ik zal u het artikelnummer even besparen. Dit amendement heeft geen budgettaire consequenties. Ik heb wel wat kanttekeningen, namelijk dat de berekening van de voorkomingswinst bij interne gebruiksvergoedingen binnen de fiscale eenheid zonder tegenbewijsregeling al past binnen de huidige systematiek van de objectvrijstelling. Als er geen sprake is van een fiscale eenheid kent de objectvrijstelling namelijk ook geen tegenbewijsregeling. Het zou dan ook merkwaardig zijn om dit alleen te doen in de situatie van een fiscale eenheid. De in het wetsvoorstel voorgestelde maatregel resulteert juist in een neutrale en wat evenwichtigere regeling. Het uitvoeren van de twee verschillende methodes naast elkaar vergroot logischerwijs weer de complexiteit in de uitvoering en de beheersing. Om die reden ontraden wij dit amendement.

Dan het amendement op stuk nr. 13 over de gedeeltelijk automatische schorsende werking van het verzet. Dat is ingediend door de heer Snels. De strekking is dat de automatisch schorsende werking van het verzet alleen vervalt als de belastingschuldige het verzet twee weken of minder voor de verkoop heeft ingesteld. Dan de dekking. Hier staat: NB de besparing van het wetsvoorstel van €350.000 betreft een besparing in de uitvoeringskosten. Er is geen budgettaire opbrengst. Een dekking van dit amendement is dus ook niet noodzakelijk. Dat klopt dan. In de praktijk is de automatisch schorsende werking verworden tot een oneigenlijke mogelijkheid, zoals ik eerder zei vanavond, om de invordering te vertraging. Ik heb de tussenoplossing van de heer Snels serieus bekeken en voorgelegd aan de Belastingdienst en de rijksadvocaat. Beiden gaven aan dat het oneigenlijk gebruik met de invoering van dit amendement helaas wel blijft lonen, want er mag worden verwacht dat de schuldenaar eerder verzet indient, dat hij snel dat stapje maakt door het eerder te doen, zodat hij de beslaglegging zelf kan voorkomen. Ook kan de schuldenaar via verzet uitstel blijven afdwingen in de hoop dat de Belastingdienst onvoldoende tijd of capaciteit heeft om een kort geding te voorkomen. Met het amendement wijkt de fiscale verzetsprocedure af van de procedures in het civiele en het algemeen bestuursrecht, dat had ik al eerder gezegd, want die hadden ook geen schorsende werking. Ik wil het amendement daarom ontraden.

Dan het amendement op stuk nr. 14 over uitstel vereenvoudigd derdenbeslag. De heer Snels heeft het ingediend en wil een vereenvoudigd derdenbeslag uitstellen naar het wetgevingstraject rondom de beslagvrije voet voor bankbeslagen om te voorkomen dat burgers bij een bankbeslag onder het minimumbestaansrecht komen. Het amendement lijkt te veronderstellen dat de voorgestelde maatregel een uitbreiding is van het bankbeslag door de Belastingdienst en een nieuw element zou introduceren. Dit is een misverstand, blijf ik hier zeggen, want de Belastingdienst kan nu al te allen tijd op banktegoeden beslagleggen. Het beslag wordt echt niet ruimer door de voorgestelde maatregel. Ook zonder deze maatregel blijft de Belastingdienst een beslag leggen zonder dat daarvoor een wettelijke beslagvrije voet geldt. Het amendement mist in dat opzicht een beetje het doel. Bovendien wordt er een kans gemist om tot vereenvoudiging te komen. Zoals iedereen in deze Kamer inmiddels weet, voorzitter, vind ik dat echt een belangrijk element bij alles wat hier de komende jaren ter tafel komt. Ten slotte is de maatregel ook van belang voor derdenbeslag ten laste van niet-natuurlijke personen voor wie geen beslagvrije voet geldt. Ik moet om die redenen dit amendement ontraden.

Dan het amendement van de heer Omtzigt op stuk nr. 15; dat is het nieuwe nummer, zie ik. Het gaat over het afschaffen van het beperken van de inkeerregeling tot slechts de buitenlandse zwartspaarders. Ik zeg nog een keer dat ik het net zo belangrijk vind als u dat bonafide belastingplichtigen ongestraft een foutje moeten kunnen maken en dat moeten kunnen herstellen. Ik heb het al twee keer eerder gezegd: dit blijft na het afschaffen van de inkeerregeling net zo hard mogelijk. Duidelijker kan ik het niet zeggen. Uiteindelijk denk ik dat de heer Omtzigt wel aanvoelt dat ik het onwenselijk zou vinden als de afschaffing van de inkeerregeling zou worden beperkt tot zwartspaarders met alleen maar vermogen in het buitenland. Er zijn meer situaties denkbaar waarin dat gebeurt, daarover heb ik net al vrij veel verteld. Ik ontraad dit amendement ook.

