Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | nr. 10, item 7 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | nr. 10, item 7 |
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Wijziging van de Opiumwet (verruiming sluitingsbevoegdheid) ( 34763 ).
De voorzitter:
Aan de orde is de behandeling van het wetsvoorstel 34763, Verruiming sluitingsbevoegdheid drugspanden. Ik heet de minister van Justitie en Veiligheid van harte welkom in de Eerste Kamer.
De beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Dercksen. Mag ik iedereen vragen om gewoon te blijven zitten? Ik heb de minister welkom geheten namens de Kamer en ik denk dat dat voldoende is. Meneer Dercksen, u heeft het woord.
De heer Dercksen (PVV):
Ik wilde iedereen de ruimte bieden om te vertrekken.
Voorzitter, dank. Om maar met de deur in huis te vallen: de PVV-fractie is positief over de voorliggende wijziging van de Opiumwet, waarin wordt geregeld dat de burgemeester ook de bevoegdheid krijgt om panden te sluiten waar voorbereidingshandelingen worden of werden verricht. Dat wil dus zeggen: waar geen drugs zelf zijn aangetroffen, maar waar bijvoorbeeld wel apparatuur voor de fabricage of chemicaliën, de zogenaamde precursoren, zijn aangetroffen.
Vanzelfsprekend roep ik de minister op om hiermee proportioneel om te gaan of om te laten gaan door de burgemeesters. Het moet niet zo zijn dat iemand zijn huis uit wordt gezet omdat zijn ex in een hoekje van het huis wat spullen heeft achtergelaten. Er is in de Tweede Kamer al veel aandacht voor geweest, maar het lijkt me goed als de minister zich er ook in dit huis over uitspreekt. Het moet ook niet zo zijn dat verhuurders die zich van geen kwaad bewust zijn onnodig lang met dichtgetimmerde panden blijven zitten.
De minister heeft aangegeven dat er overleg geweest is met de sector, maar de sector zelf, althans een deel daarvan, zegt van niets te weten. Is hij bereid om met de sector te overleggen, zoals dat eigenlijk al is toegezegd door de minister, en om met hen tot goede en werkbare afspraken te komen ter voorkoming van drugsoverlast? Graag een reactie.
Maar toch wringt het. Het is een piepklein stapje, daar waar drugscriminelen in dit land nagenoeg vrij spel hebben. De drugshandel heeft een omvang van 19 miljard. Dat is twee keer de Defensiebegroting. Tot overmaat van ramp tellen de federalisten, de cultureel-marxisten in Brussel, dat ook nog eens op bij ons bbp, waardoor wij over zwarte drugshandel ook nog eens zuurverdiend belastinggeld moeten afdragen aan Juncker en trawanten. Eerlijk belastinggeld dragen wij af over de omzet van criminelen, omdat het altijd nog krankzinniger kan.
Het wringt, want zonder groot aanvalsplan ter bestrijding van de drugshandel vallen er nog meer onschuldige slachtoffers. Van vergismoorden bijvoorbeeld. Vanochtend stond in de krant dat een zeventienjarige jongedame kwam te overlijden door een overdosis MDMA. Er is geen groot aanvalsplan.
Het wringt omdat, als je een wietplantje te veel hebt staan, je je huis uit wordt geknikkerd, terwijl moskeeën, waar Westenhaat, vrouwenhaat en homohaat wordt gepropageerd en terrorisme wordt georganiseerd, ongehinderd hun gang kunnen gaan. Het wringt omdat shishalounges, broeinesten van criminaliteit, geen strobreed in de weg wordt gelegd. Het wringt omdat dealen op het schoolplein slechts leidt tot taakstrafjes.
En het wringt omdat in het buitengebied de drugshandel vrij spel heeft. De minister is daar vorige week op excursie geweest. Ze hebben vrij spel om bijvoorbeeld hun rotzooi te dumpen. In mijn provincie, de provincie Utrecht, zijn er drie groene boa's voor het hele buitengebied, drie fte.
Tot slot nog een vraag over de vangnetbepaling voor synthetische drugs die niet op de lijsten van de Opiumwet staan, nieuwe psychoactieve stoffen. Op de unaniem in de Tweede Kamer aangenomen motie-Van Nispen, waarin om strafbaarstelling van percursoren wordt verzocht — ik vat het iets bondiger samen dan in de motie staat — is inhoudelijk nog geen reactie gekomen van de minister, anders dan dat op 11 juli deze zomer de collega's in de Tweede Kamer een berichtje kregen dat de minister ermee bezig was. Graag vernemen wij de stand van zaken en de mate waarin dit voor de minister prioriteit heeft.
De voorzitter:
Dank u, meneer Dercksen.
Ik ga nu de bel luiden, want er komt een maidenspeech van mevrouw Andriessen. Ik ga de stemmingsbel luiden.
Ik denk dat dit wel voldoende is. Ik geef het woord aan mevrouw Andriessen.
Mevrouw Andriessen (D66):
Voorzitter. Zoals afgesproken in het regeerakkoord zet deze minister vol in op bestrijding van de georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Zijn inzet is te prijzen. Verschillende steden en regio's lieten weten aan de slag te gaan met het geld dat hij beschikbaar stelt. Het past in dit beleid dat ons een nader voorstel wordt voorgelegd om de drugscriminaliteit te bestrijden. De minister wil de bevoegdheid van burgemeesters verruimen, zodat zij een woning, lokaal of daarbij behorend erf kunnen sluiten als daar voorwerpen of stoffen aanwezig zijn die bestemd zijn voor onder meer de productie van harddrugs of grootschalige of bedrijfsmatige illegale hennepteelt.
Uit de toelichting valt op te maken dat dit schakeltje nog miste in de Wet Damocles, oftewel artikel 13.b van de Opiumwet. Dat artikel maakt het al mogelijk dat een burgemeester een pand sluit wanneer daar drugs worden verkocht. Met de voorgestelde wetswijziging mag sluiting ook wanneer zo'n pand niet zozeer een verkooppunt is maar een plek waar aan de inboedel te zien is dat er drugs gefabriceerd worden. Dit extra schakeltje moet helpen om de steeds slimmer opererende onderwereld aan te pakken.
Toch leidt dit voorstel bij mijn fractie niet meteen tot een gevoel van veiligheid. Want laten we eerlijk zijn, het Nederlandse drugsbeleid is ernstig met zichzelf in de knoop geraakt. Waar we ook aan trekken, de knoop raakt niet los, maar wordt vaster. Bij de reflectie over dit wetsvoorstel vraagt mijn fractie daarom aandacht voor twee in de drugsknoop vastzittende kwesties.
Ten eerste: Nederlanders gebruiken nu eenmaal drugs. Wij hebben goedlopende coffeeshops, waar iets anders verkocht wordt dan koffie. Uit een vergelijkende analyse van rioolwater in Europa blijkt Nederland het hoogste gebruik te kennen van ecstasy. Een festival is tegenwoordig niet denkbaar zonder aanbod van partydrugs.
Over softdrugs begint de politiek voorzichtig anders te denken. Niet in het minst vanwege ontwikkelingen in buitenlanden, zoals de Verenigde Staten. Hier te lande mag een proef gestart worden met wiet. Zit het er niet in dat op den duur ook het nuttigen van bepaalde harddrugs, zoals ecstasy, als onvermijdelijk kwaad dan wel goed bezien zal worden? Het is inmiddels duidelijk hoe de minister daarover denkt. In enkele interviews liet hij weten: softdrugs zijn oké, harddrugs niet.
Voor mijn fractie blijft het de vraag of die opvatting in de praktijk goed uitwerkt. De advocaat die cocaïne snuift om door te kunnen buffelen, de festivalvierder die los wil gaan, de drugskoerier op zijn scooter, ze blijven gewoon hun ding doen. Zo lang dat het geval is, zal deze nieuwe sluitingsbevoegdheid voor de burgemeester daar geen verandering in aanbrengen. De drugsbedrijvigheid zal zich blijven verplaatsen. Van doorzonwoningen naar vakantieparken, van boerenschuren naar industrieterreinen. Ook als direct omwonenden er geen last van hebben, blijft het probleem dat de boel in de brand kan vliegen en afval wordt gedumpt. Onze eerste vraag is daarom: Hoe denkt de minister met deze nieuwe maatregel te voorkomen dat de illegale productie van drugs toch doorgaat?
