Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | nr. 24, item 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2023-2024 | nr. 24, item 3 |
Wet seksuele misdrijven
Aan de orde is de behandeling van:
-het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en andere wetten in verband met de modernisering van de strafbaarstelling van verschillende vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag (Wet seksuele misdrijven) (36222).
De voorzitter:
Aan de orde is de eerste termijn van de behandeling van het wetsvoorstel 36222, Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en andere wetten in verband met de modernisering van de strafbaarstelling van verschillende vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag, de Wet seksuele misdrijven. Ik heet de minister van Justitie en Veiligheid alsnog van harte welkom in de Eerste Kamer.
Voordat ik de beraadslaging open, graag uw aandacht voor het volgende. Aangezien er als eerste twee maidenspeeches op de rol staan, zullen de gebruikelijke felicitaties plaatsvinden na de tweede maidenspeech, zodat de collega's in één keer in de gelegenheid zijn de desbetreffende leden te feliciteren. Ik verzoek u deze oproep ook te volgen.
De beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Marquart Scholtz namens de fractie van de BBB voor zijn maidenspeech.
De heer Marquart Scholtz (BBB):
Meneer de voorzitter. Het is een bijzondere eer op deze plaats in deze Kamer te mogen staan en het woord tot u, alle ambtgenoten en de minister te mogen richten en ook tot hen die hier en elders toehoren. Mijn bijdrage aan dit debat heb ik opgebouwd zoals een goede preek behoort te zijn. Ze bestaat dus uit drie delen: een inleiding met een enkele persoonlijke noot, een bespreking van het wetsvoorstel en een slotbeschouwing.
De inleiding. Op het oude spreekgestoelte van deze Kamer hebben voorgangers van naam en faam de Kamer toegesproken. Ik noem Abraham Kuyper en Hendrikus Colijn, namen die ik in mijn jeugd op de christelijke lagere en middelbare school veelvuldig met ontzag heb horen uitspreken. En ik noem twee van mijn hooggeleerde leermeesters aan de rechtenfaculteit van de Vrije Universiteit: professor I.A. Diepenhorst, een bron van wijsheid en een man van de gebeeldhouwde taal en eindeloze maar toch altijd goed eindigende volzinnen, en "Gaius" oftewel professor W.F. de Gaay Fortman, beiden coryfeeën van de Anti-Revolutionaire Partij. Ten overstaan van laatstgenoemde ondertekende ik als zojuist kaalgeschoren feut — een blik in de spiegel leert mij dat er niet zo veel verschil is tegenwoordig — de grondslagverklaring van de Vrije Universiteit als één in een lange rij kaalgeschoren feuten. De wetenschap dat het mij nu te beurt valt om in hun voetsporen te mogen treden als lid van en spreker in deze Kamer, stemt mij tot bescheidenheid.
Geboren en getogen in Amsterdam als vijfde kind in een gereformeerd lerarengezin ben ik na mijn studie en militaire diensttijd vanaf 1971, dus 53 jaar, werkzaam geweest in tal van functies, hoofdzakelijk in het domein van het strafrecht. Hoewel een dolce far niente dus was weggelegd voor mij en ook mogelijk is, houd ik het maar bij het Schriftwoord van Prediker 9, vers 10, waar geschreven staat: "Doe wat je hand te doen vindt en doe het met volle inzet."
In 2019 werd ik volksvertegenwoordiger in de Provinciale Staten van Groningen en sinds 13 juni vorig jaar ben ik, met vijftien andere fractiegenoten, volksvertegenwoordiger in deze Kamer voor de jonge en veelbelovende partij BBB. De BBB, waarbij ik me aansloot in 2021, kent een gedegen programma. Zo is de BBB een partij waarbij de Grondwet en de rechtsstaat in veilige handen zijn. Natuurlijk kan die Grondwet worden gewijzigd. Het is immers geen wet van Meden en Perzen die niet herroepen kan worden; voor de Bijbellezers: Esther 1 en Daniël 6. Het is een partij die oprecht zorg draagt voor natuur, milieu en boerenland. Het is een partij die opkomt voor mens en dier en vooral voor de zwaksten onder hen. En het is een partij die een sterke defensie hoog in het vaandel heeft staan. De BBB is, kortom, een solide democratische partij die zich inzet voor, zoals dat vroeger heette, het heil der natie. Hopelijk kan ik ter bevordering van dat doel, het heil der natie, nog enkele jaren mijn ambt van volksvertegenwoordiger vervullen.
Dan een enkel woord over de Eerste Kamer. Door alle jaren heen is er gediscussieerd over haar bestaansrecht. Desondanks is ze er nog en functioneert ze naar behoren. In 1814 voerde de grondwetscommissie als een der argumenten voor de instelling van de Kamer aan "de wens om de gekozen Tweede Kamer in toom te houden". In het revolutiejaar 1848 verdedigde de regering het bestaansrecht van de Kamer door vrijwel in dezelfde bewoordingen te stellen dat deze Kamer "overijling diende te voorkomen van hare driftige zuster" — bedoeld werd: de Tweede Kamer. Hoe driftig die kan zijn, bleek wel vorig jaar in oktober op de laatste vergaderdag voor de verkiezingen.
Nog in 2010 wilde GroenLinks ter bezuiniging de Eerste Kamer afschaffen en de Tweede terugbrengen naar 100 leden, hetgeen de toenmalige dichter des vaderlands Driek van Wissen tot het volgende gedichtje bracht:
Al heeft ons parlement natuurlijk nut
Toch moet de Eerste Kamer maar verdwijnen
En ook de Tweede moet men maar verkleinen,
Want Nederland is op een haar na blut.
En is ons stelsel dan nog steeds te duur
Dan kiezen we maar voor de dictatuur.
Voorzitter. Dat laatste wil uiteraard geen mens. Daarom wil de fractie van BBB graag deze Kamer van heroverging behouden. Welnu, voor deze Kamer van heroverweging ligt nu het wetsvoorstel Wet seksuele misdrijven. Het is aan de Kamer om dat wetsvoorstel te toetsen. Ik zal het nu bespreken.
Het voorstel behelst een volledige herziening van de huidige zedenwetgeving uit het Wetboek van Strafrecht. De fractie van BBB kan op vrijwel alle punten instemmen met deze herziening en de doelen die daarmee gediend worden. Wel heeft ze nog een aantal vragen aan de minister en vraagt ze een aantal toezeggingen. Daar kom ik in de loop van mijn betoog op terug.
De tijden veranderen en wij veranderen met hen. Die spreuk, toegeschreven aan Ovidius, is toepasselijk op deze nieuwe wetgeving. Ik roep nog maar eens enkele zaken in herinnering uit de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw. Ze tonen hoe in die tijd in Nederland en in de politiek werd gedacht over seksuele zaken.
Zo had de PSP, de Pacifistisch-Socialistische Partij, die in 1990 opging in GroenLinks, in de jaren tachtig in het verkiezingsprogramma staan dat de partij de strafbaarstelling van pedofilie wilde opheffen en dat kinderporno gelegaliseerd diende te worden. Die partij grossierde trouwens toch al in curieuze standpunten. Men wilde ook de krijgsmacht afschaffen en de mobiele eenheid opheffen, want in de onafwendbaar komende socialistische heilstaat zou men immers vredelievend met de ander omgaan.
Het was zelfs zo dat als ik in die tijd in de sigarenwinkel een doos sigaren kocht, deze voor mij werd neergelegd op een ondergrond van seksblaadjes met zeer expliciete afbeeldingen. Dat vond het verlichte en weldenkende deel der natie kennelijk normaal.
Het jaar '85 was midden in de bloeitijd van de pedovereniging Martijn, die door vele politici ernstig werd genomen; men sprak zelfs op congressen van die club. In dat jaar stelde minister Korthals Altes van Justitie voor om seks met jongeren vanaf 12 jaar te legaliseren. Alleen als er sprake was van omkoping met geld of goederen, machtsmisbruik of misleiding, zou er straf moeten volgen. Hij loodste dat voorstel door de ministerraad, maar in het land sloeg het in als een bom. De minister besloot het niet in te dienen bij het parlement.
Desondanks aanvaardde het parlement in 1991 een wetsvoorstel om een klachtvereiste in te voeren voor jongeren tussen 12 en 16 jaar. Seks met jongens en meisjes in die leeftijd zou alleen nog strafrechtelijk worden vervolgd na een klacht bij justitie. Alleen de SGP en de RPF waren tegen. De rechten van het kind stonden weliswaar voorop, maar voor de pedo's begon het speelkwartier, zo schreef journalist en columnist Willem Pekelder in De Groene in 2006.
Na een jaar of tien te hebben geëxperimenteerd met de seksuele beschermwaardigheid van 12- tot 16-jarigen werd in 2002 het klachtvereiste weer afgeschaft. Het OM zou voortaan weer de doorslaggevende stem hebben bij de vervolging van pedoseksuelen, ook als zo'n berechting tegen de wens van de betrokken jongere inging. Ook werd de kinderpornowetgeving aangescherpt. De samenleving, die toch al niets van de libertijnse opvattingen van de politieke voorhoede moest hebben, wilde geen gemorrel aan de leeftijdsgrenzen en werd juist behoudender op het terrein van zedencriminaliteit. Het speelkwartier voor pedofielen was gelukkig voorbij. Zo is het tegenwoordig gelukkig ook normaal dat de seksblaadjes zijn verdwenen van de toonbank van de sigarenman en zelfs de sigaren zijn als onfatsoenlijke waren achter een kastdeur opgeborgen. Bredero zou zeggen "het kan verkeren". Het zal u niet verrassen dat ik destijds sigaren rookte van het merk Senator. Toen dat merk werd overgenomen door Hofnar, ben ik gestopt.
(Hilariteit)
De heer Marquart Scholtz (BBB):
Thans lezen we in de memorie van toelichting in het kort de drie redenen voor het wetsvoorstel: de gewijzigde maatschappelijke opvattingen over de strafwaardigheid van seksueel grensoverschrijdend gedrag, de technologische en internationale ontwikkelingen en de betere bescherming van slachtoffers van seksueel geweld. Vooral dat laatste is van groot belang. Zo oefent de publieke moraal dus duidelijk invloed uit op de wetgeving, hetgeen zeker blijkt als men de nieuwe delicten beziet die in dat wetsvoorstel staan. Allereerst wordt het opschrift van titel XIV van het Wetboek van Strafrecht gewijzigd. Er wordt niet langer gesproken van zedendelicten, maar van seksuele misdrijven. Daarmee wordt uitdrukking gegeven aan de grondslag van de strafbaarstelling: de schending van de seksuele autonomie.
De ordening is ook gewijzigd. Als eerste wordt de strafbaarstelling gegeven die betrekking heeft op onvrijwillige seksuele contacten tussen meerderjarigen. De seksuele contacten met 16- tot 18-jarigen binnen afhankelijkheidsrelaties vormen daarop een uitzondering, want daar berust de strafwaardigheid op het miskennen van de functionele verantwoordelijkheid door de meerderjarige dader. Daarop volgen seksuele contacten met minderjarigen in de leeftijd tussen 12 en 16 jaar. Die worden niet als seksueel meerderjarig gezien. Dan volgt de strafbaarstelling van contacten op afstand. Artikel 251 van het wetsvoorstel brengt verschillende vormen van seksueel onlinemisbruik samen met, naast het reeds eerder in de wet opgenomen grooming, als nieuwkomer de strafbaarstelling van sexchatting. Terzijde: vandaag wordt voor de rechtbank Den Bosch een zaak behandeld tegen een verdachte die 172 meisjes afperste en 300.000 afbeeldingen van hen op zijn telefoon had, aldus het OM.
In het licht van de toegenomen gevaren voor en beschadiging van minderjarigen door seksuele misdrijven of de dreiging ervan, vertel ik u over een klein voorval dat ik zelf heb meegemaakt. Toen ik in de vijftiger jaren in Amsterdam-Zuid opgroeide, was de wereld nog relatief veilig. Weliswaar waarschuwde mijn moeder ons voor enge mannen. Als die op je pad kwamen, dan moest je hard weglopen en zeker niets van ze aannemen. Zo herinner ik me nog steeds een voorval toen ik als jongetje van een jaar of 8, op weg om bij een vriendje te spelen, op de Pieter Lastmankade door een ietwat morsige man, staande naast de geopende, grote kofferbak van zijn auto werd toegeroepen of ik hem even kon komen helpen. Er lag iets achterin die kofferbak waar hij niet bij kon. Indachtig mijn moeders woorden ging ik er als een haas vandoor. Het feit dat dit mij, na 70 jaar, nog steeds haarscherp voor de geest staat, toont aan hoeveel indruk deze, relatief geringe, gebeurtenis op mij als kind heeft gemaakt. Maar sexchatting en grooming zijn heel wat schadelijker voor kinderen.
Weer even terzijde: nog altijd herinner mij ook het merk van de auto. Het was een Hillman Minx uit 1953. Een week ervoor had ik namelijk net van mijn spaargeld bij de speelgoedwinkel aan de Beethovenstraat een Hillman Minx van Dinky Toys gekocht voor 1,60 gulden en ik heb hem nog steeds.
Het meest omstreden voorstel in het wetsvoorstel is echter het onderdeel met betrekking tot seksuele contacten tussen meerderjarigen, want dat bevat het voornemen tot strafbaarstelling van culpoze aanranding en culpoze verkrachting. De huidige grens van de strafrechtelijke aansprakelijkheid in de Nederlandse strafwet ligt in de voorwaardelijke opzet. In het wetsvoorstel wordt die grens verlegd en verlaagd naar culpoos handelen. Namens mijn fractie wil ik hierna aandacht schenken aan de volgende vier punten. Uitbreiding van de strafbaarstelling naar culpoze delicten; de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de nieuwe wetgeving; de te verwachten knelpunten; de kwestie van de normadressaat en de evaluatie.
Ten eerste de uitbreiding van de strafbaarstelling met culpoze delicten zoals schuldaanranding en schuldverkrachting. Deze uitbreiding heeft in beide Kamers tot een groot aantal vragen en opmerkingen geleid, hetgeen niet verwonderlijk is nu hierdoor de ondergrens van de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor aanranding en verkrachting wordt verlaagd. Dit is duidelijk in het belang van de slachtoffers van deze categorie misdrijven. Tegelijkertijd heeft die lagere ondergrens een zekere vangnetfunctie met betrekking tot de verdachte en de strafwaardigheid van diens gedrag.
De regering heeft bij brief van 13 juni 2023 geantwoord op de vragen dienaangaande, gesteld in het onderzoeksrapport van de rapporteurs van de Tweede Kamer. Zij is in de twee nota's naar aanleiding van twee verslagen van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid van deze Kamer eveneens uitgebreid ingegaan op de vragen door de leden, onder wie die van de BBB-fractie, gesteld over de culpoze delicten. Die antwoorden heeft zij voorzien van vele voorbeelden. Zij stelt echter nadrukkelijk dat het eindoordeel over bewijsvragen met betrekking tot opzet, bewuste schuld en vrijwilligheid of onvrijwilligheid altijd aan de rechter is en dat de wetgever maar beperkt richting kan geven. Zo is het aan de rechter om in concrete gevallen in het kader van de bewijsbeslissing het voorhanden bewijsmateriaal te waarderen.
Mijn fractie is van oordeel dat politie en OM met de nodige prudentie zullen moeten handelen bij de opsporing en vervolging van seksuele misdrijven en vooral van de nieuwe schuldvarianten. De enkele beschuldiging van seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft immers al grote gevolgen en leidt bijna per definitie tot schade of reputatieschade, ook als het uiteindelijk niet tot een strafrechtelijke vervolging komt. Daarom hecht mijn fractie groot belang aan de inzet van ervaren zedenrechercheurs en meer senioren-officiers van justitie bij deze delicten. Ook heeft een evenwichtige samenstelling van de meervoudige strafkamer de voorkeur. Omdat het gevaar van wraakacties door middel van valse aangifte, artikel 188 Wetboek van Strafrecht, op de loer kan liggen, zullen politie en Openbaar Ministerie aan de mogelijkheid van zo'n valse aangifte aandacht moeten schenken en elke aangifte grondig moeten toetsen. Ook daarbij is ervaring belangrijk. Voor het overige kan de BBB-fractie zich met de redengeving voor deze nieuwe strafbaarstellingen verenigen, temeer nu deze nieuwe strafbaarstellingen in lijn zijn met artikel 36 van het Verdrag van Istanbul.