Het amendement op stuk nr. 16 is ook van de heer Omtzigt en gaat over schenk- en erfbelasting en het huwelijksvermogensrecht. De strekking ervan is dat indien in de huwelijkse voorwaarden staat dat schenkingen en erfenissen tot het privévermogen behoren, deze niet mee hoeven te tellen voor de zogenaamde 50%-grens. Dit is een budgetneutraal amendement. Ik ben kritisch over de uitbreiding van uitgezonderd vermogen. Ik heb dit vanavond gezegd en ook zeer uitgebreid in mijn brief van 16 november. Omdat partners er zelf voor kunnen kiezen om schenkingen en erfenissen zonder uitsluitingsclausule tot het uitgezonderd vermogen te laten behoren, ontstaan er veel meer planningsmogelijkheden. Het amendement maakt de regeling complexer, niet controleerbaar en fraudegevoeliger. Daarom is mijn conclusie dat het amendement moeilijk uitvoerbaar is en om die reden willen we het ook ontraden.

In een ander amendement, op stuk nr. 17, stelt de heer Omtzigt voor om het vereenvoudigd derdenbeslag bij een KB in werking te laten treden vanaf het moment dat het voor de Belastingdienst mogelijk is de belastingvrije voet bij alle bankbeslagen te respecteren. Dat zou het moment zijn dat je het KB klaarmaakt en slaat zodra de rest daar ook klaar voor is. Het mag helder zijn dat ik ervoor pleit dat de maatregel per 1 januari wordt ingevoerd. Uitstel van invoering leidt niet tot een betere bescherming van de beslagvrije voet. Dat wordt soms gesuggereerd, maar dat gebeurt echt niet. Bovendien wordt een kostenbesparing voor de schuldenaar en de Belastingdienst hiermee niet behaald. Dat zou ik jammer vinden. Wel wil ik de beslagvrije voet graag zo snel mogelijk aanpassen. Ook dat heb ik gezegd. Ik ben inmiddels begonnen met een onderzoek hiernaar. Ik zal de Kamer in de loop van 2018 informeren. Dat heb ik allemaal al gezegd. Tegelijkertijd zeg ik erbij dat ik wel snap wat de gedachte erachter is om het in één keer te doen. Om die reden heb ik zojuist besloten om het oordeel over dit amendement aan de Kamer te laten.

Het amendement op stuk nr. 18 is een ander amendement over het huwelijksvermogensrecht, ook van de heer Omtzigt. Zijn voorstel is dat het hele voorstel met betrekking tot de schenkbelasting in het huwelijksvermogensrecht komt te vervallen. De heer Omtzigt gelooft niet dat de scheve verdeling op grote schaal zal voorkomen en vindt blijkbaar dat de mogelijke nadelen van het voorstel zwaarder wegen dan de voordelen. Hij heeft het over een zeer groot risico dat schenkbelasting per ongeluk wordt geheven of opeens opkomt. Als dat zo was, zou er een opbrengst geraamd zijn. Dat is niet zo. De opbrengst is nihil. Het gros van de mensen trouwt standaard in beperkte of algemene gemeenschap met gelijke delen. Dit is op grond van het voorstel ook geen schenking. We hebben aangegeven dat er een heleboel mogelijkheden zijn om situaties te voorkomen als die zich zouden voordoen. Het niet doorgaan van het voorstel betekent dat er onduidelijkheid en rechtsongelijkheid zou optreden over de gevolgen van de schenkbelasting voor het aangaan en wijzigen van een samenlevingscontract en huwelijkse voorwaarden. Het is zeer de vraag of de belastingconstructies dan kunnen worden voorkomen. Kortom, ik wil het amendement ontraden omdat het de huidige onduidelijkheid en rechtsonzekerheid helemaal niet oplost en de mogelijkheden van constructies voor vermogende particulieren volledig intact laat.

Ik probeer het tempo hoog te houden en ga verder met het amendement op stuk nr. 13 van de heer Snels, over corporaties. De strekking is om te voorzien in het vervallen van de uitbreiding van de inhoudingsvrijstelling voor kapitaalvennootschappen richting derde landen waarmee Nederland een belastingverdrag met dividendartikel heeft afgesloten. Het amendement leidt tot een opbrengst van 30 miljoen structureel, zoals eerder was aangegeven. Zonder de voorgestelde uitbreiding van de inhoudingsvrijstelling van kapitaalvennootschappen worden houdstercorporaties gunstiger behandeld dan kapitaalvennootschappen. Dat willen we niet, want dat is een schending van het gelijkheidsbeginsel. Bovendien is er een risico op staatssteun en terugvorderingsproblemen. Ik val in zekere zin in herhaling en zal dit amendement dus ook ontraden.

Ik kom bij de moties. Zal ik daarop verdergaan?

De voorzitter:

Iedereen is ineens wakker. De moties ja, graag.

Staatssecretaris Snel:

Ik hoop dat alle handschriftdingen dit keer goed gaan en dat ik niet “oliebol” lees terwijl er “stelsels” stond. Daar gaan we.

De motie op stuk nr. 46 verzoekt de regering om ...

De voorzitter:

Meneer Omtzigt heeft nog een vraag. Sorry, dat had ik u beloofd.

De heer Omtzigt (CDA):

Ik heb twee vragen. De eerste vraag is of we over twee weken het overzicht kunnen ontvangen waarin staat van hoeveel jihadisten er de afgelopen vier jaar iets ontvangen is. Als dat schriftelijk kan en ik de toezegging krijg dat het komt, dan ben ik tevreden.

Mijn tweede punt is een voorstel. Als de moties gewoon even schriftelijk worden gecommentarieerd, kunnen we met het volgende wetsvoorstel beginnen. Ik kijk naar mijn collega’s.