Ten tweede vragen wij aandacht voor de burgemeester als sheriff. Een huisverbod, een ontruiming, uithuisplaatsing van gezinnen bij overlast, gebiedsverboden, de burgemeester legt tegenwoordig sancties op alsof hij een rechter is. Dat alles zonder dat de verdachte dezelfde rechten heeft als in het strafrecht. De hooggeleerde Nehmelman heeft zich al eens kritisch uitgelaten over de toename van dat openbareorderecht.
Deze minister geeft de burgemeester met dit wetsartikel nog meer bevoegdheid. Nu de rechter in deze strijd tegen ondermijning uit het zicht verdwijnt, doemen daarom vragen op over rechtszekerheid. De burgemeester als sheriff creëert rechtsongelijkheid, zoals huizenbezitters al hebben kunnen constateren. Welke procedures gaan straks gevolgd worden? In de ene gemeente zullen die anders zijn dan in de andere. Dat leidt voor bewoners en verhuurders in heel Nederland tot onduidelijke situaties.
De burgemeester wordt sheriff zonder er ooit voor opgeleid te zijn, zonder speciaal hierop geselecteerd te zijn. Onlangs is in deze Kamer door een aantal senatoren al gewezen op de bedreigingen die daardoor op burgemeesters afkomen. Onze fractie houdt van burgemeesters, dat zal bekend zijn, maar wij vragen ons af of een burgervader of -moeder met deze taak opgezadeld moet worden. Niet alle burgemeesters zullen beter slapen door deze extra bevoegdheid. Het gaat immers niet om de mooie bevoegdheid, maar om de uitwerking ervan in de praktijk. Het is weer de burgemeester die in beeld komt, terwijl officieren van justitie en rechters zich kunnen hullen in anonimiteit.
Ex-burgemeester van Haarlem en voormalig voorzitter van het Nederlands Genootschap van Burgemeesters, Bernt Schneiders, van wie de auto in 2016 in brand werd gestoken, waarschuwde naar aanleiding van de bedreiging van zijn Haarlemse opvolger dat de zichtbare rol van burgemeesters hen kwetsbaar maakt voor intimidatie. "Ze moeten niet het boegbeeld zijn van de strijd tegen ondermijnende criminaliteit.", zei hij onlangs op de radio.
Het lijkt erop dat het zwaard van Damocles zo langzamerhand vooral boven het hoofd van de burgemeesters hangt. Wie beschermt de burgemeester, die vast komt te zitten in de klemmende knoop van ons drugsbeleid? "Als je de burgemeester opzadelt met nieuwe verantwoordelijkheden, moet je ook de organisatie hervormen". Dat zei Michel Vols, adjunct-hoogleraar in het recht van de openbare orde, in Het Financieele Dagblad van 8 november. Wanneer gemeente en burgemeester een prominentere rol krijgen bij criminaliteitsbestrijding, heeft dat onder andere gevolgen voor de beveiliging van ambtenaren. "Als je gemeenten wilt omvormen tot veiligheidsorganisaties, dan gaat dat veel duurder uitpakken."
Pieter Tops, hoogleraar in Tilburg, benadrukte daarom tijdens een miniconferentie over anti-ondermijning in de Tweede Kamer, dat burgemeesters niet zelf achter de boeven aan moeten gaan, maar een rol hebben als bestuurders die collectieve normen formuleren.
Dat brengt mij bij de tweede en laatste vraag aan deze bewindspersoon. Wanneer is de grens bereikt in de cumulatie van dit type bevoegdheden voor de burgemeester?
Met het leggen van deze nieuwe knoop hoop ik de minister aan het denken te zetten. Mijn fractie kijkt uit naar zijn antwoorden.
De voorzitter:
Mevrouw Andriessen, mijn hartelijke gelukwensen met uw maidenspeech. Staat u mij toe om iets van uw achtergrond te schetsen.
U hebt Nederlands recht gestudeerd aan de Rijksuniversiteit Groningen, waar u in 1969 bent afgestudeerd in de criminologie. Aansluitend bent u aan dezelfde universiteit gepromoveerd in de rechtsgeleerdheid. In 1994 keerde u nog even terug in de collegebanken toen u aan Harvard University politieke wetenschappen volgde.
Na uw promotie in 1976 werd u universitair hoofddocent criminologie — "wetenschappelijk hoofdmedewerker", zoals dat toen heette — in Groningen. In 1984 maakte u de overstap van wetenschap naar bestuur. U werd voorzitter van de raad van bestuur van de Hogeschool van Amsterdam en tegelijk was u lid van de raad van bestuur van de Rijksuniversiteit Groningen. In 1990 maakte u een korte uitstap — terug naar het onderwijs — en werd u visiting professor aan Berkeley University in de Verenigde Staten.
In Nederland bleef u actief als bestuurder en adviseur bij vele organisaties, met name in het onderwijs, het openbaar bestuur en de culturele sector. Meest recent was u acht jaar voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Vrijwillige Euthanasie, waarvan u onlangs afscheid hebt genomen.
Lid van D66 bent u inmiddels twintig jaar. Even zo lang duurde het voor u volksvertegenwoordiger voor uw partij werd: in maart 2018 als lid van de stadsdeelcommissie Amsterdam-Noord en sinds afgelopen september als lid van de Eerste Kamer. U was binnen D66 al wat langer actief als redacteur van het partijblad Democraat en van Idee, het politiek-wetenschappelijke tijdschrift van de Mr. Hans van Mierlo Stichting.
Dat schrijven u ligt, blijkt ook uit uw bijdragen aan vele publicaties; fictie en non-fictie. In 2011 kwam zelfs uw eigen verhalenbundel uit, getiteld Goede werken.
Als lid van de commissie voor Justitie en Veiligheid in deze Kamer bent u weer terug bij het begin van uw loopbaan als criminoloog. Nogmaals van harte welkom en we kijken uit naar uw verdere inbrengen.
Ik schors de vergadering voor een kort moment om de collegae de gelegenheid te geven u geluk te wensen met uw maidenspeech maar, zoals altijd, zal dat pas kunnen gebeuren nadat ik u heb gefeliciteerd.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Aan de orde is de voortzetting van de eerste termijn van de kant van de Kamer van de behandeling van het wetsvoorstel 34763, Verruiming sluitingsbevoegdheid drugspanden.
Ik geef het woord aan mevrouw Wezel.
Mevrouw Wezel (SP):
Dank u, voorzitter. Ik zal vandaag spreken namens de SP en de Partij van de Dieren.
Aan de orde is het wetsvoorstel Verruiming sluitingsbevoegdheid drugspanden. Dit wetsvoorstel breidt in de Opiumwet de bevoegdheid van de burgemeester uit om een pand of een woning, een zogenaamd drugspand, op grond van de Opiumwet te sluiten. Hiermee heeft de burgemeester meer mogelijkheden om de uit het drugsgebruik voortvloeiende risico's voor de volksgezondheid te voorkomen en beheersen, en de nadelige effecten van de productie en distributie van handel in en het gebruik van drugs op het openbare leven en andere lokale omstandigheden tegen te gaan. De burgemeester krijgt deze sluitingsbevoegdheid in die gevallen waarin in een pand of woning voorwerpen of stoffen worden aangetroffen die duidelijk bestemd zijn voor het telen of bereiden van drugs, zoals apparatuur, chemicaliën en versnijdingsmiddelen. De huidige sluitingsbevoegdheid ziet alleen op situaties waarin drugs in een pand of woning worden aangetroffen, verkocht, afgeleverd of verstrekt.
Drugs verbouwen in woningen is gevaarlijk. Er kan brand ontstaan en het kan extra criminaliteit veroorzaken. Inbraken, geweld, drugsgebruik, drugsverkoop en fraude. Criminaliteit die afbreuk kan doen aan de veiligheid en de leefbaarheid in een woonwijk. Van het sluiten van drugspanden kan een signaalwerking uitgaan ter preventie en repressie. De fracties van de Partij voor de Dieren en de SP vinden veiligheid en leefbaarheid in woonwijken belangrijk.