Punt twee, de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid van de nieuwe wetgeving. Dit is een kernpunt voor mijn fractie. Het gaat immers om de feitelijke mogelijkheid tot effectieve inzet van de nieuwe strafbepalingen. Mijn fractie ziet met voldoening dat het OM zich weer meer gaat richten op zijn kerntaken opsporing en vervolging. "Het OM", zo stelt de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal, professor Otte, "zal aan zware misdrijven en zedenmisdrijven voorrang blijven geven". Verwacht mag dan ook worden dat een grotere hoeveelheid zedenzaken, of seksuele delicten, zo u wilt, op het OM en dus ook op de zittende magistratuur af zal komen. Weer een terzijde: 28 jaar geleden had ik de eer te rekwireren tot installatie van professor Otte als rechter in de rechtbank te Assen, zijn eerste stap in de magistratuur. 28 jaar alweer.
Wat zijn de gevolgen van deze verwachte toename van zedenzaken? Bij de politie zullen meer liefst ervaren zedenrechercheurs moeten worden ingezet en ondanks alle miljoenen die de regering ter beschikking stelt, is dat niet een-twee-drie verwezenlijkt, nu in de praktijk blijkt dat de zedenrecherche het aantal zaken nu al niet goed aankan. De BBB-woordvoerder heeft bij de wetsbehandeling in de Tweede Kamer het grote gebrek aan politiecapaciteit de grootste belemmering bij de uitvoering van deze wet genoemd. Ook kan het structurele tekort niet alleen aan politiemensen, maar ook aan officieren van justitie en rechters bij de uitvoering van deze wet teleurgestelde slachtoffers opleveren. Nog niet zo lang geleden seponeerde het OM 1.500 zaken, 1.500, wegens gebrek aan zittingsruimte. Dat waren weliswaar geen zedenzaken, maar de grote kans bestaat dat die ook vroegtijdig een einde zullen vinden zonder structurele en forse investeringen in de strafrechtketen. Ik sluit mij bij de opmerkingen van die woordvoerder aan.
De politie heeft aangegeven vanaf het moment waarop de Tweede Kamer heeft ingestemd met het wetsvoorstel ten minste negen maanden nodig te hebben om de organisatie in orde te brengen voor een zorgvuldige en juiste invoering van de wet. Ik wil de minister graag vragen hoe het thans gesteld is met de gereedheid van de politie, acht maanden na het aannemen van het wetvoorstel door de Tweede Kamer. Is de capaciteit van de personele, financiële, organisatorische, procedurele en juridische voorzieningen op orde en, in het bijzonder, zijn er voldoende zedenrechercheurs en, zo niet, wanneer zullen die er naar verwachting wel zijn?
Daarnaast zal de toename van het aantal zedenmisdrijven voor het Openbaar Ministerie ongetwijfeld leiden tot een grotere werklast, onder andere omdat meer slachtoffergesprekken zullen moeten worden gevoerd. Dat betekent in de praktijk ook nog eens dat de zaaksofficier de strafzaak tweemaal zal moeten bestuderen. In zaken zonder een slachtoffergesprek neemt de officier meestal niet al te lang voor de zitting de zaak door, zodat hij of zij ter zitting nog over verse kennis beschikt. In het geval van een slachtoffergesprek, dat veelal plaatsvindt enige weken, zo niet maanden voorafgaand aan de zitting, zal de officier dat voor de zitting veelal opnieuw moeten doen om zijn of haar kennis weer op te frissen. Het brengt daarnaast extra werk met zich mee voor slachtoffermedewerkers op de parketten.
Te voorzien is dat de behandeling van seksuele misdrijven ter zitting ook langer zal gaan duren, omdat er vaker getuigen zullen moeten worden gehoord, hetgeen tot uitstel bij niet-verschijning kan leiden. Ik noem daarnaast nog de langere zittingsduur ten gevolge van het spreekrecht van het slachtoffer en anderen ter zitting en de te verwachten toename van schadevorderingen, die ter zitting veel tijd in beslag kunnen nemen. Dit alles maakt de behandelduur van die zaken langer. Ook voorziet de Raad voor de rechtspraak dat vaker hoger beroep zal worden ingesteld, hetgeen bij gerechtshoven tot een grotere werklast zal leiden. Deze verwachting geldt zeker in de eerstkomende jaren, al was het alleen maar ter vorming van de nodige jurisprudentie in meerdere instanties.
De BBB vreest dat die grote werklast, niet alleen bij het OM, maar ook bij de zittende magistratuur, tot problemen zal kunnen leiden. Bij beide organen is de bezetting onvoldoende. Ofschoon het OM nieuwe officieren werft en opleidt, verwacht het daarvan pas over enige jaren rendement te zien. Over de zittende magistratuur berichtte NRC onlangs dat indien de 2.600 rechters niet meer zouden overwerken, er 800 rechters bij zouden moeten komen en onlangs nog verklaarde de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak dat er een tekort van 200 rechters was. Daar is te verwachten dat naast het bestaande tekort ook pensionering van rechters de sterkte zal aantasten. Mijn vraag aan de minister is dan ook of de sterkte van de zittende magistratuur, mede gelet op de te verwachten toename van het aantal zedenzaken, op peil is en, zo niet, wanneer dan wel. Hoeveel rechters zijn er thans te weinig? Ik zou graag dat precieze aantal eens weten. De volgende vraag is welke maatregelen de minister treft om die sterkte op peil te brengen. Kan de minister toezeggen dat zowel de zittende magistratuur als ook de staande magistratuur zo snel mogelijk wordt uitgebreid en op sterkte wordt gebracht en goed wordt voorbereid op de stroom nieuwe zedenzaken?
Voorzitter. En dan nog, in plaats van op grond van diversiteits- en inclusiecriteria moeten het OM en de zittende magistratuur hun nieuwe leden selecteren op grond van kwaliteit en pluriformiteit. Ze behoeven geen afspiegeling van de bevolking te zijn. De rechterlijke macht is geen parlement. Ze moeten alleen de besten tot hun rangen kunnen rekenen en dus kwaliteit en een veelkleurig palet van meningen kunnen herbergen. Dus pluriformiteit, dat is waar de rechtzoekende burger en ook de verdachte recht op heeft. Nu de gerechten het Charter Diversiteit van de SER hebben ondertekend, staat in het jaarplan van de Raad voor de rechtspraak: "Om in de toekomst een inclusieve organisatie te zijn, hebben we voortdurend aandacht voor activiteiten op het gebied van diversiteit, inclusie en gelijkwaardigheid. In 2024 zetten we de inclusie-activiteiten, zoals lunchgesprekken en nieuwsbrieven, voort."
Voorzitter. Vroeger hielden rechters jurisprudentielunches. Voortaan wordt dus de genderidentiteit van de collega het onderwerp bij een lunchgesprek. Het wordt er vast een stuk gezelliger op. Kan de minister toezeggen dat niet de criteria inclusie en diversiteit een rol zullen spelen bij de werving en selectie van rechters en officieren, maar louter en alleen kwaliteit en pluriformiteit?
Ten slotte op dit punt, de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen die opgelegd worden. Minister Weerwind laat nu al tal van gevangenen met een strafrestant vervroegd los wegens overvolle gevangenissen, terwijl 330 cellen leegstaan. Er is domweg te weinig personeel. Dat is dus ook een punt van zorg. Mijn vraag is: kan de minister toezeggen dat wegens seksuele delicten tot vrijheidsstraf veroordeelden in elk geval hun hele vrijheidsstraf zullen moeten uitzitten?
Punt drie, de normadressaat, oftewel de persoon tot wie de norm zich richt, de overtreder van de norm. Op het eerste gezicht lijkt dat een beetje een ondergeschikt punt, maar ik meen toch wel aandacht eraan te moeten besteden. In het wetsvoorstel wordt gesproken van "degene die" in plaats van "hij die". Ik verwijs naar de niet mis te verstane kritiek van de Raad van State in punt 9 van zijn advies: de Afdeling hecht aan uniformiteit van formuleringen binnen één regelgeving. Ik wijs ook op de mager gefundeerde verwerping door de minister van dit advies: er zijn al zeven artikelen in het wetboek met "degene die".
Consistent taalgebruik in het Wetboek van Strafrecht wordt met deze nieuwe normadressaat geweld aangedaan, zeker gelet op alle andere plaatsen — dat zijn er 409 — waar "hij die" als normadressaat wordt gebruikt. Mijn vraag aan de minister is: voor welk probleem is dit een oplossing? In mijn rechtspraktijk van 43 jaar lang heb ik nog nooit een verdachte of andere procesdeelnemer horen protesteren tegen "hij die". Ook heeft zich recentelijk niemand aan de vloer van een zittingszaal vastgelijmd of het Wetboek van Strafrecht met soep overgoten.
Minister Weerwind heeft niet al te lang geleden gelukkig geweigerd de normadressaat in het hele Burgerlijk Wetboek te doen veranderen. Het zou neerkomen op een enorme, kostbare en volstrekt overbodig operatie. Als er dan toch naar een persoon van een ander geslacht dan het mannelijke moet worden verwezen, dan doet mijn fractie een suggestie. Kan de minister toezeggen in de betekenisartikelen, boek 1 titel IX van het wetboek, een artikel op te nemen, bijvoorbeeld 90 decies, inhoudende dat waar in dit wetboek "hij" wordt gebruikt, ook bedoeld wordt een persoon van het andere geslacht dan het mannelijke?
Daarnaast vraag ik nog twee toezeggingen. Kan de minister toezeggen voortaan alleen in nieuwe regelgeving uitgaande van haar departement sekseneutrale aanduidingen te gebruiken en dus de consistentie van bestaande wetgeving te zullen eerbiedigen? Kan de minister voorts toezeggen via de nodige redactionele, dus slechts technische, aanpassingen in het wetsvoorstel, door de wijziging van "degene die" in "hij die", weer aan te zullen sluiten bij de bestaande normadressaat "hij die"?
Ad vier: de evaluatie. Een opmerking over artikel XIX, waarin de minister wordt opgedragen binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag te zenden. Kan de minister toezeggen, gelet op de grote invloed die deze wet zal hebben, dat na inwerkingtreding ook een tussentijdse evaluatie na drie jaar aan de Staten-Generaal zal worden gezonden?
Voorzitter. Dan een korte slotbeschouwing. In 1934 al dichtte Jan Greshoff, wiens sterfdag 19 maart 1971 wij vandaag kunnen gedenken, met vooruitziende blik het gedicht Een strijdbaar man. U kent wellicht de eerste twee regels:
Ik sla de trom en dreun de dromers wakker
wie droomt verraadt zijn vrouw, zijn kind, zijn makker
Die regels spelen mij altijd weer door het hoofd als ik denk aan de levensgevaarlijke geopolitieke toestand, de oorlog op Europees grondgebied en de zorgwekkende staat van onze weerbaarheid. Nederland moet ontwaken uit zijn droom van vrede en veiligheid. Tot mijn 60ste heb ik gediend als reserveofficier en ben ik vele malen op herhaling geweest, zowel in Nederland als in Duitsland bij parate eenheden. Met eigen ogen heb ik de laatste decennia de afbraak van onze krijgsmacht gezien. Het vredesdividend kon worden geïnd, door Maarten Schinkel in de NRC berekend op zo'n 135 miljard euro. Nog in 2013 werden onze laatste ultramoderne tanks, 100 Leopard 2A5-tanks aan Finland verkocht voor een schamele 200 miljoen euro. 100 tanks! Kom daar nu eens om.
Jarenlang was het armoede bij Defensie, en nu is eindelijk het tij aan het keren. Minister Ollongren spreekt zelfs over 4% van het bbp voor Defensie per jaar. Desondanks was dat percentage vorig jaar nog slechts 1,48% en de bron is een NATO Unclassified Annual Strategic Level Report van 26 januari, behorende bij de Kamerbrief Nationaal Plan NAVO van dezelfde datum. In 2024 zal het 1,95% zijn, maar daarna zakt het weer, in de komende jaren na 2024 zelfs onder de 1,8%. Er moet nog minstens 2 miljard bij om op die 2% te komen. En waarom is die inspanning nu noodzakelijk? Vanwege Poetins oorlog in Europa, de Russische oorlogseconomie en de mogelijkheid dat als klap op de vuurpijl vandaag over zeven en een halve maand op de dag af wellicht Trump wordt herkozen, die zojuist de grondslag van de NATO in twijfel heeft getrokken.
Nederland moet naar mijn mening als de wiedeweerga zijn defensie op peil brengen. Nederland moet ook onvermoeibaar doorgaan met steun voor Oekraïne. Een knieval voor de Russische agressie dreigt niet in Oekraïne, maar hier, in het verwende en zelfgenoegzame Europa. Zelfs Roel van Duijn heeft het licht gezien, de oude provo, en schrijft tegenwoordig artikelen voor de versterking van de bewapening. Maar onze minister-president hoor je nauwelijks. Die is druk met de wereld rondvliegen, onder meer voor zijn nieuwe baantje, in plaats van als een staatsman het volk eens toe te spreken over de huidige toestand in de wereld. De Finse minister-president, de Estse minister-president, de Duitse minister Boris Pistorius, de Zweedse minister van Defensie, onze admiraal Rob Bauer: zij doen dat, maar waar is onze minister-president?
Ten slotte, voorzitter. Dank voor het vertrouwen door BBB aan mij geschonken voor het ambt van Kamerlid. En dank ten slotte aan mijn lieve vrouw Atie. Atie, we zijn al 51 jaar samen en Churchill citerend zeg ik: "sinds de dag dat ik trouwde, leefde ik in vreugde". Zij gunt het mij in deze fase van ons leven weer wekelijks enkele dagen hier, buiten onze woning in het Noorden te verblijven en mijn ambt in de Kamer te vervullen.
Voorzitter, ik heb gezegd.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Marquart Scholtz. Mijn hartelijke gelukwensen met uw maidenspeech, waarin u direct ook de begroting van Defensie en de geopolitieke stand van zaken in de wereld heeft behandeld. Dat kan bij een maidenspeech wel. Staat u mij toe om iets van uw achtergrond te schetsen.
U begon aan de Vrije Universiteit Amsterdam met de studie geschiedenis, maar besloot na een jaar de overstap te maken naar de studie Nederlands recht. Een goede keuze, zo blijkt uit uw cv, want na een kort intermezzo op het ministerie van Buitenlandse Zaken, stond uw hele werkzame leven in dienst van het recht en de rechtsstaat.
U werkte onder andere als officier van justitie op de rechtbanken in Maastricht, Assen en de Nederlandse Antillen, zoals het Caribisch deel van het Koninkrijk toen nog heette. Bovendien was u secretaris-generaal van de International Association of Prosecutors.
Als lid van het PHARE-programma van de Europese Unie beoordeelde u namens de Europese Commissie de staat van de openbaar ministeries in vijf kandidaat-lidstaten. Bovendien was u als senior projectmanager van het Instrument voor Pretoetredingssteun van de Europese Unie betrokken bij twee projecten op de Westelijke Balkan.
In 2019 werd u voor Forum voor Democratie lid van Provinciale Staten in Groningen; u herinnert het zich nog wel. Na twee jaar besloot u uw lidmaatschap van de partij op te zeggen en ging u als onafhankelijk Statenlid door voor Ons Groningen. Op 15 maart 2023 werd u herkozen, nu voor de BBB, waarvan u intussen lid was geworden.
Toen u enkele maanden later ook tot lid van de Eerste Kamer werd gekozen, besloot u te stoppen als Statenlid. René Paas, commissaris van de Koning in Groningen, schreef bij uw afscheid: "Ik heb wel eens gedacht 'Henk is onze eigen Hiddema', maar we doen een magistraat op leeftijd natuurlijk onrecht als we hem vergelijken met een strafpleiter. Al kan het best zijn dat Marquart Scholtz zich af en toe stiekem aan hem spiegelt!"
