Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van enige andere wetten, in het kader van het versterken van de fiscale rechtshandhaving en het verkorten van beslistermijnen (Versterking fiscale rechtshandhaving) (30322).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Irrgang (SP):

Voorzitter. Voor de SP-fractie is bestrijding van belastingontduiking en fiscale fraude van groot belang. Wij steunen het doel van deze wet om deze bestrijding te verbeteren. Dit geldt bijvoorbeeld voor de voorgestelde zesmaandenfictie om illegale arbeid verder te ontmoedigen en te voorkomen. Werkgevers worden daardoor gestimuleerd om hun loonadministratie goed bij te houden. De pakkans is daarbij ook belangrijk. Kan de minister aangeven of deze ook gaat verbeteren en hoe vaak er controles gaan plaatsvinden? Op dit moment komt het soms voor dat belastinginspecteurs een betalingsregeling afspreken die wel in de geest van de wet is, maar niet naar de letter van de wet. Strikt genomen handelen deze inspecteurs in strijd met de wet. In goed Latijn wordt deze handelwijze contra legem genoemd.

De minister wil deze bestaande en soms ook doelmatige, maar wel verboden praktijken, door middel van een algemene doelmatigheidsbepaling legaliseren. De SP-fractie vraagt zich af hoe dit zich verhoudt met de zogenoemde doorbraakarresten. Volgens de minister kan uit deze arresten worden afgeleid "dat een belastingplichtige onder omstandigheden de inspecteur kan houden aan een eerder door de inspecteur ingenomen standpunt, ook al zou de wet de belastingdienst ter zake niet een bepaalde beleidsvrijheid laten". Het nieuwe artikel 64 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geeft belastinginspecteurs de bevoegdheid om uit doelmatigheidsoverwegingen van de wet af te wijken. Dit roept wel de vraag op of er gezien deze doorbraakarresten een soort inspecteursjurisprudentie ontstaat. Het is toch zo dat de Kamer en niet de belastinginspecteur de wetgeving moet maken? Hoe verhoudt dit zich tot het gelijkheidsbeginsel? De SP-fractie vraagt zich ook af op welke wijze er controle zal worden uitgeoefend op de beleidsvrijheid die deze inspecteurs krijgen als artikel 64 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt ingevoerd. Graag zou ik hierop een uitgebreide reactie van de minister willen hebben.

De SP-fractie is tegen de voorgestelde uitbreiding van de beslagmogelijkheden voor de fiscus. Een beslagvrije voet is er niet voor niets; mensen, zelfs wanbetalers, moeten ook kunnen eten. De beslagvrije voet is nu 90% van het sociaal minimum. Dat is al laag, als je bedenkt dat het heel moeilijk is om van een inkomen van 100% van het sociaal minimum rond te komen. Echt onfatsoenlijk is het om daar nog eens 9% vanaf te halen, zoals in het wetsvoorstel staat, ongeacht of men nu wanbetaler is of niet, want zelfs wanbetalers moeten eten. Ik wijs er daarbij ook op dat er heel veel mensen zijn die, om het huiselijk uit te drukken, "in de shit zitten" en daarop reageren door hun problemen te ontkennen en post niet meer open te maken. Strikt genomen zijn het misschien wanbetalers, maar in de praktijk zijn het mensen die geholpen moeten worden. Daarom heb ik een amendement ingediend om dit onderdeel uit het wetsvoorstel te halen.

De heer Crone (PvdA):

De PvdA-fractie heeft in de schriftelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel zeer veel vragen over dit onderwerp gesteld. Via nota's van wijziging zijn er zelfs aanscherpingen gekomen. U hebt het over wanbetalers, maar het gaat natuurlijk over notoire wanbetalers. Wij zijn de partij van de wederkerigheid en gaan heel ver om problemen van mensen op te lossen, maar als mensen niet meewerken en gebruik maken van alle beschikbare voorzieningen, komt er een keer een stok achter de deur. Dat is in dit geval aan de orde. U maakt het heel breed, alsof iedereen die niet kan betalen, opeens niet meer kan eten. Dat is echter hier niet aan de orde. Het gaat hier om notoire wanbetalers. Ik zal daar in mijn termijn nog uitvoerig op ingaan, maar u zegt daar helemaal niets over.

De heer Irrgang (SP):

In de eerste plaats is de beslagvrije voet bedoeld om het bestaansminimum te garanderen. Met die 90% is er al een stok achter de deur. Dat is immers al 10% bovenop de 90% als je op het sociale minimum leeft. In de tweede plaats: wat is een notoire wanbetaler? U bent misschien ook wel eens bij een voedselbank geweest of bij een sociale dienst. Dan weet u dat mensen die problemen krijgen met schulden, soms de neiging hebben om hun post niet meer te openen. Dan kom je strikt genomen misschien als notoire wanbetaler te boek te staan, terwijl je dat eigenlijk niet bent, al ben je dat formeel gezien wel. De oplossing daarvoor is niet dat wij de beslagvrije voet van 90% gaan verlagen naar 81% van het sociale minimum, zeker niet als je bedenkt dat die 90% in de WSNP wordt verhoogd naar 95%. Ik geloof dat u het voorliggende voorstel in uw schriftelijke inbreng onbetamelijk, onfatsoenlijk en onbillijk noemde. Dan mag ik hopen dat ik van uw fractie in ieder geval steun krijg voor mijn amendement ter zake. Ik herhaal dat het hier niet alleen gaat om mensen die in de problemen zitten en daardoor misschien strikt genomen als notoire wanbetaler worden gekwalificeerd, terwijl zij dat in de praktijk niet zijn; het gaat er ook om dat het sociale minimum zelfs voor wanbetalers geldt.

De heer Crone (PvdA):

U gaat voorbij aan de kern van mijn vraag. Alle wanbetalers hebben recht op een goede behandeling, maar notoire wanbetalers niet. De vraag is dus wat een notoire wanbetaler is. De minister heeft op ons verzoek in de nota van wijziging gespecificeerd wat een notoire wanbetaler is. Dat was al in mei 2006, dus dat kunnen wij nu bespreken. Dan moet u zeggen: ik vind die criteria niet hard genoeg en ik wil ze aanscherpen. Dan zou u een vent zijn. Maar om nu te zeggen: iedereen die niet betaalt, is wanbetaler en wordt niet gepakt, is niet mijn lijn. Ik zou dus graag uw reactie vragen op artikel IV, punt 2, waarin onder de letters a en b precies wordt weergegeven wanneer je een notoire wanbetaler bent. Dan moet u die normen aanscherpen. Ze zomaar eruit halen is wel erg makkelijk.

De heer Irrgang (SP):

Volgens mij heeft de heer Crone niet goed naar mij geluisterd. Ik heb twee dingen gezegd. In de eerste plaats dat zelfs wanbetalers recht hebben op een sociaal minimum dat minder is dan het sociale minimum zelf, namelijk 90% van het sociale minimum. In de tweede plaats heb ik gezegd dat mensen die gewoon hun post niet meer openen – de heer Crone weet net zo goed als ik hoe vaak dat voorkomt bij mensen die problemen hebben – zelfs na de nota van wijziging nog als notoire wanbetalers gekwalificeerd zouden kunnen worden en dat is iets waar ik niet aan wil. Ik vind dat er ook voor wanbetalers een bestaansminimum moet worden gegarandeerd. Dat betekent niet dat er geen middelen zijn om wanbetalers tot betaling te bewegen. Er is ook nog het bankbeslag waar ik het zo meteen verder over ga hebben. Zelfs als je op het sociale minimum leeft, is de beslagvrije voet van je inkomen 90% en dat wil deze minister verlagen naar 81%, wat de heer Crone onbetamelijk, onfatsoenlijk en onbillijk noemde.

De heer Crone (PvdA):

U gaat voor de derde keer niet in op mijn vraag. Ik vraag u nadrukkelijk naar het onderscheid tussen wanbetalers en notoire wanbetalers. Met wanbetalers gaan wij zo soepel mogelijk om. Zij worden op alle mogelijke manieren geholpen. Voor notoire wanbetalers daarentegen die alles weigeren wat ook in de wet wordt genoemd, kwijtscheldingsbepalingen en noem maar op, moet je een stok achter de deur hebben. U doet dat niet.

De heer Irrgang (SP):

Ik heb u al aangegeven dat ook in de huidige wet voor wanbetalers 90% van het sociale minimum geldt en niet 100%. Ik heb voorts aangegeven dat notoire wanbetalers ook mensen kunnen zijn die hun post niet meer openen. Dat is iets wat ik niet voor mijn rekening wil nemen en daarom heb ik dit amendement ingediend. Ik hoop op de steun van de PvdA-fractie.