Naar aanleiding van het voorliggende wetsvoorstel hebben de fracties van de SP en de Partij voor de Dieren nog een aantal vragen aan de minister. Ten eerste over de 0% gegronde beroepen tegen de sluiting van de panden. Ten tweede over de gevolgen voor en de bescherming van de betrokkenen. Ten derde over het bestuursrecht dat zich als strafrecht gaat gedragen.
Het eerste punt: de 30% gegronde beroepen tegen de sluiting van de panden. Uit het onderzoek dat is gedaan door universitair docent Bruijn naar uitspraken over artikel 13b Opiumwet in de periode 2008 tot 2016 blijkt dat in 30% van de gepubliceerde uitspraken, het beroep tegen de sluiting gegrond is verklaard. Dit gaat dan om uitspraken onder de huidige wetgeving. De thans aan de orde zijnde wetgeving verruimt de bevoegdheden van de burgemeester nog meer.
In de Tweede Kamer is de motie-Buitenweg/Van Nispen aanvaard, waarin de Tweede Kamer de regering verzoekt om het gebruik van de bestuurlijke sluitingsbevoegdheid te monitoren, uitspraken van de rechter hierover te analyseren en de Kamer hierover driejaarlijks te informeren. De minister stelt in de memorie van antwoord aan de Eerste Kamer dat hij dit een passende reactie vindt op de bevindingen van deze onderzoeker. Voordat de Kamers hierover geïnformeerd worden, is het echter drie jaar na invoering van het thans voorliggende wetsvoorstel.
Heeft de minister al onderzocht wat de oorzaken ervan zijn dat in de periode van de jaren 2008 tot en met 2016 in 30% van de gepubliceerde uitspraken het beroep tegen de sluiting gegrond is verklaard? Zo ja, zou de minister de Eerste Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek kunnen informeren en zou hij kunnen toelichten wat er met deze resultaten is gedaan? Heeft dit geleid tot aanpassingen in het voorliggende wetsvoorstel? Zo nee, is de minister alsnog bereid te onderzoeken om welke redenen de beroepen tegen de sluitingen van de drugspanden gegrond zijn verklaard? Dit is immers een zorgwekkend hoog percentage en de inbreuk heeft grote impact op de betreffende bewoners en eigenaren. Zo ja, is de minister bereid toe te zeggen de Eerste Kamer te informeren over de resultaten van dit onderzoek?
Het onderzoeken van deze uitspraken is van belang omdat de Tweede en Eerste Kamer zich bij de vorige wet en deze wet kritisch hebben getoond over de ruime bevoegdheid die aan de burgemeester is gegeven. De regering heeft hierbij keer op keer benadrukt dat sluiting van een woonhuis het laatste redmiddel is en dat voorafgaand aan de sluiting een flink aantal stappen moet worden doorlopen. In het beleid van gemeenten wordt echter, anders dan de bedoeling van de wetgever, aangekondigd dat bij de eerste overtreding reeds tot sluiting wordt overgegaan. De praktijk heeft zich sinds 2007 ontwikkeld in een richting waarbij het aantreffen van meer dan een gebruikershoeveelheid drugs in een woning tot onmiddellijke sluiting leidt. Zo maak ik dat op uit het onderzoek van de universitaire docenten Peters en Bruijn. Wat beweegt burgemeesters om de wet zo ruim uit te leggen? Graag een reflectie hierop van de minister.
Het tweede punt: de gevolgen voor en de bescherming van de betrokkenen. In het voorgaande punt kwam naar voren dat burgemeesters de wet op dit moment al zo ruim uitleggen dat de praktijk zich heeft ontwikkeld in een richting waarbij het aantreffen van meer dan een gebruikershoeveelheid drugs in een woning, tot onmiddellijke sluiting leidt. 9% van de huisuitzettingen heeft thans al te maken met soft- of harddrugs. Volgens cijfers uit 2017 gaat het om jaarlijks 810 huishoudens. Vanwege sluiting raken bewoners hun sociale woning kwijt en kunnen zij zich gedurende vijf jaar niet opnieuw inschrijven. Uit het onderzoek van Bruijn blijkt dat in de praktijk de omstandigheden van het geval en de gevolgen van het verlies van een woning nauwelijks invloed hebben op het besluit van de burgemeester noch op de beslissing van de rechter. Een deel van deze bewoners is dan aangewezen op de nood- en crisisopvang. Nachtopvang kost een gemeente per persoon zo'n €25.000 en crisisopvang al snel €35.000 en nog meer als het om een gezin gaat. Drugsbezit en drugsgebruik moeten worden aangepakt, maar wordt er met deze praktijk thans al niet meer kapotgemaakt dan dat ons lief is? Burgemeesters krijgen met deze wet nog meer mogelijkheden om tot sluiting van woningen over te gaan. Hoe beschermt de minister deze mensen tegen de crimefightende burgemeesters, zeker nu de burgemeesters nog meer bevoegdheden krijgen om de woningen te sluiten?
Het derde punt: het bestuursrecht dat zich als strafrecht gaat gedragen. Waar de wetgever het oog had op woningen die slechts naar uiterlijke schijn werden bewoond, wordt de sluitingsbevoegdheid niet zelden ingezet om drugsbezit en -gebruik aan te pakken. Dat is echter het terrein van het strafrecht. Het lijkt de fracties van de SP en de Partij voor de Dieren niet de bedoeling dat de burgemeester een mogelijk tekortschietende strafrechtelijke opsporing gaat overnemen. Graag de reactie van de minister. Burgemeesters gaan zich steeds meer gedragen als crimefighters, wat weer een tegenreactie oproept, met bedreigingen van burgemeesters ten gevolge. Zou de minister op deze ontwikkeling kunnen reflecteren?
De fracties van de SP en de Partij voor de Dieren zien uit naar de reactie van de minister.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Wezel. Ik geef het woord aan de heer Schouwenaar.
De heer Schouwenaar (VVD):
Voorzitter, dank u wel. Ik wil graag mevrouw Andriessen feliciteren met haar maidenspeech en haar uiteraard veel succes wensen in onze Eerste Kamer.
Dit wetsvoorstel is door de fractie van de VVD positief ontvangen. Wij hebben een enkele vraag gesteld en wij danken de minister voor zijn beantwoording. Het is niet ongebruikelijk dat wij ons bij de behandeling van een wetsvoorstel de vraag stellen: is er een probleem en, zo ja, draagt dit wetsvoorstel bij aan de oplossing? Beide vragen beantwoordt mijn fractie bevestigend. Het probleem is een enorme toename van drugsgerelateerde criminaliteit. We zien steeds meer de negatieve effecten daarvan. De landelijke politiecijfers vertonen een snelle stijging. De media berichten over chemisch afval, bedreiging, afrekening en brandgevaar. Het recente onderzoek van professor Tops en Jan Tromp waarschuwt voor een vermenging van onder- en bovenwereld.
Het probleem speelt ook op regionale schaal. Neem bijvoorbeeld het rapport van de Taskforce Zeeland-Brabant. Dit rapport wijst op een lacune in de Wet Damocles. Immers, wanneer er grondstoffen en apparatuur voor de fabricage van drugs worden gevonden, kan de gemeentelijke overheid alleen sluiten wanneer er ook drugs worden aangetroffen. Zijn er geen drugs, dan kan de gemeente niets doen. Daarin voorziet dit wetsvoorstel.
Lost het wetsvoorstel het probleem op? Ja, maar helaas slechts voor een klein deel. Want de drugscriminaliteit is en blijft omvangrijk. Niettemin, kleine stappen tellen en helpen. De bedoeling van dit wetsvoorstel is dat door sluiting een pand geen drugspand meer is en dus ook geen angst en overlast meer veroorzaakt in de buurt. Bovendien laat sluiting zien dat er effectief iets aan gedaan wordt. Deze doelstelling onderschrijft mijn fractie.
Mevrouw de voorzitter. Tijdens de behandeling van dit wetsontwerp zijn er ook bezwaren naar voren gebracht. Kortweg komen die op het volgende neer. Eén. De burgemeester komt op het terrein van het strafrecht en daar hoort hij niet thuis. Twee. Het risico bestaat dat de burgemeester te veel en te zware maatregelen treft. Drie. Sluiting voelt voor de bewoners, gebruiker of eigenaar als straf. Vier. Gezinnen met kinderen worden misschien dakloos gemaakt. Vijf. Het zou beter zijn om de bevoegdheid tot sluiten aan de rechter toe te kennen. Tot slot zes. Ontruimen verdient de voorkeur boven sluiten.