Het is jammer dat Theo Hiddema deze Kamer een week voor uw installatie verliet. U zou samen voor heel wat juridische scherpslijperij hebben gezorgd. Gelukkig hebben we ook nu nog steeds genoeg scherpe juristen in ons midden. Tot dat corps bent u vandaag ook plenair toegetreden met uw bijdrage in dit debat.
Nogmaals van harte gefeliciteerd met uw maidenspeech. Zoals gezegd zal ik na de volgende spreekster, die eveneens haar maidenspeech zal houden, de vergadering schorsen voor felicitaties.
Dank u wel, meneer Marquart Scholtz.
Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Schippers voor haar maidenspeech.
Mevrouw Schippers (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Allereerst mijn felicitaties aan de heer Scholtz voor zijn maidenspeech. Een maidenspeech is bedoeld om je drijfveren aan te geven en te laten zien hoe het allemaal zo is gekomen. Mijn politieke interesse is al heel jong ontstaan. Ik hoor dat in meerdere maidenspeeches. Mijn belangrijkste drijfveren zijn mijn vrijheidsdrang en vooruitgangsoptimisme. Vrijheid om zelf te bepalen hoe te leven en hoe te sterven. Dat ene zinnetje zegt mij heel veel.
Ik hou van de diversiteit die ontstaat als je mensen de vrijheid geeft om zich te ontwikkelen en te uiten. De diversiteit die dan ontstaat — in hoe je woont, hoe je je kleedt, hoe je leeft, wat je eet — leidt ook tot meer fundamentele keuzes. Of je verder gaat leren, of tot keuzes waardoor de wereld nieuwe, tot dan toe onbekende perspectieven krijgt. Innovatieve oplossingen ontstaan doordat mensen in vrijheid hun nieuwsgierigheid achternagaan en de ruimte, de zuurstof krijgen om deze verder te ontwikkelen, ook om fouten te maken, daarvan de gevolgen te dragen en weer op te staan. Om tegen de gevestigde orde in te kunnen gaan. Om voor jezelf te beginnen als je denkt dat je het beter kan. Om af te kunnen wijken van de mainstream.
Geen onbegrensde vrijheid. De vrijheid van de een wordt begrensd door de vrijheid van de ander. Vrijheid zonder verantwoordelijkheid is een hol begrip. Ik hoor mensen vaak hun vrijheid claimen, terwijl het eigenlijk gaat om egocentrisch en opportunistisch gedrag ten koste van anderen, ten koste van de wereld waarin wij leven met andere diersoorten en onze leefomgeving. Vrijheid zonder de grenzen van anderen te respecteren, raakt dit wetsvoorstel ook in het hart.
Een lang verhaal kort: ik ben mijn nieuwsgierigheid achternagegaan en ben politicologie gaan studeren in Leiden. Na mijn studie ben ik lid geworden van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie, geen toevalligheid dus. Ik heb ook de weerbarstige praktijk mogen ervaren van het politieke bestuur, van de complexiteit en de dilemma's. Het was ook een harde leerschool, dat we in dit land heel vaak blijven steken in ideologische schijngevechten die heel ver van de dagelijkse praktijk af staan. Regelmatig hoor ik dat vroeger alles beter was en met mijn achtergrond in de volksgezondheid, begrijpt u misschien dat ik hier heel anders tegenaan kijk. Als ik kijk naar de ontwikkelingen in de afgelopen decennia en naar hoe de wetenschap aan die ontwikkelingen heeft bijgedragen, kan ik alleen maar dankbaar zijn dat ik nu leef en niet in dat verre geïdealiseerde verleden.
Ook bij lezing van deze wet dacht ik: de tijden veranderen en in die verandering zie ik goede ontwikkelingen. Ik zie onder een grote groep jongeren een duidelijke emancipatie, een normalisatie van gelijkwaardige seksuele verhoudingen. Dat is een grote vooruitgang, maar dat is helaas maar één kant van het verhaal. Er is ook een groep in Nederland die juist grote stappen terug zet in de tijd, iets wat ik nooit had gedacht dat zou gebeuren. Mensen die homoseksualiteit weer als een ziekte zien en van mening zijn dat vrouwen zich zedig moeten gedragen omdat ze anders zelf vragen om ellende of mensen die bangalijstjes opstellen van vrouwen die je moet doen. En natuurlijk, niemand van deze mensen denkt na over wat dat betekent voor, in dit geval, de vrouwen die op die lijstjes staan. Nu is dat het Utrechtse corps, maar eerlijk gezegd hebben we soortgelijke incidenten ook bij andere corpora gezien.
Ik wil maar zeggen: vrijheid is niet een gegeven. Dat blijkt ook uit de recente reeks van onthullingen van seksuele en andere grensoverschrijdingen in de filmwereld en in de televisiewereld. Ik dacht persoonlijk dat we deze gelijkwaardigheid al decennia eerder hadden bevochten. Ook toen kwamen schandalen van seksueel en ander grensoverschrijdend gedrag naar buiten, onder andere in de kerk, in de sport, in de medische sector. Iedereen kon lezen en horen wat dat betekent voor het slachtoffers en hoe de gevolgen daarvan levenslang kunnen doorwerken. Ook de zogenaamde "vrije sixties" bleken een heel andere kant te hebben. Vaak was die vrijheid er helemaal niet voor iedereen en zijn seksuele uitspattingen toen ook ten koste gegaan van anderen, van volwassenen en kinderen.
Ik heb nooit de illusie gehad dat er vandaag de dag geen sprake zou zijn van dit gedrag. Er zijn altijd mensen die de grenzen van anderen overgaan, maar ik had nooit gedacht dat er op zo'n schaal, zo structureel nog steeds sprake zou zijn van grensoverschrijdend seksueel gedrag en ik had vooral ook nooit gedacht dat het nog zo oogluikend zou worden toegestaan, dat eigenlijk niemand die het zag, niemand van de omstanders, ingreep. Even wat cijfers. 1 op de 8 vrouwen en 1 op de 25 mannen geeft aan slachtoffer te zijn geweest van verkrachting en meer dan de helft van de vrouwen en 1 op de 5 mannen heeft te maken gehad met seksueel geweld of ongewenste aanrakingen. De MeToobeweging heeft dit weer op de agenda gezet. Het moet voor eens en altijd duidelijk zijn dat seksuele grenzen dienen te worden gerespecteerd, dat nee nee is en dat wie zwijgt helemaal niet toestemt. Het overgaan van deze grenzen is een misdrijf, een misdrijf dat wordt bestraft in plaats van goedgepraat, met de mantel der liefde wordt bedekt of dat een beeld wordt geschetst dat dit er nu eenmaal bij hoort.
Online is een nieuw medium dat ons veel brengt. Onze vrijheid is daarmee ongelofelijk toegenomen. We surfen los van tijd en plaats de hele wereld over en dat is geweldig. Die ontwikkeling is onstuitbaar en brengt ons ontzettend veel, maar helaas zit er aan iedere kans ook een andere kant. Die oneindige mogelijkheden zijn er ook voor kwaadwillende mensen. Onlinemisdaad neemt een grote vlucht en dat geldt helaas ook voor seksuele misdrijven. Dat een Nederlander een Canadees tienermeisje tot zelfmoord heeft gedreven door zijn seksuele chantage, is werkelijk hartverscheurend. Dat geeft meteen aan hoe ingrijpend online seksuele misdrijven kunnen zijn. Er is geen fysiek contact nodig om andermans seksuele grenzen over te gaan, om te chanteren en te choqueren. Het feit dat we allemaal weten wat een dickpic is, zegt eigenlijk al genoeg. En nu worden we weer geconfronteerd met de volgende stap: kunstmatige intelligentie. We worden geconfronteerd met deepfakepornovideo's waarin gezichten van bekende Nederlanders worden gebruikt en natuurlijk denkt niemand van deze ranzige types na over de impact hiervan. Het is goed dat de minister online seksuele misdrijven aanpakt. Kan zij ook toelichten hoe zij denkt dat hier te gaan doen? Die sites staan geregistreerd in verre landen. Hoe pakken we dit nu effectief aan? Het is al strafbaar om deze video's te vervaardigen, voorhanden te hebben of te openbaren. Door het onderhavige wetsvoorstel wordt het een misdrijf en dat is belangrijk om hier ook adequate straffen op te kunnen zetten in plaats van, zoals we recent hebben gezien, een taakstraf. Ik vind ook dat deze deepfakepornovideo's offline moeten kunnen worden gehaald en dat kan nog niet. De Autoriteit Online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal dwingt hostingbedrijven om ranzigheid offline te halen. Mijn vraag aan de minister is of dit kan worden uitgebreid met deepfakepornovideo's en, zo ja, hoe en wanneer zij dat gaat doen.
Voorzitter. Ik besteed veel aandacht aan de context van deze wet, omdat dit maakt dat de VVD-fractie een warm voorstander is van dit wetsvoorstel. De verruiming van de strafrechtelijke bescherming tegen seksueel geweld is gewoonweg hard nodig. Het gebruik van geweld, dwang of bedreiging is geen voorwaarde meer voor strafrechtelijke aansprakelijkheid, maar aanleiding voor strafverzwaring. Dat is heel belangrijk voor de normstelling en maakt het mogelijk om beter op te treden bij seksueel misbruik. Vooral het strafbaar stellen van seks zonder expliciete instemming als een van de partners had kunnen weten dat het niet gewenst was, is een belangrijke stap vooruit. Niet iedereen reageert op dezelfde manier en vooral het bevriezen van het slachtoffer is een bekend verschijnsel. Het niet plegen van verzet is nog geen instemming. Het gaat erom dat je geen seks hebt met iemand van wie je weet of moest vermoeden dat die ander niet wilde. Dat wordt strafbaar als een vorm van aanranding of verkrachting. Dit is in lijn met het Verdrag van Istanbul, een verdrag van de Raad van Europa. We zien dat ook in andere landen de wet hierop wordt aangepast. De vraag is natuurlijk: hoe kan je dat dan bewijzen? Het is vaak het woord van de een tegen het woord van de ander en er zijn over het algemeen geen andere mensen bij. Dat is complicerend, maar dat speelt in heel veel gevallen van seksueel misbruik ook nu al. Ik kom daar zo verder op terug.
Er is veel discussie geweest over de voorstellen om straatintimidatie strafbaar te maken. Ik heb heel columns gelezen en commentaren op televisie gezien met als strekking: "Moet dat nou? Een beetje nafluiten op een mooie lentedag van een dame in een zomerjurk is toch onschuldig en kan zelfs door de dame in kwestie misschien wel worden gewaardeerd? Een beetje categorie "troostende arm om je schouder". Schieten we hier nu niet door?" Natuurlijk is met beide in een normale ontspannen menselijke omgang weinig mis, maar het is tegelijkertijd een geromantiseerd beeld. Vrouwen en ook mannen worden met name in grote steden, maar niet alleen daar, geconfronteerd met agressief hitsig gedrag dat een groot gevoel van onveiligheid en dus ook onvrijheid met zich meebrengt. Als 81% van de mensen tussen 15 en 34 jaar die dat wordt gevraagd in onze grote steden aangeeft dat zij te maken hebben gehad met straatintimidatie, 81%, dan is dit een groot probleem. Dat is ongewenst. Intimiderend gedrag levert een aanzienlijke beperking op voor een grote groep van mannen en vrouwen en wij als samenleving moeten dat niet vergoelijken. Het is van groot belang dat wij achter de mannen en vrouwen staan die dit overkomt. In Nederland moeten vrouwen in korte rokjes en met naveltruitjes overal in de publieke ruimte kunnen rondlopen zonder daarvan last te ondervinden. Dat geldt ook voor mannen in welke outfit dan ook. Dat gaat niemand wat aan. De norm dat je mensen niet seksueel of anderszins intimideert, is een norm die we vastleggen in de wet en de VVD-fractie steunt het kabinet hierin.
Voorzitter. Naast deze vormen van steun wil ik ook onze zorgen delen. Deze zorgen liggen natuurlijk bij de uitvoering en handhaving. Veel hierover is al gewisseld in de behandeling van dit wetsvoorstel. Er is ook geld vrijgemaakt in de Tweede Kamer om de keten te versterken: de motie-Klaver. De motie-Hermans heeft structureel 200 miljoen extra vrijgemaakt voor veiligheid, waarvan 20 miljoen specifiek voor uitvoering van deze wet en 3,6 miljoen incidenteel voor de implementatie van deze wet. Wij zijn daar blij mee. Het is ook nodig voor de uitbreiding en opleiding van politie, boa's, aanpassingen van de ICT enzovoort.
De bewijslast van seksueel misbruik is nu al vaak heel complex en dat wordt er niet minder op met deze wet. Mijn vraag aan de minister — ze is al aan de slag — is wat haar eerste bevindingen zijn. Kan deze wet met deze middelen goed worden uitgevoerd? We zien dat de politie, het Openbaar Ministerie en justitie, net als bijna alle sectoren in Nederland, kampen met grote schaarste en de gevolgen die dit heeft. Er liggen heel veel zedenzaken op de plank. Dat heeft een enorme invloed op de slachtoffers, op de omgeving van de slachtoffers, maar ook op de samenleving als geheel. Het voelt niet goed als een dader vrolijk verder leeft, terwijl het slachtoffer kampt met de gevolgen. Om dat aan te pakken wordt er in specifieke eenheden van de politie gewerkt met extra bijstand van andere rechercheurs, de Koninklijke Marechaussee en politievrijwilligers, vaak oud-politierechercheurs. En er is een Actieplan versterken ketenaanpak zedenzaken van het Ketenberaad. Kan de minister aangeven hoe dat loopt? Zien we daarvan al iets terug in de cijfers? Loopt de tijd terug dat er moet worden gewacht op behandeling van zedenzaken? Of leidt het toenemend aantal aangiftes juist tot oplopende werkvoorraden, oplopende doorlooptijden en dus ook oplopende wachttijden? We zullen niet gemakkelijk zomaar de capaciteit kunnen uitbreiden, gezien ook de krapte op de arbeidsmarkt. Hoe zorgen we er dan toch voor dat we deze wet goed uitgevoerd krijgen en deze wet gehandhaafd kan worden? Hoe zorgen we ervoor dat dit voldoende prioriteit heeft, ook op lokaal niveau?
De minister heeft al flinke inspanningen gedaan: een toevoeging van 110 fte aan extra capaciteit voor de uitvoering van deze wet en 3 fte aan extra docenten. Ook de algemene politiecapaciteit is fors uitgebreid en daarnaast kondigt de minister nog verdere uitbreiding aan in een nota naar aanleiding van het tweede verslag. Dit is superbelangrijk en het heeft de volle steun van mijn fractie. Maar de uitstroom is nu al groter dan de instroom en de politie luidt de noodklok over rechercheurs op leeftijd die nog gaan uitstromen. Kan de minister hierop een reactie geven? Hoe zorgen we dat we daadwerkelijk meer capaciteit hebben en dat dit niet beperkt blijft tot een uitbreiding op papier, namelijk een uitbreiding van vacatures. Dat geldt uiteraard voor de hele justitiële keten. Capaciteitsuitbreiding kent haar grenzen, zeker als we kijken naar de enorme toename aan fte bij de totale overheid. We moeten om resultaat te behalen veel slimmer en creatiever opereren. De minister doet dat door de inzet van buitengewoon opsporingsambtenaren en de inzet van oud-rechercheurs. Mijn fractie is van mening dat we daarnaast moeten digitaliseren en automatiseren, waar dat kan en helpt. We moeten de administratie versimpelen en kijken naar verbeteringen in de procedures. Kortom, we moeten fors inzetten op innovatiever werken. Ik hoor graag de mening van de minister hierover. Naar mijn mening is dit een van de belangrijkste opgaven voor de komende periode.