Dan kom ik op het eenvoudige derde beslag onder de bank dat wordt voorgesteld. De minister stelt dat het met het bestaande derde beslag onder de bank onmogelijk is om de beslagvrije voet te omzeilen. Is dat eigenlijk wel wenselijk? De SP-fractie vraagt zich af of de fiscus op deze manier, zeker met het wetsvoorstel waar wij vandaag over praten, niet veel te eenvoudig de beslagvrije voet kan omzeilen. De beslagvrije voet is er niet voor niets en moet het bestaansminimum garanderen. Iedereen krijgt tegenwoordig zijn of haar loon of uitkering op een bankrekening gestort. Ik denk dat er heel weinig mensen zijn waarvoor dat niet meer geldt. De minister stelt dat de kwijtscheldingsregel in artikel 26 van de Invorderingswet een sociaal vangnet vormt, maar die bescherming vervalt volgens de wet indien het niet betalen van schuld geheel te wijten is aan de schuldenaar zelf. De SP-fractie vraagt zich af wat dit concreet betekent en hoe dit vangnet in de praktijk werkt. Betekent dit dat er voor mensen die echt in de problemen zitten, misschien op straat zwerven en hun post niet meer openen, geen sociaal vangnet meer is? Ik hoor graag de reactie van de minister.

De maximale beslistermijnen voor de Belastingdienst worden in het wetsvoorstel verkort tot 13 weken. Dat is winst, maar de SP-fractie ziet eigenlijk niet in waarom de Belastingdienst zich niet net zoals andere overheidsdiensten aan de beslistermijnen uit de Algemene wet bestuursrecht kan houden. Dat fiscale problemen soms ingewikkeld zijn, zal niemand ontkennen, maar de fiscus mag toch wel als deskundig op het terrein van de fiscaliteit worden beschouwd? Als die het al niet is, wie is dat dan wel? Ingewikkelde problemen mogen volgens de SP-fractie geen reden zijn om een langere beslistermijn te hanteren. De status aparte van de Belastingdienst kan wat de SP-fractie betreft dan ook helemaal op de helling.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Voorzitter. Wij hebben het vandaag over een wetsvoorstel waarover de Kamer drie keer schriftelijk verslag heeft uitgebracht. Verder waren er vier nota's van wijziging nodig. Dit maakt duidelijk hoe gevoelig dit wetsvoorstel in de Kamer ligt.

De CDA-fractie heeft nog steeds aarzelingen over delen van het voorstel. Dan druk ik mij nog mild uit. Het wetsvoorstel vloeit voort uit de onderzoeken die naar aanleiding van de Vinkenslagaffaire zijn gedaan. Het kabinet heeft dit voorstel echter aangegrepen om zowel in de invorderingssfeer als in de rechtshandhavingsfeer een aantal zaken aan te scherpen. Ik laat de voorstellen de revue passeren en zal er de nodige vragen over stellen.

De algemene doelmatigheidsbepaling komt er volgens mij op neer dat de inspecteur en belastingplichtige van de wettelijke bepalingen kunnen afwijken. Wat eigenlijk contra legem is, kunnen de inspecteur en belastingplichtige in overeenstemming met de wet verklaren. Dit is het ei van Columbus: het probleem van contra legem handelen wordt opgelost door de inspecteur de bevoegdheid te geven, contra legem te handelen. Op deze wijze kunnen wij in de wetgeving eigenlijk met één bepaling volstaan: alles mag, ook wat niet mag. Ik kan het niet anders dan op deze wijze uitleggen. Mijn fractie hoort graag van deze minister waarom deze bepaling nodig is en er niet kan worden volstaan met het in de wet vastleggen van de doorbraakarresten. Daar had de heer Irrgang het ook al over, zij het in andere zin. Volgens hem maakten de doorbraakarresten dat alles kon worden gedaan wat God verbood. De arresten zijn echter juist in het leven geroepen om daar een zekere ordening in aan te brengen. Volgens die arresten kunnen nadere regels worden opgesteld ter wille van de eenvormigheid van interpretatie of toepassing van de belastingwetgeving ter bevordering van de praktische uitvoerbaarheid en hanteerbaarheid ervan alsmede om een aan de wet ten grondslag liggend beginsel beter tot zijn recht te doen komen dan in de bewoording van de wet is geschied. Dit staat allemaal in het arrest. Kunnen wij hier niet mee volstaan? Kunnen wij dit soort woorden in artikel 62 opnemen om na te gaan of zodoende het probleem, voor zover dat er is, opgelost kan worden? Dit adviseert ook de Raad van State.

Voor het contra legem handelen is toestemming van de belastingplichtige vereist. Welke garanties zijn er dat de belastingplichtige niet onder druk wordt gezet? De zesmaandenfictie komt erop neer dat, wanneer een werknemer niet in de loonadministratie is opgenomen of er geen eerstedagmelding is gedaan, de werknemer wordt geacht, zes maanden in dienstbetrekking te zijn, met alle gevolgen van dien. Alleen als de werkgever aantoont dat de werknemer niet of korter dan zes maanden in dienstbetrekking was, is de zesmaandenfictie in zoverre niet van toepassing. Mijn fractie legt zich, mede gezien de voortdurend opduikende verhalen over illegale arbeid en de uitbuiting in sommige gevallen van werknemers, neer bij de zesmaandenfictie, maar heeft moeite met de zware bewijslast die rust op de werkgever. Kan de minister aangeven waarom niet kan worden volstaan met een iets minder zware bewijslast, bijvoorbeeld het aannemelijk maken? De gedachten van mijn fractie gaan in die richting.

In dat kader moet ik helaas wederom wijzen op de lange wachttijden bij de belastinginspectie bij het toekennen van sofinummers. Het uitblijven van een snelle afgifte van sofinummers leidt bij werkgevers tot een gedwongen toepassing van het hoge anoniementarief in de loonbelasting. Dat is in diverse opzichten – what's in a name – belastend. De toepassing van het anoniementarief leidt bovendien tot onbegrip bij veelal buitenlandse werknemers. Daarom hebben mijn collega Koopmans en ik namens de CDA-fractie afgelopen zomer vragen aan de minister gesteld. In zijn antwoord beloofde de minister beterschap. Die beloofde beterschap heeft echter maar heel kort gewerkt, want er zijn weer achterstanden. De minister gaf voorts in zijn antwoord aan dat, als het sofinummer door de lange wachttijden nog niet is afgegeven, er in het kader van de eerstedagmelding kan worden volstaan met een uniek personeelsnummer. Kan voor de aangifte loonheffingen niet ook worden volstaan met een uniek personeelsnummer om de toepassing van het anoniementarief te voorkomen als het ontbreken van het sofinummer het gevolg is van vertraging bij de belastingdienst? Graag een reactie van de minister.

Dan de beantwoording met betrekking tot de aantasting van de beslagvrije voet. Daarover is zojuist ook gediscussieerd door de heren Irrgang en Crone. Mijn fractie gaat met pijn in het hart akkoord met deze bepalingen, nu deze zodanig zijn aangepast en toegespitst dat ze alleen zien op notoire wanbetalers. Naar aanleiding van de verslagen is heel erg aangescherpt in de wet vastgelegd wanneer dat het geval is.

Het voorkomen van belastingschulden is beter dan deze achteraf proberen weg te werken. Voor het terugdringen van individuele belastingschulden is allereerst van belang dat de belastingplichtige een helder inzicht heeft in de nog uitstaande belastingschulden en de al voldane termijnen. Niet iedereen is een meester in het bijhouden van zijn of haar eigen administratie. Als een burger wil weten wat hij of zij nog aan openstaande belastingschulden heeft, moet de belastingtelefoon worden gebeld. De belastingtelefoon ontvangt volgens de pers in dat kader gemiddeld tussen de 65.000 en 200.000 telefoontjes per dag. Dat is een zware belasting voor de toch al kostenintensieve faciliteit van de belastingdienst. Medewerkers van de belastingdienst hebben een volledig en actueel inzicht in nagenoeg alle aangifte-, aanslag- en betaalgegevens. Zij lezen die zo van het scherm af. Tot nu toe is het echter onmogelijk snel een schriftelijk en helder overzicht te ontvangen van de belastingdienst. Als hierom wordt verzocht, krijgt men te horen dat men de ontvangen definitieve en voorlopige aanslagen moet bewaren en deze zelf onder elkaar moet zetten. Op deze documenten worden al gedane betalingen echter niet vermeld. Is het niet mogelijk dergelijke gegevens digitaal toegankelijk te maken, bijvoorbeeld met gebruikmaking van de digicode? Dat zou zowel voor de burger als voor de belastingdienst kostenbesparend werken en voldoen aan de doelstelling dat de burger in een oogopslag zijn uitstaande belastingschulden kan zien. Technisch lijkt het geen probleem. Een dergelijke faciliteit bestaat al jaren bij banken en andere dienstverleners.

Dan het verkorten van de beslistermijnen. Mijn fractie constateert dat het kabinet ondanks de kritiek van de Raad van State en van de Kamer behoefte blijft houden aan afwijkende termijnen ten opzichte van de Algemene wet bestuursrecht. De argumenten die het kabinet hiervoor heeft aangevoerd, hebben mijn fractie niet overtuigd. Kan de minister nog eens aangeven waarom het nodig is om hiervan af te wijken en wanneer de Belastingdienst wél een termijn zal kunnen aanhouden die conform de Algemene wet bestuursrecht is? Zeker van een goed bekend staande organisatie als de Belastingdienst kan toch verlangd worden dat zij de AWB-termijnen nakomt dan wel nastreeft?