De voorzitter:

Laten we even kijken of iemand daar bezwaar tegen heeft.

De heer Omtzigt (CDA):

Ik zie dat de heer Nijboer dat niet wil. Oké. Ik zag de staatssecretaris wel knikken bij mijn eerste punt.

Staatssecretaris Snel:

Ja, dat was een oké. Dat is toegezegd. Ik zal het snel doen; ik heb er geen lange teksten bij.

De voorzitter:

Goed. Gaat u verder.

Staatssecretaris Snel:

De motie-Snels op stuk nr. 46 gaat over de beslagvrije voet. De Belastingdienst respecteert de belast ..., de belast ..., sorry, de beslagvrije voet op verzoek. Die fiscaliteit heeft termen waarin ik me blijf verslikken. Ik heb toegezegd dat vast te laten leggen in de leidraad invordering. Dat zal ik nog dit jaar doen. Als deze motie zo mag worden uitgelegd, dan laat ik het oordeel graag aan de Kamer.

Dan de motie-Snels op stuk nr. 47 over de vermogensindicatoren. Het CBS gebruikt nu al state-of-the-art indicatoren. Ook pensioenaanspraken zijn al eerder in publicaties meegenomen. Om die reden ontraden wij deze motie.

Dan de motie-Ronnes/Omtzigt op stuk nr. 48. Die gaat over het omzetten van hypotheken naar een hypotheek met een lagere maandlast. Ik zal proberen zo kort mogelijk te reageren. In reactie op de vorig jaar aangekondigde en in stemming gebrachte identieke motie is mijn ambtsvoorganger in antwoord op de Kamervragen uitgebreid ingegaan op de voor- en nadelen van een dergelijk product. Het is niet zeker of oversluiten in hypotheekdelen in alle gevallen wel zo aantrekkelijk is voor de consument. Het oversluiten in hypotheekdelen leidt tot een complexe situatie voor de consument, namelijk meerdere hypotheekovereenkomsten met meerdere rentetarieven en zelfs misschien verschillende hypotheekvoorwaarden. De consument maakt hier notariskosten voor. De consument moet die kosten direct voldoen, terwijl de voordelen van de lagere rentelasten vaak pas geleidelijk optreden. Om die reden ontraden wij deze motie.

Op stuk nr. 49 heeft de Omtzigt een motie ingediend over oplossingsrichtingen die in de eerste drie maanden van 2018 naar de Kamer zouden moeten worden verzonden. De oplossing voor de leenbijstand kost 17 miljoen, inclusief uitvoeringskosten. Dat kost dus uitgavengeld, dat wij helaas niet kunnen dekken met fiscale maatregelen. Als indieners een dekking voorstellen, ben ik bereid het uit te voeren. Een logisch moment daarvoor zou wat ons betreft de behandeling van de begroting SZW kunnen zijn. Ik laat het oordeel aan de Kamer, waarbij ik nogmaals duidelijk maak dat we niet fiscaal kunnen dekken wat in een uitgavenregeling wordt gedaan. Oordeel Kamer.

Dan de motie van mevrouw Leijten op stuk nr. 50. Die gaat over de substance-eisen bij brievenbusconstructies. Als we de motie zo mogen lezen dat deze past in de toezegging die ik over dit onderwerp aan de heer Nijboer heb gedaan bij de Algemene Financiële Beschouwingen, namelijk dat ik met een fiscale beleidsagenda kom waarin ik dit allemaal meeneem, dan zou ik zeggen: ik laat het oordeel graag over aan de Kamer.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Er gebeurde net iets aparts. De regering liet het oordeel over een motie aan de Kamer, terwijl die motie niet gedekt is. Nu staat dat de regering vrij, maar het is wel vrij ongebruikelijk.

De voorzitter:

Welk nummer was dat?

De heer Dijkgraaf (SGP):

Stuk nr. 49. Ik wil vragen of het de generieke lijn van het kabinet wordt dat niemand in deze Kamer zich meer zorgen hoeft te maken over de dekking van moties. Dat zou ons een hoop ellende besparen.

Staatssecretaris Snel:

Zoals de heer Dijkgraaf meteen zal beseffen, was dat niet de strekking van wat ik zei. Ik zei: het kost uitgavengeld. Dat kunnen wij niet fiscaal dekken. In zekere zin zou ik de motie kunnen ontraden, maar ik probeerde een soort uitgestoken hand: als u dekking in een begroting weet te vinden, dan zou ik het fiscaaltechnisch willen uitvoeren. Daarom denk ik dat ik het oordeel aan de Kamer kan laten. Het gaat niet over de ongedektheid van moties. Ik heb te lang op Financiën gewerkt om dat graag te willen.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Als ik het goed begrijp, is het gewoon de gebruikelijke lijn. Als er dekking is, wordt een motie uitgevoerd. Als er geen dekking is, dan wordt ze gewoon niet uitgevoerd.

Staatssecretaris Snel:

Daar wil ik nog wel iets bij zeggen. Los van de vraag of de dekking deugdelijk is, zou ik soms redenen kunnen hebben waarom ik een motie fiscaal onwenselijk vind. Eigenlijk zeg ik in dit geval: ik vind deze motie fiscaal niet onwenselijk, maar er zou wel dekking moeten zijn.