De tijd tussen aangifte en behandeling van een zedenzaak kan heel lang zijn en dat is ontzettend moeilijk voor een slachtoffer. Kan de minister al iets zeggen over de uitkomsten van het haalbaarheidsonderzoek dat de Raad voor de rechtspraak doet naar de automatische koppeling van de politie naar een slachtofferadvocaat en Slachtofferhulp Nederland? Kan zij iets zeggen over de stroomlijning van de hulp voor slachtoffers en het makkelijker vindbaar maken daarvan?
Voorzitter. Het betreft hier complexe misdrijven om te bewijzen. Dat het gebruik van geweld en het bieden van verzet niet doorslaggevend zijn voor een veroordeling, vind ik echt winst. Het is al ingewikkeld om seksuele misdrijven aan te tonen, omdat er meestal niemand anders bij is, en dat wordt er niet eenvoudiger op. Seks heb je niet na het tekenen van een verklaring. Het lezen van je partner voor de seks gaat de een beter af dan de ander. Veel is impliciet en vaak is ook drank in het spel, wat het oordeelsvermogen ook niet bevordert. Er is ook een andere kant. Valse aantijgingen zijn ingrijpend voor de onterecht aangeklaagde. Wij delen de mening van de politie, het Openbaar Ministerie en de minister dat strafrecht alleen de oplossing niet gaat zijn, maar dat preventie, voorlichting en educatie doorslaggevend zijn. Strafrecht is het sluitstuk. Het begint in de samenleving.
In het Nationaal Actieprogramma Aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld werken drie ministeries, OCW, SZW en JenV samen. Goed dat dit zo breed wordt opgepakt, want dat is ook nodig. Juist omdat dit een cruciaal aspect is om een belangrijke verandering in Nederland te bewerkstelligen, is het belangrijk dat dit actieprogramma daadwerkelijk het verschil gaat maken. Hoe ziet de minister dat? We kennen eerlijk gezegd nogal wat overheidsplannen, actieplannen, die goedbedoeld zijn, maar weinig effectief. Hoe zorgen we er in Nederland voor dat er echt iets gaat veranderen? Hoe herbevestigen we de norm dat je vooraf bij elkaar expliciet nagaat of seks gewenst is of niet, een principe dat voor iedereen helder moet zijn: dat nee nee is en niet wordt uitgelegd als hard to get?
Na alle schandalen over de laatste decennia, is het in de filmwereld, in de tv-wereld, in de sport, in de kerk, in de zorgwereld, in de politiek en in het bedrijfsleven blijkbaar in sommige kringen nog steeds zo dat gedacht wordt dat seks erbij hoort om hogerop te komen of om jezelf te kunnen handhaven. Het naar buiten brengen van deze schandalen is blijkbaar onvoldoende. Er is dus op alle fronten door ons allemaal actie nodig. De strafverzwaringsgrond voor daders die ernstige zedenmisdrijven plegen tegen mensen in afhankelijkheidsrelaties en -posities is heel helder en heel nodig, maar de ervaring leert dat deze norm nog steeds niet overal wordt geaccepteerd in de praktijk en dus is er op alle fronten door ons allemaal actie nodig.
Er is ook de zorgelijke ontwikkeling van een groeiende groep jongeren die een nogal ongelijkwaardig, zo niet discriminerend beeld heeft van wat wel en wat niet kan. Om dat te keren is er op alle fronten door ons allemaal actie nodig. Ik zeg maar even dat het allemaal begint bij de opvoeding van kinderen. Het begint dus ook bij de educatie van de ouders. Het mag niet zo zijn dat onze vrijheid niet voor iedereen in dit land geldt. Complimenten voor Femke Halsema, die als burgemeester van Amsterdam actief het gesprek met jongeren hierover aangaat. Wij vinden dat de overheid het commitment moet aangaan om deze normen actief en over een langere periode over te dragen op een manier waarop verschillende doelgroepen worden bereikt. Want er zijn ook tegenkrachten, heel sterke tegenkrachten, die vaak veel meer invloed hebben. Ik denk maar even aan een influencer als Andrew Tate, maar hij is zeker niet de enige die een heel ander normenkader propageert. Daar moet je dus in de praktijk tegenop boksen. Wordt hier nu planmatig over een langere periode over de volle breedte van het kabinet aan gewerkt op een andere manier, die wel impact gaat hebben?
Tot slot, voorzitter. Het lijkt nogal complex als je deze wet leest, zeker voor een niet-jurist, maar het maakt nogal wat uit of je opzettelijk seksuele grenzen overgaat of dat je hebt nagelaten om te verifiëren of je seksuele grenzen overgaat, of er sprake is van aanranding of van verkrachting en of je slachtoffer minderjarig is. Het maakt nogal wat uit of je geweld gebruikt of niet. Natuurlijk staat niet iedere situatie in deze wet. Dat is schier onmogelijk. Net zoals dat het geval is bij vele andere wetten, zal dit zich in de praktijk moeten uitkristalliseren. Kan de minister toezeggen dit goed te monitoren opdat we als dit in de praktijk niet goed gaat tijdig als wetgever kunnen bijsturen?
Voorzitter. Veiligheid is een belangrijke voorwaarde om je vrij te kunnen voelen, om jezelf te kunnen ontplooien, om erop uit te trekken, om je eigen keuzes te kunnen maken, om je eigen leven te leiden. En dat ligt mij na aan het hart. Vrijheid is er niet alleen voor de groep Nederlanders die het sterkste is. Die tijd is lang voorbij. Op papier. Het blijkt dat we er iedere dag allemaal aan moeten blijven werken om dat ook in de praktijk zo te laten zijn.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Schippers. Mijn hartelijke gelukwensen met uw maidenspeech. Staat u mij toe om iets van uw achtergrond te schetsen.
U studeerde politicologie aan de Rijksuniversiteit Leiden. Na uw afstuderen ging u al snel aan de slag bij de Tweede Kamerfractie van de VVD, eerst als persoonlijk medewerker van Dick Dees en later als beleidsmedewerker Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Vervolgens werkte u enkele jaren bij VNO-NCW voordat u in 2003 terugkeerde in de Tweede Kamer, dit keer als volksvertegenwoordiger. Na zeven jaar "aan de overkant", zoals we dat hier zeggen, werd u in 2010 minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Die functie vervulde u zowel in het eerste als in het tweede kabinet-Rutte. In 2017 besloot u de politiek te verlaten. Wel was u nog verkenner na de Tweede Kamerverkiezingen van 2017 en enige tijd informateur van wat uiteindelijk het derde kabinet-Rutte zou worden.
Zelf werd u president van DSM Nederland en DSM Europa. Sinds mei 2023 bent u Global Project Director Real Estate bij DSM-Firmenich, om vervolgens een maand later terug te keren in de politiek, als lid van de Eerste Kamer én voorzitter van de VVD-fractie. Al was dit gebouw u vreemd, de Eerste Kamer was dat allerminst. Als minister heeft u hier menig debat gevoerd, waarvan u zich de behandeling van de Wet verbod verticale integratie vast nog herinnert. Het wetsvoorstel werd verworpen, mede doordat drie senatoren van coalitiegenoot Partij van de Arbeid tegenstemden. Zij waren bang voor een beperking van de vrije artsenkeuze. Het zorgde bijna voor een vroegtijdig einde aan het kabinet van VVD en Partij van de Arbeid. Het zou een understatement zijn als ik zeg dat u "not amused" was.
In 2019 zei u in een interview in Elsevier: "Toen ik begon, kwam het niet in me op om minister te worden. Ik heb nooit een heel duidelijk carrièreperspectief gehad, zo van: op die stoel wil ik zitten. Ik heb altijd mijn hartstochten gevolgd." Dat bleek ook uit uw maidenspeech. En u zei: "Eigenlijk weet ik nog steeds niet wat ik wil worden. Dat klinkt raar als je mijn leeftijd hebt." En hier staat u dan, wellicht vroeger niet geambieerd, maar wel op uw plek als lid van deze Kamer.
Nogmaals van harte gefeliciteerd met uw maidenspeech.
Dan geef ik thans de collega's de gelegenheid de leden Marquart Scholtz en Schippers te feliciteren met hun maidenspeech, maar niet dan nadat ik hen als eerste heb gefeliciteerd. Ik verzoek deze leden zich op te stellen voor het rostrum voor de felicitaties.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan mevrouw Veldhoen namens GroenLinks-Partij van de Arbeid. Zij spreekt ook namens de fracties van Volt en de Partij voor de Dieren.
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Vanaf deze kant nogmaals felicitaties aan collega's Marquart Scholtz en Schippers voor hun mooie maidenspeeches. Ik heb vandaag inderdaad de eer om mede namens de Partij voor de Dieren en Volt het woord te mogen voeren.
Onze fracties zijn blij dat we vandaag spreken over deze wet. Het is een belangrijke wet, ook met het oog op vrouwenrechten, zo zeg ik nog maar eens expliciet in deze maand van Vrouwendag. Het zijn immers vaak vrouwen die slachtoffer zijn van delicten die in deze wet nader worden gepreciseerd.
Volgens het CBS gaf 9% van de 16-plussers aan dat zij in de afgelopen vijf jaar slachtoffer zijn geweest van fysiek seksueel geweld. 4% zei in de afgelopen twaalf maanden slachtoffer te zijn geweest van fysiek seksueel geweld. Omgerekend zijn dat 510.000 personen. Als je ook de slachtoffers van niet-fysiek seksueel geweld meetelt, dan gaat het jaarlijks om 1,8 miljoen mensen van 16 jaar en ouder, oftewel 15% van de Nederlandse bevolking. Het zijn, zoals gezegd, nog altijd vooral jonge vrouwen en meisjes die slachtoffer worden van dit type delicten, maar ook in de lhbti+-gemeenschap ervaart elk jaar 25% van de homoseksuele en biseksuele mannen seksueel geweld.
De huidige strafwet biedt onvoldoende bescherming aan slachtoffers die in een situatie verkeren waarin zij geen seksueel contact willen en de ander daar onvoldoende rekening mee houdt. Met deze wet wordt onvrijwillige en ongelijkwaardige seksuele interactie altijd strafwaardig, ongeacht de vraag of er sprake is van dwang, geweld of bedreiging. Er moet sprake zijn van consent of instemming. Zo is niet langer het doorbreken van de wil strafbaar, maar het ontbreken van die wil, en dat is een belangrijke en noodzakelijke stap. Maar dit voorstel houdt meer in dan het invoeren van de delicten schuldaanranding en -verkrachting. Ook wordt de strafbaarheid van online seksueel misbruik en seksuele intimidatie verruimd. Daarnaast verruimt dit voorstel de mogelijkheden om strafrechtelijk op te treden tegen seksueel getint overlast veroorzakend gedrag. Ook worden de strafmaxima voor bepaalde gedragingen, zoals seksuele misdrijven tegen kinderen, verhoogd.
Wij hebben een aantal aandachtspunten. Die zien — en dat zal niet verbazen want eerdere sprekers hebben dat ook al geduid — op het onderscheid tussen bewuste schuld en voorwaardelijke opzet, op het delict sexchatting, op preventie en voorlichting en op de uitvoerbaarheid en handhaving. Over dat laatste hebben wij namelijk serieuze zorgen. Ik zal eindigen met een aantal opmerkingen over slachtofferrechten en een meer technische vraag over de rechtspraktijk.
Wij blijven het onderscheid tussen onbewuste en bewuste schuld en voorwaardelijke opzet lastig vinden. Het is belangrijk goed te onderscheiden welk verwijt een verdachte wordt gemaakt, juist ook omdat in de strafmaat voor de opzet- en schuldvarianten van aanranding en verkrachting jaren verschil zit. De minister geeft aan dat dit onderscheid zich in de rechtspraktijk verder uit zal moeten kristalliseren. Maar dit zal tot rechtsonzekerheid leiden, in ieder geval voor een bepaalde periode. Dat is belastend, zowel voor slachtoffer als voor verdachte in een strafzaak. Wij zien het mede als onze verantwoordelijkheid om wetgeving zo in te richten dat deze voldoende kenbaar is. Daarom nog een aantal verhelderende vragen aan de minister die zien op zowel de ondergrens van onbewuste schuld als de bovengrens van opzet. Kan de minister nog eens uiteenzetten wanneer iets leidt tot de lichtste variant van onbewuste schuld? Hoe ziet de minister de verplichting om bij de ander te checken of het nog oké is? Wanneer heeft iemand aan die verplichting voldaan en wanneer niet?
Aanvankelijk stond in het ontwerp van dit wetsvoorstel de norm die we kennen van schuldheling: het redelijkerwijs vermoeden dat de wil bij de ander ontbreekt. Deze norm is in een latere fase vervangen door "ernstige reden om te vermoeden". Dit criterium roept vragen op over de precieze betekenis daarvan. Kan de minister bevestigen — deze vraag wordt ook in de literatuur gesteld — dat hiermee inderdaad sprake is van een zwaardere vorm van culpa? Schuurt deze nieuwe culpavorm niet aan tegen het weten en daarmee tegen opzet? Is er wel ruimte voor de tussenvorm van bewuste schuld? Het verschil tussen de zwaarste vorm van schuld en de lichtste vorm van opzet is immers zeer subtiel. Of, zoals de Raad van State het verwoordde: "Bewustzijn van de mogelijkheid (aanmerkelijke kans) van een ontbrekende wil bij de ander kan, afhankelijk van de omstandigheden, duiden zowel op (voorwaardelijke) opzet, als op (bewuste) schuld."
De minister heeft in antwoord op onze vragen aangegeven dat het onderscheid afhankelijk is van de mentale toestand van de verdachte. Kan de minister meer concreet aangeven hoe de rechter de mentale houding van de verdachte kan en moet beoordelen om tot een bewezenverklaring van het een of van het ander te komen? Kan de minister misschien voorbeelden uit de jurisprudentie met ons delen waarin een dergelijke mentale houding is beoordeeld en heeft geleid tot een bewezenverklaring?
De minister schrijft in de nota naar aanleiding van het verslag: "Waar elk weldenkend mens in de situatie is dat hij zich bewust zou zijn geweest van het risico seksueel contact te gaan hebben met een persoon die dat niet wil, heeft de dader met onbewuste schuld het risico niet onder ogen gezien." Wij hebben de minister gevraagd hoe de tem "weldenkend mens" moet worden ingevuld. Dit is geen nieuw criterium, we kennen het bijvoorbeeld ook van de schuldheling. Maar hier gaat het om een onderwerp dat bij uitstek zeer subjectief is. Als het om seksualiteit gaat, kan wat de een als normaal beschouwt voor de ander volstrekt onaanvaardbaar zijn. Dat is toch wat anders dan bij het kopen van een wellicht gestolen fiets.
Volgens de minister mag van de gemiddelde meerderjarige en minderjarige gelijkelijk worden verwacht dat na de waarneming van verbale of non-verbale signalen de conclusie wordt getrokken dat er een reële kans bestaat dat bij die ander de wil tot seksueel contact ontbreekt. Voor alle rechtsgenoten, zo zegt de minister, gelden dezelfde zorgvuldigheidseisen. Maar ik kan me toch voorstellen dat het in de praktijk genuanceerder ligt. Kunnen wij in deze context iedereen wel langs dezelfde meetlat leggen, ook minderjarigen en bijvoorbeeld verstandelijk beperkten? Moeten wij de rechter hier niet meer beoordelingsruimte geven dan de minister nu doet? Graag een reactie.
Met dit wetsvoorstel wordt sexchatting nader strafbaar gesteld. Sexchatting in de zin van het voorgestelde artikel 251 Wetboek van Strafrecht betreft het indringend mondeling of schriftelijk online en ook offline seksueel benaderen van de persoon jonger dan 16 jaar. Laat er geen misverstand over bestaan, ook onze fracties vinden dit soort handelingen verwerpelijk. Maar wij constateren ook dat deskundigen vraagtekens plaatsen bij nut en noodzaak van deze verdere strafbaarstelling, mede met het oog op de handhaafbaarheid. De reactie van de Nederlandse politie op dit punt was ook terughoudend. Verschillende internationale onderzoekers, zelfs die van EU Kids Online waarschuwen voor een reflexmatige regulering bij risico's van onlinetechnologie voor minderjarigen. Zij zeggen dat juist bij het seksueel benaderen van kinderen online een meer genuanceerde aanpak helpt bij het in kaart brengen van de juiste interventiemaatregelen. Daarvoor is meer wetenschappelijk onderzoek nodig naar het voorkomen van de schadelijkheid van sexchatting. Ook zou er meer aandacht moeten uitgaan naar andere, minder vergaande middelen dan het strafrecht, zoals interventieprogramma's en voorlichtingscampagnes gericht op kinderen, scholen, ouders en hulpverleners. Wat is de minister op dit punt voornemens te gaan doen? Gaat de minister ook inzetten op die voorlichting en interventies? We moeten jongeren en jongvolwassenen digitaal veel bewuster maken. We hebben dat vorige week ook gezien ten aanzien van de financiële kwetsbaarheid van jongeren. Hoe gaan we daarvoor zorgen? Graag een reactie.