Over elk van deze bezwaren zou ik enkele opmerkingen willen maken. De burgemeester gaat zich niet met strafrecht bemoeien, al heeft het daar misschien de schijn van. De sluiting van een pand is niet gericht op verdachte personen, zoals in het strafrecht. Het gaat om het herstellen van de gewenste situatie in het belang van de omwonenden. Dat is bestuursrecht. Het vervolg van het optreden van de burgemeester ligt eveneens in het bestuursrecht. Toetsing gebeurt dan ook door de bestuursrechter. Op grond van bestuursrechtelijke regels: geen Wetboek van Strafrecht en geen Wetboek van Strafvordering.
Inderdaad bestaat het risico dat de burgemeester te veel of te zware maatregelen treft: van burgervader naar sheriff. Maar dit doorgeschoten enthousiasme vindt zijn beperking in een reeks van beleidsregels. In een toch niet als crimineel bekendstaande gemeente als Middelburg beslaan deze regels meer dan veertien bladzijden. Daarin wordt elke mogelijke casus geregeld.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Wat betreft de verhouding tussen strafrecht en bestuursrecht viel het mij bij bestudering van dit wetsvoorstel op dat nu de openbare orde, wat normaal de grondslag is voor het optreden van de burgemeester, wordt losgelaten. Het gaat nu over een preventieve aanpak in het kader van volksgezondheid en dat soort zaken. Dus de openbare orde is nu losgelaten. De heer Schouwenaar geeft aan dat het niet anders kan, omdat het strafrecht hier niet zijn loop kan hebben. Maar als je kijkt of het nodig is om een pand echt te sluiten, dan gaat het erom dat daar materiaal en voorwerpen gevonden zijn die te maken hebben met de productie van drugs. Waarom zou je, als je het toch zuiverder bij het strafrecht wilt houden omdat hier de openbare orde niet in het geding is, niet kunnen overgaan tot inbeslagneming van die voorwerpen? Dat zou de politie kunnen doen en dat zou door het OM gesanctioneerd kunnen worden.
De heer Schouwenaar (VVD):
Ik denk dat u daar gelijk in hebt. Het is niet of-of, het is en-en. Het Openbaar Ministerie treedt op om het strafrecht te hanteren en er op die manier voor te zorgen dat er een eind komt aan de ongewenste situatie, maar die ongewenste situatie bestaat uit meer: behoorlijke overlast in buurten, angst, milieubederf door afvalstoffen en noemt u maar op. De kranten staan er bijna dagelijks — laat ik zeggen wekelijks — vol van. Dat is wel het terrein voor de burgemeester.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Volgens mij heeft de burgemeester nu al instrumenten om panden te sluiten op grond van overlast. Dit gaat nu juist over het produceren ín panden, waar je dus geen loop hebt naar het pand wat mogelijke overlast kan veroorzaken. Dus de link met openbare orde is hier afwezig of heel dun. Dan komt veel meer de vraag aan de orde: zouden we dit niet bij het strafrecht moeten houden?
De heer Schouwenaar (VVD):
Zeker, maar we moeten het bestuursrecht niet veronachtzamen. De dingen die u noemt, zijn juist en die onderschrijf ik, maar er is meer, zoals ik net zei, bijvoorbeeld brandgevaar. De burgemeester heeft nog veel meer taken op zijn bord. De omwonenden komen bij hem, niet bij de officier van justitie. Zo zijn er tal van redenen waarom het in mijn ogen niet juist zou zijn om het bestuursrecht, dat hier speciaal voor is, buiten de deur te houden.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Tot slot: Ik noem straks in mijn bijdrage de instrumenten die de burgemeester al heeft. Ik heb werkelijk de indruk dat de burgemeester daarmee ten aanzien alle argumenten die u nu geeft, prima uit de voeten kan.
De heer Schouwenaar (VVD):
Inderdaad bestaat het risico dat de burgemeester te veel of te zware maatregelen treft. Ik noemde de beleidsregels van de gemeente Middelburg, die in alle mogelijke casussen voorziet. Verder is de burgemeester zich er terdege van bewust dat alles wat hij doet, vernietigd kan worden door de bestuursrechter. Bovendien functioneert de burgemeester niet als eenling. Bij alles heeft hij de politiek-bestuurlijke steun nodig van de gemeenteraad en het college van B en W. Zoals de enthousiaste sheriff herkozen wil worden, zo wil ook de burgemeester graag in functie blijven en zijn werk zo goed mogelijk doen.
Wat punt 3 betreft: dat kan zo zijn. Maar wie geraakt wordt door de bestuursrechtelijke maatregelen voelt het toch als een straf. En waarschijnlijk als een onverdiende straf. Toch beschouwt mijn fractie dat niet als een goede reden om van sluiting af te zien. In het bestuursrecht gaat het niet om persoonlijke gevoelens, maar om een geobjectiveerd gevoel: een redelijke wens. Dat beschouwen wij als een belang. Niet alleen belangen van de benadeelde tellen mee, maar ook die van omwonenden. Zij hebben recht op bescherming. Die belangen moeten worden afgewogen. Die afweging kan negatief uitpakken. De burgemeester kan het niet iedereen naar de zin maken. Sterker nog, de kans bestaat dat de bestuursrechtelijke benadeelde ook nog eens geconfronteerd wordt met een strafrechtelijke procedure.
In het bijzonder is de aandacht gevestigd op gezinnen met kinderen. Zij lopen het risico om dakloos te raken. Terecht houden de beleidsregels hier ernstig rekening mee. Ook helpt de gemeente met het zoeken naar woonruimte. Vaak lukt dat, net zoals bij andere situaties, zoals brand of rampen.
Bij de behandeling in de Tweede Kamer is het idee geopperd om in plaats van de burgemeester voortaan de rechter in te schakelen. Het klinkt sympathiek, maar het miskent de trias politica. De burgemeester bestuurt. De rechter treedt op om geschillen te beslechten. Mijn fractie ziet geen reden om de trias te herzien ter gelegenheid van dit wetsvoorstel. Daarvoor is geen noodzaak en het zou getuigen van weinig vertrouwen in de lokale democratie.
Als laatste het voorstel om "sluiten" te vervangen door "ontruimen". Het wetsvoorstel biedt alle ruimte voor overleg over de te treffen maatregelen. Maar om bij voorbaat van sluiting af te zien, lijkt mijn fractie ongewenst. Dan zou dit wetsvoorstel onvoldoende aan zijn doel beantwoorden.
Tot slot nog een tweetal vragen. In de Tweede Kamer is ook gesproken over een vangnet om beter te kunnen bepalen wat we onder drugs verstaan. De minister heeft toegezegd binnen vier of zes maanden hierop terug te komen. Inmiddels zijn we acht maanden verder. Kan de minister ons hierover nader informeren?
Dan de andere vraag. Acht de minister het wenselijk om te onderzoeken of de bestaande wetgeving met betrekking tot het binnentreden van woningen en privacy aangepast zou moeten worden, zodat malafide huurders eerder kunnen worden herkend?
Mevrouw de voorzitter. Al met al vindt mijn fractie dit een goed wetsvoorstel en wij kijken uit naar de reactie van de minister.
Dank u wel.
De voorzitter:
Meneer Schouwenaar, kunt u even blijven staan? Meneer Dercksen.
De heer Dercksen (PVV):
Ik wil even terug naar het begin van uw betoog. U zei, net als ik, dat dit een vrij kleine maatregel is. Ik lees net dat we sinds 2013 intussen bijna 1.000 agenten minder hebben. Hoe zit de VVD daar tegenwoordig in? Het is een beleid van een stap voorwaarts en twee stappen achteruit. Het is alweer een tijd geleden dat we de VVD een law-and-orderpartij hebben kunnen noemen. We zijn allemaal wat ouder en misschien weet een enkeling zich dat nog te herinneren. Maar waar is de VVD geweest die belang hechtte aan de veiligheid in dit land? Dit is een minimaatregel en dit kabinet is vooralsnog, behalve wat bezoeken in het land, verder niet zo veel van plan.