Ondanks het advies van de Raad van State om het opheffen van de geheimhoudingsplicht bij het verstrekken van gegevens aan belastingplichtigen die henzelf betreffen, bij wet te regelen in plaats van bij wege van ontheffingverlening door de staatssecretaris, houdt de regering aan dit laatste vast, behalve als het gaat om gegevens die door de belanghebbende zelf aan de Belastingdienst zijn verstrekt. Wat verzet zich tegen het integraal verschaffen van belastinggegevens aan belastingplichtigen voor zover deze gegevens op henzelf betrekking hebben, ongeacht de herkomst ervan?

Ten slotte. In de derde nota van wijziging staat dat wie op verzoek van de gemeente een uitgeprocedeerde minderjarige asielzoeker opvangt, het recht op huurtoeslag behoudt. Kan de minister bevestigen dat dit ook geldt voor de zorgtoeslag en de kinderopvangtoeslag?

Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):

Voorzitter. Onze fractie ondersteunt het uitgangspunt voor dit wetsvoorstel van harte. Het is goed om de fiscale rechtshand­having door de Belastingdienst te versterken, vooral als het kan zonder de administratieve lasten voor het bedrijfsleven en de burgers onnodig te verzwaren. Ook is het goed om de uitvoeringspraktijk van de Belastingdienst te versterken, want wij weten allen hoezeer deze onder druk staat. Ik zal zo dadelijk ingaan op een aantal punten waarbij wij ons afvragen of de administratieve lasten door de voorgestelde maatregelen niet toch worden verzwaard.

De maatschappelijke commotie rondom de affaire Vinkenslag, waarbij het bestaan van contra legemafspraken algemene bekendheid kreeg, de daarop volgende discussie en het onderzoek naar het contra legem handelen van de Belastingdienst is de aanleiding geweest om dit hele pakket van maatregelen samen te stellen om in ieder geval contra legemafspraken die door de staatssecretaris als te ruim worden aangemerkt, te beteugelen. Wij hebben indertijd zelfs hele lijsten van zulke afspraken gezien, met wel honderdvijftig verschillende soorten.

Dit wetsvoorstel is hiervan het resultaat. Het heeft enerzijds een algemene doelmatigheidsbepaling en anderzijds de codificering van enige specifieke handelwijzen van de fiscus. Verder gaat het om een verkorting van de beslistermijnen en om aanpassing van de geheimhoudingsplicht. Daarin kunnen wij ons helemaal vinden. Wel vinden wij het storend dat deze wet een soort veegwet is geworden voor het herstellen van allerlei wetgevingsfouten die in de afgelopen tijd zijn gemaakt. Bij ons heeft dit nog wel eens de vraag opgeroepen of de onderwerpen daarvan wel relevant waren. Deze dingen hadden echt op een andere manier geregeld kunnen worden.

Verder vindt onze fractie het jammer dat de minister niet de kans heeft gegrepen om juist in deze wet de rechtsbescherming van belastingplichtigen bij controlehandelingen van de fiscus beter te regelen. Maar zoals de minister weet, heb ik samen met mijn collega Crone zelf het initiatief genomen om een wetsvoorstel te maken, dat binnenkort aan de Kamer zal worden voorgelegd.

Ik zal nu ingaan op een aantal in het wetsvoorstel genoemde oplossingen waarover wij nog wat nadere vragen hebben, of zelfs gegronde twijfels over de wenselijkheid ervan. Om met dit laatste te beginnen, het opnemen van artikel 64 in de Awir is een direct gevolg van de affaire Vinkenslag. Na de commotie over een dergelijke zaak ontstaat er altijd een soort pendulewerking in de wetgeving. Rampen zoals die in Volendam en Enschede zijn zeer ernstig, maar ze leiden vrijwel altijd tot een overvloed aan geregel en het duurt vaak jaren voordat de wetgeving weer in evenwicht is. Om maar met de deur in huis te vallen: artikel 64 zou volgens de VVD-fractie niet mogen worden ingevoerd. Dit artikel dat de wettelijke grondslag voor contra legemafspraken vormt, voegt namelijk weinig toe aan de jurisprudentie. Sterker nog, het creëert meer onduidelijkheid dan het wegneemt. Wij vrezen dat dit in de praktijk tot oeverloze discussies met de Belastingdienst zal leiden. Nu is er al de mogelijkheid van een vaststellingsovereenkomst, die voorziet in de behoefte uit de praktijk. De wetenschap- en adviespraktijk vrezen naar de mening van de VVD-fractie terecht, dat dit artikel een negatieve invloed zal hebben op de onderhandelingsbereidheid van de Belastingdienst. Mijn fractie vreest ook dat hiermee een soepele wetstoepassing wordt ondermijnd en dat er beperkingen opkomen in de bereidheid tot het sluiten van de vaststellingsovereenkomst. Dat is bepaald niet in het belang van de belastingplichtige.

Daarnaast denkt de VVD-fractie dat het wetsvoorstel niet zal helpen tegen het opnieuw maken van te ruime contra legemafspraken. Ook stelt zij vast dat het gelijkheid- en vertrouwensmanbeginsel en de uitgebreide jurisprudentie op dit vlak niet door dit wetsartikel opzij kunnen worden gezet. Het is in elk geval de mening van de VVD-fractie dat vergaande contra legemafspraken moeten worden voorkomen door de uitvoerende ambtenaren van de Belastingdienst en niet door de wetgeving, die alleen maar op dit punt met artikel 64 restricties invoert. Daarom wil de VVD-fractie ook een amendement indienen, samen met collega Crone van de PvdA, dat erin voorziet dat artikel 64 wordt geschrapt. De VVD-fractie voelt zich overigens gesterkt in haar mening door de vele commentaren die de laatste maanden zijn binnengekomen van de NOB, de Orde van Advocaten en zelfs van hoogleraren als Happé en Essers, die doorgaans ook veel oog hebben voor de belangen van de Belastingdienst, die hiervoor pleitten.

Ik kom op het punt van de instelling van de bankvordering en de aantasting van de beslagvrije voet. Het zijn maatregelen tegen notoire wanbetalers. Er is sprake van een tiende gedeelte van het bedrag waarvoor deze beperking geldt. De VVD-fractie vraagt zich af waarom dit voorrecht alleen is voorbehouden aan de Belastingdienst en niet ook aan andere schuldeisers. Deze volgorde bij dit soort oninbare vorderingen leidt er ook vaak toe dat juist kleinere bedrijven de dupe worden van een Belastingdienst die voorrang heeft. Het draait er vaak op uit dat juist de kleinere bedrijven helemaal geen vorderingen meer kunnen innen. Ik krijg daarop graag een toelichting.

Ook het anonieme tarief is al even aan de orde geweest. Het is natuurlijk ontzettend belangrijk dat de strijd tegen illegalen en zwartwerkers krachtig wordt gevoerd. Wij zullen daar ook alle steun aan geven. Mijn vraag is echter hoe wij die strafbepaling van het anonieme tarief moeten zien, terwijl de fiscus momenteel – de heer De Nerée zei het ook al – in gebreke blijft bij het tijdig verstrekken van die sofinummers. Lange wachttijden zijn nu opnieuw aan de orde. Dit zou uiteraard volledig voor rekening van de fiscus moeten blijven. Beter nog: er moeten sneller sofinummers worden afgegeven. Het bedrijfsleven vreest in elk geval voor de situatie van medewerkers die nog niet beschikken over het sofinummer op het moment dat de aangifte loonheffing moet worden gedaan. Daarom pleiten wij ervoor om evenals bij de eerstedagmelding een uniek personeelsnummer toe te passen. Op het moment dat de betreffende werknemer over het sofinummer beschikt, wordt dit vervolgens in de eerstvolgende aangifte loonheffing meegenomen. De heer De Nerée zei het ook al. Het zou prettig zijn als de minister dit idee kan overnemen.

Ook de zesmaandentermijn is al genoemd. Wat dat betreft sluit ik mij aan bij de woorden van de heer De Nerée. Ook de VVD-fractie vraagt in elk geval om een versoepeling van de bewijslast en niet een verzwaring. Dit brengt waarschijnlijk veel administratieve lasten mee als het wel wordt doorgevoerd. Ondernemers die door omstandigheden – dat kan ook zijn een personeelschef die ziek is – niet per dag hun personeelsadministratie op orde hebben, mogen niet de dupe worden van die zware sancties. Vandaar dat onze voorkeur uitgaat naar het aannemelijk maken van tegenbewijs en niet een verzwaring van de bewijslast.

De heer Crone (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Ik zal zeker binnen de aangegeven spreektijd blijven want ik heb een oneindige tijd ingevuld. De interrupties gaan uiteraard van die oneindige tijd af want anders red ik het niet.

Wij bespreken vandaag een wetsvoorstel dat al langere tijd voorligt en dat een uitvoerige schriftelijke behandeling heeft doorlopen. Dat is niet voor niets geweest. Het zojuist genoemde punt van de wanbetalers is met de nota van wijziging aanzienlijk toegespitst. Dat is van groot belang voor mijn fractie en ik kom daarop straks nog uitvoerig terug.