Hiermee ben ik aangekomen bij een aantal vragen over voorlichting en preventie. Met alleen in de wet vastleggen dat iets strafbaar wordt ben je er niet. Ondanks dat het strafrecht een normerende werking heeft, moet het wel het ultimum remedium blijven. Als wij willen dat ook in de praktijk de norm wordt dat seks tegen de wil niet kan en wij daadwerkelijk een cultuurverandering voor elkaar willen krijgen, dan moeten voorlichting, preventie en onderwijs allemaal een prominente plek krijgen in die plannen. De minister heeft hierover al het een en ander gezegd in antwoord op onze schriftelijke vragen, maar kan zij concreet aangeven hoe die preventie en voorlichting eruit gaat zien? Wordt daar nu op korte termijn mee gestart? En wordt hierbij ook aandacht besteed aan verwachtingsmanagement? Met deze wet wordt het immers niet per se makkelijker om te bewijzen dat er sprake is van een strafbaar feit. Ook schuld is vaak heel moeilijk te bewijzen. De keten verwacht dat het aantal meldingen en aangiftes zal toenemen. Daarmee zullen ook de doorlooptijden toenemen. Wat gaat de minister doen om al te hoge verwachtingen zowel over de bewijslast als over de doorlooptijd te managen? Gaat de voorlichting ook hierop zien?
Ik vraag hierbij in het bijzonder aandacht voor voorlichting aan werkgevers. Het voorstel hanteert als uitgangspunt dat de functionele afhankelijkheidsrelatie in beginsel met zich meebrengt dat bij een ondergeschikte de wil ontbreekt om seksuele handelingen te verrichten met een bovengeschikte. Dit heeft ook gevolgen voor het arbeidsrecht. Het is van belang dat de werkgever het onderwerp zelf expliciet normeert. De werkgever zal duidelijk moeten vastleggen, bijvoorbeeld in een gedragscode, dat alle vormen van seksuele intimidatie op de werkvloer ontoelaatbaar zijn en dat seksuele contacten tussen leidinggevende en ondergeschikte in beginsel niet verenigbaar zijn met een afhankelijkheidsrelatie, en dat een leidinggevende het, als daarvan sprake is, direct moet melden bij een leidinggevende. Heeft ook dit de aandacht van de minister? En wat is zij voornemens te gaan doen? Gaat zij bijvoorbeeld in overleg met regeringscommissaris Hamer en met werkgeversorganisaties, of in ieder geval met haar collega van SZW? Wij horen het graag.
Natuurlijk is een wet ook een symbool van wat wij goed en fout vinden, zoals een slachtoffer tegen Amnesty International zei. Maar dat neemt niet weg dat de mate van normstelling mede wordt bepaald door de pakkans. Wij hebben de minister op dit punt bevraagd. De cijfers laten namelijk nu al zien dat veel aangiftes blijven liggen, en veel te lang blijven liggen. Dat komt door een al jarenlang bestaand gebrek aan capaciteit bij de zedenpolitie. Onze fracties zijn er, ondanks de vragen die beantwoord zijn in de schriftelijke rondes, niet voldoende gerust op dat dit bij de zedenpolitie opgelost is en dat de zedenpolitie voldoende is toegerust. Kan de minister aangeven of de capaciteit in 2023 daadwerkelijk voldoende is opgeschaald, zoals zij ook aankondigde in de schriftelijke rondes? Hoe staat het nu met de bezetting bij de zedenpolitie als je kijkt naar instroom en uitstroom? Ik sluit mij aan bij de vraag van collega Schippers in dat opzicht.
Ik ga nu in op de handhaving en opsporing van seksuele intimidatie op straat, het zogenaamde sisverbod, onlangs ook weer volop in het nieuws. Wie worden daarmee belast, naast de politie ook de boa's? En, zo vragen wij ons af, wordt een overtreding van dit artikel toegevoegd aan de lijst met Halt-feiten, zodat de zaken van jonge first offenders meteen met lik-op-stukbeleid kunnen worden afgedaan?
Seksueel geweld laat diepe littekens achter bij slachtoffers. Wij zijn dan ook blij dat schuldaanranding middels een amendement in de Tweede Kamer aan de Wet schadefonds geweldsmisdrijven is toegevoegd. De minister heeft ten aanzien van hulp en steun aan slachtoffers aangegeven dat er een traject is gestart om het hulpverleningslandschap voor slachtoffers van seksueel geweld in kaart te brengen, te bezien wat nog nodig is en om tegemoet te komen aan de behoeftes van slachtoffers. Dit is een belangrijk onderwerp voor onze fracties. Kan de minister al iets zeggen over de uitkomsten van dit traject en over wat dit in de praktijk zal betekenen voor de hulp aan slachtoffers van seksuele misdrijven?
De minister heeft tijdens het debat in de Tweede Kamer aangegeven dat er gekeken wordt naar de positie van mensen die in het buitenland slachtoffer zijn geworden van seksueel geweld en in het bijzonder naar de vraag of zij in aanmerking komen voor een vergoeding uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Kan de minister ons erover bijpraten of dat op dit moment geregeld is?
Tot slot een technische vraag over de rechtspraktijk. Onlangs is de internetconsultatie gesloten van de Verzamelwet Justitie en Veiligheid 2024. In deze verzamelwet is een wijziging opgenomen van het nieuwe artikel 252 Strafrecht van het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken. In het wetsvoorstel wordt in de delictsomschrijving van kinderporno niet langer gesproken over "iemand", zoals in het huidige artikel 240b Strafrecht het geval is, maar van "een kind" in het nieuwe artikel 252 Strafrecht. Dit wordt in de verzamelwet hersteld, waarbij de term "een kind" wordt vervangen door "een persoon", zodat dit een breder bereik heeft. Maar de Wet seksuele misdrijven zal als we vandaag voorstemmen, naar verwachting op 1 juli in werking treden. Naar alle waarschijnlijkheid zal op dat moment de Verzamelwet Justitie en Veiligheid 2024 nog niet door de beide Kamers behandeld zijn. Nu is de vraag wat er in de tussenliggende periode gebeurt. Kan de minister bevestigen dat in de tussenliggende periode de ruime lezing zoals die ook in de verzamelwet staat, namelijk "een persoon", zal gelden? Dat is voor de rechtspraktijk een belangrijke vraag.
Voorzitter, ik rond af. Seksueel grensoverschrijdend gedrag is niet uit te bannen met alleen strafbaarstellingen en handhaving. Het strafrecht is slechts een sluitstuk van een brede maatschappelijke aanpak van dit gedrag, dat jaarlijks zo veel slachtoffers maakt. Onze fracties horen graag wat de minister voornemens is te doen om ervoor te zorgen dat die brede aanpak van de grond komt en we daadwerkelijk een cultuuromslag bewerkstelligen.
Wij kijken uit naar de beantwoording.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Veldhoen. Dan is het woord aan mevrouw Bezaan namens de PVV.
Mevrouw Bezaan (PVV):
Voorzitter. Allereerst vanaf deze plek ook namens de PVV-fractie felicitaties aan de heer Marquart Scholtz en aan mevrouw Schipper voor hun maidenspeech.
De voorzitter:
Schippers.
Mevrouw Bezaan (PVV):
Schippers, excuus.
Voorzitter. Vandaag bespreken wij de Wet seksuele misdrijven. Met het voorliggende voorstel wordt de strafrechtelijke bescherming tegen aanranding, verkrachting, online seksuele misdrijven en seksuele intimidatie uitgebreid. Zo worden de strafmaxima voor bepaalde gedragingen zoals seksuele misdrijven tegen kinderen verhoogd. Het zal dan ook niet verbazen dat de PVV in de basis positief staat tegenover dit wetsvoorstel, al had het van onze fractie nog een tandje verder mogen gaan. Maar in het kader van "garnaal is ook vis als er anders niet is", geven de verhoogde strafmaxima, waaronder de strafbedreigingen voor aanranding en verkrachting van kinderen, in ieder geval de ruimte aan het Openbaar Ministerie en de rechter om respectievelijk hogere straffen te kunnen eisen en op te leggen.
Voorzitter. In de memorie van toelichting valt te lezen dat binnen vijf jaar na inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving verslag wordt gedaan over de doeltreffendheid hiervan en de effecten in de praktijk. Een evaluatie dus. Ten behoeve hiervan zal er een nulmeting worden verricht. Misschien is dat inmiddels al gebeurd. Daarnaast zal na de inwerkingtreding van de wet en voor de genoemde evaluatie na vijf jaar, een procesevaluatie worden verricht die vergelijkbaar is met een invoeringstoets. Dat zal naar verwachting een of twee jaar na inwerkingtreding van deze wet gebeuren. Is het gezien de ernst van de misdrijven waar deze wet over gaat niet beter om die termijnen te verkorten, bijvoorbeeld een invoeringstoets na een jaar en dan de evaluatie van de wet na bijvoorbeeld tweeënhalf jaar? Mijn vraag aan de minister is dan ook of dat haalbaar is en, zo ja, of de minister daartoe bereid is. Graag een reactie van de minister.
Voorzitter. Een goede uitvoering van deze wet is voor een groot deel afhankelijk van hoeveel capaciteit de politieorganisatie voor de inwerkingtreding van deze wet tot haar beschikking heeft. Eerdere senatoren refereerden daar ook al aan. Daar zit natuurlijk een kwetsbare plek, gezien het feit dat er helaas nog steeds een tekort is aan politieagenten, maar overigens ook aan officieren van justitie en rechters. Tijdens de behandeling van deze wet in de Tweede Kamer werd er een PVV-motie aangenomen waarin de regering wordt verzocht ervoor te zorgen dat de politieorganisatie ruim voor de inwerkingtreding van de Wet seksuele misdrijven de beschikking heeft over de structurele gelden, zodat de extra benodigde capaciteit tijdig gerealiseerd kan worden, waardoor deze wet goed kan worden uitgevoerd.
In de nota naar aanleiding van het tweede verslag valt te lezen dat er voor de capaciteitsuitbreiding vanaf 2024 structureel 5 miljoen euro aan extra middelen ter beschikking is gesteld en dat de korpschef toestemming heeft gekregen om, vooruitlopend op het beschikbaar komen van die extra middelen, al in 2023 te starten met de werving van extra medewerkers voor de aanpak van seksuele delicten. Hoewel de politie tevreden zou zijn over het aantal nieuwe aanmeldingen tot nu toe en ernaar streeft de capaciteitsuitbreiding, het screenen en opleiden van nieuw personeel in 2026 gerealiseerd te hebben, zijn er toch donkere wolken zichtbaar. Zo loopt het realiseren van de formatie-uitbreidingen vertraging op door onder andere een hogere uitstroom dan instroom van operationeel personeel; het is vandaag al eerder gezegd. De minister geeft aan te verwachten dat bij het realiseren van extra bezetting in de zedenteams dit ook een rol zal spelen, al is op dit moment nog onduidelijk in welke mate. Kan de minister aangeven wat er gedaan wordt om een vinger aan de pols te houden en waar eventueel mogelijkheden liggen om een helpende hand te bieden? Graag een reactie van de minister.
Voorzitter. In november 2022 zijn er in de Tweede Kamer door de SP vragen gesteld over een bericht dat er een groot tekort is aan officieren van justitie. In de beantwoording van de vraag wanneer de minister verwacht dat de tekorten bij het OM zijn opgelost, gaf de minister het volgende antwoord: "Het college neemt binnen de bestaande mogelijkheden de nodige beslissingen om tot een verantwoorde en gefaseerde uitbreiding van het aantal officieren te komen en daarnaast de parketten de ruimte te geven om de werkdruk aan te pakken of terug te dringen. Ondanks deze grote inspanningen op zowel korte als lange termijn is sprake van een complex en weerbarstig probleem. Met het in drie jaar werven van 250 officieren van justitie wordt aan het oplossen daarvan een substantiële bijdrage geleverd." Inmiddels zijn we bijna anderhalf jaar verder. Ik zou de minister willen vragen wat de huidige stand van zaken is van dit complexe en weerbarstige probleem. Gloort er hoop aan de horizon? Graag een reactie van de minister.
Voorzitter. De minister geeft in de nota naar aanleiding van het tweede verslag tevens aan dat als de zedenteams nog niet op volledige sterkte zijn, dat niet betekent dat de wet niet kan worden uitgevoerd. De verwachting is namelijk dat het in- en doorstromen van nieuwe zaken in de strafrechtketen naar aanleiding van deze wet een geleidelijk proces zal zijn. Met de hiervoor geschetste tekorten bij de politie en het OM in het achterhoofd — dan laat ik het tekort aan rechters nog maar even buiten beschouwing — zou ik de minister willen vragen of zij kan aangeven waar deze reactie precies op is gebaseerd. Ook hierop krijg ik graag weer een reactie van de minister.
Voorzitter. Ik ga afronden met een laatste punt. In de voornoemde nota stelt de minister dat ook goede voorlichting en bewustwording van groot belang zijn om het normerende karakter van de wetgeving over seksuele misdrijven te versterken. Daarom wordt een ketenbrede publiekscommunicatie ontwikkeld, om de normen achter de Wet seksuele misdrijven effectief onder de aandacht van het grote publiek te brengen. Dat is een goede zaak. Kan de minister aangeven of er bij deze publiekscampagne ook specifiek aandacht wordt besteed aan het voorlichten van kinderen, aangezien zij een kwetsbare doelgroep zijn? Graag een reactie van de minister.
Voorzitter. Ik zie uit naar de beantwoording. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Bezaan. Dan is het woord aan de heer Dittrich namens D66, mede namens OPNL.
De heer Dittrich (D66):
Dank u wel, voorzitter. Allereerst namens deze twee fracties felicitaties aan de heer Marquart Scholtz en mevrouw Schippers voor hun mooie maidenspeeches. Het was echt een mooi begin van deze dag, waarop we het over de Wet seksuele misdrijven hebben.
Ik wil graag met een citaat uit De Telegraaf beginnen van 27 februari van dit jaar. "Dat het meisje duidelijk en meermalen 'nee' en 'stop' riep, beschouwde de 23-jarige Sam van Z. niet als een duidelijk signaal dat ze echt geen seks met hem wilde." Haar "nee" interpreteerde de boomlange student terwijl bij bovenop haar lag als "een verleidingsspel". "Als ze het echt niet wilde had ze dat toch kunnen zeggen? Ik heb het heel anders ervaren." Over dat de vrouw die seks ontzettend pijn deed en dat ze "auw" riep en huilde en kreunde, zei Sam van Z.: "Ik hoorde gekreun, maar dat is normaal als je seks hebt." Haar tranen zag hij niet omdat het donker was in de slaapkamer.
Voorzitter. In het voorstel is de nieuwe norm dat seksueel contact vrijwillig, gelijkwaardig en met wederzijds goedvinden behoort te zijn. Altijd is er een verificatieplicht bij degene die seks met een ander heeft. Men moet alert zijn op de signalen dat de wil ontbreekt bij de ander om seks te hebben. Als dat zo is, moet men stoppen. Als er onvoldoende is geverifieerd, dan komt het strafrecht in beeld. Deze norm gaat dus verder dan de huidige zedenwetgeving, waar het veeleer op de weg ligt van degene die zegt geen seks te willen om aan te geven dat het duidelijk was voor de ander.