De heer Schouwenaar (VVD):
Ik acht mij niet direct verantwoordelijk voor de beleidsdaden van dit kabinet, maar ik wil ook niet verhelen dat ik het met een heel groot deel van die daden eens ben. Ik heb me in mijn werkzame leven intensief bezig mogen houden met de kwestie die u nu aan de orde stelt. Uit die jaren herinner ik mij dat de VVD altijd prominent heeft gepleit voor meer politiecapaciteit en ook vaak meer bevoegdheden, en meer aandacht voor preventie en repressie. Kortom, het was en is voor de VVD altijd een hoofdpunt van beleid.
De heer Dercksen (PVV):
U pleit er altijd voor. Dat wil ik nog wel geloven, hoewel ik daar intussen ook wel wat kanttekeningen bij zou kunnen plaatsen, maar het gevolg van het beleid is dat we nu 1.000 agenten minder hebben dan in 2013. Dadelijk wil die burgemeester een pand sluiten, maar zijn er geen agenten meer om daar handen en voeten aan te geven, omdat die zijn wegbezuinigd. Moeten misschien boa's het gaan doen? Waar moet het heen als we geen agenten meer hebben, maar wel wetgeving aannemen waarvoor agenten moeten worden aangesteld?
De heer Schouwenaar (VVD):
Het is mij niet helemaal duidelijk waaraan u twijfelt: aan uzelf, aan mij, aan de VVD of misschien wel aan allemaal. Dat weet ik niet. De vraag die u stelde — ik ben zeer vereerd dat u van mij een antwoord verwacht — zou u aan het Openbaar Ministerie moeten stellen en aan de regionale driehoeken, want daar wordt de inzet bepaald. U weet net zo goed als ik, of misschien nog wel beter dan ik, dat de politie buitengewoon flexibel is in het wat minder doen aan de ene taak en het wat meer doen aan de andere taak.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Dercksen.
De heer Dercksen (PVV):
Ik twijfel weleens een beetje aan mijzelf, want het zou niet heel goed zijn om daar nooit aan te twijfelen, maar ik twijfel vooral aan het beleid van de VVD, die zich afficheert — ik probeer het stiekem toch nog een keertje — als law-and-orderpartij. De feiten zijn dat er 1.000 agenten zijn wegbezuinigd, terwijl de problemen, zeker de drugscriminaliteit, tegen de klippen op stijgen. We gaan weleens mee met boa's in de provincie en het is echt een drama wat daar allemaal plaatsvindt.
De heer Schouwenaar (VVD):
Het is meer een constatering. Ik kan alleen maar herhalen dat wat de VVD betreft, overigens niet alleen de VVD, maar een heleboel partijen, veiligheid en de rol van de politie daarbij, de capaciteit die erbij speelt en alle moeilijke keuzevragen die daar een rol bij spelen, voortdurend heel veel aandacht moeten krijgen. Hier wordt door de politie met heel veel inzet aan gewerkt. Het is makkelijk om het zo te zeggen, maar het blijkt in de praktijk toch veel weerbarstiger dan dat.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Schouwenaar. Ik geef het woord aan mevrouw Vlietstra.
Mevrouw Vlietstra (PvdA):
Voorzitter, dank u wel. Om te beginnen wil ik mevrouw Andriessen van harte gelukwensen met haar mooie maidenspeech. Ik hoop dat er nog vele mooie speeches mogen volgen.
Voorzitter. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel schrijft de regering dat handel, productie, teelt en andere illegale activiteiten rondom harddrugs en softdrugs een ondermijnend en potentieel ontwrichtend effect hebben op de samenleving door de verwevenheid van onder- en bovenwereld, corruptie en de innesteling in lokale gemeenschappen en maatschappelijke sectoren. Mijn fractie deelt die analyse van de regering van harte en ziet in de praktijk de groeiende omvang van deze sector en daarmee de nadelige gevolgen voor volksgezondheid en leefbaarheid, zowel in de steden als op het platteland. Bij de aanpak van drugscriminaliteit is in een reeks van jaren een steeds grotere rol weggelegd voor de bestuursrechtelijke aanpak. Door samenwerking tussen gemeenten, politie, Belastingdienst, Openbaar Ministerie, maar ook vastgoedeigenaren en woningbouwcorporaties enerzijds en een uitbreiding van het bestuursrechtelijk instrumentarium anderzijds worden burgemeesters in staat gesteld op te treden in woningen en panden waar drugs aanwezig zijn, worden verkocht, afgeleverd of verstrekt. Mijn fractie is warm voorstander van deze geïntegreerde aanpak. Sterker, wij denken dat dit de enige aanpak is die tot resultaat leidt, naast uiteraard de strafrechtelijke aanpak van personen die zich schuldig maken aan druggerelateerde misdrijven.
Voorzitter. Uit eigen ervaring weet ik hoe frustrerend het is als je als burgemeester weet dat in een pand druggerelateerde activiteiten plaatsvinden die leiden tot overlast in een buurt en je er niets aan kunt doen, omdat er van alles wordt aangetroffen, behalve drugs. Het voorliggende wetsvoorstel breidt het instrumentarium voor de burgemeester uit en maakt sluiting van ene pand ook mogelijk als voorwerpen of stoffen worden aangetroffen die duidelijk zijn bestemd voor het telen of bereiden van drugs. Tot zover kan het wetsvoorstel daarom rekenen op onze instemming.
Maar mijn fractie heeft ook zorgen en die deel ik graag met de minister. Onze zorgen betreffen de proportionaliteit van het wetsvoorstel. De sluiting van een woning of pand is een aangrijpende aangelegenheid, zowel voor de bewoner als voor de verhuurder of eigenaar. Dat mag dus niet lichtvaardig gebeuren en vereist een zeer zorgvuldige afweging van belangen op basis van een zeer zorgvuldig onderzoek door de politie en een goed gemotiveerd besluit van de burgemeester. In dat verband heeft mijn fractie enkele vragen aan de minister. Als een woning wordt gesloten, staat de bewoner op straat. Als het een huurder betreft, komt deze op een zwarte lijst waardoor hij of zij niet opnieuw een woning kan huren. Dat is niet niks. Op schriftelijke vragen van mijn fractie over situaties waarin een huurder wordt gedwongen mee te werken aan drugscriminaliteit, heeft de regering geantwoord dat dit soort situaties haar bekend is, maar dat zij geen voorbeelden kent van sluiting in dergelijke gevallen. Tegelijkertijd geeft de regering op een andere vraag van mijn fractie aan niet te beschikken over informatie over het aantal panden of woningen dat is gesloten op basis van artikel 13 Opiumwet.
Wij waren verrast door deze antwoorden. Wij hadden zonder meer verwacht dat deze gegevens bekend zouden zijn. In de Tweede Kamer is intussen een motie aangenomen om te bereiken dat in de komende drie jaar wel informatie wordt verzameld over het aantal woningen dat wordt gesloten op grond van het uitgebreide artikel 13b. Deze motie is in onze ogen wat erg algemeen geformuleerd. Wij hebben behoefte aan enige inkleuring. Kan de minister toezeggen dat in de komende drie jaar niet alleen informatie wordt verzameld over het aantal gesloten woningen en panden, maar ook in welke gemeenten sluiting heeft plaatsgevonden, welke bestuurlijke maatregelen aan sluiting zijn voorafgegaan, welke afwegingen van belangen door de burgemeester zijn gemaakt, hoe vaak sprake was van medewerking onder dwang, waar huurders zijn gebleven na sluiting van hun woning en of de sluiting heeft geleid tot het opheffen van de ongewenste situatie? Mijn fractie hecht eraan zo goed mogelijk inzicht in al deze punten te krijgen om zich, zij het achteraf, een beeld te kunnen vormen van de proportionaliteit van het wetsvoorstel. Graag ontvangen wij van de minister op dit punt een toezegging.
Voorzitter. Zoals gezegd: sluiting van een woning of pand heeft vergaande gevolgen voor de bewoner, maar ook voor de verhuurder. De regering stelt dan ook terecht dat sluiting van een woning of pand gezien moet worden als een ultimum remedium. Mijn fractie deelt die opvatting nadrukkelijk. Pas nadat andere maatregelen zijn toegepast, komt sluiting in beeld. Daarbij denken wij niet alleen aan bestuurlijke maatregelen, maar ook aan overleg en afspraken tussen de burgemeester en de verhuurder van een pand of woning. Vastgoedmanagement Nederland — de heer Dercksen refereerde daar ook aan — stuurde ons kortgeleden een brief waarin ze aangeven graag mee te werken aan het voorkomen van drugsoverlast door bijvoorbeeld een gedegen screening van huurders en een zo veel mogelijk uniforme uitvoering van de wet door burgemeesters. Hoe beoordeelt de minister deze suggesties? Ziet hij nog andere mogelijkheden in dit verband?