De beslistermijnen om op beroep te reageren worden bekort in dit wetsvoorstel, maar zijn niet zo kort als in het Burgerlijk Wetboek. Ik ben het met de heer De Nerée en mevrouw Dezentjé eens dat het wenselijk is om wél daarbij aan te sluiten. Dat geeft de burgers meer rechtszekerheid. In 90% van de gevallen lukt het nu al. Wij vragen de minister dan ook om dat laatste stapje te zetten.

De zesmaandenfictie, de omgekeerde bewijslast wanneer er twijfel bestaat of een werknemer in dienst is, is inderdaad heel hard. Wij zijn hiervan echter wel voorstander. Terecht wordt in de stukken aangetoond dat het geen probleem is voor goedwillende werknemers en werkgevers. Die hebben het allemaal keurig geregeld met elkaar. Een harde maatregel om zwartwerk en ontduiking van normale arbeidsvoorwaarden en belastingen te voorkomen, is heel goed. Het moet echter wel redelijk blijven. De vraag is dan ook, of een ondernemer wel kan bewíjzen dat iemand een halfjaar niet in dienst geweest is. Is het niet voldoende als hij dat aannemelijk kan maken? Aannemelijk maken is immers niet zo zwak als het lijkt!

Mevrouw Dezentjé heeft uitvoerig gesproken over artikel 64. Wij hebben samen een amendement ingediend dat ertoe strekt artikel 64 niet op te nemen. In artikel 64 wordt voorgesteld om contra legemwerkwijzen die door de Belastingdienst als doelmatig zijn benoemd, door dit artikel te legaliseren. Op die manier kan dan volgens de wet van de wet worden afgeweken. Eigenlijk is het gek dat in de wet iets wordt opgenomen om van de wet af te wijken. Toch is er een lange geschiedenis die aantoont dat men van de wet wil afwijken omdat het uit een oogpunt van doelmatigheid handig kan zijn een afspraak te maken met een belastingplichtige. Het lijkt alsof wij nu een beetje doorslaan en alles alleen maar via de wet mag, terwijl er inmiddels zeer veel jurisprudentie is waaruit blijkt dat van de contra legembevoegdheid noch door belastingplichtigen noch door de inspecteur veel misbruik gemaakt wordt. Uit de jurisprudentie blijkt dat dit wel goed gaat. Met de invoering van artikel 64 wordt ook geen nieuwe bevoegdheid gegeven aan de inspecteur, maar wordt zijn autonome beslissingsruimte juist ingeperkt. Hij moet het nu op basis van een gespecificeerde wet doen. Daarmee wordt de ontwikkeling van een redelijke wetstoepassing verhinderd.

Verder betekent invoering van artikel 64 een doodsteek voor elke vorm van soepelheid in de wetstoepassing. Een afwijking van de wet mag immers op geen enkele wijze meer leiden tot een gunstiger resultaat voor de belastingplichtige. Nogmaals, wij denken dat artikel 64 niet nodig is. De jurisprudentie, de compromissen, de toezeggingen en de gedragslijnen die de fiscus tot nu toe hanteert, geven een beter juridisch kader.

Er wordt een nieuw instrument toegevoegd. De fiscus mag beslag leggen op een deel van de bankrekening van een belastingplichtige die een notoire wanbetaler is. Dat biedt grote voordelen. Dit is namelijk de goedkoopste manier om het geld binnen te halen. De klassieke manier is dat beslag wordt gelegd, dat de deurwaarder erop af wordt gestuurd die vervolgens zelfs executoriaal beslag kan leggen. Dat is uiteindelijk veel duurder, niet alleen voor de belastingdienst maar ook voor de belastingplichtige, want die moet dat betalen. Nogmaals, deze systematiek van bankvordering biedt voordelen omdat de extra kosten zo laag mogelijk worden gehouden.

Overigens zegt de minister terecht dat het niet de bedoeling is deze systematiek op grote schaal automatisch toe te passen. Iedere keer moet individueel worden getoetst of iemand een notoire wanbetaler is. In de wet gelden daarvoor drie criteria. In de eerste plaats moet iemand al meer dan één belastingaanslag genegeerd hebben waarbij de betalingstermijnen ten minste twee maanden overschreden moeten zijn. In de tweede plaats moet vastgesteld worden dat de belastingplichtige geen verzoek om uitstel van betaling heeft gedaan dan wel daar niet voor in aanmerking komt. Een verzoek om uitstel van betaling leidt tot opschorting en dan wordt iemands bankrekening niet belast. Wanneer dat verzoek wordt afgewezen, is betrokkene belastingplichtig en moet betalen. In de derde plaats moet betrokkene een beroep hebben kunnen doen op kwijtschelding van de schuld. Wanneer iemand recht heeft op kwijtschelding, mag er ook geen vordering op de bankrekening plaatsvinden. Ik hecht eraan om expliciet duidelijk te maken dat mijn fractie erop toe heeft gezien dat dit in de wet is vastgelegd. Mijn collega Noorman-den Uyl heeft dit dossier zorgvuldig getoetst aan de gang van zaken in de sociale zekerheid. Wij gaan dus niet over één nacht ijs. Daarom vind ik het jammer dat de heer Irrgang dit een schande vindt omdat het bestaansminimum van mensen wordt aangetast. De waarborgen zijn niet voor niets ingebouwd. Het gaat hier immers om mensen die het wel kunnen betalen, mensen die systematisch weigeren belasting te betalen. Wat ons betreft staat in deze verzorgingsstaat voorop: wij zijn ruimhartig voor wie het nodig heeft, maar hard voor wie het niet nodig heeft, anders wordt het systeem onbetaalbaar. Dat is geen centenkwestie, dat is vooral een ideologische kwestie. Je kunt alleen maar aan mensen vragen om belasting en premies te betalen voor goede rechtvaardige uitkeringen als je weet dat het geld goed besteed wordt. Daarmee doelde ik in mijn eerdere interruptie. Wederkerigheid staat bij ons voorop, want wederkerigheid is de basis van solidariteit.

De heer Irrgang (SP):

Dat is natuurlijk een mooi uitgangspunt, maar het gaat ook om de praktijk. Kan de heer Crone mij uitleggen wat de beslagvrije voet voor functie heeft in de wet? Wat is de geschiedenis ervan?

De heer Crone (PvdA):

De beslagvrije voet kent een lange geschiedenis, ook in de sociale zekerheid. Bekend is dat heel veel mensen in financieel problematische situaties zitten. Daarom heeft mijn fractie oppositie tegen dit kabinet gevoerd bij het verlagen van de huursubsidie, de discussie over de voedselbanken en bij allerlei andere maatregelen om te laten zien dat er een structureel probleem is bij mensen aan de onderkant. De koopkracht van deze mensen is structureel verslechterd terwijl de lasten zijn gestegen. Daarom hebben wij een vangnet gecreëerd. Door mijn collega Noorman-den Uyl en mij is vorig jaar 50 mln. extra uitgetrokken voor armoedebestrijding. Laten wij hopen dat er in de formatie nog meer bij komt. Eergisteren is daartoe een verzoek ingediend door de banken die bij deze problematiek hulp verlenen. Armoede moet worden voorkomen en mensen moeten worden gesteund. Dat gebeurt ook en als het niet genoeg is, dan moet er meer komen. Uiteindelijk moet er echter een stok achter de deur zijn. In het uiterste geval moet je tegen iemand die niet in aanmerking komt voor kwijtschelding of uitstel van betaling kunnen zeggen dat hij niet armlastig is en dat hij dus de middelen heeft om te betalen. Wij spreken nu zo langzamerhand over het uiterste geval, gezien de waarborgen die op ons verzoek in de wet worden opgenomen. Die persoon heeft dezelfde middelen als iemand met een gewoon inkomen. Een buschauffeur moet betalen, maar de mensen die recht hebben op kwijtschelding of uitstel van betaling, krijgen dat ook.

De heer Irrgang (SP):

De functie van de beslagvrije voet is ervoor zorgen dat mensen kunnen rondkomen. In de tweede nota van wijziging is de voorwaarde opgenomen dat mensen geen uitstel van betaling of kwijtschelding hebben aangevraagd en dus ook niet hebben gekregen. Dat is iets anders dan dat zij er niet voor in aanmerking komen. Mensen verdrinken soms in de bureaucratie, mijnheer Crone. U hebt in uw inbreng ook die voedselbanken genoemd. Ik weet zeker dat, zelfs met de aanscherping in de tweede nota van wijziging, de mensen die bij de voedselbanken rondlopen daarvan alsnog de dupe kunnen worden, omdat zij voor de wet als notoire wanbetalers worden gekwalificeerd. Ik vind het jammer dat u daarmee zo gemakkelijk akkoord gaat.

De heer Crone (PvdA):

Misschien kunt u dan de criteria nog eens nalezen. Iemand die een beroep op de Voedselbank doet, heeft recht op kwijtschelding of uitstel van betaling, anders komt die persoon niet eens in aanmerking voor de Voedselbank. U noemt iedere keer groepen die er juist niet onder vallen. Er is één groep die problematisch kan zijn en daarover zal ik nog twee vragen stellen. Dat is de groep mensen die überhaupt geen of al heel lang geen enveloppen openmaakt en vaak een psychiatrische geschiedenis heeft. Al die andere mensen komen in aanmerking voor kwijtschelding of hulpverlening. Dan pas is er een stok achter de deur. Daar gaat u steeds niet op in. Het gaat niet om mensen die recht hebben op voedselbankhulp, want die mensen komen in aanmerking voor uitstel van betaling of kwijtschelding.