Die Sam van Z. waar ik het citaat mee begon, die student uit dat artikel in De Telegraaf, heeft vorige week een gevangenisstraf van drie jaar gekregen, waarvan één jaar voorwaardelijk. Hij werd berecht volgens de huidige strafwet. Dat brengt mij tot de eerste vraag. Wanneer zal eigenlijk de nieuwe normstelling waar we het vandaag over hebben van toepassing zijn? Want in het strafrecht geldt terecht dat een nieuwe strafwet niet met terugwerkende kracht van toepassing kan worden verklaard. Dat betekent dat feiten van voor de inwerkingtreding van de wet volgens het oude recht moeten worden vervolgd en berecht en dat is eigenlijk nogal wat. Van verkrachtingen en aanrandingen wordt vaak pas in veel later stadium aangifte gedaan. Dat heeft te maken met gevoelens van schuld, van schaamte, van angst en noem maar op. Het kan dus zijn dat bijvoorbeeld seksueel misbruik begaan begin 2024 misschien pas in 2034 aan de politie ter kennis wordt gebracht. De zaak zal dan in 2034 volgens het oude recht moeten worden afgehandeld. Dat is logisch, maar de vraag is natuurlijk of alle instanties, zoals politie, Openbaar Ministerie, rechters en Slachtofferhulp, dan nog wel goed op de hoogte zijn van het oude strafrecht en de nieuwe strafnorm. Mijn vraag is dan ook of in het kader van flankerend beleid voldoende rekening wordt gehouden met zowel de oude als de nieuwe wet bij het opstellen van cursussen, informatiemateriaal, voorlichting en noem maar op.
Voordat ik inga op wetstechnische kwesties, wil ik de minister, maar ook haar voorganger, Ferd Grapperhaus, en de ambtenaren een compliment maken, want zelden heb ik een wetsvoorstel gezien dat zo grondig is voorbereid en ook in consultatierondes en dergelijke naar voren is gebracht. De nieuwe strafbepalingen zijn geschreven om niet alleen fysiek, maar ook online normen te stellen. Ze zijn aangepast aan de samenleving van vandaag de dag, anno 2024. Met de stormachtige ontwikkelingen van artificial intelligence vinden nu onacceptabele gedragsuitingen plaats die slachtoffers in de seksuele sfeer treffen. Denk bij voorbeeld aan deepfakenaaktbeelden waarin de identiteit van een bestaand mens is verwerkt in een schokkend visueel narratief. Dat wordt nu strafbaar gesteld. De fracties van D66 en OPNL gaan ervan uit dat de minister de ontwikkelingen op digitaal gebied nauwgezet volgt en dat als zich nieuwe verschijningsvormen online mochten ontwikkelen die onacceptabel zijn en strafwaardig zouden moeten zijn, de minister met nieuwe voorstellen gaat komen om de strafwet bij de tijd te houden.
Nu dan het wetsvoorstel van vandaag. Onze fracties zijn het eens met de nieuwe normstelling: seksueel contact moet vrijwillig zijn, gelijkwaardig en met wederzijds goedvinden. Het ontbreken van de wil van het slachtoffer staat centraal en dus niet meer de vraag of het slachtoffer door de verdachte is gedwongen. Dat is een gerechtvaardigde verruiming, mede ingegeven door internationale ontwikkelingen en verplichtingen, zoals bijvoorbeeld in het Verdrag van Istanbul.
In veel aanrandings- en verkrachtingssituaties gaat het om een een-op-eensituatie, waarbij de een zal zeggen dat de seks geheel vrijwillig en met wederzijds goedvinden plaatsvond, terwijl de ander zal zeggen dat grenzen zijn overschreden. De discussie zal dan gaan over of er duidelijke signalen in woord en gebaar zijn afgegeven. Als er niemand bij is geweest en de verdachte het ontkent, dan zal het — dat zegt de minister ook in de stukken — van bijkomende omstandigheden afhangen of de rechter verkrachting of aanranding bewezen acht. Terecht wijst de Raad van State op deze blijvende bewijsproblematiek en de wellicht ook wel hoge verwachtingen van slachtoffers. Hoe ziet de minister dit? Hoe wordt hier in de informatiecampagnes aandacht aan besteed? Voorkomen zal moeten worden dat slachtoffers aangifte doen en dan misschien geconfronteerd worden met een sepot van Openbaar Ministerie of zelfs wel een vrijspraak van de rechter, want dat kan leiden tot secundaire victimisatie en extra leed.
Voorzitter. We hebben nog een aantal vragen. Voor een deel zijn die in de schriftelijke voorbereiding aan de orde gekomen, maar vonden we de antwoorden nog niet scherp genoeg. Daarom wil ik voor de wetsgeschiedenis toch nog op een aantal van die aspecten ingaan. Het wetsvoorstel introduceert schuld- en opzetvarianten van aanranding en verkrachting. Het blijft wat onduidelijk wat nou de precieze grensafbakening tussen beide is. We snappen best dat de rechter in een concrete situatie op basis van specifieke feiten en omstandigheden een bepaalde delictsomschrijving van toepassing kan verklaren en dat wij hier in Den Haag dat als medewetgever niet altijd kunnen doen, maar de wettekst moet duidelijk zijn volgens het beginsel lex certa est.
Bij schuld en opzet verkrachting of schuld en opzet aanranding zit het verschil volgens de minister in de mentale gesteldheid van de dader. Ik zou de volgende casus willen voorleggen. Een man en een vrouw flirten met elkaar op een feestje en de vrouw vraagt de man na afloop mee naar haar huis te gaan om wat te drinken. Daar zoenen ze wat op de bank en de man begint haar lichaam te strelen. De vrouw zegt dan: ik geloof niet dat ik hier nu al aan toe ben. Volgens de minister pleegt de man opzet aanranding als hij weet van duidelijke signalen van onvrijwilligheid en die bewust negeert omdat hij zin heeft in seks. Als hij op de koop toeneemt dat de vrouw met haar opmerking eigenlijk geen seks meer wil, is volgens de minister sprake van voorwaardelijke opzet. Maar als hij de opmerking van de vrouw interpreteert als bijvoorbeeld schuchtere aarzeling die geen "nee, ik wil niet" inhoudt, maar misschien een aansporing om het voorspel te verlengen, dan zou er volgens de minister sprake zijn van schuld aanranding, want in dat geval zou hij gewoon een foute conclusie hebben getrokken uit hetgeen de vrouw heeft gezegd.
Het verschil tussen schuld aanranding en aanranding met voorwaardelijke opzet, is dan ook heel gradueel en in onze ogen wat diffuus. De vraag is dan of alle verschillende varianten tussen een schulddelict en een opzetdelict, waarbij dus ook nog voorwaardelijke opzet speelt, niet ook een beetje tekentafelwerkelijkheden zijn. In bed of op de bank in de huiskamer is de werkelijkheid wellicht anders, misschien mede onder invloed van drank en drugs en met muziek op de achtergrond. De minister antwoordt op vragen van ons in de stukken: er moeten de verdachte duidelijke signalen van niet-willen bereiken voor of tijdens de seks. Wanneer is dat het geval? Als hij die duidelijke signalen heeft, moet hij dat gaan verifiëren. Maar wat is "duidelijk"? Als die werkelijkheid naar de rechtszaal wordt getransporteerd, dan vindt er weer een nieuwe vertaling plaats van wat er feitelijk is gebeurd. Veel discussies zullen dus in de sfeer van het bewijsrecht plaatsvinden, vanwege de wettelijke grensafbakening. Het ontbreken van instemming moet, in beginsel, bewezen worden. Hoe reëel is het dat de verdachte moet weten dat de ander niet langer instemt, maar bijvoorbeeld bevriest en niks meer durft te zeggen? Kortom, het is goed denkbaar dat de bewijsproblematiek juist toeneemt als het gaat om het uitgangspunt van consent, van de instemming. Voorziet de minister een toename in de moeilijkheid omtrent die bewijsproblematiek en mogelijk een toename van het aantal sepotbeslissingen?
Het voorgestelde artikel 240 stelt schuldaanranding strafbaar en artikel 242 schuldverkrachting. Schuldig ben je als je ernstige reden hebt om te vermoeden dat bij het slachtoffer de wil ontbreekt. Als het slachtoffer tijdens de seks zegt "au, het doet pijn", kun je dat dan zien als het ontbreken van toestemming? Komen we dan in de sfeer van schuldverkrachting? Als de rechter vaststelt dat het een gewoon vermoeden was dat de wil ontbreekt, maar dat het niet echt als ernstig vermoeden kan worden gekwalificeerd, wat is dan het gevolg? Komt er dan een vrijspraak? Ik wil daar graag een nadere beschouwing van de minister over.
Bij opzetaanranding en opzetverkrachting in de artikelen 241, lid 2 en 243, lid 2 wordt de verdachte zwaarder gestraft als de seks tegen de wil van het slachtoffer onder andere "gevolgd is door dwang, geweld of bedreiging"; zo staat het in de wet. Het gaat mij nu om wat er na de seks is gebeurd. Stel, het slachtoffer uit het voorbeeld dat ik eerder gaf, belt de verdachte na afloop op en zegt: "Ik vind het eigenlijk heel erg vervelend wat er gisteren is gebeurd. Je had kunnen weten dat ik helemaal geen seks met je wilde en ik ga hier werk van maken". Stel dat de verdachte dan reageert met: "Nou, als jij dat doet, dan zul je eens wat zien. Dan zorg ik ervoor dat je reputatie eraan gaat. Dan zal ik zeggen dat je een hoer bent, dan ga ik je ouders bellen of je werkgever." Dan volgt dus een juridische bedreiging, na afloop. Is die bedreiging dan te zien als behorend bij dat gronddelict van aanranding of verkrachting, zoals in de wettekst staat? Of is die bedreiging te zien als een zelfstandig misdrijf en moet het Openbaar Ministerie dat dan apart ten laste leggen? Is er een bepaalde tijdspanne die toepasbaar is bij die woorden "gevolgd door" uit de wettekst? Graag een reactie van de minister daarop.
Voorzitter. De fracties van D66 en OPNL begrijpen eigenlijk niet waarom de nieuwe wetsartikelen niet van toepassing worden verklaard op Sint-Eustatius, op Saba en op Bonaire, want dat zijn drie Nederlandse gemeenten, openbare lichamen. Waarom zou een verkrachting of een aanranding daar juridisch anders worden behandeld dan in Europees Nederland? Wij zouden graag een reactie van de minister ontvangen en ook een toezegging dat het Verdrag van Istanbul ook gaat gelden voor de BES-eilanden.
Voorzitter. Ik hoorde collega Veldhoen praten over kinderpornografisch materiaal. In de wetgeving zoals die nu voorligt, is een tekstuele wijziging opgenomen die tot verwarring kan leiden — dat hebben wij ook gezien — als het gaat over het beoordelen van kinderpornografisch materiaal. Het oude artikel 240 heeft het over iemand die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt. Het nieuwe artikel 252 heeft het over een kind dat kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt. Nu is het zo dat de wetgever er indertijd voor heeft gekozen om de strafbaarheid van materiaal vast te stellen wanneer iemand jonger oogt dan 18 jaar. De daadwerkelijke leeftijd maakte dus niet meer uit. Maar met de wijziging van "iemand" naar "een kind" moet het Openbaar Ministerie vaststellen of degene die op de afbeelding of in de video voorkomt, daadwerkelijk een kind is en minderjarig is. Aangezien dit voor een grote groep minderjarigen niet onomstotelijk vast te stellen is, zal dit ertoe kunnen leiden dat er geen succesvolle vervolging op het materiaal kan plaatsvinden. Het gebruik van "een kind" in plaats van "een persoon" of "iemand" heeft daarmee negatieve consequenties voor de beoordeling van kinderpornografisch materiaal. Wat is daarover het oordeel van de minister? Ik zou eigenlijk graag een toezegging willen dat die woordkeus bij de eerstvolgende wijziging van nieuwe wetsartikelen wordt aangepast naar die van het oude regime. Collega Veldhoen had het al over de verzamelwet, maar er is inderdaad een gat tussen het moment dat de verzamelwet in werking treedt en deze wetgeving. Ook de vraag van onze fractie is dus: hoe gaat de minister dat aanpakken?
Voorzitter. Dan een enkel woord over straatintimidatie en het nieuwe artikel 429ter. Een ander in het openbaar indringend seksueel benaderen op een wijze die vreesaanjagend, vernederend, kwetsend of onterend is te achten, wordt als overtreding strafbaar gesteld. Wij vinden het prima dat straatintimidatie wordt aangepakt, want hier hebben met name veel vrouwen last van. Onlangs nog trokken vrouwen in Leiden uit protest tegen seksuele intimidatie de straat op en vroegen aandacht voor hun belangen. De straat is van iedereen. Vrouwen moeten zich veilig op straat kunnen bewegen, dag en nacht. Wij ondersteunen in beginsel de strafbaarstelling, maar hebben toch nog een aantal vragen hierover.
De minister stelt dat de bedoeling van de verdachte of de ervaring van het slachtoffer niet meer hoeven te worden bewezen. Vreesaanjagend, zegt de minister, is geobjectiveerd. Maar wat nu als het slachtoffer de indringende seksuele benadering luchthartig oppakt en tegen de man die haar aldus benadert, zegt "nou, zielenpiet, get a life" en vervolgens gewoon doorloopt? Waarom zou dan hier het strafrecht van stal moeten worden gehaald? Het strafrecht hoort toch ultimum remedium te zijn? Stel nu dat een overijverige boa in een van de pilotgemeenten getuige is van het voorval. Die kan de strafzaak dan dus aanzwengelen, want het is geen klachtdelict geworden. Het is een overtreding en die zaak kan dus desnoods zonder instemming van het slachtoffer van start gaan. Waar ligt volgens de minister de grens? Ik vraag dat omdat wij gezien hebben dat in de definitie van artikel 40 van het Verdrag van Istanbul, dat Nederland heeft geratificeerd, staat "elke vorm van ongewenst seksueel gedrag". In artikel 2, tweede lid, van de Europese richtlijn uit 2002 wordt seksuele intimidatie omschreven als "wanneer zich enige vorm van ongewenst verbaal, non-verbaal, fysiek gedrag" et cetera. Was het daarom niet beter geweest om in de wettekst in Nederland ook het woord "ongewenst" op te nemen?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Dat is een interessante vraag. Toch zou ik die vraag aan D66 willen stellen. Ik mocht onlangs meelopen met boa's. Dan lopen er een paar meiden en dan roept iemand iets. Die meiden geiten een beetje en denken: kan mij het schelen. Dat is een sterk kind geweest. De volgende keer loopt daar een meisje langs dat niet zo emotioneel sterk zou zijn. Waarom maakt dat dan wat uit? Zou je dan niet juist willen dat het criterium geldt voor iedereen die de intentie had om iemand zo te benaderen, en dat niet het criterium is: is het meisje dat daar wandelt nou manmoedig of is het misschien een beetje een kwetsbaar kind?
De heer Dittrich (D66):
De casus zoals u die beschrijft, vind ik op zich wel heel interessant. Maar wij vinden toch met z'n allen in dit huis dat het strafrecht een ultimum remedium moet zijn. Al in de maidenspeeches is naar voren gekomen dat er een gedragsverandering moet plaatsvinden, bij ons allemaal. We zijn allemaal aan zet. Als je te snel het strafrecht van stal haalt, kan het weleens zo zijn dat op het moment dat er aangiftes komen, die verder niet meer doorgezet worden. Ik zal daar straks in mijn verhaal nog op terugkomen. Maar als ik dat afzet tegen wat u zegt, denk ik: als je je gekwetst voelt, als je het ongewenst vindt, trek dan aan de bel, want dan gaat ons systeem in werking. Als je niet aan de bel trekt, kan dat de reden hebben dat je denkt "nou, laat maar zitten". Je kan dan zelf als het ware die grens stellen.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik heb heel erg belangstellend geluisterd naar het verhaal van mevrouw Schippers. Dan denk ik: als je naar de mediawereld kijkt, is het dan erger of minder erg als iemand zich er wat van aan heeft getrokken dat hij geïntimideerd is? Dat willen we toch juist niet? We willen toch de grens zetten bij degene die het doet en niet kijken naar hoe kwetsbaar, moedig of verbaal sterk een slachtoffer is? Daar ben ik nog even naar op zoek bij D66. Moet je het niet júíst objectiveren? Wat maakt het uit of het meisje dat daar liep, ertegen kon dat ze geïntimideerd werd? We doen het gewoon niet op straat!