Voorzitter. Bij het toewijzen van huurwoningen hebben corporaties een vrije toewijzingsruimte van 10% voor onder meer huishoudens met problemen rond gezondheid, veiligheid, sociale factoren, overmacht of calamiteiten. Biedt dit in de ogen van de minister ruimte om huurders die op de eerdergenoemde zwarte lijst zijn beland nieuwe huisvesting aan te bieden?
De in de Tweede Kamer aangenomen motie-Buitenweg/Van Nispen ziet ook op de uitspraken van de rechter over sluitingsbevelen van de burgemeester. Uit onderzoek naar het gebruik van het huidige artikel 13b is gebleken dat in zo'n 30% van de gevallen de rechter heeft geoordeeld dat de sluiting onrechtmatig was. Dat is een hoog percentage. Een op de drie sluitingen houdt geen stand bij de rechter. Hoewel we het niet zeker weten, neemt mijn fractie aan dat dit te maken heeft met de mate van zorgvuldigheid in de afweging van alle belangen door de burgemeester en daaraan voorafgaand de vaststelling van de feitelijke omstandigheden door de politie. Deelt de minister deze opvatting?
Om te voorkomen dat het percentage uitspraken waarin het beroep tegen sluiting gegrond wordt verklaard over drie jaar nog steeds zo hoog is, hoort mijn fractie graag van de minister op welke wijze hij denkt dit terug te kunnen dringen. Uiteraard is het de verantwoordelijkheid van de burgemeester om een besluit te nemen, maar mijn fractie gaat ervan uit dat ook de minister een verantwoordelijkheid voelt voor een zo zorgvuldig mogelijke uitvoering van de wet. Is de minister daartoe bereid, en zo ja, hoe gaat hij dat aanpakken?
Ten slotte is van groot belang dat een burgemeester zich bij zijn besluit kan baseren op deugdelijke bestuurlijke rapportages van de politie. Hoe beoordeelt de minister als eindverantwoordelijke voor de politie die kwaliteit? Voldoet die aan de eisen die eraan gesteld moeten worden?
Voorzitter. Ik rond af. In het begin van mijn inbreng heb ik het belang benadrukt van een geïntegreerde aanpak van drugscriminaliteit. Het voorliggende wetsvoorstel is in dat verband een nieuw instrument dat ter beschikking komt en ongetwijfeld zullen er meerdere volgen. Mijn fractie ziet ook het legaliseren van softdrugs als zo'n instrument en roept de minister op voortgang te maken met een proef om de teelt van wiet te legaliseren. Wij worden een beetje ongeduldig. In het regeerakkoord lezen we dat het kabinet zo mogelijk binnen zes maanden met wetgeving komt. Intussen zijn we ruim een jaar verder. Kan de minister aangeven wanneer de experimenten concreet van start zullen gaan? De minister schudt al "nee". Hij mag er nog even over nadenken. De beantwoording volgt later.
Voorzitter. Mijn fractie wacht de antwoorden van de minister met veel belangstelling af.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Vlietstra. Ik geef het woord aan mevrouw Strik.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Voorzitter. We spreken vandaag over de uitbreiding van de bevoegdheden van burgemeesters tot sluiting van drugspanden. Dat kan niemand ontgaan zijn. Een belangrijke toetssteen voor de Eerste Kamer is hierbij natuurlijk of extra bevoegdheden noodzakelijk zijn om op te treden tegen de productie van en handel in drugs, maar ook of die bevoegdheden bestuursrechtelijk dan wel strafrechtelijk dienen te zijn. Voorliggend wetsvoorstel past in een jarenlange reeks van uitbreiding van bevoegdheden in zowel het strafrecht als het bestuursrecht, niet alleen om strafbare feiten op te sporen en te vervolgen, maar ook om te voorkomen dat ze plaatsvinden. De gereedschapskist van de overheid is inmiddels flink gevuld en het is de vraag wanneer die overvol raakt. Een keuze voor meer repressie in een democratische rechtsstaat dient niet alleen zwaar onderbouwd te zijn — is het noodzakelijk, is het proportioneel, zowel de wet als de toepassing? — maar dient ook samen te gaan met stevige waarborgen voor burgers, zodat ze zich kunnen verweren tegen te veel opdringerigheid, willekeur en inbreuken op hun grondrechten. Aandacht voor dat laatste mist mijn fractie bij dit kabinet, terwijl we nu zelfs een heuse minister voor Rechtsbescherming hebben. Hoe waarborgt het kabinet het noodzakelijke evenwicht tussen repressie en burgerrechten? Dit luistert des te nauwer als de repressie wordt uitgebreid over de band van bestuursdwang, die niet is omgeven met strafprocessuele waarborgen. Graag een reactie van de minister hierop.
Maar dit wetsvoorstel roept ook een principiële vraag op over het kabinetsbeleid ten aanzien van drugshandel. Het lijkt erop alsof we ons steeds verder vastdraaien in een repressieve benadering. Waar andere landen ons links en rechts inhalen met een meer liberaal drugsbeleid om redenen van volksgezondheid — denk aan de VS en onlangs nog Luxemburg — lijkt het antwoord van dit kabinet vooral meer strafrecht en bestuursdwang te zijn, zonder een begin van een visie op de meest wenselijke en effectieve strategie om de negatieve effecten van drugsgebruik tegen te gaan. Het kabinet gaat weliswaar een pilot uitvoeren, maar veel gemeenten haken nu al af vanwege onuitvoerbaarheid en eindigheid van het project. De pilot lijkt tot mislukken gedoemd, omdat die niet is ingebed in een langetermijnvisie en totaal losgekoppeld lijkt van de repressieve tendens die onverminderd doorgaat; zie voorliggend wetsvoorstel. Graag een reactie van de minister hierop. Wellicht kan hij toch iets zeggen over de langetermijnvisie van dit kabinet op hoe verantwoord om te gaan met drugsgebruik en hoe de volksgezondheidsaspecten daarvan tegen te gaan.
Voorzitter. Dan kom ik op de vraag of we dit specifieke nieuwe instrument nodig hebben. De burgemeester heeft nu al een breed instrumentarium tot zijn beschikking om op te treden tegen drugsgerelateerde verstoring van de openbare orde. De burgemeester kan een woning sluiten als de openbare orde in het geding is vanwege gedragingen die de veiligheid en gezondheid van omwonenden in ernstige mate aantasten. De heer Schouwenaar noemde dat als argumenten voor dit wetsvoorstel, maar in mijn visie kan dat al. Ik zou dat graag van de minister willen horen. Het college van B en W kan panden sluiten bij een bedreiging van de leefbaarheid of een gevaar voor de gezondheid of veiligheid. De gemeenteraad kan woonruimte die wordt gebruikt voor het vervaardigen of verhandelen van drugs onttrekken aan de bewoner. Ten slotte kan op grond van het huidige artikel 13b van de Opiumwet de burgemeester al een woning sluiten als van daaruit drugs worden verkocht of zelfs als ze daar aanwezig zijn. Deze aanwezigheid vormt volgens dit artikel al voldoende indicatie dat de openbare orde in het geding is. Burgemeesters maken enthousiast gebruik van deze ingrijpende vorm van bestuursdwang. Alleen al in 2016 zijn 1.277 panden gesloten op deze grondslag.
De voorgestelde verruiming van de sluitingsbevoegdheid gaat weer een stapje verder, omdat straks de woning al gesloten kan worden als er precursoren voor synthetische drugsproductie worden gevonden in een pand, zelfs zonder dat drugs aanwezig zijn. Sommige voorwerpen zullen al snel te relateren zijn aan drugsproductie of -handel, maar veel andere ook niet. Het aantreffen van potten waarin cannabis kan worden gekweekt is dan al voldoende grond voor sluiting.