De heer Irrgang (SP):

Er is een stok achter de deur, namelijk die 90%. Het is dus niet 100%. In de WSNP wordt het percentage zelfs verhoogd tot 95. De VVD-fractie ruikt een kans als u akkoord gaat met het verlagen van het percentage van 90 tot 81. Het punt is juist dat mensen het niet aangevraagd hebben. Dat komt ook voor bij de voedselbanken, want ik heb die mensen regelmatig gesproken. Daar zal ik het maar bij laten. De kwalificaties in uw inbreng zijn duidelijk genoeg.

De heer Crone (PvdA):

De kwalificatie in de inbreng was bedoeld als aanscherping voor de notoire wanbetalers. Dat is precies onze functie. Wij als Kamer moeten zeggen waar de grens ligt tussen notoir en niet-notoir. Daarom heb ik u ook uitgedaagd. Als u die grens te soepel vindt, dan moet u die aanscherpen. Dat vind ik prima. Het probleem is alleen dat u niet met een voorstel komt. Bij u is het zwart of wit. Mensen die geen recht hebben op uitstel van betaling of kwijtschelding zijn niet te arm. Zij hoeven helemaal niet te zakken onder de grens van 80% of 90%. Zij kunnen gewoon betalen. Dat is het principe van deze regeling. Omdat ze kunnen betalen, moeten ze ook betalen. Mensen die niet kunnen betalen, hebben volgens deze wet recht op kwijtschelding of uitstel van betaling.

De heer Irrgang (SP):

Voor de Handelingen...

De voorzitter:

Ik houd de klok een beetje in de gaten. Ik hoop dat u met nog één gedachtewisseling deze ronde kunt beëindigen.

De heer Irrgang (SP):

Niet aanvragen is iets anders dan geen recht hebben op.

De heer Crone (PvdA):

Daarom ben ik blij dat die punten afzonderlijk worden genoemd in de wet. Als je het aanvraagt, kun je sowieso geen bankvordering krijgen. Als het is afgewezen, heb je kennelijk voldoende inkomen en dan heb je geen recht op vrijstelling of uitstel van betaling. Dan kun je dus betalen. Zo is het principe.

Voorzitter. Ik heb nog twee, overigens belangrijke, vragen. Deze week pas is bij nota van wijziging gemeld dat vorderingen in het kader van de Awir gaan vallen onder dit wetsvoorstel. Mensen die door fouten van de Belastingdienst te veel toeslag hebben gekregen moeten dat geld terugbetalen. Als zij het geld, al dan niet per ongeluk, hebben opgemaakt, mag het straks ingevolge de wet bij bankvordering worden teruggehaald. Ik neem aan dat het vanzelfsprekend is dat het dan om notoire wanbetalers moet gaan, maar ik wil voor alle zekerheid uitdrukkelijk van de minister horen dat zo alleen wordt geopereerd indien de betrokkenen voldoen aan de zojuist door mij genoemde criteria uit het wetsvoorstel. Naast alle bestaande invoeringsproblemen bij de Awir moet er straks natuurlijk niet ook nog sprake zijn van een massaal bankbeslag doordat niet individueel is getoetst op de criteria van de Wet versterking fiscale handhaving. Om hierop en op andere punten te kunnen controleren, wens ik een evaluatie van de gang van zaken bij bankvorderingen, opdat wij te weten komen hoe het werkt en of er mensen tussen wal en schip vallen. Immers, de praktijk is soms weerbarstiger dan werd verwacht bij het opstellen van de wet.

In het wetsvoorstel staat dat de bankvordering plaatsvindt op girale tegoeden, dus op rekeningen, maar het is mogelijk dat mensen bij dezelfde bank geld hebben staan op een spaarrekening. Mag ik aannemen dat die tegoeden ook onder girale tegoeden worden verstaan? Als dat niet het geval is, kunnen mensen die hun verplichtingen willen ontduiken immers hun geld op een spaarrekening zetten onder het motto dat er dan geen beslag op kan worden gelegd. In een aantal gevallen zal het gaan om mensen die het best kunnen betalen, maar het notoir niet willen.

De vergadering wordt van 11.00 uur tot 11.30 uur geschorst.

Minister Zalm:

Voorzitter. Allereerst wil ik u danken voor het halve uur dat ik heb gekregen. Bijvoorbeeld bij de Voorjaarsnota en de Miljoenennota kan ik over het algemeen wel direct antwoorden, maar dit is toch wat gladder ijs met een hoog juridisch gehalte. Daarom was ik wel blij met de tijd die u mij gunde.

Ik ben de heer Irrgang erkentelijk voor zijn steun voor de zesmaandenfictie. Ik ben wel eens bij kassen geweest en heb daar gemerkt dat afgezien van de werkinstructie die illegale werknemers krijgen zij ook nog de instructie krijgen om als iemand vraagt sinds wanneer zij daar werken het antwoord te geven: sinds vandaag. Dat blijkt strijk en zet te zijn om maar te voorkomen dat men last met de Belastingdienst krijgt. Wij hebben daar nu een goede maatregel op gevonden. Als de eerstedagmelding niet is gedaan – hetgeen op zich natuurlijk al kwalijk is – of er in de loonadministratie niets te vinden is, bestaat nog wel de mogelijkheid van aantonen, maar dat moet men wel vrij hard kunnen doen. Er zijn uiteraard tal van trucs mogelijk om wat makkelijker te voldoen aan het aannemelijk maken, hetgeen wat zachter is. Men zou bijvoorbeeld elke dag een nieuw arbeidscontract in de administratie kunnen leggen. Dat zou wellicht onder het aannemelijk maken vallen, maar er is in ieder geval een stevige bewijsvoering nodig als de eerstedagmelding niet is gedaan en er niets in de loonadministratie is opgenomen. Ik ben er voorstander van dat wij op dit punt hard blijven. Het is dé methode om stevig in te kunnen gaan tegen allerlei illegale arbeid.

Op zich wordt de pakkans groter door het introduceren van die fictie, maar dat is natuurlijk ook afhankelijk van de capaciteit van de Belastingdienst. Het is dan ook interessant om te zien welke personeelsaanslagen uit het nieuwe regeerakkoord komen. Personele capaciteit om regelmatige controles te doen is natuurlijk wel van belang.

De heer Crone (PvdA):

Zo bont als dit kabinet het heeft gemaakt met de enorme bezuiniging, efficiencykortingen en extra bezuinigingen van Balkenende I, II en III op de Belastingdienst zal het zeker niet gemaakt worden. U weet dat de Kamer bij de Voorjaarsnota moest afdwingen dat er 12 mln. extra zou gaan naar de Belastingdienst om de bezuinigingen ongedaan te maken! Zo bont zal het dus niet meer worden!

De voorzitter:

Ik verzoek beide heren om dit debat niet uit te breiden met andere onderwerpen!

Minister Zalm:

Ik ben er in ieder geval erg benieuwd naar of die bezuiniging wordt teruggedraaid in het komende regeerakkoord!

Voorzitter. Ik kom op de toeslagen en de bankvordering. Die vallen in principe onder hetzelfde systeem. Wij moeten wel onderscheid maken tussen de bankvordering aan de ene kant en het doorbreken van de 90% aan de andere kant waarmee de heer Irrgang het nogal moeilijk heeft. Die geldt alleen voor notoire wanbetalers, de bankvordering is juist bedoeld om op een efficiënte manier betrekkelijk kleine bedragen te kunnen innen. Daar is het gebruik dan ook ruimer van dan alleen voor notoire wanbetalers. Dat notoire speelt rondom de vraag wanneer die 90% mag worden doorbroken. Zoals de heer Crone volgens mij goed uiteen heeft gezet, is in de voorliggende stukken dat begrip"notoire wanbetaler" ook duidelijk gedefinieerd.

De heer Crone vroeg of de bankvordering ook mogelijk is bij spaarrekeningen. Neen, daarvoor geldt de civiele procedure, dus beslag door de deurwaarder. De idee rond de bankvordering is juist dat belastingschulden worden voldaan uit de lopende inkomsten. Je zou dus kunnen zeggen: dit is meer uit de flow, het andere meer uit de stock; als je aan de stock komt, bijvoorbeeld de spaarrekening, heb je het gewone beslag nodig zoals dat geldt in de civiele procedures.

Aan het adres van de heer Irrgang zeg ik: we hebben een kwijtscheldingsregeling; als mensen echt niet kunnen betalen, kunnen ze aanspraak maken op die kwijtschelding. De belastingwetgeving kent die voorziening dus. De heer Crone zei terecht dat als mensen geen recht hebben op kwijtschelding of uitstel, een maatregel moet kunnen worden getroffen die notoire wanbetalers tot betalen dwingt.