Mevrouw Leijten (SP):

Dat is een opmerkelijke uitgestoken hand van de regering aan de coalitiepartijen; dat moet ik toch even vaststellen. Zou dan niet de meest zuivere vorm zijn om zo’n motie aan te houden en dan te zorgen dat je het bij de begroting van Sociale Zaken regelt? Er ligt namelijk ook een amendement met wel een deugdelijke dekking, waarvan werd gezegd: nou, daar gaan we niet op in, want ik heb nog een oordeel bij de motie. En dat oordeel is eigenlijk geen oordeel.

Staatssecretaris Snel:

Dat had ik ook kunnen doen, maar eigenlijk wou ik mijn best doen om uit te leggen dat ik het fiscaal oké vond, maar dat er uiteraard wel nog ergens bij een begroting een dekking moest worden gevonden. Het ging immers om uitgavengeld. Dat is alles wat ik wil. Mevrouw Leijten had liever gehad dat de motie zou worden aangehouden. Dat had ook gekund. Maar ik deed mijn best bij deze motie, net zoals ik mijn best probeerde te doen bij de motie op stuk nr. 50 van het lid Leijten over de substance-eisen. Daarover zei ik: als ik de motie zo mag lezen als ik deed, wou ik graag het oordeel aan de Kamer overlaten.

Dan is er nog een motie van het lid Leijten, die op stuk nr. 51. Daarin wordt de regering verzocht om de effecten van de afschaffing van de dividendbelasting te laten onderzoeken door een onafhankelijke partij. Deze motie moet ik ontraden. Er is nog voldoende gelegenheid, lijkt ons, om daar bij het debat over het wetsvoorstel op terug te komen. Dit geeft naar ons gevoel overigens ook geen nieuwe inzichten. Wij hebben hier, denk ik, wel voldoende over naar voren gebracht. Wij ontraden deze motie.

Ik kom op de motie op stuk nr. 52 van het lid Leijten over het verslavingsfonds en de verhoging van de accijns op rookwaar. Ik ben er al een beetje op ingegaan. Ik heb ook al gezegd dat het antirookbeleid niet helemaal mijn domein is. Daar zou ik dus met de staatssecretaris van VWS verder over moeten praten. Dit zou misschien een goeie zijn om te zeggen dat mijn advies zou zijn om de motie aan te houden tot de behandeling van de begroting van VWS. Als we dit hier zo zouden moeten doen, zonder dat er ergens dekking zou zijn, zou ik de motie hebben moeten ontraden.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik ben wat verbaasd omdat ik het idee heb dat deze motie inkomsten en uitgaven aan beide kanten verhoogt en dat dat niet past in onze systematiek.

Staatssecretaris Snel:

Misschien zijn mijn bewoordingen nog niet parlementair genoeg in deze dingen. Wat ik probeer te zeggen is dat ik hier niet over ga. Naar deze motie kijkend, zou ik zeggen: ik ontraad hem, want hij is niet deugdelijk. Tegelijkertijd dacht ik net begrepen te hebben dat je bij dit soort dingen wellicht kon zeggen: houd hem dan aan tot een moment dat je wel echte dekking kan vinden aan de uitgavenkant. Dat zou bij de begroting van VWS zijn. Daarom dacht ik: laat ik dat meteen eens in stelling brengen. Hierbij zou mijn advies zijn om de motie aan te houden tot dat moment.

Mevrouw Leijten (SP):

Dat wil ik best doen, maar vervolgens dient zich wel een vraag aan. Stel dat ze bij de begroting van VWS tot het besluit komen: ja, er komt een verslavingsfonds en ja, we gaan dat vullen en we pakken daar dan ook de verhoging van de accijns op de rookwaar bij. De vraag is dan of ze dat daar mogen besluiten. Hier gaan we namelijk over het Belastingplan.

Staatssecretaris Snel:

Dat snap ik. Dat is altijd een beetje het probleem als moties twee dingen door elkaar halen. Op een gegeven moment moet je daarin samenkomen. Ook hiervoor geldt dat het fiscaal-technisch mogelijk is om de accijnzen verder te verhogen. Als je dat geld wilt toedelen aan een fonds, kan ik me voorstellen dat niet heel veel mensen vrolijk worden van nog een apart fonds, zoals ik eerder al zei. Maar mocht er nou echt belangstelling voor bestaan vanuit het ministerie van VWS, zou ik me kunnen voorstellen dat dat de dekking ervoor overheeft. Vandaar dit oordeel.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Leijten.

Mevrouw Leijten (SP):

Het is natuurlijk de bedoeling dat de verhoging die bij ons wordt ingeboekt, naar dat fonds gaat en dus niet, om alle verwarring even weg te nemen, dat er nog een verhoging overheen komt. Ik houd de motie aan. Dan kunnen ze dit bij VWS uitdiscussiëren.