Deze verruiming gaat ver, omdat bezit van materiaal dat op zichzelf niet strafbaar is, nu voldoende grond kan zijn voor sluiting van een pand. De burgemeester zal aannemelijk moeten maken dat er sprake is van een verboden voorbereidingshandeling, maar hij hoeft niet het strafbare feit te bewijzen, en dus ook niet de intentie of wetenschap van de betrokken personen. Dat roept ernstige vragen op over de rechtsbescherming van betrokken personen, met name huurders of bezitters van een pand. Hun verwijtbaarheid is volgens de regering niet relevant, omdat de sluiting een "pandgerichte herstelsanctie" betreft, gericht op het voorkomen of beëindigen van een overtreding. Maar tegelijkertijd heeft de ingreep ontegenzeggelijk ingrijpende gevolgen voor de betrokken personen, of het nu om een punitieve sanctie gaat of niet. Veelal treft de sluiting vooral mensen met een sociaal zwakkere positie die drugsgerelateerde activiteiten tegen wil en dank of na al te enthousiaste beloftes over de vloer hebben gekregen. Hun problematiek verergert door deze ingreep, en de gemeente zal hen toch weer aan nieuw onderdak moeten zien te helpen. Dit roept niet alleen vragen op over de proportionaliteit, maar ook over de effectiviteit: vangen we hiermee wel de grote vissen? De grote handelaren vinden zo weer een ander pand, met andere sociaal zwakkere huurders. Zou de minister hier eens op kunnen ingaan?
Ook om een andere reden gaat de verruiming ver. Er hoeft bij gebruikmaking van de bevoegdheid namelijk geen sprake te zijn van verstoring van de openbare orde, overlast of aantasting van de veiligheid en gezondheid van omwonenden.
De heer Schouwenaar (VVD):
Ik ben misschien wat laat, voorzitter, maar ik zat nog na te denken over de woorden van mevrouw Strik. Zij spreekt natuurlijk behartenswaardige woorden over de wijze waarop een huurder, en ook een verhuurder getroffen kunnen worden door dit soort maatregelen. Maar wat ik mis in haar betoog, zijn de omwonenden. Dat zijn vaak degenen die zich tot de burgemeester wenden en zeggen: en wij dan?
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Dat haakt in op precies het debatje dat ik net met de heer Schouwenaar heb gehad. Dit is losgekoppeld van overlast en openbare orde. Daarom heb ik het idee dat de burgemeester al andere mogelijkheden heeft. Als het dus echt gaat over overlast en als de veiligheid van omwonenden in het geding zou zijn, kan de burgemeester volgens mij al optreden. Het wetsvoorstel wordt ook gemotiveerd met het argument dat het om een preventieve aanpak en om volksgezondheid gaat. Daarom heb ik het idee dat het geen betrekking heeft op omwonenden, maar meer op het voorkomen dat er drugsproductie plaatsvindt. Het gaat ook niet per se om panden van waaruit gehandeld wordt. Het kan ook gaan om panden waar het gewoon geproduceerd wordt. Daar zullen dus geen mensen heen en weer lopen, en brommertjes en auto's heen en weer rijden waarmee men de spullen komt ophalen. Het is dus ruimer dan dat het de omwonenden moet beschermen, zoals de heer Schouwenaar denkt. En ik denk dat daar al andere instrumenten voor zijn, maar ik hoor dat straks graag van de minister.
De heer Schouwenaar (VVD):
Dan wachten wij samen het antwoord van de minister af.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Nou, dan doen we toch iets gezamenlijk, meneer Schouwenaar.
De beoogde wetswijziging is namelijk gericht op een "effectieve en op preventie gerichte aanpak".
Ik heb een ijsklontje in m'n mond, voorzitter. Dat is niet echt handig.
De vraag is echter of het in de rede ligt om artikel 13b Opiumwet dusdanig op te rekken dat deze op grond van risico's voor de volksgezondheid een preventieve aanpak van drugsproductie kan bewerkstelligen. Met deze preventieve aanpak middels de Opiumwet wijkt de wetgever steeds verder af van de oorspronkelijke bedoeling van de sluitingsbevoegdheid als sluitstuk van het coffeeshopgedoogbeleid. Hoe is dat te rijmen met het principe van ultimum remedium? En wordt hier de bestuurlijke bevoegdheid niet al te gemakkelijk ingezet ter compensatie van een tekortschietende strafrechtelijke opsporing van drugsgerelateerde criminaliteit? Deze trendmatige stapeling van bevoegdheden vindt plaats zonder duidelijke onderlinge samenhang. Juist vanwege de beperkte rechtswaarborgen vergelijkbaar met die in het strafrecht is het cruciaal terughoudend te zijn met het verruimen van het instrumentarium van de bestuursdwang. Dit klemt wellicht te meer nu de toegang tot de rechtsbijstand steeds verder onder druk komt te staan.
Voorzitter. Ook nu al lijkt de sluitingsbevoegdheid niet als een ultimum remedium te worden toegepast. De sluitingsbevoegdheid in artikel 13b Opiumwet is in veel gemeenten al verheven tot een belangrijke pijler bij het tegengaan van drugsoverlast en drugshandel. Burgemeesters lijken de neiging te hebben om het zwaarste middel in te zetten om drugsbezit en -gebruik aan te kunnen pakken. En nu al zien we dat de regelmatige toepassing van de sluitingsbevoegdheid tot maatschappelijke problemen leidt. Denk aan gezinnen met kinderen die op straat komen te staan en in de schulden raken; ik noemde ze net al.
Het is gebruik geworden om tot sluiting over te gaan zonder waarschuwing. Ook zien we grote verschillen in de wijze waarop gemeentes de grens trekken tussen gebruikers- en handelshoeveelheid. In gemeentes als Breda, Eindhoven, Helmond, Den Bosch en Tilburg is de aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs al voldoende voor een sluiting zonder waarschuwing voor drie maanden. Dit terwijl dit in de praktijk niet altijd een aanwijzing voor drugshandel hoeft te zijn, vooral niet als het gaat om regelmatige gebruikers die een persoonlijke voorraad hebben die in de strikte zin de gebruikershoeveelheid overschrijdt. In Amsterdam wordt genuanceerder omgegaan met de aangetroffen hoeveelheid drugs, en worden andere factoren meegewogen. Kan de minister ingaan op de vraag hoe deze grote verschillen, en met name de in veel gemeenten bijna mechanische toepassing van de sluitingsbevoegdheid, zich verhouden tot het beoogde karakter van ultimum remedium? Is het daarvoor niet nodig dat er altijd een kenbaar en toetsbaar onderzoek naar de proportionaliteit wordt gedaan?
Voorzitter. Als eerder is genoemd dat ook het feit dat in 30% van de gevallen aangetekend beroep tegen woningsluiting door de rechter gegrond wordt verklaard, een indicatie vormt dat de sluitingsbevoegdheid allesbehalve ultimum remedium is, in ieder geval in de toepassing. De minister lijkt van mening te zijn dat dit percentage wijst op een effectieve en proportionele praktijk, maar mijn fractie spoort de minister graag aan tot iets meer ambitie. We zouden er toch van uit mogen gaan dat zijn beleid en praktijk in veel meer gevallen de rechterlijke toets kan doorstaan? Bij al deze gegrondverklaringen moeten we in gedachte houden dat mensen voor niets zijn uitgeplaatst en dat ze gedurende lange procedures verstoken zijn geweest van hun rechten. Mevrouw Wezel zei ook dat ze zich vervolgens ook vijf jaar niet kunnen inschrijven voor een andere woning.
Ook de gevolgen voor kinderen zijn zonder meer schadelijk. Het lijkt erop dat er in de praktijk dus onvoldoende wordt gekeken naar de proportionaliteit van de maatregel en naar de individuele schade en het leed in het licht van artikel 8 EVRM en artikel 3 van het Kinderrechtenverdrag. Welke maatregelen neemt de minister om zorgvuldiger en terughoudender gebruik van de sluitingsbevoegdheid te stimuleren? En hoe gaat hij voorkomen dat dit met de verruimde bevoegdheid van meet af aan zal gebeuren? Wij zijn blij dat de minister naar aanleiding van een motie-Buitenweg/Van Nispen heeft toegezegd de praktijk en jurisprudentie op dit gebied te monitoren en de Kamer hierover te informeren. Maar de vraag blijft nog wel welke criteria de minister uiteindelijk hanteert bij zijn beoordeling van de evaluaties. En bij welke uitkomsten overweegt hij om nadere stappen te zetten ter verbetering? Graag een reactie hierop. Mijn fractie sluit zich ook aan bij het verzoek van mevrouw Vlietstra om meer informatie bij die evaluatie.