Naar mijn indruk bestaat er een misverstand over artikel 64. Dat artikel slaat niet op, bijvoorbeeld, vaststellingsovereenkomsten. Het slaat louter en alleen op de invordering, niet op de omvang van de te betalen belasting of de wijze van vaststelling daarvan. Het geeft alleen de mogelijkheid om af te wijken bij de invordering. Het gaat daarbij om praktijken die eerder zijn geïdentificeerd, onder andere door Geppaart, die doelmatig zijn maar haaks staan op de letterlijke wettekst. Die mogelijkheid is er alleen als de belastingplichtige dat wenst en de Belastingdienst ook; er moet dus sprake van een win-winsituatie. Voorbeelden zijn: één bv, of in één keer in plaats van in tien termijnen, of in meer termijnen dan normaal. Die mogelijkheid wordt geboden als beide partijen dit wensen. De heer Crone zei dat dit in de praktijk nu ook al gebeurt; waarom zou je die dan niet haar werk laten doen? Welnu, hiermee wordt beoogd deze praktijk een wettelijke grondslag te geven. Het heeft, nogmaals, dus niets te maken met vaststellingsovereenkomsten of met de bepaling van de omvang van de te betalen belasting, maar louter met een doelmatige invordering. Er kunnen afwijkende afspraken worden gemaakt als de belastinginspecteur dat redelijk vindt en de belastingplichtige het daarmee eens is. Hiermee wordt een wettelijke grondslag gecreëerd voor praktijken die door Geppaart als praktisch en doelmatig zijn gekwalificeerd. Ik wil een lans breken voor de instandhouding van dit artikel, zoals het nu is opgenomen. Er kan dus ook geen druk uitgaan van de Belastingdienst; als er door betrokkenen geen afwijking van de normale regels wordt gewenst, zal dit niet plaatsvinden. Het kan alleen in onderlinge overeenstemming, als beide partijen dit doelmatiger vinden. Druk van de zijde van de Belastingdienst kan dus niet aan de orde zijn; de vrees daarvoor begrijp ik niet.

Ik kom op de sofinummers en het anoniementarief. Op dit moment bedraagt de duur voor het afgeven van sofinummers maximaal twee weken. Er zijn al plekken waar dit in één dag kan. In een enkel geval kan het iets langer duren, maar het gebeurt altijd binnen een maand. Gezien het feit dat er twee maanden voor de loonaangifte zijn, kan het probleem zich niet voordoen dat loonbelasting moet worden ingehouden terwijl er geen sofinummer voorhanden is. Natuurlijk moet het wel tijdig zijn aangevraagd. Betrokkene moet zich uiteraard tijdig bij het bedrijf hebben gemeld. Eerst kan worden volstaan met een uniek personeelsnummer, maar bij de loonaangifte moet er een sofinummer zijn. Maar daarvoor is natuurlijk genoeg tijd beschikbaar. Tegelijk zeg ik toe dat in gevallen waarin de Belastingdienst door enigerlei misverstand te laat een sofinummer heeft verschaft terwijl het niet te laat is aangevraagd, zal worden geaccepteerd dat met dit unieke nummer loonbelasting kan worden ingehouden. Naar mijn oordeel is dit dus een fictief probleem: ik geloof niet dat dit in de praktijk zal gebeuren, omdat de afgifte van sofinummers altijd binnen uiterlijk één maand geschiedt; de standaard is binnen twee weken en zelfs vaak sneller.

Mevrouw Dezentjé Hamming vroeg waarom de fiscus voorrang heeft boven derden, bijvoorbeeld kleine bedrijven, wanneer er niet wordt betaald. Dat is zo, omdat een bedrijf zelf kan beslissen aan wie het levert en de Belastingdienst niet zelf kan bepalen wie haar belasting moet betalen. Bovendien is het een lange traditie dat belastingontduiking bestraft wordt als een zwaar misdrijf. Zo was het in de zeventiende eeuw in Enkhuizen, de gemeente waar ik vandaan kom, normaal dat een belastingontduiker op zijn hoofd werd gebrandmerkt. Dat deed men niet als iemand zijn buurman niet betaalde. Het betalen aan de gemeenschap voor gemeenschappelijke voorzieningen is dus altijd als de zwaarste plicht gezien. Vandaar ook de bijzondere positie van de Belastingdienst als niet alle schuldeisers betaald kunnen worden. Ik wil daaraan vasthouden.

De heer De Nerée vroeg of het mogelijk gemaakt kan worden dat burgers over hun eigen belastinggegevens beschikken. Er zijn situaties denkbaar waarin het nuttig is om deze informatie niet te verstrekken, bijvoorbeeld in strafzaken of bij opsporing. Ik ben het echter met hem eens dat het in het algemeen zo zou moeten zijn dat een burger een verklaring moet kunnen krijgen van de Belastingdienst over zijn inkomen, vermogen en belastingschuld. Daarmee zouden wij aansluiten bij de gegevens op het vooraf ingevulde aangiftebiljet. In dat geval verschaft de fiscus immers ook gegevens aan de belastingplichtige. Ik zal ervoor zorgen dat hiervoor niet langer een ministersontheffing nodig is. Voorwaarde hierbij is natuurlijk wel dat de privacy en de veiligheid van de gegevens zijn gewaarborgd. Het kan immers niet zo zijn dat ik, na mijn aftreden en dan dus anders dan nu contra legem, gegevens zou kunnen opvragen over de belastingsituatie van de heer De Nerée. Het past in de service die wij willen verlenen en ik neem zijn suggestie dan ook graag ter harte.

De positie van de alleenstaande minderjarige vreemdeling en het medebewonerschap zijn netjes in de wet geregeld. De heer Crone vroeg hiernaar, maar problemen met het medebewonerschap spelen elders niet. Dit begrip speelt namelijk alleen een rol bij de huursubsidiewetgeving en de huurtoeslag.

Voorzitter. Daarmee ben ik gekomen aan het einde van mijn beantwoording. Deze beantwoording vergde minder tijd dan mijn voorbereiding, maar ik denk dat ik toch redelijk compleet ben geweest.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

U bent niet ingegaan op mijn vraag over de beslistermijnen.

Minister Zalm:

Op den duur zullen de beslistermijnen uit het ABW ook worden toegepast bij de procedures van de Belastingdienst. Op dit moment bedraagt de formele beslistermijn een jaar. Deze termijn wordt in dit wetsvoorstel ingekort tot dertien weken. Het is bezwaarlijk om nu al door te stoten naar de termijnen van de AWB, maar in 2008 moet het mogelijk zijn om die termijnen toe te passen. Het is nu al het streven, maar nog niet wettelijk verplicht. En in deze overgangssituatie zou ik daaraan willen vasthouden. Zodra dit kan worden ook de termijnen van de Algemene wet bestuursrecht toegepast. In de eerste helft van 2008 gaan wij evalueren of dat ook kan. Aangezien ik dit zelf niet meer als minister mee zal maken, hoop ik dat mijn opvolger hierover dezelfde opvattingen heeft.

De voorzitter:

Dank u wel. Als dit het resultaat is van een lange voorbereiding, lijkt mij dat voor herhaling vatbaar.

Ik constateer dat er behoefte is aan een tweede termijn. Het woord is aan de heer Irrgang.

De heer Irrgang (SP):

Voorzitter. Schulden moet je betalen. Dat geldt voor belastingschulden, de energierekening en de huur, als je die niet hebt betaald. Soms lukt het toch niet om je schulden te betalen. Dit blijkt uit het feit dat het aantal mensen met problematische schulden de afgelopen vijf jaar is verdubbeld. Vaak zijn mensen in de problemen gekomen door een laag inkomen en door leenreclames. Hiervoor is in de wet de bepaling van de beslagvrije voet van 90% van het sociaal minimum opgenomen. In de WSNP gaat dit percentage ook voor notoire wanbetalers omhoog naar 95. Een notoire wanbetaler is namelijk ook iemand die niet kan betalen en niet iemand die per se kwaadwillend is. Daarvoor is ook de Wet sanering natuurlijke schuldpersonen bedoeld. Ook als je een notoire wanbetaler bent, moet je uiteindelijk betalen. Die 90% van het sociaal minimum zorgt ervoor dat je ook nog kunt rondkomen gedurende de periode dat je probeert je schulden af te betalen.

De nota van wijziging houdt een poging tot aanscherping in van de regeling voor notoire wanbetalers. Er is sprake van een eis van meer dan één aanslag, men moet minstens twee maanden te laat zijn met betalen, er is geen sprake van een verzoek tot uitstel van betaling, maar dit is dus iets anders dan dat men geen recht heeft op uitstel van betaling. Ook is er geen sprake van een verzoek tot kwijtschelding, maar dat is iets anders dan dat men geen recht heeft op kwijtschelding. Dit alles biedt onvoldoende garantie dat de mensen waarom het gaat nog rond kunnen komen. Er is niet per se sprake van kwaadwillendheid.