De heer Dittrich (D66):
Het komt op het volgende neer. Ik heb niet voor niets het Verdrag van Istanbul aangehaald. Daarin staat "ongewenst" omdat wij dat in Europa met z'n allen zo vonden. Dat is ook zo in die richtlijn naar voren gebracht. Wij willen de internationale regels waar Nederland mee akkoord is gegaan, in de Nederlandse strafwet overnemen, maar dat woord nemen we verder niet op. We maken in onze wetgeving dus eigenlijk een andere keuze dan we in Europa hebben goedgevonden. Daar wringt het. Nu ben ik wel met u eens dat wanneer iemand totaal niet voor zichzelf op kan komen, het in dit wetsvoorstel een overtreding is. Iedereen kan als het ware die strafzaak aanhangig maken. Dat is ook de reden waarom de fractie van D66 in de Tweede Kamer voor het wetsvoorstel heeft gestemd. Maar ik vind wel dat we daar goed naar moeten kijken omdat als we te vaak het strafrecht van stal halen, het geen ultimum remedium meer is.
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks-PvdA):
Collega Dittrich maakt een heel terecht punt, maar ik kijk even naar de wettekst van 429ter. Daar staat: "op een wijze die vreesaanjagend, vernederend, kwetsend of onterend is te achten". Waar slaat dat "is te achten" op? Ik vraag dit via collega Dittrich ook aan de minister. Is dat te achten door degene die het aangaat of door degene die het moet beoordelen? Daar zit natuurlijk ook wel een escape. Als je zou zeggen dat het vreesaanjagend geacht moet worden te zijn ervaren door degene die het aangaat, is daarmee de norm natuurlijk al gesteld.
De heer Dittrich (D66):
Ja, maar dat is precies de vraag die wij ook in de schriftelijke ronde hebben gesteld. Het antwoord van de minister was dat "vreesaanjagend" en die andere termen geobjectiveerde termen zijn, waardoor alles gedekt wordt. Dan kijk ik naar wat we internationaal hebben afgesproken, waar toch echt het woord "ongewenst" in voorkomt. Daar zit toch nog enige ruimte in, dus met u ben ik benieuwd wat de minister in dit debat daarover zal gaan zeggen.
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks-PvdA):
Ik zou zeggen dat in dat "vreesaanjagend" iets moet zitten van degene die het aangaat, want die moet dat natuurlijk op die manier ervaren hebben. Dat lijkt mij in ieder geval een juiste lezing van de wettekst, maar als het goed is, zal de minister daar antwoord op geven.
De heer Dittrich (D66):
Ik wil hier alleen op antwoorden dat de minister daarover in de schriftelijke stukken heeft gezegd dat het geen klachtdelict is, maar een overtreding. In pilotprojecten zijn boa's — terecht, denk ik — hierbij betrokken. Die kunnen dan aangifte doen, terwijl het "slachtoffer", dat misschien een heel weerbaar iemand is, misschien denkt: nou, het zal mij een zorg zijn. Vandaar dat ik dit aan de orde heb gesteld.
De heer Schalk (SGP):
Ik vind het ook een belangrijk punt omdat hier zo ontzaglijk veel mensen mee te maken hebben. Vandaar mijn vervolgvraag. Iemand kan inderdaad overkomen als heel krachtig, van "zoek het lekker uit", maar als datzelfde meisje dan 's avonds thuiskomt, is ze misschien toch niet zo sterk. Dat kan allemaal met terugwerkende kracht alsnog binnenkomen bij iemand. Of men heeft misschien wel stoer gedaan tegenover vriendinnen en dergelijke. Dat is de ene positie waarop ik nog een toelichting van de heer Dittrich vraag. De tweede positie is van: oké, als mevrouw Van Toorenburg daar loopt met die boa, dan ...
De heer Dittrich (D66):
Ja, dan kijk je wel uit!
De heer Schalk (SGP):
Als daar een boa loopt en die ziet dit en vindt dat vreesachtig, halen wij dan hier zijn positie niet onderuit door te zeggen "nou ja, dat meisje vond het niet zo erg"? Hij heeft toch ook de orde te handhaven?
De heer Dittrich (D66):
Ja, hij heeft de orde te handhaven, maar wel indachtig hoe iets in de samenleving en in die concrete situatie heeft uitgepakt. Als mevrouw Van Toorenburg daar met een boa loopt en het meisje het helemaal geen probleem vindt, dan vind ik het dus de vraag waard waarom wij dan hiervoor het strafrecht van stal zouden moeten halen.
De heer Schalk (SGP):
Die eerste vraag komt zo meteen misschien nog even, van het meisje dat later toch denkt ...
De heer Dittrich (D66):
Als ik daar meteen op mag antwoorden. Als dat meisje later denkt "jemig, ik vind dit heel vervelend, het kwetst me, ik vind het vreesaanjagend of onterend" of wat dan ook, dan moet ze aangifte doen.
De voorzitter:
De heer Schalk tot slot.
De heer Schalk (SGP):
Dat is wat mij betreft helder. Ik vraag nog even door op de boa. We laten de net geschetste situatie maar even los. Die boa doet gewoon zijn werk en constateert kwesties op straat waarop hij moet ingrijpen. Dat kan ook gewoon dit zijn. Hij hoort de manier waarop voorbijgangers worden bejegend door bijvoorbeeld een jonge man. Dan moet hij toch kunnen ingrijpen en niet eerst afwachten of iemand het wel ernstig genoeg vindt of dat iemand het onterend genoeg vindt? Hij moet toch kunnen acteren?
De heer Dittrich (D66):
Zeker. Dat acteren kan eruit bestaan dat hij het slachtoffer aanspreekt en vraagt wat er precies gezegd is. Hoe is dat overgekomen? Wat vind je? Het werk van een boa is helemaal niet zo eenvoudig. Daarom verzet ik mij ook altijd tegen mensen die daar heel laatdunkend over doen, want boa's zijn echt belangrijk in de Nederlandse samenleving. Dan komen we toch weer op hoe dit wetsartikel geformuleerd is. Mevrouw Veldhoen zei terecht: eigenlijk moeten we van de minister horen hoe die woorden "vreesaanjagend" en dergelijke echt geïnterpreteerd kunnen worden. Maar een boa begeeft zich in het maatschappelijk veld en moet ook voelhorens hebben voor hoe bepaalde dingen vallen. In het ene geval zal die boa misschien een andere keuze maken dan in het andere.
De heer Schalk (SGP):
Over de positie van de boa zijn we het zeer eens. Die horen we hoog te achten. Die doen bijzonder belangrijk werk. Misschien kunnen we via de heer Dittrich aan de minister vragen of zij nog een toelichting wil geven op de woorden "te achten": of dat "te achten" alleen geldt voor degene die erdoor geraakt wordt of toch ook voor een toeschouwer.
De heer Dittrich (D66):
In z'n algemeenheid, ja.
De heer Marquart Scholtz (BBB):
Ik ga even terug naar wat de heer Dittrich zei voordat het meisje met de boa werd besproken; het zou een schilderij van Vermeer kunnen zijn maar dat is het niet. Toen had hij het over wat mevrouw Schippers zei. Er is door ons allemaal actie nodig op alle fronten. Ik kon mevrouw Schippers daar niet op interrumperen want dat geeft geen pas bij een maidenspeech, maar de heer Dittrich herhaalde dat en zei "gedragsverandering is nodig bij ons allemaal". Dan vraag ik mij toch af of de heer Dittrich dat niet met mij ziet als het enigszins verwateren van de verantwoordelijkheid, het breed trekken naar iedereen. Zouden de goeden niet van de slechten moeten worden onderscheiden? Ik heb het niet zo op dat breed trekken van de verantwoordelijkheid.
De heer Dittrich (D66):
Maar dat heeft te maken met de visie van het strafrecht en onze rol als wetgever. Ik vind dat het strafrecht geënt moet zijn op wat er in de samenleving leeft. Wij als medewetgever kunnen grenzen stellen: dit is goed, dat is slecht, dit is strafbaar en dit is niet strafbaar. Er zijn al veel vragen aan de minister gesteld over de voorlichting en de introductiecursussen in de hele strafrechtketen. Het moet natuurlijk wel zo zijn dat als wij hier een wet aannemen, die ook goed kan landen in de samenleving. Wij hebben in het kader van de uitvoerbaarheid echt een verplichting om daar goed op te letten.
De heer Marquart Scholtz (BBB):
Dank u wel voor het antwoord, meneer Dittrich. Zeker, maar gedragsverandering bij ons allemaal steekt toch een beetje in mijn keel. Ik ben niet van plan mijn gedrag te veranderen op grond van deze wet, wil ik u alvast zeggen.
De heer Dittrich (D66):
Dat komt waarschijnlijk doordat u een oppassende burger bent. Dat siert u. Maar als u bepaalde normen zou gaan overtreden die wij hier strafbaar stellen, dan kunt u wel zeggen "ik ga mijn gedrag niet veranderen", maar dan heeft de normstelling uit deze wet wel een uitwerking in de samenleving en moet u zich eventueel voor de rechter verantwoorden.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog. Mevrouw Schippers heeft nog een interruptie.
Mevrouw Schippers (VVD):
Daar gaat het natuurlijk om: het gaat om de normstelling. Daarom sluit ik me aan bij mevrouw Van Toorenburg. Als we met elkaar een norm willen stellen in het land, dan zou het eigenlijk niet moeten uitmaken wie daar loopt. Dan gaat het er eigenlijk om dat we met elkaar vinden dat we een norm willen stellen ten aanzien van vernederende opmerkingen en agressief gedrag. Dan is het niet genoeg om alleen iets in het strafrecht te doen, want dan verander je eigenlijk niks. Het strafrecht is een sluitstuk. Als jij je kinderen niet zo opvoedt dat ze met hun handen van iemand afblijven die daarvan niet gediend is, dan kun je wetten schrijven wat je wil, maar dan beschermen we degene die daarvan niet gediend is niet. Dat bedoelde ik.
De heer Dittrich (D66):
Als ik daarop reageren mag, meneer de voorzitter?
De voorzitter:
Het wordt nu wel ingewikkeld.
De heer Dittrich (D66):
Het heeft wel te maken met wat ik had willen zeggen, namelijk dat de pendant vrijheid is. Je hebt de normstelling. Mevrouw Schippers heeft in haar verhaal heel pregnant naar voren gebracht hoezeer ook persoonlijke vrijheid van belang is. Als een bepaald persoon vindt dat iets helemaal niet vreesaanjagend is te achten en daar gewoon langs wandelt, dan is de vraag waarom we, als het in het algemeen vreesaanjagend is te achten, dan toch het strafrecht van stal halen. Dat is eigenlijk het punt dat ik een paar keer heb geprobeerd te maken.
Voorzitter. Over de handhaafbaarheid van artikel 429 zegt de minister zelf dat het lastig zal worden en dat het met name zal toezien op heterdaadsituaties, op onlinesituaties wanneer de indringende seksuele benadering door een bekende plaatsvindt. De minister zegt vervolgens dat desalniettemin van het nieuwe artikel een normerende werking uit zal gaan. Maar hoe kan van een wetsartikel een normerende werking uitgaan als de strafbaarstelling niet echt gehandhaafd wordt? Want normerende werking wordt versterkt door bewustwording en die bewustwording kan worden tegengewerkt als er niet adequaat wordt gehandhaafd. Daarom sluit ik me aan bij alle vragen die zijn gesteld door de andere collega's: hoe gaat deze wet gehandhaafd worden en is hij uitvoerbaar genoeg? In dat kader had de minister op vragen geantwoord dat er 700 wijkagenten worden aangetrokken, waaronder digitale wijkagenten. Mijn vraag is wat daar eigenlijk mee wordt bedoeld.
Voorzitter. Dan over het nieuwe artikel seksueel corrumperen. Dat wordt strafbaar gesteld in artikel 251. In lid 1 staat dat het strafbaar is wanneer iemand een kind jonger dan 16 jaar indringend mondeling of schriftelijk seksueel benadert op een wijze die schadelijk is te achten. Dat lijkt onze fracties een goede zaak, maar op pagina 22 van de nota naar aanleiding van het verslag schrijft de minister: "Deze bepaling ziet toe op visuele weergaves met een seksuele of gewelddadige inhoud of strekking." Twee vragen over dit antwoord. Ik neem aan dat "mondeling of schriftelijk" ruim moet worden opgevat en dat onder "schriftelijk" ook foto's en afbeeldingen moeten worden verstaan. De tweede vraag is: hoezo gewelddadige inhoud of strekking? Dat staat helemaal niet in het wetsartikel. Wil de minister hiermee bijvoorbeeld gewelddadige computerspelletjes strafbaar stellen? Daar is heel wat voor te zeggen, maar dat vergt dan toch een aparte strafbaarstelling. Graag dus wat meer duidelijkheid hierover.
Voorzitter. Dan een opmerking over geweld tegen mensen met een niet-heteroseksuele oriëntatie. Uit onderzoek blijkt dat er regelmatig geweld wordt gebruikt tegen mensen, bijvoorbeeld twee homo's of lesbiennes, vanwege hun seksuele oriëntatie of hun genderidentiteit. De minister kondigde in de stukken aan dat er een onderzoek naar de problemen zou worden uitgevoerd. Dat zou in 2023 beschikbaar komen. De vraag is dan: is dat onderzoek met beleidsconclusies van de minister al af? Wanneer kunnen wet dat tegemoetzien? Hoe verhoudt zich dat tot de agressie in deze wetsartikelen? Maar, en dat is nog een andere kant, er is ook geweld binnen homo- en lesbische relaties. Vaak hebben mensen al strijd geleverd met de buitenwereld om een positief zelfbeeld te ontwikkelen. Een probleem als seksueel geweld binnen zo'n relatie past daar niet in en wordt dan ook vaak niet gemeld, zo laat de politie ons weten. In de Amsterdamse gemeenteraad hebben drie gemeenteraadsleden, Marja Lust van D66, Kris van der Veen van GroenLinks en Geert Noordzij van de Partij van de Arbeid, daarom met een motie aandacht voor dit probleem gevraagd. Maar het is natuurlijk ook een landelijk probleem. In heterorelaties waarin bijvoorbeeld een man een vrouw iets aandoet, is er vaak herkenning en begrip bij instanties, maar als het gaat over twee mannen of twee vrouwen, dan denken sommigen binnen die instanties: maar waarom heb je dat dan geaccepteerd, waarom heb je niks teruggedaan? Is de minister bereid om in het kader van voorlichting en informatie rond dit wetsvoorstel ook specifiek aandacht te besteden aan dit soort relaties en geweld?
Voorzitter. Tot slot een enkel woord over de uitvoerbaarheid. Anderen hebben ook al gesproken over de ketenpartners. Wij zouden graag willen weten of alle ketenpartners klaar zijn voor de invoering van deze wet in 2024. Ik vraag dat omdat we enerzijds min of meer geruststellende antwoorden van de minister lezen over extra geld, extra mensen en dergelijke, maar we tegelijkertijd grote achterstanden bij zedenzaken zien. We hebben de heer Otte gehoord, de voorzitter van het College van procureurs-generaal. Hij zegt dat er scherpe keuzes moeten worden gemaakt bij het Openbaar Ministerie over welke zaken wel en welke zaken niet gehandhaafd gaan worden. We lezen dat Slachtofferhulp klaagt dat een heleboel zaken via artikel 12 toch naar de rechter moeten nadat het Openbaar Ministerie geseponeerd heeft, waarna deze zaken toch met een veroordeling eindigen. Het probleemoplossend vermogen van instituties in de rechtsstaat staat echt op het spel. Onze fracties willen dan ook graag weten hoe het ermee staat. Wij zien uiteraard veel, zeg ik erbij, in herstelbemiddeling en ook in het project Herstelcirkels bij seksuele misdrijven.