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Leijten stel ik voor haar motie (34785, nr. 52) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Snel:

De motie op stuk nr. 53 verzoekt de regering een contactpersoon voor pleegouders en voogden in te stellen bij de Belastingdienst. We hebben een tijdje gebakkeleid over wat nou handig is. Voor elke groep die ergens iets heeft, elke keer een aparte contactpersoon aanstellen, is best lastig in te richten. Dan zouden we bijvoorbeeld voor de bosbouwers en voor de landbouwers ook een aparte contactpersoon moeten hebben. Ik denk dat dat veel is. Tegelijkertijd snap ik wel wat hier gevraagd wordt. Eigenlijk was het idee dat wij gewoon actief in overleg gaan met die jeugdorganisaties om te kijken wat we kunnen doen om het duidelijk te maken, bijvoorbeeld door net als voor de grensarbeiders een website op te zetten. Kortom, wij willen hier graag iets mee doen, maar tegelijkertijd wil ik een beetje uitkijken om overal een contactpersoon te hebben. Dat is niet helemaal de systematiek die we hebben. We zouden dus twee dingen kunnen doen. Ik zou u willen adviseren om de motie aan te houden totdat ik met een brief hierover kom. Dan ga ik eerst praten met die mensen, dan ga ik een brief schrijven en dan hebben we het daarover. Dat zou mijn voorstel op dit moment zijn. We houden de motie aan totdat mijn brief er is, bijvoorbeeld in het eerste kwartaal van volgend jaar. Dan heb ik gesproken met die mensen en kijken we wat er nodig is.

De voorzitter:

Mevrouw Leijten, wat gaat u doen?

Mevrouw Leijten (SP):

Ik ben best bereid om de motie aan te houden, ook omdat ik hier de bereidheid zie om een oplossing te vinden. Het maakt mij niet uit of dat een contactpersoon, een webpagina of een meldpunt is. Als Kamer hoef je niet per se over de uitvoering te gaan, als de knelpunten die er zijn maar worden opgelost. Dit bereikt ons allemaal wel een keer of twee per jaar en de organisaties hebben hier niet voor niets een brief over gestuurd. Als de grondhouding positief is om dit op te lossen, zodat het makkelijker wordt om je weg te vinden, dan kan ik de motie ook intrekken. Dan zie ik dit als een toezegging.

De voorzitter:

U houdt de motie dus aan?

Mevrouw Leijten (SP):

Nee, ik kan de motie ook intrekken als we afspreken dat dit de grondhouding is en dat we in januari of februari, wanneer dat overleg is geweest, geïnformeerd worden en er dan verder over spreken. Dan kan ik de motie ook intrekken.

Staatssecretaris Snel:

Dat zeg ik toe. We gaan in overleg en in het eerste kwartaal komen we met een brief.

De voorzitter:

Even voor de helderheid, mevrouw Leijten. Trekt u uw motie op stuk nr. 53 in?

Mevrouw Leijten (SP):

Ja.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Leijten/Omtzigt (34785, nr. 53) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van behandeling meer uit.

Gaat u verder.

Staatssecretaris Snel:

Ik ga verder met de motie op stuk nr. 54, die vraagt om meer inzicht in de kosten van de verduurzaming. “Kan het kabinet inzichtelijk maken hoeveel burgers en bedrijven eigenlijk bijdragen aan de vergroeningsopgave?”, was de strekking. Dat vond ik een begrijpelijke vraag. De Raad van State heeft deze aanbeveling ook al gedaan. We moeten dit natuurlijk samen met de minister van EZK doen, zodra we een beetje inzicht hebben in de maatregelen. Voor de vraag naar zuinige en minder zuinige woningen moet ik misschien wel terugvallen op voorbeeldwoningen. Daarmee zal ik vast niet iedereen tevreden kunnen stellen, maar ik denk dat dat het beste is wat we kunnen doen. Hierover willen we graag het oordeel aan de Kamer laten.

De motie op stuk nr. 55 over misbruik van de huurtoeslag gaat ook over het kasrondje, dat hier verschillende keren aan de orde is geweest. Ik ben nu heel erg bang om het woord “aanhouden” uit te spreken omdat hier een ander ministerie over gaat, maar dit is toch echt het beleidsterrein van de minister van BZK. Er is binnenkort een begrotingsbehandeling van het onderdeel Wonen en het lijkt mij echt beter om de motie aan te houden tot dat moment. Als dat niet zou gebeuren, moet ik de motie ontraden.

De heer Nijboer (PvdA):

Ik vind dat er ook echt wel een fiscale component in zit, want er zit ook schenkrecht bij. Dat hoort echt niet bij BZK; daar kunnen ze dezelfde redenering volgen. Maar ik wil de motie wel aanhouden tot het wetgevingsoverleg Wonen.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Nijboer stel ik voor zijn motie (34785, nr. 55) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Gaat u verder. Een beetje tempo erin zetten, want er zijn in totaal 23 moties ingediend.

Staatssecretaris Snel:

Tja, dat had ik niet helemaal in de hand, zeg ik erbij.

De voorzitter:

Nee, dat weet ik.

Staatssecretaris Snel:

In de motie op stuk nr. 56 over belastingontduiking verzoekt de Kamer ons te onderzoeken in welke onderdelen van de Belastingdienst meer geïnvesteerd zou kunnen worden zodat dat weer tot meer opbrengsten leidt. Ik denk dat het echt verstandig is om ook deze motie aan te houden. Ik heb eerder toegezegd dat ik met een businesscase hierover kom. Sterker nog, volgens mij heb ik een brief toegezegd in januari, dus niet in het eerste kwartaal, maar in januari. Ik verzoek dan ook de motie aan te houden totdat die brief er is.