Er ontstaat ook een andere situatie voor belastingschulden dan voor gewone schulden. Dat is ook de reden waarom mevrouw Dezentjé Hamming min of meer suggereerde om in het kader van die verlaging van 90% naar 81% ook maar eens te kijken of die andere schuldeisers niet meer mogen afbetalen. Wij zien dus al meteen waartoe deze verlaging kan leiden. De SP-fractie vindt 90% van het sociaal minimum gedurende de periode dat mensen hun schulden afbetalen eigenlijk al te weinig om van te leven. Kwade wil of geen kwade wil, dat is het minimum om van rond te komen. Daarom handhaaf ik mijn amendement op het wetsvoorstel. Volgend week bij de stemmingen zullen wij dan wel zien wat de uitslag is.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn korte, duidelijke antwoord. Ik begin met de zesmaandentermijn. Mijn fractie vindt dat het collectief aan boetes dat men kan krijgen, mede als men niet voldoet aan de eerstedagmelding, enorm is. Om te voorkomen dat het bedrijfsleven wordt opgezadeld met een enorme bewijslast, vindt mijn fractie dat volstaan moet worden met een iets minder zware bewijslast. In plaats van aantonen zou er sprake moeten zijn van aannemelijk maken. Ik zal daartoe een amendement indienen, mede namens de leden Crone en Dezentjé Hamming.

Dan kom ik nu op artikel 64. Op dat punt begrijp ik iets niet. Er staat: de formalisering van een belastingschuld. Dat is het opleggen van een aanslag die uit de wet voortvloeit. Als de inspecteur en de belastingplichtige de afspraak kunnen maken om van de wet af te wijken, kan dat volgens artikel 64. In deze zaak kom ik terug op het verhaal dat ik eerder gehouden heb. Het is toch merkwaardig dat een inspecteur en een belastingplichtige kunnen afspreken dat iets wat op zichzelf contra legem is, toch in overeenstemming met de wet is. Ik zei het al: alles kan, ook datgene wat niet kan. Ik moet binnen mijn fractie nog eens kijken hoe wij daarmee omgaan. Er ligt een amendement van mevrouw Dezentjé en de heer Crone om artikel 64 uit de wet te halen. Ik sluit niet uit dat wij dat amendement gaan steunen. Daar vloeit geen bloed uit. Wij hebben immers nog steeds de doorbraakarresten van de Hoge Raad, plus andere rechtspraak uit het recente verleden.

Dank voor de toezegging van de minister over de sofinummers. Daar wil ik toch even op ingaan. Wij krijgen veel klachten uit de praktijk. Dat is de reden waarom ik dat opgebracht heb. Er kan wel gezegd worden twee weken, soms één dag. De minister zei ook: meestal binnen één maand. Toch krijgen wij indicaties dat het moeilijk loopt. Zeker met seizoenarbeid moeten mensen heel snel kunnen komen en zij moeten dan ook heel snel een sofinummer krijgen. Dat was de reden waarom wij afgelopen zomer die vragen gesteld hebben. Dat schijnt niet goed te lopen, maar ik ben blij dat de minister de toezegging gedaan heeft dat er in dat kader met het unieke personeelsnummer kan worden volstaan.

Ik dank de minister ook voor zijn toezegging op het gebied van het verschaffen van gegevens aan belastingplichtigen in de ruime zin van het woord. Dat ziet dus zowel op de geheimhoudingsplicht als het eventueel digitaal kunnen raadplegen van de gegevens die bij de Belastingdienst aanwezig zijn, uiteraard onder waarborgen dat daar niet iedere belastingplichtige in kan kijken. Ik kan de minister mijn gegevens graag geven, dan hoeft hij ze niet te raadplegen. Hij zal daar niet van schrikken.

Ik kom op de beslistermijnen. De minister zegt: het kan nog niet, misschien kan het in 2008. De CDA-fractie vindt dat wij de beslistermijnen van de AWB moeten nakomen. De minister zegt – en ik heb dat ook in de stukken gelezen – dat de inspecteurs die termijnen meestal nakomen. Aangezien de afdoening geautomatiseerd is, kan er vertraging ontstaan bij het verzenden van aanslagen, bij het verzenden van aangiftebiljetten, bij het afdoen van bezwaarschriften en dat soort zaken. Daar heb ik begrip voor, maar toch vindt mijn fractie dat wij in de wet moeten vastleggen dat de termijnen van de AWB nagekomen dienen te worden. Dat ik begrip heb, blijkt uit het feit dat wij dat niet onmiddellijk in werking willen laten treden. Wij zullen er een bepaling aan toevoegen dat die termijnen in werking treden op een datum bij Koninklijk Besluit te bepalen. Dat is een wens die mijn collega's Crone, Dezentjé en Irrgang delen. Wij zullen dat amendement vanmiddag indienen. Naderhand, als dat ons te lang gaat duren, kunnen wij de KB-bepaling eruit halen en er een vaste datum voor in de plaats zetten. In ieder geval ligt dan het principe in de wet vast en dat is wat wij graag zouden willen hebben.

Ik dank ook voor de beantwoording van de vraag die ik gesteld had of er naast de huurtoeslag niet ook andere toeslagen in gevaar kwamen. Ik hoor altijd graag dat een probleem dat geschetst wordt, überhaupt niet bestaat.

Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):

Voorzitter. Ook ik bedank de minister hartelijk voor zijn beknopte beantwoording. Ik ben blij dat het unieke personeelsnummer in de door de minister beschreven gevallen kan worden geaccepteerd.

De VVD-fractie vond de argumenten voor artikel 64 minder overtuigend. Mijn conclusie is dat dit artikel eerder een symboolwaarde heeft dan dat het iets aan de huidige mogelijkheden toevoegt of die verbetert. Daarom is er voldoende aanleiding om het amendement waarmee wordt beoogd dat artikel 64 uit het wetsvoorstel wordt geschrapt, in stemming te brengen. De heer Crone steunt dat ook.

De heer Crone (PvdA):

Voorzitter. Ook ik bedank de minister voor zijn antwoord. Dat was op veel punten bevredigend. Ik wil nog even stipuleren dat het heel duidelijk is dat het niet om mensen gaat die echt financiële problemen hebben vanwege armoede en dergelijke. Die komen namelijk in aanmerking voor uitstel van betaling of zelfs kwijtschelding van de belastingschuld. Voor de mensen die aan de eisen voldoen, moeten de eisen worden verscherpt. Daar heeft de PvdA-fractie de afgelopen jaren in voorop gelopen. Dat doet zij, zo nodig, ook de komende vier jaar. Het gaat echt om notoire wanbetalers, dus om mensen die wel kunnen betalen, maar dat niet doen. Dat is precies het evenwicht dat moet bestaan in een verzorgingsstaat als Nederland, waar geldt: solidariteit op basis van wederkerigheid. Mensen die kunnen betalen, moeten meebetalen; mensen die niet kunnen betalen, krijgen een steun in de rug. De PvdA-fractie steunt het amendement van de heer Irrgang dus niet.

De minister heeft in dit perspectief mijn vraag nog niet beantwoord of wij een evaluatie of voortgangsrapportage krijgen. Dat is in het algemeen, dus voor de gehele wet, nuttig, maar zeker voor dit enigszins nieuwe onderdeel. Ik neem aan dat het specifieke element van de terugbetaling van te veel uitgekeerde Awir-toeslagen sowieso wordt toegevoegd aan de rapportages die wij over de toeslagendienst krijgen. De Kamer volgt die op de voet. Hoeveel mensen zullen die toeslag moeten terugbetalen, omdat zij te veel hebben gekregen, vaak doordat dit via automatische processen verloopt? Hoeveel mensen kunnen die niet terugbetalen en zullen uiteindelijk als notoire wanbetaler te boek komen te staan? Mijn fractie hoopt zo min mogelijk; zij houdt graag de vinger aan de pols. Ik ga geen amendement indienen met het oog op opname van een algemene evaluatiebepaling, want ik neem aan dat de minister begrijpt wat ik bedoel.

Minister Zalm:

Voorzitter. Allereerst ben ik het met de eerste opmerking van de heer Irrgang eens: schulden moet je betalen. De regeling die wij hebben voorliggen, betreft niet de mensen die niet kunnen betalen, maar de mensen die niet willen betalen. Dat zijn notoire wanbetalers. Degenen die niet kunnen betalen, komen in aanmerking voor de kwijtscheldingsregeling. Dat zei de heer Crone al. Als mensen een schuldsaneringstraject op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen ingaan, wordt er ook altijd een betalingsregeling met de Belastingdienst afgesproken. Het gaat in dezen dus echt om een categorie mensen die niet wil betalen. Daar moet je harder tegen optreden dan tegen mensen die in de problemen zijn gekomen en op zichzelf welwillend tegenover het oplossen daarvan staan, bij voorbeeld door schuldsanering aan te vragen en een betalingsregeling met de Belastingdienst te treffen. In dezen gaat het om de gevallen die structureel weigeren, hun belastingverplichtingen na te komen.

De heer Irrgang (SP):

Voorzitter. Ik denk niet dat wij het hier helemaal over eens worden. Het gaat nog steeds om mensen die geen aanvraag hebben ingediend. Dat wil nog niet zeggen dat zij er geen recht op hebben. Dit onderscheid is echt belangrijk. Geldt de verhoging naar 95% in de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen niet voor belastingschulden? Geldt voor dergelijke schulden 81% van het sociaal minimum in plaats van 95% van het sociaal minimum, zoals voor andere schulden die onder de WSNP vallen, gaat gelden?