Meneer de voorzitter. Mijn laatste vraag gaat over de notice-and-take-downprocedure. De regering zegt bij onlinemisdrijven te volgen wat de internetplatforms en de internetproviders doen. Die moeten natuurlijk ook hun verantwoordelijkheid nemen. Er zijn veel nieuwe misdrijven die van start gaan. Kan de regering, kan de overheid snelheid bevorderen, opdat allerlei ongewenste materialen van het internet gehaald worden? Slachtoffers staan immers heel vaak in de kou.
Daar wil ik het bij laten. Namens de fracties van D66 en OPNL wil ik zeggen dat we met belangstelling de beantwoording van de minister afwachten.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Dittrich. Dan is het woord aan mevrouw Van Toorenburg namens het CDA.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Ook namens het CDA gelukwensen aan de collega's die een mooie maidenspeech hebben gehouden. Ze hebben bepaald geen luchtig begin gekozen.
Voorzitter. Ik ben dankbaar dat ik hier vandaag als senator het woord over dit thema mag voeren. Ik heb er zo lang, ook samen met de minister, voor gestreden dat er een duidelijker kwalificatie kwam van verkrachting, de kwalificering werd verscherpt, de drempel van verkrachting werd verlaagd, de strafbaarstelling van weerzinwekkende vormen van kindermisbruik werd gecodificeerd en seksuele straatintimidatie strafbaar zou worden. Laat me hier ook meteen zeggen: dat was geen eenzame strijd. Er is altijd heel veel draagvlak geweest voor de aanpassing van de zedenwetgeving. Van links tot rechts, voor zover je nog over die scheidslijn mag spreken, ijverde men voor aanpassing van de zedenwetgeving, ook in dit huis. Dat gebeurde niet in de laatste plaats door Ada Gerkens. Ik vind het waardevol om vandaag in dit verband toch ook haar naam te noemen.
Voorzitter. De noodzaak van het moderniseren van het wetboek op dit onderdeel is bij mij heel indringend onder de aandacht gebracht door nabestaanden van slachtoffers en door slachtoffers zelf. Nu denkt u misschien: "Nabestaanden? We hebben het hier toch niet over levensdelicten?" Staat u mij toe te vertellen over een ontmoeting die ik als lid van de Tweede Kamer eens had met ouders van een slachtoffer van een zedendelict. Zij hadden me een brief geschreven. Ze wilden heel graag met me praten. Ontmoetingen als deze staan in mijn geheugen gegrift. Hun dochter was namelijk slachtoffer geworden van een seksueel misdrijf. Sorry, ik word emotioneel, want ik zie de ouders voor me. De dochter had uiteindelijk zelfmoord gepleegd. Waarom? Omdat ze was bevroren. Ze was bevroren tijdens de verkrachting en de dader kon niets worden gedaan, want ze had geen weerstand geboden. Ze had hem uitgenodigd, zoals in het mooie voorbeeld van de heer Dittrich. Die man was binnengekomen, ze was compleet bevroren, heeft alles laten gebeuren en de dader kwam ermee weg. Dat gaat na deze wet gelukkig niet meer gebeuren. Niets kon het verdriet van deze ouders verzachten, maar wij kunnen dat wel. Ik had niet verwacht dat ik emotioneel zou worden, maar goed …
Voorzitter. Ouders kwamen vaker bij ons op de lijn. Ik weet nog heel goed dat hele boze ouders mij een keer belden en zeiden: "Het moet toch niet veel gekker worden. Ons kind is seksueel misbruikt. En weet u wat de rechter zei? Nee, het was geen verkrachting; er was louter seksueel binnengedrongen." Stelt u zich eens voor dat je een ouder bent die in een rechtszaak zit omdat je kleine kind is verkracht en de rechter tegen je zegt: neenee, het was geen verkrachter; er was louter sprake van seksueel binnendringen. Ook dat is iets wat wij hiermee — ik hoor graag of dat klopt — achter ons laten. Er komt een duidelijker kwalificatie van verkrachting.
Voorzitter. Niet alleen ouders hebben ons benaderd, maar bijvoorbeeld ook Amnesty International. Zij spreken ons straks weer. Verschillende organisaties hebben onze aandacht gevraagd en zullen vandaag, zo meteen, met ons willen spreken over de wet die nu voorligt. Het is een hele belangrijke wet. Zij willen dat nog een keer bij ons onder de aandacht brengen. Zij zullen vast geen genoegen nemen met alle gemakkelijke antwoorden van deze minister, maar volgens mij is het heel belangrijk dat we hen straks spreken. Zij hebben het ook op een hele energieke manier gedaan. Dat was heel mooi om te zien. Toen de Tweede Kamer hier nog op het Plein zat, hadden ze een heel plein gemaakt. Er waren heel erg veel mensen uitgenodigd die hiermee op de een of andere manier te maken hadden gehad. We zaten in een soort speeddates met allerlei slachtoffers van verschrikkelijke zedendelicten, maar het was wel heel belangrijk om alle aspecten van deze wet langs te zien komen. Ik denk daar ook nog met heel veel plezier aan terug, ook al waren het hele heftige ontmoetingen.
Voorzitter. Er ontstaat heel vaak enorme beroering in onze samenleving wanneer het gaat over misbruik waarmee plegers wegkomen. Ik kan me ook het volgende nog heel goed herinneren. Het was ook een kop in de Leeuwarder Courant. Een meisje van 16 jaar oud was een aantal dagen aan het toezicht van haar ouders onttrokken en misbruikt door verschillende mannen. Ook in deze zaak kwamen de mannen ermee weg, want het meisje, dat zeer verstandelijk beperkt was, had eigenlijk niet zo heel erg veel moeite met wat er met haar was gebeurd. Dat is natuurlijk wel heel gek, maar het meisje was dermate verstandelijk beperkt dat ze dacht: het zal er wel bij horen; ik krijg gewoon heel veel aandacht. Deze mannen werden uiteindelijk niet veroordeeld voor het seksuele misbruik van een verstandelijk beperkt meisje, omdat ze niet zo erg had laten merken dat ze er niet van gediend was. Al deze gruwelijkheden noem ik om duidelijk te maken dat het vandaag écht ergens over gaat, want misbruik heeft zo veel verschillende verschijningsvormen en is heden ten dage nog zo vaak straffeloos. Maar dat gaat dankzij deze wet gelukkig veranderen.
Dan denkt u misschien "is ze alleen maar in haar nopjes?", ook al zag u mijn tranen net. Maar ik ben helemaal niet alleen maar in mijn nopjes, want wat nu voorligt, schept ook enorme verwachtingen. Want we verlagen de strafrechtelijke drempel, maar dat doet niets af aan het feit dat delicten zoals aanranding en verkrachting vaak plaatsvinden tussen een enkele dader en het slachtoffer. Het bewijs blijkt meestal heel moeilijk te leveren. Vaak zijn de verklaringen van slachtoffer en pleger tegenstrijdig. Daar verandert het voorstel natuurlijk helemaal niets aan. Steunbewijs blijft noodzakelijk wanneer twee mensen wisselend denken over hun seksuele contact. Een aangifte zal tijd en aandacht vragen, maar juist hier wringt de schoen. Talloze zedendelicten liggen nu al op de plank, omdat de politie er wegens capaciteitsgebrek gewoon niet aan toekomt. Daar verandert dit voorstel helemaal niets aan.
Dat brengt mij en zovelen vandaag bij de belangrijkste vraag: wat gaat de minister doen om de hooggespannen verwachtingen niet louter tot een teleurstelling te laten leiden, omdat zaken door een gebrek aan mankracht simpelweg niet kunnen worden opgepakt? We hebben de ronkende teksten gelezen over extra middelen en extra capaciteit, maar wordt dat echt waargemaakt? Als we de geluiden van de politie moeten geloven, is het antwoord simpelweg: nee. Graag een reactie van de minister.
Er is onlangs nog iets teleurstellends gebeurd. We hadden een poosje een pilot waardoor slachtoffers geen eigen risico hoefden te betalen voor het eerste onderzoek dat zij lieten doen na een verkrachting. Iemand is verkracht en gaat naar het ziekenhuis. Daar komt een rape kit aan te pas. Er wordt extra onderzoek gedaan. En ketsjéng, u kan uw eigen risico gaan betalen! Dat wilden we niet. Dat hadden we gestopt. Er was een pilot. Die is geëvalueerd. Die evaluatie was juichend en toch is het niet meer doorgegaan. Dus ik wil heel graag van de minister horen wat zij gaat doen om te voorkomen dat een slachtoffer bij wie een rape kit is toegepast, daar het eigen risico voor moet betalen. Ik zeg dat specifiek ook omdat heel veel zaken niet tot een berechting en een veroordeling leiden, en misschien dus ook niet tot een schadevergoeding. Dat voelt gewoon niet goed. Dus graag een reactie van de minister.
Voorzitter. Ik heb wel heel veel bewondering voor deze minister en haar voorganger, de heer Grapperhaus, omdat zij het echt hebben aangedurfd om de hele zedelijkheidswetgeving te herschikken, te herformuleren en bij te stellen. Het is nogal een operatie. Het is een complex, heel gevoelig en heel ingewikkeld verhaal, dat geconcretiseerd moet worden, zeker ook gelet op de belangrijke vragen die vandaag zijn gesteld. Ook vandaag zal het ongetwijfeld best een enorme klus zijn voor de minister om die goed te beantwoorden. Het is ingewikkeld. Rechters zullen zich er ook over moeten buigen. Maar uiteindelijk heeft die hele discussie die hieraan vooraf is gegaan, met de verschillende concepten die rond zijn gegaan en zo veel inbrengen van buiten, de wet wel heel veel beter gemaakt. Maar we moeten ons wel realiseren dat de rechtspraktijk er straks ook wel weer een hele kluif aan zal hebben. Over de bepalingen die nu in de wet staan, zijn dissertaties geschreven. Er bestaan echt pakken jurisprudentie. Nu moeten we eigenlijk ook weer een beetje opnieuw beginnen. Alle bepalingen zullen zich uiteindelijk in de praktijk moeten zetten. Het is bijkans ongrijpbaar om helemaal te kunnen overzien, want welk verwijt kan iemand nu straks echt worden gemaakt? Had de verdachte geen boodschap aan de wil van het slachtoffer? Of heeft de verdachte louter een verkeerde inschatting gemaakt? Het eerste leidt tot opzet. Het tweede zal zich beperken tot het hebben van schuld. Was de verdachte zich bewust van de mogelijkheid dat de wil ontbrak, maar liet hem dat alleen maar onverschillig? Dan hebben we voorwaardelijke opzet. Het ligt allemaal zo dicht bij elkaar, om nog maar te zwijgen over het onderscheid tussen bewuste en onbewuste schuld. Hier zijn vandaag hele concrete vragen over gesteld en ik ben heel benieuwd naar het antwoord van de minister.
Beslissend is de mentale houding van de verdachte, daar waar eerder de mate van verzet of dwang bepalend was. We schurken hier eigenlijk een beetje tegen het intentionele strafrecht. Ik moet meteen denken aan die hele dikke pil van hoogleraar Remmelink, die een heel stuk had geschreven over de vraag: is moord op een lijk strafbaar? Als het intentioneel strafrecht is, dan zeg je ja. Iemand heeft iemand willen doden. Het is maar toevallig dat die al dood was. Het is een hele interessante discussie. Je kunt er hele boeken over schrijven. Maar we schuiven dus eigenlijk een beetje van wat er is gebeurd naar: wat heeft iemand gewild? Daarom was het debat dat we net met elkaar voerden ook zo interessant. Dat ging over: maakt het nou echt wat uit wat het slachtoffer meemaakt of is? Het gaat over de intentie van de dader. Eigenlijk zijn we daarin dus nu ook heel fundamenteel een andere weg ingeslagen. Die weg is wat het CDA betreft heel goed, maar het is wel heel belangrijk om daarbij stil te staan.
Het succes van deze herijking van de hele zedenwetgeving staat of valt natuurlijk met een goed begeleide implementatie. De vraag aan de minister is: kan zij hier nu op ingaan? Hoe zorgt zij voor die zachte landing? Er is al het een en ander over geschreven, maar ik hoor graag vandaag de stand van de dag.
En dan toch: hoe zit het met die publiekscampagne? In alle eerlijkheid vind ik het vandaag oorverdovend stil. Ik heb één stukje van RTL Nieuws gezien, maar verder eigenlijk nog te weinig. Ik zou heel graag willen dat we er meer reuring aan gaven. Het komt misschien straks, wanneer we de partners van buiten spreken, maar het is zo belangrijk om dit onderwerp vandaag onder de aandacht te brengen.
Dan maak ik weer even een stapje naar een concrete strafbaarstelling: de strafbaarstelling van seksuele intimidatie. Dat zal in de hele handhavingspraktijk in de gemeenten gaan veranderen. Amsterdam en Rotterdam hebben al wat geoefend. De minister heeft zelf aan de wieg gestaan van de aanpak van straatintimidatie in Amsterdam. Die bleek, net als de aanpak in Rotterdam, uiteindelijk juridisch niet haalbaar. Het zou hier namelijk gaan om de beperking van de vrijheid van meningsuiting. Volgens mij denken we daar op dit moment heel anders over. Maar daarover ging hiervoor het debat. Het is heel fijn dat een initiatiefwet van Lodewijk Asscher en mijzelf — die veel meer geestelijk vaders en moeders had, niet in de laatste plaats huidig burgemeester Marcouch — nu is opgenomen in het voorliggend voorstel. Het hoort eigenlijk niet in een APV thuis. De strafwaardigheid is daarvoor te groot. De vrijheid van mensen in de openbare ruimte wordt door de gedraging echt ingeperkt. Bovendien, waarom zou het alleen straf moeten zijn als een gemeente het in de APV heeft opgenomen? Waarom zou het dan bijvoorbeeld alleen strafbaar zijn in Leeuwarden, in Amsterdam, in Rotterdam en in niet in mijn mooie Nuenen, als het nog niet zou zijn gelukt om dat in de APV op te nemen? Zo dacht ook de burgemeester van Vlaardingen erover. De voormalige wethouder van Rotterdam Wijbenga, die nu dus burgemeester is, was ook echt een pleitbezorger van het hoger liften van wat er toen al voorlag in Rotterdam. Het moet landelijk worden aangepakt. Hem wilde ik ook noemen, want ere wie ere toekomt.
Het is wel helaas strafbaar gesteld als overtreding. Dat maakt de opsporing niet veel gemakkelijker. Is dat een gemiste kans of valt dat wel mee? Ik vraag me toch wel af: waarom kunnen die camerabeelden, waarover discussie is in de stukken, dan niet gewoon altijd worden opgevraagd? Ik las dat daar verschillend over wordt gedacht, maar ik begrijp dat niet zo goed. Moeten we daar dan misschien nog een extra regeling voor maken? Dat hoor ik ook graag.
Voorzitter. Ik moet tot een afronding komen. Ik kan wel dagen uitweiden, maar dat is gelukkig niet meer nodig. We kunnen het wat mijn fractie betreft nu gerust in de handen van de rechtspraktijk leggen. De jurisprudentie zal hier verder vorm en inhoud aan moeten geven. We hebben hier echt vertrouwen in, vooral omdat rechters zelf al vaak de grenzen hebben opgezocht. Zij hadden de strafbaarheid van kindermisbruik al heel erg ver opgerekt. Dit wordt met het voorstel dat nu voorligt eigenlijk alleen maar gecodificeerd.
Voorzitter. Staat u mij toe hier de dank en het respect uit te spreken jegens iedereen die met de opsporing, vervolging en berechting van seksuele misdrijven is belast. Wat zij horen en soms ook moeten zien, is te gruwelijk voor woorden. Ik ben dan ook wel uitgepraat.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van Toorenburg. Voor de Handelingen: de voornaam van mevrouw Gerkens is Arda.
De beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Ik schors de vergadering voor de lunchpauze tot 13.30 uur. Na de pauze gaan we verder met de eerste termijn van de kant van de Kamer.
De vergadering wordt van 12.30 uur tot 13.31 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20232024-24-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.