De heer Nijboer (PvdA):

Over de Belastingdienst krijgen we inderdaad nog een brief. Ik wil de motie wel aanhouden.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Nijboer stel ik voor zijn motie (34785, nr. 56) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Snel:

De motie op stuk nr. 57 over de digitale economie verzoekt de regering te onderzoeken hoe het belastingstelsel aangepast kan worden, zodat ook digitale diensten op een redelijke wijze belast kunnen worden. Het is natuurlijk altijd een aanmoediging voor de Belastingdienst om iets in de belastingheffing te betrekken. Dat gebeurt ons niet zo vaak. Ik denk dat het beste is dat ik dit straks adresseer in mijn fiscale beleidsagenda. Ik neem ook aan dat het de bedoeling om het daarin te doen. Ik laat het oordeel over de motie graag aan de Kamer.

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 58 over de landbouwregeling, met veel overwegingen erbij. Ik heb een paar dingen. Ik denk dat ik hier eerder al wat over heb gezegd. Het is heel belangrijk dat ik goed duidelijk maak, zo wordt mij hier op het hart gedrukt, dat op basis van de bestaande regelgeving een landbouwer nu al een verzoek kan indienen bij de inspecteur om een jaaraangifte te doen in de btw. Het kan dus al. Een van de voorwaarden voor een jaaraangifte is dat de belastingplichtige minder dan €1.883 aan btw per jaar afdraagt. Dit verzoek moet om uitvoeringstechnische redenen medio februari 2018 zijn ingediend. Ik sta alleen niet zo positief tegenover een uitbreiding van de bestaande mogelijkheid om een jaaraangifte te doen in z’n algemeenheid. Net beschreef ik de kleineondernemersregeling. Hier mag iedereen het dan doen. Daar sta ik echt niet zo voor open. De reden daarvoor is dat het beperkt toestaan van een jaaraangifte vooral bedoeld is om btw-fraude te voorkomen. Met btw-carrousels heb je snel inzicht nodig in wat er gebeurt. Daar is het hele systeem op aangepast. Als we deze uitbreiding gaan toestaan voor de landbouwers, dan weten we op basis van het gelijkheidsbeginsel dat we dat ook moeten gaan toestaan voor allerlei andere groepen; groepen waar het risico op deze btw-fraude — ik geef het maar meteen mee aan de heer Bruins — waarschijnlijk groter is dan bij de landbouwers. Bovendien zijn hier natuurlijk ook budgettaire gevolgen aan verbonden die gedekt zouden moeten worden. Om die reden ontraad ik deze motie ook aan de Kamer.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Voorzitter, ik dank de staatssecretaris voor het compliment aan de landbouwers. Ik ben wel gevoelig voor dit gelijkheidsbeginsel en ik merk ook wel dat ik de Belastingdienst daar wellicht enigszins mee in de problemen breng. Ik stel voor dat ik de motie nu aanhoud en hier nog even diep over nadenk.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Bruins stel ik voor zijn motie (34785, nr. 58) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Staatssecretaris Snel:

In de motie op stuk nr. 59 over het verschil in belastingdruk tussen een- en tweeverdieners worden wij verzocht gestandaardiseerd te gaan rapporteren. Hiervoor geldt dat de rapportage over een- en tweeverdieners al jaarlijks in de begroting van SZW is opgenomen. De koopkracht is een totaalbeeld; dit is slechts een onderdeel. Het fijne van deze SZW-rapportage is dat die al deze onderdelen intrinsiek in beeld brengt. Mijn advies zou zijn om de motie aan te houden tot de begroting van SZW, want daarin wordt al dit soort zaken toegelicht. Mocht blijken dat u een andere standaardrapportage wilt, dan kan dat het beste bij die begroting worden gedaan. Aanhouden dus.

De voorzitter:

Dat is uw advies.

Staatssecretaris Snel:

Dat zou mijn advies zijn, ja.

De voorzitter:

Meneer Bruins, u heeft de tijd tot morgen voor de stemmingen, tenzij u nu al een besluit heeft genomen. Wat gaat u doen?

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik vraag mij af of de staatssecretaris ook een oordeel heeft als ik de motie niet aanhoud.

Staatssecretaris Snel:

Dan ontraad ik haar, want dan vind ik haar overbodig. Ik weet niet of ik dat woord nog mag gebruiken, maar er is al een rapportage daarover. Ik zou haar dan ontraden.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Overbodige moties worden inderdaad hier ontraden. Dan ga ik even nadenken over wat ik doe.

De voorzitter:

Dat is goed. Dan de motie op stuk nr. 60.

Staatssecretaris Snel:

De motie op stuk nr. 60 gaat over vrijstelling van btw voor groenten en fruit. Dit is gewoon niet effectief, zo is gebleken uit recent CPB-onderzoek, en leidt tot complexiteit. Ik rijd even heel kort door de bocht, maar daarom ontraad ik haar.

Dan de motie op stuk nr. 61 over differentiatie van de energiebelasting naar milieuschade. De energiebelasting is een Europees geharmoniseerde belasting. Een outputbelasting laat dit soort aanpassingen helaas niet toe. Een inputbelasting zou dat wel doen. Dat doen wij via de CO2-belasting. Maar goed, daar gaat deze motie niet over, dus ik zal haar toch moeten ontraden.