Minister Zalm:

Als het tot een sanering komt, zit daar altijd een aanvrage in voor hetzij een kwijtschelding van belastingen, hetzij een betalingsregeling voor belastingen. Dat valt dan al niet meer onder de definitie van "notoire wanbetaler" die wij nu kennen. Hier gaat het juist om mensen die uit deze situatie willen komen. De definitie van "notoire wanbetaler" slaat op mensen die op geen enkele wijze van plan zijn om hun belastingverplichtingen na te komen, niet uit onvermogen maar uit onwil.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Ik heb goed beluisterd dat een spaarrekening hier niet onder valt. Het is merkwaardig dat de eenvoudige bankvordering wel geldt voor normale rekening-courantsaldi, terwijl men de moeilijke weg van beslaglegging moet gaan volgen voor gelden die snel zijn overgeheveld naar een spaarrekening. Dit roept notoire wanbetalers op tot dat gedrag, omdat zij daarmee de zaak kunnen traineren.

Minister Zalm:

Wij moeten twee zaken van elkaar onderscheiden, te weten de bankvordering als efficiënte inningsmethode, waardoor men ook voor kleine bedragen geen deurwaarder hoeft in te zetten, en de aanpak van notoire wanbetalers. De toepassing van de bankvordering is dus veel breder. Uit de lopende inkomsten op een rekening-courant kan de Belastingdienst de betrekkelijk bescheiden bedragen waarom het in het algemeen gaat verrekenen, zonder op zoek te hoeven gaan naar spaarrekeningen. Wanneer de bedragen hoog oplopen, wordt er uiteraard ook beslag gelegd op spaarrekeningen, maar dat gebeurt dan gewoon in een civiele procedure.

Als men geen eerstedagmelding doet en illegaal mensen aan het werk heeft, kan men bij de zesmaandenfictie inderdaad een behoorlijke dreun krijgen. Voor gevallen waarin mensen dit proberen, moet men een sterk wapen hebben en moet men zelf de bewijslast hebben. Wanneer iemand een eerstedagmelding heeft gedaan en per ongeluk heeft vergeten iemand in de loonadministratie op te nemen, is het aantoonbaar dat de betrokkene bij de aangever werkt. Daar doet het probleem zich dus niet voor. Het probleem doet zich pas voor wanneer er geen eerstedagmelding is gedaan en wanneer men sjoemelt met de loonadministratie, door bijvoorbeeld elke dag opnieuw een handtekening te zetten onder het arbeidscontract dat dagelijks wordt vernieuwd en dat louter in de administratie zit voor het geval dat de Belastingdienst op bezoek komt. Dergelijke situaties zijn mogelijk. Zeker met een elektronische boekhouding is het mogelijk om elke dag opnieuw de boekhouding op te stellen wanneer men echt aan het frauderen is. In deze gevallen moeten wij dus een stevige bewijslast hebben voor diegenen die niet een eerstedagmelding hebben gedaan. Wanneer iemand wel een eerstedagmelding heeft gedaan maar niet de loonadministratieverplichting is nagekomen, bijvoorbeeld doordat de boekhouder ziek is, is er geen probleem. Dan kan men namelijk vanuit de eerstedagmelding aantonen dat de betrokkene in dienst is. Het omgekeerde is veel riskanter, omdat de boekhouding elke dag kan worden aangepast. De eerstedagmelding is een stevig bewijs, maar iets wat in de boekhouding staat niet. Ik vind daarom dat de zesmaandenfictie een wassen neus dreigt te worden, waar men heel gemakkelijk onderuit kan komen, wanneer wij "aantonen" zouden afzwakken tot "aannemelijk maken". Ik raad deze verzwakking daarom ten zeerste af, ook uit een oogpunt van de bestrijding van illegale arbeid en fraudebestrijding.

Artikel 64 geeft de inspecteur dus niet de ruimte om de omvang van een aanslag anders te bepalen, maar wel om, in afwijking van de normale wettelijke regeling, een betalingsregeling te treffen die beiden efficiënter en doelmatiger vinden. De doorbraakarresten slaan juist op toezeggingen van een inspecteur omtrent de vaststelling van de omvang van de belastingschuld, niet op de inning. Deze arresten zijn dus interessant omdat daaruit duidelijk wordt dat ook een belastingplichtige mag afgaan op mededelingen die hem door de inspecteur zijn gedaan, maar zij slaan nu juist niet op dít punt. Na de Vinkenslagaffaire is er bij de Belastingdienst, om begrijpelijke redenen, een zekere verkramping ontstaan. Men heeft de dienst immers gezegd dat er niet voor niets een wet is en dat dergelijke regelingen gewoon verboden zijn. Ik vrees dat als wij artikel 64 schrappen, alle gevallen die niet gemakkelijk in een regel te vatten zijn maar wel als redelijk zijn geïnventariseerd, weer ter discussie komen te staan. Men zal zich immers gaan afvragen of dergelijke regelingen nog wel getroffen mogen worden, want de Kamer heeft het afgewezen dat een inspecteur een betalingsregeling mag treffen die afwijkt van de standaard. Zo zal men het Kamerdebat en het amendement immers interpreteren. Dat zou ik jammer vinden en volgens mij is dit ook echt gebaseerd op een misverstand. Ik zeg nogmaals dat de afwijkende regeling alleen getroffen kan worden als de belastingplichtige die regeling ook wenst. Als hij de indruk heeft dat de inspecteur onder het motto van doelmatigheid rare dingen gaat doen, kan hij zeggen dat hij de regeling niet wil, volgens de standaard behandeld wil worden en niets met de doelmatigheid van de belastinginspecteur te maken wil hebben. De belastingplichtige is daarom op dit punt mijns inziens goed gedekt. De inspecteur krijgt wat meer ruimte krijgt om doelmatige afwijkingen van de standaard met de belastingplichtige overeen te komen; dat is het enige dat er gebeurt. Een regeling kan alleen getroffen worden als beiden dit wensen. Deze mogelijkheid zou ik graag willen openen. Daarom houd ik vast aan artikel 64.

Op het punt van de sofinummers hebben wij elkaar mijns inziens gevonden. Voor alle duidelijkheid stel ik nog eens dat je niet zomaar kunt zeggen dat je ook wel met je unieke personeelsnummer uit de voeten kunt. Je moet echt problemen hebben bij het verkrijgen van het sofinummer om met het unieke personeelsnummer door de draaideur van de loonbelasting te komen. Je moet het sofinummer dus wel netjes op tijd hebben aangevraagd. Als het desondanks nog niet is verkregen, zal dit je niet worden tegengeworpen en zal je er fiscaal niets van merken als je nog met het unieke personeelsnummer aan de slag gaat.

De heer De Nerée stelt een amendement in het vooruitzicht. Met dat amendement zal ik geen enkele moeite hebben. Als in de wet wordt opgenomen dat de termijnen van de Algemene wet bestuursrecht gaan gelden vanaf een door Koninklijk Besluit te bepalen datum, dan zie ik dat zelfs als een verfraaiing van het wetsvoorstel. Op die manier kan het goede moment worden gekozen en kan worden voorkomen dat de ingangsdatum komt te liggen op een moment waarop er misschien nog allerlei problemen zijn.

De heer Crone zeg ik toe dat de Kamer te eniger tijd een voortgangsrapportage over de toepassing van de regeling met betrekking tot notoire wanbetalers zal ontvangen, nadat wij enige ervaring met de regeling hebben opgedaan. Wellicht is dit ook interessant voor de heer Irrgang, uiteraard voor zover zijn amendement niet wordt aangenomen. Als het wel wordt aangenomen, hoef ik immers niets te rapporteren. Bij de bespreking van deze voortgangsrapportage kunnen wij bezien welke omvang een en ander heeft en welk type gevallen hierbij aan de orde is. Ik hoop dat de heer Irrgang bij die gelegenheid kan toegeven dat het inderdaad om gevallen gaat die op deze manier moeten worden aangepakt.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

De minister heeft de bewijslast bij de zesmaandenficie uitgelegd. Mijn fractie is ook vóór het bestrijden van zwartwerken en dergelijke. De minister heeft ons aan het aarzelen gebracht. Ik wil met mijn fractie bespreken of ik het amendement dat ik heb aangekondigd, ook daadwerkelijk ga indienen. Wij luisteren goed naar de argumenten.

Minister Zalm:

Daarvoor ben ik u zeer erkentelijk. Ik ben u ook tegemoetgekomen doordat ik het voldoen aan de eerstedagmelding als "aantonen" heb gekwalificeerd. Daarmee is er mijns inziens enige kou uit de lucht.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Hiermee zijn wij gekomen aan het einde van de tweede termijn van de minister. Ik stel voor dat wij volgende week dinsdag stemmen over de amendementen en het wetsvoorstel.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt van 12.00 uur tot 13.30 uur geschorst.

Voorzitter: Van Beek

De voorzitter:

De ontvangen brieven en wetsvoorstellen staan op een lijst die op de tafel van de griffier ligt. Op die lijst staan voorstellen over hoe de Kamer deze stukken kan gaan behandelen. Als aan het einde van de vergadering geen bezwaar is gemaakt tegen deze voorstellen, neem ik aan dat daarmee wordt ingestemd.

Naar boven