Voorzitter. Ik sluit af. Mijn fractie is van mening dat een verruiming van de sluitingsbevoegdheid te allen tijde gepaard moet gaan met een zorgvuldige afweging van de evenredigheid per casus en een goede onderbouwing van de sluitingsbevoegdheid als ultimum remedium. Wij zien graag meer ambitie van de minister om het percentage terug te dringen van sluitingen die achteraf onterecht zijn verklaard. In de hoop dat hij deze inspanningsverplichting erkent en dat hij mijn fractie overtuigt van zijn daadkracht op dit gebied, wachten wij graag de beantwoording af.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Strik. Ik geef het woord aan mevrouw Bikker.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Voorzitter, dank u wel. Allereerst ook namens mijn fractie een hartelijke felicitatie aan mevrouw Andriessen. We zien ernaar uit om verder van gedachten te wisselen en misschien zelfs een keer te interrumperen. Dat kon nu natuurlijk niet, maar van harte gefeliciteerd.
Voorzitter. Nederlandse criminelen spelen een belangrijke rol bij de productie van amfetamine, samen met criminelen uit enkele andere landen, met name Polen. En Nederlandse criminelen zijn de grootste producent van xtc in Europa. Waarschijnlijk is Nederland ook de grootste producent ter wereld, maar harde mondiale data ontbreken. Schokkende bevindingen uit het rapport Waar een klein land groot in kan zijn, dat de Nederlandse Politieacademie begin september presenteerde. Als er iets is waar deze minister gedurende het eerste jaar van zijn ministerschap indringend mee is geconfronteerd, dan is het wel de omvang van de drugscriminaliteit en de effecten die dat alles heeft op de samenleving. Drugslaboratoria in woonwijken, dumpingen van afval: we zien wekelijks, soms zelfs dagelijks dat het de spuigaten uitloopt en dat gewone inwoners van ons land op deze manier worden blootgesteld aan gevaarlijke situaties. Daar komt bij dat Nederlandse criminelen volgens het rapport een bijdrage van minimaal 18 miljard leveren aan de illegale wereldeconomie als het gaat om de productie van synthetische drugs. Mijn fractie spreekt juist daarom haar waardering uit voor de strijdlust die deze minister laat zien om deze criminele organisaties aan te pakken, uit te bannen en de drugs met hen. Wij steunen de minister van harte in die strijd.
Vandaag bespreken we een wetsvoorstel dat niet ziet op opsporing maar wel op de effecten van drugsproductie en -handel in bijvoorbeeld een woonwijk of op een industrieterrein. Als er voorwerpen of stoffen in een pand aanwezig zijn die duidelijk bedoeld zijn om drugs te maken of te telen, krijgt de burgemeester de bevoegdheid het pand te sluiten. De fractie van de ChristenUnie kan zich vinden in de onderbouwing van het wetsvoorstel, dat dit enerzijds bijdraagt aan het doorbreken van de keten van drugsproductie en -handel en anderzijds voorkomt dat een wijk verloedert door de rotte kiezen die deze panden vormen. Tegelijkertijd leven er op drie punten wel nadere vragen. Dat gaat over de positie van de burgemeester, de proportionaliteit van de maatregel en ten slotte het effect van een sluiting op de omgeving.
Allereerst de positie van de burgemeester. Het is verschrikkelijk dat burgemeesters onder zware beveiliging moeten leven vanwege dreiging van criminele organisaties die volop actief zijn in de drugswereld. Ook vanaf deze plaats een hart onder de riem voor de moedige burgemeesters die dit aangaat. Het voorgestelde wetsvoorstel maakt de mogelijkheden van de burgemeester nog iets ruimer. Brengt het nieuwe risico's voor de burgemeester met zich mee nu hij nog eerder actief kan zijn in het tegenwerken van criminele organisaties en hun praktijken in een gewone woonwijk? Hoe beoordeelt de minister dat?
In het onderzoek van mevrouw Bruijn, al meermalen geciteerd vandaag, naar de ontwikkeling van de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet valt overigens op dat het merendeel van de burgemeesters in 2016 helemaal geen enkel pand sloot. Hoe beoordeelt de minister dat gegeven? Heeft de minister in samenspraak met zijn collega van Binnenlandse Zaken een beeld van hoe de burgemeesters in de gemeenten waar drugscriminaliteit gelukkig nog niet of minder zichtbaar is, toch scherp aan de wind kunnen zeilen als inzet van bevoegdheden wel noodzakelijk is? Het lijkt mijn fractie namelijk sterk dat in al deze gemeenten geen drugscriminaliteit voorkomt. Het zou in elk geval sterk te betreuren zijn als de gemeenten rond bijvoorbeeld Oss of Schiedam, waar veel panden gesloten zijn, het nieuwe toevluchtsoord zijn voor criminelen. Dat waterbedeffect moet voorkomen worden. Ziet de minister aanleiding om waar nodig burgemeesters nader toe te rusten voor het inzetten van deze bevoegdheden? Burgemeesters die stevig optreden kunnen zelf ook gevolgen ondervinden voor hun veiligheid. We kennen die voorbeelden; ik zei het net al. Wat betekent dat voor het ambt? Hoe houdt de minister met zijn collega van Binnenlandse Zaken de vinger aan de pols dat deze ontwikkeling niet belemmerend wordt in het vinden van goede burgemeesters die daadkrachtig kunnen optreden?
Dan de proportionaliteit van deze maatregel. Daar is in de schriftelijke voorbereiding, in de Tweede Kamer trouwens ook, en hier plenair al door geloof ik alle collega's al bij stilgestaan. Want voorkomen moet worden dat de effecten onevenredig zwaar zijn voor huisgenoten, voor goedwillende melders die hetzij als eigenaar hetzij als medehuurder de gevolgen van een sluiting evengoed ervaren. De minister heeft op dit punt al zijn inzet in de Tweede Kamer laten zien en de motie-Buitenweg/Van Nispen heeft de puntjes op de i gezet, zodat de verruiming nog steeds een herstelsanctie is en geen punitief karakter krijgt. De minister heeft bovendien het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid gevraagd om dit najaar een gesprek tussen gemeenten en verhuurders te organiseren om te verkennen hoe maatregelen van verhuurders en gemeenten elkaar kunnen versterken. Hoe is dat gesprek verlopen?
De verhuurders vrezen dat de omgeving verpaupert als een woning langere tijd niet opnieuw verhuurd kan worden, en dat brengt mij bij mijn derde punt. Ik denk dat die verhuurders daar een punt hebben, maar dat het ook geldt in de situatie van een koopwoning. Want als een pand zes tot twaalf maanden gesloten wordt, dan heeft dat allereerst een prachtige signaalfunctie naar de omgeving: begin hier niet aan! Maar als vervolgens de planken voor de ramen blijven zitten, dan heeft dat vriendelijk gezegd geen stimulerende werking om de buurt naar een hoger plan te brengen. Hoe beoordeelt de minister dat effect? Is dat ook onderwerp van gesprek bij het eerder genoemde overleg? Maar worden ook andere belanghebbenden en verantwoordelijken betrokken? Ik denk dan aan VNG en natuurlijk de minister van Binnenlandse Zaken. Nu de minister krachtig aan de slag is met de strijd tegen ondermijning, moet ook de weerbaarheid van de lokale gemeenschappen niet vergeten worden. Wat zijn de voornemens van het kabinet op dit punt en op welke wijze wordt de Kamer daarover geïnformeerd? Ik hoor de minister daar graag concreet over.
Voorzitter. Ik kom tot een afronding. De minister vindt ons aan zijn zijde als hij burgemeesters de mogelijkheid geeft om eerder op te treden tegen de voortwoekerende drugscriminaliteit. Dat moet wel op een manier gebeuren waar burgemeesters zich goed ondersteund weten, proportioneel de maatregel inzetten en met oog voor de effecten op de leefomgeving. Op alle drie die onderdelen zie ik uit naar de antwoorden van de minister.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Bikker. Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval.
De beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Ik schors de vergadering voor enkele ogenblikken, in afwachting van de minister voor Rechtsbescherming.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20182019-10-7.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.