Dan krijgen we de motie op stuk nr. 62 over de progressieve structuur voor de energiebelasting. Die heeft inderdaad nu een degressieve tariefstructuur. Als we die nu helemaal omzetten naar een progressieve tariefstructuur, leidt dat tot enorme effecten in prijzen. Dat heeft er ook mee te maken dat het bedrijfsleven gewoon afhankelijk is van het prijsniveau van dit soort dingen in andere landen. Dus vanwege grote herverdeeleffecten tussen burgers en bedrijven en de concurrentienadelen voor ons bedrijfsleven willen wij zoiets, als we het doen, alleen op internationaal niveau gelijkstellen.

De heer Van Raan (PvdD):

De staatssecretaris heeft er gelijk in dat het enorme effecten heeft. Dat is ook precies de bedoeling. De motie vraagt ook niet om het door te voeren. Zij vraagt om het te onderzoeken, want dat is eigenlijk nog nooit gebeurd. Het verzoek is dus niet om het door te voeren, maar om het te onderzoeken.

Staatssecretaris Snel:

Ik had haar iets anders gelezen. Het verzoek is dus om het echt alleen te onderzoeken. Daar zie ik niet zo heel erg de toegevoegde waarde van in. Als wij van een degressieve structuur naar een progressieve structuur zouden gaan, is dat een enorme klap en dat is niet wat dit kabinet voorstaat. Dus een onderzoek daarnaar vind ik ook niet zinnig.

De voorzitter:

Gaat u verder, met de motie op stuk nr. 63.

Staatssecretaris Snel:

De motie op stuk nr. 63 gaat over het “vervuiler betaalt”-principe en verzoekt de regering om een vliegbelasting in te voeren. Op zich ben ik dus heel blij met deze motie, want die onderstreept wat wij ook graag willen doen. Wij vinden alleen het invoeren per nu niet de beste methode. Dat is ook gewoon niet uitvoerbaar natuurlijk en daarom ontraden wij deze motie.

De motie op stuk nr. 64 verzoekt de regering om de adviezen in het rapport Fiscale vergroening te onderzoeken en uiterlijk op 1 maart in een stappenplan te overleggen. Daar heb ik een beetje een procedurele reactie op. We gaan het PBL-rapport inderdaad onderzoeken. Het kabinet heeft al een brief toegezegd aan de Kamer hierover. Wij wachten echter op het advies van de SER op het rapport, want die wil daar ook een rapport over schrijven. In de vorm zoals zij nu is, wil ik de motie daarom ontraden.

De heer Van Raan (PvdD):

Nog even over de vorige motie, die over de vliegbelasting. Ik hoor de staatssecretaris zeggen dat dat niet mogelijk is, maar ik dacht dat we net hadden vastgesteld, in de vorige periodes, dat het wel mogelijk was, omdat die ook al een keer is doorgevoerd, maar dat het in de volgtijdelijkheid zit. Ik hoor de staatssecretaris nu zeggen dat het niet mogelijk is. Dat begrijp ik niet goed.

Staatssecretaris Snel:

U bedoelt de vliegbelasting? Nee, het is niet mogelijk om die per direct in te voeren. Nee, dat niet.

De voorzitter:

Gaat u verder.

Staatssecretaris Snel:

De wetgeving ligt al klaar, maar die per direct invoeren is nog weer een tweede.

Oké, de motie op stuk nr. 65 vraagt om te onderzoeken hoe door de energiebelasting in de productiefase en consumptiefase een directe koppeling gemaakt kan worden tussen grondstofgebruik en milieuschade. Eigenlijk geldt hier een beetje hetzelfde als bij de vorige motie. Wij hebben hier nu allerlei prachtige nieuwe rapporten voorliggen. Het kabinet komt daarop terug. Dat heb ik eigenlijk ook al toegezegd. Aan de andere kant verzoekt deze motie niet meer dan dit te onderzoeken, dus zou ik het oordeel erover aan de Kamer laten.

Dan de motie op nr. 66, die verzoekt om vrijstelling van de energiebelasting door energiegebruik als grondstof. Daar kan ik ook kort over zijn, een beetje in lijn met de motie of twee geleden: dit heeft enorme effecten op de kosten van energieverbruik in Nederland. Dat zou tot een enorm concurrentienadeel leiden. Dus wil ik deze ook graag ontraden.

De motie op stuk nr. 67 gaat over de verschillen tussen de een- en tweeverdieners en verzoekt om die verder te verkleinen en haalbare opties in kaart te brengen, en gaat over tot de orde van de dag. Hier las ik per ongeluk iets te ver door. Het regeerakkoord schetst een koopkrachtbeeld. Oh ja, sorry. Hier hadden we nauwelijks meer tijd voor. Dit is het verhaal. We weten dat het beeld komt. We doen al ontzettend veel in het regeerakkoord. We hebben daar allerlei plannen gemaakt die ook in de koopkrachteffecten evenwichtig zijn. We geven aan dat de verschillen tussen een- en tweeverdieners enorm worden verkleind. Eigenlijk denken wij, zoals ik al eerder in het debat zei vandaag, dat dit onderzoek daar verder niet aan bijdraagt. Ik ontraad de motie dus ook.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Hier gebeurt hier aparts. Verschillende moties van de heer Van Raan zijn ontraden omdat de staatssecretaris zei: hier beginnen we niet aan. Eentje niet, waarvan hij zei: nou, dat zou misschien weleens wat kunnen zijn. Als de staatssecretaris deze motie ontraadt, zegt hij dus: ammenooitniet, deze kabinetsperiode gaan we verder niets doen ten opzichte van het basispad voor de eenverdieners. Dat is een heldere boodschap, volledig in strijd met de boodschap van de minister-president bij de Algemene Beschouwingen en van de minister van Financiën bij de Algemene Financiële Beschouwingen. Die luidde: de deur staat op een kier, kom maar praten; we zien het probleem, maar we weten nog niet hoe we het op moeten lossen. Ik vraag geen voorstellen. Ik vraag geen beleidskeuzes. Ik vraag simpelweg opties in kaart te brengen. U mag die deur vandaag dichtgooien, staatssecretaris. Dat mag. Maar dan zit-ie wel dicht.

Staatssecretaris Snel:

Eenheid van kabinetsbeleid betekent in mijn beleving dat in de Trêveszaal de deur gewoon op een kier staat. Dat is echt niets anders dan wat de minister-president zegt. Sterker nog, ik heb volgens mij in het debat vanmiddag gezegd dat als de werkelijkheid verandert of je tot nieuwe inzichten komt, je daar altijd voor open moet staan. Je moet dingen niet meteen wegduwen. Hier gaat het heel duidelijk om het in kaart brengen van haalbare opties om iets verder te verkleinen, voor de zomer. Dat is zo sterk in het doel. Dat is niet meer met gezond verstand academisch openstaan voor elkaars argumenten. Hier wordt echt een beleidswens geuit. Die beleidswens heb ik minder, want ik vind dat dit regeerakkoord al behoorlijk wat doet. Om die reden ontraadde ik deze motie.

De voorzitter:

Tot slot.

De heer Dijkgraaf (SGP):

Dat kan ik op zich respecteren, maar wij zitten bij de SGP-fractie niet op bezigheidstherapie te wachten in de Trêveszaal. “Nou, u bent altijd welkom. De deur staat op een kier. Kom een keer praten. De koffie staat klaar en een gebakje erbij. Je krijgt nog een koekje en een zakdoekje voor de armoedekloof.” Dat is volgens mij niet hoe we in dit huis met elkaar om zouden moeten gaan. Ik vind dat de staatssecretaris die deur mag dichtgooien, maar gooi hem dan ook gewoon dicht. Of hij houdt ‘m open, maar dan moet hij zeggen: ja tuurlijk, wij willen best kijken wat voor opties er zijn.

Staatssecretaris Snel:

Ik voel hier een mooi De Dijk-nummer aankomen over deuren die dichtgaan en open. Ik vind het zwart-wit van dicht of open niet passen bij het verhaal dat ik zelf heb verteld. Ik vind dat je te allen tijde open moet staan voor nieuwe inzichten als je daartoe komt door nieuwe informatie — we hadden het over de brieven — dus die deur gaat bij mij niet dicht. We hebben het over het deurtje van de Trêveszaal op een kier. Deze motie gaat veel verder dan dat. Ik gaf aan dat ik om die reden de motie wil ontraden.

De voorzitter:

Gaat u verder. Laatste motie.

Staatssecretaris Snel:

Ja, de laatste motie. Dat is motie op stuk nr. 68 van het lid Azarkan met het verzoek om de Innovatiebox niet in 2022 maar in 2020 al te evalueren. Nogmaals, de Innovatiebox is dus al in 2016 — lees: vorig jaar — geëvalueerd. Om nu binnen een jaar alweer te vragen om een nieuwe evaluatie is volgens mij echt niet zinnig en gaat geen nieuwe inzichten opleveren. Er is ook gewoon echt onvoldoende materiaal beschikbaar om dat met een zekere toegevoegde waarde te doen. Om die reden ontraad ik deze motie ook.

De heer Azarkan (DENK):

Ik reken misschien anders dan het kabinet, maar als je iets evalueert in 2016 en daarna in 2020, dan zit daar vier jaar tussen. U gaat me toch niet vertellen dat u het volgende kabinet pas opdracht geeft om een deel van het beleid dat u in stand houdt, te gaan evalueren?

Staatssecretaris Snel:

Dat is niet zo. Volgens mij is in de evaluatie van 2016, nog onder het vorige kabinet, keurig afgesproken dat het in 2022 zou moeten gebeuren. Ik zie nogmaals geen enkele reden om dat proces te versnellen. Het lost geen problemen op. Wij hebben dan niet opeens betere informatie om tot nieuwe oordelen te komen. Dus deze evaluatie voegt voor mij niet veel toe, al was het maar omdat je gewoon niet zo heel veel informatie hebt.

De heer Azarkan (DENK):

Dat is helder, maar dan hoeft de staatssecretaris niet aan te geven dat dat dan in twee jaar weer geëvalueerd wordt. Volgens mij is dat gewoon feitelijk onjuist.

Staatssecretaris Snel:

Volgens mij wordt het geëvalueerd in 2022.

De voorzitter:

Volgens mij was u klaar.

Staatssecretaris Snel:

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Daarmee zijn wij aan het eind gekomen van het debat over het Belastingplan.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de moties en amendementen gaan wij morgen stemmen. U mag weer gaan zitten, want ik schors voor enkele ogenblikken en dan gaan wij weer verder.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven