Aan de orde zijn:

de algemene politieke beschouwingen naar aanleiding van de Miljoenennota voor het jaar 2011 (32500).

De voorzitter:

Hierbij worden ook het regeer- en gedoogakkoord van 30 september 2010 en de regeringsverklaring van 26 oktober 2010 betrokken.

Ik heet de minister-president en alle overige bewindspersonen van harte welkom in de Eerste Kamer. Het kabinet in zijn nieuwe samenstelling is hier voor het eerst nagenoeg voltallig aanwezig. Ik wil de minister-president en alle bewindspersonen die wij hier voor het eerst verwelkomen, dan ook van harte feliciteren met hun benoeming en ik wens hun veel succes en wijsheid toe.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Noten (PvdA):

Mijnheer de voorzitter. De politiek bevindt zich altijd in een spanningsveld tussen retoriek en realiteit. Dat kan niet anders. Wie draagvlak wil creëren voor beleid, wie beleid wil laten werken, moet laten zien de realiteit te kennen. Maar hij moet ook een perspectief kunnen schetsen, de suggestie van een oplossing voor reële problemen. Daarbij is de retoriek een onmisbaar hulpmiddel: zonder retoriek geen overtuiging.

Dit kabinet is als geen van zijn voorgangers gebaseerd op retoriek. Veel retoriek, voorzitter, buitengewoon veel retoriek, maar waar is de realiteit? De nieuwbakken minister van Veiligheid moest bij zijn eerste begrotingsdebat aan de overzijde al uitleggen dat 3000 extra agenten voor veiliger buurten in de werkelijkheid van alledag nul extra agenten betekende. En omdat er om puur politieke redenen ook nog 500 agenten uit de sterkte worden gehaald om zich met dierenmishandeling bezig te gaan houden, betekent dit beleid dus effectief 500 agenten minder op straat dan in 2010. Hier valt de retoriek wel heel erg snel voor de realiteit.

Dat zou niet erg zijn als het daarbij blijft. Maar ook andere constructieve plannen van dit kabinet zijn al heel snel getemperd. De investering van 1 mld. in verbetering van de ouderenzorg bleek onmiddellijk na de persconferentie al 800 mln. te zijn, om binnen enkele weken te zijn gereduceerd tot 400 mln. En dan is nog onduidelijk wat die verbeteringen zijn en waar die precies zullen optreden. In ieder geval niet alleen bij de ouderenzorg.

En hoe gaat het met de 18 mld. structurele ombuigingen op de rijksbegroting ? Bij het regeerakkoord bleken die al teruggebracht te zijn tot een kleine 15 mld., overigens in een rekensom die zoveel dubieuze veronderstellingen bevat dat de meeste economen het op "effectief zeker niet meer dan 10 mld." houden. Had de retoriek van de "noodzakelijke 18 mld. bezuinigingen" geen ander doel dan het uitsluiten van een aantal partijen, zodat een coalitie over rechts als enige mogelijkheid overbleef? Met de harde realiteit van prudent budgettair beleid heeft het in ieder geval allemaal bitter weinig te maken.

Recente onderzoeken onder bewoners van een aantal van de zogenaamde Vogelaarwijken laten zien dat zij de in de afgelopen jaren genomen maatregelen ervaren als een grote bijdrage aan de leefbaarheid en veiligheid van hun buurt. We zijn er nog lang niet, maar de mensen op Kanaleneiland en in Hillesluis zien dat de buurt wordt verbeterd, zij zien dat er wat gedaan wordt aan lastige jongeren en zij zien dat de politie zichtbaarder en effectiever optreedt tegen vergrijpen. Over een breed front is in de afgelopen drie jaar een aanpak van de grond gekomen die het niet alleen zoekt in repressie, maar ook in preventie en die een verbetering van woonomgeving, welzijn, onderwijs en kansen op werk omvat. Daar wordt wérkelijk iets gedaan aan veiligheid op straat. Deze mensen zien eindelijk dat er iets gebeurt. Gaat de regering daar mee door of gaat ze dat alles wegbezuinigen? Gaat de regering daarmee door of gaat zij dat alles wegbezuinigen? En krijgen we dan in ruil voor deze realiteit van de kleine vooruitgang de veiligheidsretoriek van een speciaal daarvoor benoemde minister?

Voorzitter. De rechtse coalitie is er gekomen, en rechtser kan het niet in het Nederlandse politieke spectrum. Men kan daar kennis van nemen, men kan zich erover opwinden. Hoe dan ook, het is een zeer on-Nederlandse verschijnsel. Onze nationale politieke traditie wordt vanwege het systeem van evenredige vertegenwoordiging gekenmerkt door een veelheid aan partijen en daardoor een noodzaak om coalitieregeringen te vormen. In die traditie past het dan ook dat op de avond van de verkiezingsuitslag de campagnes worden beëindigd en de verkiezingsretoriek wordt vervangen door het proza van de bestuurlijkheid. Verschillen die in verkiezingstijd zijn uitvergroot om de kiezer iets te kiezen te geven, worden dan weer tot reële proporties teruggebracht om samenwerking mogelijk te maken. Een van de meest opvallende kenmerken van de totstandkoming van dit kabinet is dat deze traditie zeer ruw is doorbroken. Als grootste partij heeft de VVD geen poging gedaan om het politieke draagvlak van het nieuwe kabinet werkelijk te verbreden Deze premier wenste nadrukkelijk dit historisch rechts kabinet, en niet anders. Hij is er dan dus ook voluit verantwoordelijk voor dat dit kabinet er is gekomen en daarmee is hij er ook verantwoordelijk voor dat dit kabinet enkel en alleen kan bestaan bij de gratie van de steun van een beweging die haar reden van bestaan vindt in polarisatie, uitsluiting en het zaaien van verdeeldheid. Men kan niet "de premier van alle Nederlanders" zijn en tegelijk politiek afhankelijk van een stroming die een belangrijke groep burgers zo veel mogelijk uitsluit.

Met de vorming van dit kabinet is dan ook definitief een einde gekomen aan een lange periode van pacificatie in de Nederlandse politiek. In bijna 30 jaar is onder ministers-presidenten als Lubbers, Kok en Balkenende de politieke middenweg gezocht in kabinetten met een breed draagvlak. De tegenstellingen in de samenleving zijn in die periode verminderd en dat heeft ons land tot een van de meest welvarende van Europa gemaakt. Wij hebben niet voor niets de laagste werkloosheid, de meest flexibele arbeidsmarkt en bijna de laagste staatsschuld in de Europese Unie. Een kabinetsbeleid dat for better and for worse altijd enigszins naar het midden tendeerde en gelijktijdig grote politieke wendingen vermeed, heeft daaraan een belangrijke bijdrage geleverd. Het nieuwe kabinet zou zich in die verworvenheid kunnen koesteren, maar dat doet het niet. Het kabinet kiest voor polarisatie en retoriek.

Deze regering heeft geen meerderheid in deze Kamer, nu niet en straks na de verkiezingen op 2 maart 2011 wat ons betreft nog steeds niet. Dat betekent dat deze regering niet kan rekenen op draagvlak voor haar beleid. Ze mag er op hopen, ze mag er niet op rekenen. Dat is de logische consequentie van de keuze die gemaakt is door hen die dit kabinet mogelijk hebben gemaakt. De verantwoordelijkheid en de gevolgen van die keuze zijn voor de regering, niet voor de leden van de Staten-Generaal. Het is niet de taak van deze Kamer om een regering overeind te houden, net zo min als het overigens de taak is van deze Kamer om een regering te laten vallen. Wel is het onze opdracht om zowel het beleid van het kabinet als de wetgeving die ons huis passeert, te beoordelen op de inhoud: te toetsen op de Grondwet, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Niet anders overigens dan de leden van dit huis dat bij het vorige kabinet en bij kabinetten daarvoor altijd al gedaan hebben. Daarbij zullen wij niet alleen kijken naar elk voorkomend wetsvoorstel maar die wetsvoorstellen ook in een breder perspectief van het kabinetsbeleid beoordelen. En als het ons inhoudelijk niet aanstaat, dan zullen we tegenstemmen, los van de politieke consequenties die dat vervolgens heeft.

De heer Thissen (GroenLinks):

Voorzitter. Aangezien het op de rechterflank van deze Eerste Kamer heel stil blijft tijdens het betoog van de heer Noten, verstout ik mij een rechtse interruptie te plaatsen. De heer Noten steekt de loftrompet over de middenkabinetten die wij de afgelopen decennia gehad hebben. Hij zegt dat hij zich daar zo wel bij voelt en dat de mensen in de buurten daar zo veel voordeel van hebben gehad. Waarom heeft hij dan in vredesnaam vorig jaar in februari het kabinet dan laten vallen?

De heer Noten (PvdA):

Dit is inderdaad het soort kwaliteitsvraag die ik vanuit uw richting niet verwacht, maar ik vind het sympathiek dat u die rol op zich wilt nemen.

De heer Thissen (GroenLinks):

Aangezien we de laatste tijd toch heel goed bezig zijn op de linkerflank, denk ik: ik probeer het wat te verzachten.

De heer Noten (PvdA):

Maar u oefent in uw rol. Dat begrijp ik. U doet het vrij aardig. Volgens mij is het vorige kabinet gevallen, omdat men het onderling langzaam maar zeker niet meer zo heel goed met elkaar kon vinden. Maar dat zijn verhoudingen, daar ga ik niet over. En er lag een inhoudelijk vraagstuk dat te maken had met Afghanistan. Dat was op zichzelf niet het enige. Dat is wat ik met mijn vorige opmerking probeerde duidelijk te maken. Volgens mij bent u daar ook van op de hoogte.

Voorzitter. Ik vervolg mijn betoog. Ik herhaal dat wij tegen zullen stemmen als het ons inhoudelijk niet aanstaat, los van de politieke consequenties die dat vervolgens heeft. Daarmee bedrijft deze kamer overigens politiek. Maar dat is volgens mij ook de bedoeling voor een huis gevuld met volksvertegenwoordigers.

Ik kom te spreken over vrijheid en verantwoordelijkheid. "De mens wordt vrij geboren, en overal bevindt hij zich in ketenen", zo luidt de eerste zin uit het Contrat social van Rousseau. Er klinkt een diepe droefheid in door. Waarom is de oorspronkelijke vrijheid van de natuurstaat verloren gegaan? Het antwoord is even eenvoudig als beklemmend: het is de mens zelf die zich de ketenen heeft omgedaan, om samen te leven met anderen.

Daar waar mensen leven in angst voor armoede, ziekte en ouderdom, daar is geen vrijheid. En daar waar mensen niet de kans krijgen om hun talenten, hoe beperkt ook, te gebruiken, ook daar is geen vrijheid. En daar waar mensen niet gelijk zijn ongeacht hun geloof of hun afkomst, daar bestaat geen vrijheid. En tot slot, daar waar mensen een overheid tegenover zich vinden die hen wantrouwt en kleineert, daar kunnen mensen niet vrij zijn.

De leden van mijn fractie beschouwen het als de opdracht van de overheid, de politiek en daarmee van deze regering om de mensen in dit land te bevrijden: te bevrijden van angst, te bevrijden van hindernissen op weg naar zelfontplooiing, te bevrijden van de ongelijkheid, te bevrijden van het wantrouwen. Neemt deze regering haar verantwoordelijkheid? Draagt zij bij aan de vrijheid van haar burgers? Dat is de politieke vraag die de leden van mijn fractie zich bij voortduring zullen stellen.

En daarbij zal men iedere keer vijf invalshoeken in onze beoordeling tegenkomen. De eerste invalshoek is solidariteit met toekomstige generaties. Ik hoor de regering al betogen dat het op orde brengen van de overheidsfinanciën in het belang is van de toekomstige generaties. Dat is ook zo. Wij zadelen ze dan tenminste niet op met schulden. Maar doet de regering dit ook? De leden van mijn fractie wagen het te betwijfelen. Ik geef een paar voorbeelden. Mijn fractie constateert dat deze regering niets gaat doen aan de onvermijdelijke schaarste van fossiele brandstof, behalve dan het vraagstuk van opslag van nucleair afval toevoegen aan al die andere afvalvraagstukken. Het energievraagstuk, dat mogen onze kleinkinderen oplossen. Mijn fractie constateert dat de leden van de VVD in de Tweede Kamer niet geloven dat er een klimaatvraagstuk is, want de afgelopen winter heeft het gesneeuwd en vorige week was het ook bitterkoud. Deze opvatting zien we terug in het regeringsbeleid. Is de CO2-uitstoot ook in de ogen van dit kabinet een probleem? Het vraagstuk van de vervuiling van onze aarde, is dat een vraagstuk dat onze kleinkinderen mogen oplossen?

De leden van mijn fractie constateren, samen met het CPB, dat dit kabinet voortvarend bezuinigt op onderwijs, zeker evenveel als het vervolgens extra uittrekt. Het is een raar gesjoemel met budgetten. Alle regelingen waar het woord "kind" in voorkomt, gaan op de helling, van kinderopvang tot kindgebonden budget. En dat treft met name lagere en middeninkomens. Wat is daarbij de gedachte?

En tot slot wil ik op dit punt het volgende zeggen. Als gevolg van de maatregelen valt de groei, wederom volgens het CPB, gemiddeld 0,4% per jaar lager uit dan in het basispad. Dat is 1,6% minder groei over de kabinetsperiode, als het kabinet die mag uitzitten. Er is dus sprake van minder groei. In wiens belang is dat eigenlijk? Hier wordt kapitaal vernietigd. Waarom doet de regering dat? Is het overheidstekort nu werkelijk het enige waarop het kabinet stuurt? Het kabinet vernietigt welvaart en werkgelegenheid. Waarom? Het kabinet realiseert een beter saldo, dat is waar, maar het doet dat ten koste van de werkgelegenheid, de economische groei en de inkomensongelijkheid. Deze regering vergeet solidair te zijn met toekomstige generaties.

Ik ben toe aan het tweede punt: het vergroten van de kansen voor mensen die niet veel kansen hebben. De leden van mijn fractie vinden dat iedereen de kans moet krijgen om naar vermogen een bijdrage te leveren aan onze samenleving. Iedereen doet mee. En dat gaat niet vanzelf. Iedere keer weer zullen de leden van mijn fractie de vraag stellen in hoeverre het overheidsbeleid bijdraagt aan het verhogen van de participatie van mensen in de samenleving en op de arbeidsmarkt. En dan zien we, en dat zijn de kille cijfers, dat het kabinet 1,5 mld. gaat bezuinigen op de WSW en de Wajong. Ik wijs erop dat 1,5 mld. gedeeld door de huidige 300.000 mensen € 5000 per persoon per jaar is, bij de meest kwetsbaren op de arbeidsmarkt. Dat zijn de mensen die ergens tussen kansarm en kansloos zweven. En de re-integratiebudgetten, ook voor de bijstand, worden vervolgens geschrapt. In totaal gaat het daarbij om nog een keer 0,5 mld. Gaat dit de kansen van deze mensen vergroten? Is dat werkelijk de achterliggende gedachte? Kan de regering dat uitleggen?

En wat doet de regering aan het vergroten van de kansen van ouderen op de arbeidsmarkt? De leden van mijn fractie zien echt alleen afbraak, geen opbouw. De AOW-leeftijd wordt verhoogd – wat dat betreft wordt het pensioenakkoord tussen werkgevers en werknemers omarmd – maar gelijktijdig geeft het kabinet aan, de AOW niet welvaartsvast te willen maken. Daarmee maakt het de uitvoering van het akkoord nagenoeg onmogelijk. Waarom doet het kabinet dat?

Hoe moeten we de bezuinigingen op de kinderopvang volgens deze regering beoordelen. Die beperken toch de arbeidsparticipatie, en dan met name wederom voor mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt? Vindt deze regering echt dat mensen boven de 30 jaar niet meer gestimuleerd hoeven te worden om een beroepsopleiding te volgen? Realiseert de regering zich dat zij met het schrappen van 170 mln. met name mensen treft die een beroepsopleiding ambiëren in de techniek en in de zorg? Dat zijn sectoren met een enorme schaarste. Mijn fractie overweegt om op dit punt een motie in te dienen.

De heer Thissen (GroenLinks):

Ik hoor de heer Noten zeer behartigenswaardige noties maken over de aanpak van dit kabinet. Ik zal daar straks in mijn bijdrage ook op ingaan, als het gaat over sociaal Nederland. Ik hoor de heer Noten echter ook zeggen dat het gaat over mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Ik zou eigenlijk met elkaar willen afspreken dat het niet gaat over de onderkant van de arbeidsmarkt, maar over het meest kwetsbare deel van de beroepsbevolking. Daar gaat het over. De onderkant van de arbeidsmarkt, dat zijn banen waar u en ik wellicht ook, als wij niets anders meer kunnen, in terecht zouden kunnen komen. De onderkant van de arbeidsmarkt is niet de juiste titel als het gaat om de meest kwetsbare deel van de beroepsbevolking. Volgens mij zou daar die ene regeling ook op uit moeten zijn: dat er voor al die mensen die een opkontje nodig hebben, een regeling komt.

De heer Noten (PvdA):

Ik geloof dat ik dit amendement van de heer Thissen wel wil volgen.

Mijnheer de voorzitter. In dit verband wil ik toch ook kort iets zeggen over de btw-verhoging op cultuur. Wij praten over een lastenverzwaring van 13%. Het is een lastenverzwaring van 13% zonder dat een sector de kans krijgt om zich daarop voor te bereiden. Dat mag toch op z'n minst onzorgvuldig bestuur genoemd worden? De vraag is ook of het houdbaar is. Ik hoor graag een reactie op dat punt, want het heeft weinig zin om iets te gaan doorvoeren wat niet houdbaar is. En het is onfatsoenlijk om iets door te voeren wat onzorgvuldig is. Maar daarnaast, en dat gaat verder, heeft cultuur niet ook een maatschappelijk rendement? Is het niet zo dat cultuur toch echt iets anders is dan een puur commercieel product? Ook op dit punt overweegt mijn fractie een motie.

Ik kom op het derde punt, namelijk de mate waarin de pijn van bezuinigingen eerlijk verdeeld wordt. De overheidsfinanciering moet op orde worden gebracht. Daarover mag geen misverstand bestaan. Dat vinden de leden van mijn fractie ook, maar zij constateren tegelijkertijd dat het tekort bij het basispad, inclusief de maatregelen in de Miljoenennota 2011 al in 2015 naar 2,3% gaat. Het regeerakkoord gaat verder, veel verder. Daarin worden de kwetsbare mensen – het zijn heel oude woorden – aangepakt. Door het regeerakkoord wordt de koopkracht vijf jaar lang met 0,5% gedrukt, maar wie worden daardoor het meest getroffen? Een echtpaar met alleen AOW gaat erop achteruit. Klopt dat? En hoeveel procent aan koopkracht levert dat echtpaar in? Ik zou dat graag weten. Ook politieagenten en onderwijzers gaan inleveren, en fors. Ambtenaren moeten twee jaar op de nullijn blijven. Hun huren gaan in juli met 5,5% omhoog. Hoe verhoudt zich dat tot het in stand houden van de aftrek van de hypotheekrente? Is de regering het niet met deze Kamer eens dat met name hogere inkomens hiervan zullen profiteren? Is de regering voornemens om de aangenomen motie over de hypotheekrente uit te voeren?

Op het basispakket in de zorg wordt 1 mld. bezuinigd. Dat treft met name ouderen en gehandicapten. Er wordt structureel 1 mld. bezuinigd op de bijstand. Er is geen sprake van een ontkoppeling. Nee, dat niet. Er is sprake van een dramatische bezuiniging. Ik citeer uit het regeerakkoord, bladzijde 13: "De bijstandsuitkering wordt vanaf 2012 in 20 jaar verlaagd. Door een hogere belastingdruk, belasting- en premiedruk, daalt het sociaalminimum, dat als basis dient voor de bepaling van de bijstand, uiteindelijk met € 2000 op jaarbasis." Als je heel weinig hebt, is dat echt heel erg veel.

De leden van mijn fractie constateren dat de komende jaren de rijken rijker zullen worden en dat de rest van Nederland – dat geldt ook voor de hard werkende middengroepen – armer zal worden. Ik heb twee rekenvoorbeelden toegevoegd waaruit dit blijkt. Ik heb die aan de regering overhandigd en hoor het wel van haar als ze niet correct zijn.

In mei 2009 hebben collega Schuurman en ik de toenmalige regering juist op dit punt bevraagd. Onze centrale stelling was: hoe denkt de regering recht te doen aan de rechtvaardigheid die inhoudt dat juist in deze tijden van crises de sterkste schouders de zwaarste lasten dienen te dragen? Gezien de keuzes die deze regering maakt, lijkt deze vraag nu meer dan ooit op zijn plaats. Zit er iets van rechtvaardigheid in het beleid van de regering? Waarom moeten die inkomensverschillen groter worden? Is volgens de regering armoede een keuze die mensen maken? Deze regering verdeelt de pijn van de bezuinigingen niet eerlijk. Ook op dit punt overweegt mijn fractie daarom een motie in te dienen.

Ik kom op het vierde punt over de bijdrage aan het versterken van de internationale gemeenschap en de internationale rechtsorde. De leden van mijn fractie zijn ervan overtuigd dat de grote vraagstukken van onze tijd, de financiële crisis, de klimaatcrisis, de vraagstukken van water en voedsel, die van energie en grondstoffen, die van veiligheid en die van vrede zich niets, maar dan ook helemaal niets aantrekken van toevallige door mensen getrokken geografische grenzen. Het zijn niet meer dan strepen in het zand. Als wij met de rug naar Europa staan, gaan wij niets bereiken. De grote vraagstukken van veiligheid en armoede laten zich niet bij de grens tegenhouden, hoe koppig en kinderlijk we dat ook mogen proberen. Sterker nog, hoe stijver Nederland zich toont in zijn internationale optreden, hoe groter de kans is op kramp en ongelukken. Retoriek werkt in de buitenlandse politiek verkeerd uit. Ons diplomatieke corps is van grote kwaliteit en die ontmoet veel waardering en erkenning, maar met een boodschap van kaalslag, uitsluiting en gemorrel aan het internationale recht, kan die niks.

Mijn fractie maakt zich grote zorgen over de inzet op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. Het lijkt erop dat door de crisis armoede de echte, ware verliezer is. Een afnemende vraag naar aanbod vanuit ontwikkelingslanden, teruglopende budgetten om ontwikkelingslanden te steunen en meer bescherming van lokale markten. Dat gaat vooral ten koste van de allerarmsten!

Er wordt ook bezuinigd op internationale samenwerking in Europees verband, bijvoorbeeld op het Matra-programma om jonge democratieën te ondersteunen bij de ontwikkeling van hun politieke systeem. Als westelijke landen roepen we altijd dat democratisering zo belangrijk is. Die is belangrijk genoeg om oorlog voor te voeren. Nu zijn er kansen waarbij we écht en goedkoop in vergelijking met oorlogsvoering een bijdrage kunnen leveren en dan laten we het er vanaf nu bij liggen?

Wat willen we nu in Europa? Wat mogen onze buren van ons verwachten, anders dan het doen van ogenschijnlijk ferme uitspraken over internationale verdragen die herzien moeten worden en die nagenoeg zeker niet herzien kunnen worden? Deze regering gaat onze bijdrage aan de internationale gemeenschap en de rechtsorde terugschroeven.

Ik kom op mijn vijfde punt, namelijk het respecteren en uitdragen van de beginselen van de rechtsstaat. De rechtsstaat is het bindende en het verbindende principe van onze samenleving. Die berust op het beginsel van onpartijdigheid: iedere burger is gelijk in de zin van de wet. Het mag en kan niet zo zijn dat een culturele meerderheid haar voorkeuren opdringt aan een minderheid. De rechtsstaat is er dus ook om daar waar nodig, de meerderheid in te binden en de rechten van minderheden te waarborgen. Het is het recht van de minderheid om haar vrijheid op eigen wijze te beleven. Maar dat is maar de helft van het verhaal: in een rechtsstaat is niet alleen de burger aan het recht gebonden, maar ook de overheid. Hiermee wordt willekeur in de uitoefening van staatsmacht ingeperkt. Het kan dus niet zo zijn dat politici immuniteit krijgen, wat inhoudt dat zij zich niet aan de wet hoeven te houden. Is de regering het daar mee eens? Het kan ook niet zo zijn dat in Nederland de toegang tot de rechtspraak iets wordt voor de rijkeren. Dat gaat gebeuren als de regering haar voornemen uitvoert om te komen tot een systeem van kostendekkende griffierechten. Daarmee zal een belangrijke pijler van de rechtsstaat komen te vervallen, namelijk de rechtspraak die op verzoek van burgers, ook burgers zonder geld, de overheid tot de orde kan roepen. Is de regering het daar mee eens? Het kan ook niet zo zijn dat in Nederland door politici de onafhankelijkheid van de rechtspraak ter discussie wordt gesteld. Dat heeft de regering naar het oordeel van mijn fractie gedaan door het opnemen van dat vileine zinnetje in het regeerakkoord waarin ze stelt dat het debat over de democratie "midden in de samenleving dient plaats te vinden en bij voorkeur niet in de rechtszaal". Wat heeft de regering eigenlijk beoogd met die opmerking in het regeerakkoord? Is ze van mening dat onze rechters zich als politici gedragen? Zo niet, waarom staat het er dan?

En verder: het kan toch ook niet zo zijn dat we in Nederland twee soorten burgers krijgen? Dat houdt in dat iemand wordt gewogen en beoordeeld naar afkomst? In het regeerakkoord zijn daarvan naar de mening van mijn fractie vele voorbeelden te vinden: van specifieke eisen aan inburgering tot bijzondere straffen voor "bijzondere" groepen. Van wettelijk bepaalde kledingvoorschriften tot specifieke eisen om überhaupt tot onze samenleving toegelaten te worden. Dit kabinet wil de migratie verder beperken, een migratie die nog nauwelijks bestaat. Gelijktijdig vergeet ze de integratie te bevorderen, terwijl daar de grootste vragen liggen. Door de toonzetting van dit regeerakkoord verliest een grote groep Nederlanders met een allochtone achtergrond bij wie het integratieproces wel voorspoedig verloopt, het vertrouwen in Nederland en in het bijzonder in onze rechtstaat. Zij voelen dat er wordt gemeten met meerdere maten. Met de gemaakte keuzes zet dit kabinet het beginsel van de rechtsstaat als bindend en verbindend principe van onze samenleving op het spel.

Tot slot. Dit kabinet gebruikt grote woorden voor klein beleid. Dit kabinet kiest voor de vrijheid om 130 km/u op de snelweg te rijden. Het kiest voor de vrijheid om te roken in het café. Het kiest voor de vrijheid van banken om de zelf opgelegde code naast zich neer te leggen. Het kiest voor de vrijheid om winst te maken in de zorg, voor de vrijheid om zoveel mogelijk te consumeren, voor de vrijheid om energie te verspillen en voor de vrijheid om te vervuilen. Tot slot, dit kabinet vindt dat sommige mensen een beetje minder vrij zijn dan anderen.

Terwijl dit kabinet bezig is met dat "kleine" beleid, raakt de werkelijke diepere betekenis van dat fenomenale begrip "vrijheid" buiten beeld. Voor de leden van mijn fractie is "vrijheid" een zware verplichting. Zij beschouwen het als hun opdracht om anderen in staat te stellen, zich te bevrijden van hun angst en onzekerheid. Vrijheid is meer, veel meer, dan het recht om te consumeren en het recht om macht uit te oefenen. Vrijheid is niet het recht van de sterksten en het is zo veel meer dan het recht van de meerderheid! Naar onze overtuiging is een vrijheid zonder moraal, een vrijheid zonder betekenis. Vrijheid is naar onze overtuiging niet door God gegeven. Het is geen natuurrecht dat absoluut en onvoorwaardelijk tot onze beschikking staat. Integendeel, vrijheid is een geschenk van de ene mens aan de andere. Het is geen vrijblijvend geschenk, maar het is een geschenk met daaraan gepaard de verplichting om het door te geven.

De heer Werner (CDA):

Voorzitter. De uitslag van de verkiezingen heeft een politiek landschap te zien gegeven waarmee het uiterst moeilijk was om een nieuwe regering te vormen die op voldoende steun van het parlement kon rekenen. Ik wil de premier en de vicepremier complimenteren met hun geslaagde poging om desondanks een regering te vormen die daadkracht uitstraalt en waarvan de CDA-fractie verwacht dat zij ons land niet alleen door de economische crisis heen zal helpen, maar ook er sterker uit laat komen. Een woord van dank richt ik ook tot de vorige minister-president, de heer Balkenende, die gedurende acht jaar leiding heeft gegeven aan vier kabinetten in buitengewoon roerige tijden. Zijn inzet heeft er zeker toe bijgedragen dat Nederland er relatief goed voorstaat.

Met het aanvaarden van het minister-presidentschap heeft de minister-president ook de verantwoordelijkheid voor het verloop van het formatieproces op zich genomen. Wij zouden graag van hem vernemen hoe hij, terugkijkend op het gehele proces, de rol van het Staatshoofd beoordeelt. Ziet hij aanleiding om haar positie in dezen of meer in het algemeen te herzien?

Regeerakkoorden worden gemaakt door de Tweede Kamer en de regeringsverklaring wordt dan ook vanzelfsprekend alleen afgelegd tegenover de Tweede Kamer. Het politieke primaat in dezen van de Tweede Kamer wordt door de CDA-fractie onderschreven. De positie van de Eerste Kamer brengt dit ook met zich mee. Het gevolg daarvan is dat wij ons niet gebonden achten aan het regeerakkoord en wij zullen daarover bij deze algemene politieke beschouwingen geen finaal oordeel uitspreken. Het politieke oordeel over de voorstellen uit het regeerakkoord zullen wij geven als het regeringsbeleid in de vorm van concrete wetsvoorstellen aan de Kamer wordt voorgelegd. De Eerste Kamer is immers ook een politiek orgaan. Tegen deze achtergrond herhaal ik wat ik buiten de discussie met deze Kamer heb gezegd, namelijk dat wij ons niet kunnen vinden in de brief die door negen fracties is ondertekend en die is gestuurd naar informateur Opstelten. De gedachte die in de brief wordt geopperd over de mogelijke wenselijkheid om de Eerste Kamer te betrekken bij de formatie, wordt door de CDA-fractie niet gedeeld en evenmin het vermoeden dat de CDA-fractie wel langs een andere weg betrokken zou zijn geweest, teneinde een vruchtbare samenwerking met deze Kamer te waarborgen. Wij zijn en blijven tegen iedere betrokkenheid van deze Kamer bij het tot stand brengen van regeerakkoorden. Juist die onafhankelijkheid en die afstand jegens het regeringsbeleid geven deze Kamer die bijzondere eigen positie waaraan de CDA-fractie zeer hecht. Die moet dan ook behouden blijven.

De heer Kox (SP):

Dat collega Werner het niet eens was met de brief die de meeste andere fracties naar de informateur stuurden met als doel, opheldering te verkrijgen over zijn visie op de wijze waarop het straks met de Eerste Kamer zou moeten gaan, is logisch. Hij heeft die brief immers niet ondertekend. Ik hoorde echter wel dat collega Werner zich ook uitte over het formatie- en het informatieproces. Ik herinner me dat hij ergens vertelde dat hij het helemaal niet zag zitten dat het CDA met de PVV in zee zou gaan. Deed hij dan iets anders als datgene wat andere fracties deden? De heer Werner bemoeide zich immers ook met het proces. Hoe kijkt hij terug op zijn oproep van toen? We hebben nu een kabinet dat volgens hem daadkracht heeft, maar als er sprake is van een minderheid in de Tweede Kamer, kan het die daadkracht alleen ontlenen aan die partij waarmee naar de mening van de heer Werner geen zaken konden worden gedaan. Misschien kan de heer Werner mij hierover kort bijlichten.

De heer Werner (CDA):

Daarover kan ik heel duidelijk zijn. Mijn fractie heeft al eerder het standpunt ingenomen – dat deed zij al voor juni jongstleden – dat het CDA niet met de PVV in een kabinet wil zitten. Je kunt zeggen dat de fractie zich daarmee met de formatie bemoeid heeft. Je kunt ook gewoon zeggen dat zij daarmee politieke helderheid verschaft over waar zij staat. Dat heeft zij toen al gedaan en zij is er buitengewoon verheugd over dat de PVV niet in het kabinet zit. In zoverre is daarmee ook de tweede vraag beantwoord. De heer Kox zegt dat je met de PVV geen zaken moet doen. Ik constateer alleen dat in de Tweede Kamer alle politieke partijen zaken doen met de PVV. Wat dat betreft is er kennelijk geen belemmering om met de PVV te praten. In die partij zitten geen besmette mensen die moeten worden geïsoleerd en met wie niet kan worden overlegd.

De heer Kox (SP):

Ik denk niet dat ik zei dat je met de PVV wel of geen zaken moest doen.

De heer Werner (CDA):

Dat zei u wel! Maar goed ...

De heer Kox (SP):

Het is zo fijn dat er een stenogram wordt gemaakt, collega Werner. Ik zei dat u hebt gezegd dat het CDA niet met de PVV in zee gaat. Tegelijkertijd zegt u dat er een daadkrachtig kabinet is. Ik constateer dat het CDA en de VVD een minderheid in de Tweede Kamer hebben en dat die daadkracht alleen kan worden ontleend aan het gedoogakkoord dat met de PVV is gesloten. Daarmee bent u in zee gegaan met de PVV. Ik vroeg hoe zich dat verhoudt met uw eerdere opmerking dat u dat niet wilde doen. Ik begrijp dat u nu zegt dat het verschil is dat het kabinet overeind wordt gehouden door de PVV, maar dat laatstgenoemde niet in de regering zit. Is dat het wezenlijke verschil? Vindt u dat echt een wezenlijk verschil?

De heer Werner (CDA):

Ja, ik vind het een zeer wezenlijk verschil of er parlementaire steun gegeven wordt. Het staat u immers ook volledig vrij om steun te geven aan het regeringsbeleid. U zult toch niet altijd uzelf willen verloochenen om per se het kabinet dwars te zitten? Ik kon vorige week al constateren dat u zich daar ook aan houdt en dat u de regering steunt toen het ging om de winkelsluitingswet. Dat deed u, al heeft de VVD toen zelf tegengestemd. Wat dat betreft geef ik u complimenten. Ga zo voort en blijf vooral de regering steunen!

De heer Kox (SP):

De SP is natuurlijk altijd een buitengewoon vriendelijke en aangename partij. De vicepremier heeft dat vorige week ook ervaren. U draait er een beetje omheen. U zei dat het CDA niet met de PVV in zee wil gaan. Het CDA is wel met de PVV in zee gegaan, want het heeft een gedoogakkoord gesloten. Het heeft voor de winkelsluitingswet geen gedoogakkoord met mij gesloten – de regering deed dat niet met mij – maar het CDA heeft voor het eerst in de geschiedenis een gedoogakkoord gesloten met een heel bijzondere partij waarmee het niet in zee wilde gaan. Daarop moet u toch wat dieper in gaan in plaats van dat u zegt dat de PVV niet in het kabinet zit en dat alles dus goed is. U hebt immers niet met alle andere partijen een gedoogakkoord gesloten. Dat hebt u slechts met één partij gedaan, namelijk met de PVV.

De heer Werner (CDA):

Ja, het is natuurlijk heel jammer geweest dat de SP in het verleden nooit wilde aansluiten bij een kabinetsformatie. Die kansen zijn er natuurlijk wel geweest.

De heer Kox (SP):

We hebben hier diverse informateurs en de minister-president. Kunnen zij aangeven op welk moment mijn partij uitgenodigd was om bijvoorbeeld met het CDA een regering te vormen? Ik herinner mij dat dit één keer is gebeurd, namelijk in 2006. Toen waren uw partij en die van de PvdA het echter snel eens: dat gaan we niet doen. We gaan niet met de SP in zee. Dus u moet wel even de historische werkelijkheid in de gaten houden.

De heer Werner (CDA):

Ik dacht dat uw voorman die conclusie had getrokken en dat hij op voorhand al had gezegd dat het toch geen zin had om te gaan praten. De SP zou het immers toch niet met de andere partijen eens worden.

De heer Engels (D66):

We zijn afgedwaald naar de SP. Daar heb ik geen bezwaar tegen, maar de vraag ligt nog op tafel. Ik heb geen greep kunnen krijgen op uw antwoord. U zegt dat het CDA niet in het kabinet wilde met de PVV, maar uw partij is wel betrokken bij de coalitie met de PVV. Wat is nu het springende punt? Wat is het onderscheidende in de redenering "niet in een kabinet, maar wel in een coalitie"? Uw kabinet bestaat immers alleen bij de gratie van deze coalitie, dus inclusief de PVV. Waaruit is dat verschil in keuze te verklaren?

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Ik ga in op hetzelfde punt. De heer Werner zei zo-even dat het minderheidskabinet zaken wil doen met alle politieke partijen. Hij moet dan wel specificeren dat er op bijzondere wijze zaken gedaan zijn en worden met de PVV. De PVV is immers altijd bij de onderhandelingen geweest en bij het tot stand komen van het regeerakkoord. En als ik mij niet vergis, is er nog altijd wekelijks overleg tussen de minister-president en de gedoogpartij PVV. Dat gebeurt met geen enkele andere partij. Daar is toch wel wat meer aan de hand, dus ik zou het graag wat meer gekwalificeerd willen zien. Waarin ligt nu het onderscheid tussen onze fractie ten opzichte van de regering en de PVV-fractie? Is het niet zo dat als de PVV het kabinet gedoogt, onherroepelijk ook zal blijken dat het kabinet omgekeerd ook de PVV gedoogt?

De heer Werner (CDA):

Ik denk dat over het meest prangende punt waar het onderscheid ligt, het kabinet volstrekt helder is in het regeerakkoord. Het meest prangende punt is gelegen in het feit dat de islam door de PVV gezien wordt als een ideologie en niet als een religie. Daarover is klip-en-klaar en helder verklaard dat de regering aanvaardt dat iemand zo denkt. Het is ook een kwestie van grondrechten dat iedereen natuurlijk wel een mening mag hebben, ook al is het niet de jouwe. Dat is het prangende onderscheid. En dat de PVV op financieel gebied en op nog een aantal zaken de regering parlementair steunt, wordt aanvaard. Die steun hebben we ook nodig, anders is er niet te regeren.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Ik kan mij een minderheidskabinet voorstellen met deze constructie van de heer Werner. Daar zou ik waarschijnlijk ook nog niet zoveel bezwaar tegen hebben. Maar hier gaat het om een fundamenteel punt, namelijk dat het kabinet een partij gedoogt die een religie gelijkstelt met een politieke ideologie. Dat betekent dat een fundamenteel grondrecht door een gedogende partij van het kabinet op losse schroeven wordt gezet. Mijnheer Werner, stelt u zich eens voor dat dit over een andere religie gezegd zou zijn. Stel dat een partij zou zeggen: we willen u wel gedogen, in een andere constellatie, maar we zeggen dat het jodendom gewoon een politieke ideologie is. Wat had u dan gezegd? Dat zou niemand in deze zaal accepteren. Waar ligt nu het principiële verschil? Het gaat hier om religies. Om elke verdachtmaking uit te sluiten: ik zie grote problemen met de islam en ik zie ook onoverbrugbare kloven ten aanzien van de religie die ik aanhang.

De heer Werner (CDA):

Ik kan het niet duidelijker zeggen dan ik al heb gedaan. Als de heer Schuurman meent dat er ergens in het regeerakkoord één bepaling of enige suggestie zou staan dat de vrijheid van godsdienst niet ten volle wordt gerespecteerd, dan wil ik hem uitdagen om dat aan te tonen. Zolang dat niet gebeurt en ik te maken heb met een regering die niet de vrijheid van godsdienst of wat dan ook aantast, heeft hij niet het recht om ons voor te houden dat wij met een partij in zee zijn gegaan die daar anders over denkt.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Mijnheer de voorzitter. Nog een kleine interruptie. Ik hoop daar in mijn bijdrage op terug te komen. Ik geef de heer Werner gelijk: woorden zijn woorden. Wat hij mij vraagt, kan ik niet zomaar aantonen. Ik wil nog wel geloven in de intenties, maar ik zou ook het omgekeerde willen zien. Als je een keer zo'n fundament voor dit kabinet hebt gekozen, dan wil ik toch ook wel daden zien die de critici tegemoetkomen. Die mis ik te veel. Ik mis te veel positieve daden. Er wordt wel gezegd dat er geen wolkje aan de lucht is, maar dan zou ik juist als minderheidskabinet zeggen: ik zal laten zien dat het niet waar is wat mijn critici zeggen.

De voorzitter:

Ik vraag de heer Werner zijn betoog te vervolgen.

De heer Thissen (GroenLinks):

Een gedoogakkoord kent wederkerigheid. De heer Werner heeft gelijk dat er in het regeerakkoord niet staat dat er in de toekomst onderscheid gemaakt wordt tussen de religies in Nederland. Maar door het gedoogakkoord – ik citeer mijn goeie ouwe collega hier in deze Kamer, Ab Klink – is het gedachtegoed van de PVV dat een van de wereldgodsdiensten een politieke ideologie is, salonfähig gemaakt. Dat is volgens mij de kern van de vraag die de heer Schuurman aan u stelt, mijnheer Werner. Wat zijn uw gedachten daarover als voorman van het Christen-Democratisch Appel hier in deze Kamer? Verklaar u op dat punt gewoon eens nader. Dat vergt het debat over godsdienstvrijheid in dit land.

De heer Werner (CDA):

Duidelijker dan ik het net gezegd heb, kan ik het niet zeggen. Wij respecteren andere religies ten volle, ook al zitten er tussen de verschillende religies grote verschillen, ook grote verschillen in opvatting. Maar je komt in strijd met een ander grondrecht als je een politieke beweging niet de ruimte wilt geven om anders over iets te denken dan je zelf doet. Dat is de basis van onze democratie. Wij sluiten wat dat betreft ook geen andere politieke partijen uit.

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Noten nog een interruptie heeft. Dat is echt de laatste interventie op dit punt. Iedereen heeft nog een eigen inbreng. Ik neem aan, de heer Schuurman gehoord hebbende, dat hij ook op dit punt nog wel terugkomt. Ik geef het woord aan de heer Noten voor een korte interventie.

De heer Noten (PvdA):

De basis van onze democratie is de erkenning van grondrechten, waaronder de vrijheid van godsdienst. Dat is de basis waarop de democratie gebouwd is, geen andere.

De heer Werner (CDA):

Daar zijn wij het roerend over eens.

De heer De Graaf (VVD):

Mag ik daar de vrijheid van meningsuiting aan toevoegen, voorzitter?

De voorzitter:

Ik vraag de heer Werner zijn betoog te vervolgen.

De heer Werner (CDA):

Mijnheer de voorzitter. De CDA-fractie heeft in het algemeen grote waardering voor de inzet van de regering als weergegeven in het regeerakkoord en in de regeringsverklaring. De regering staat voor de immense opgave om fors in te grijpen in de overheidsfinanciën om het begrotingstekort en de schuldenlast van de overheid weer op orde te krijgen en de rekening niet door te schuiven naar toekomstige generaties. Tegelijkertijd moeten de concurrentiepositie, het vestigingsklimaat en, meer in het algemeen, het fundament onder de Nederlandse economie worden versterkt. Het economisch herstel is nog broos, maar het herstel vormt wel een eerste prioriteit om op termijn de collectieve verworvenheden te behouden. Kennis, innovatie en duurzaamheid vormen gezamenlijk de sleutel voor het succes van onze economische ontwikkeling. Daar heb ik een enkele opmerking over.

De gerichte innovatiesubsidies worden drastisch beperkt of afgeschaft ten faveure van een generieke verlaging van de vennootschapsbelasting en de verruiming van de aftrekbaarheid van speur- en ontwikkelingswerk. Een belangrijke motor in de innovatie wordt gevormd door de vele kleine startende bedrijven op het snijvlak van kennisinstellingen en bedrijfsleven. Hun voortbestaan komt ernstig in gevaar door het nagenoeg afschaffen van het gerichte innovatiebeleid. Wij vragen de regering, er oog voor te hebben dat de omvangrijke stroom van veelbelovende maar nog kwetsbare bedrijvigheid, die de laatste jaren op gang is gekomen, door het abrupt beëindigen van financiële steun niet verloren gaat. Het ontsluiten van de kennis bij onze universiteiten en hogescholen voor het bedrijfsleven verdient nog steeds heel veel aandacht.

Met alle somberheid die vaak wordt uitgesproken over ons onderwijs en kennisniveau, waarvan ook in het regeringsbeleid gewag wordt gemaakt, was ik aangenaam verrast door de cijfers uit het signalement van het CBS "De Nederlandse samenleving 2010". Daar wordt een vrij positief beeld gegeven van de kennisontwikkeling van de Nederlandse bevolking. Ik citeer: aantal voortijdig schoolverlaters gedaald; jongere generaties hoger opgeleid; niet-westerse allochtonen stromen vaker door naar hogere opleidingsniveaus; het gemiddeld opleidingsniveau stijgt; grotere doorstroom naar hogere niveaus.

Ik geef de regering mee, zich daar rekenschap van te geven en aansluiting te zoeken bij de positieve ontwikkeling die kennelijk duidelijk gaande is en is ingezet door het vorige kabinet, alvorens weer een bombardement aan nieuwe maatregelen op het onderwijs los te laten. Twijfels hebben wij over de rechtvaardigheid van de uitwerking van de € 3000 extra collegegeld om het lang studeren terug te dringen. Is het in feite niet een forse bezuiniging van 300 mln. op het hoger onderwijs?

De regering is voornemens 18 mld. te bezuinigen. Het CDA is altijd voorstander geweest van soliditeit in de overheidsfinanciën. De overheid heeft de klappen van de financiële en economische crisis opgevangen, en nu het weer wat beter gaat zullen de tekorten en de omvangrijke staatsschuld die daardoor zijn ontstaan, moeten worden teruggebracht. Dat zal niet zonder pijn kunnen gebeuren; vanuit de samenleving zijn de protesten en het gejammer al volop te horen. Daadkracht is geboden, maar ook het creëren van draagvlak. De christendemocratie heeft altijd veel betekenis toegekend aan samenspraak en overleg van de overheid met het maatschappelijk middenveld en brancheorganisaties. De budgettaire begrotingskaders en de bezuinigingen zijn uiterst gedetailleerd voor alle begrotingshoofdstukken in een bijlage van 22 pagina's vastgelegd. Mijn vraag aan de minister-president is: wat betekent dit nu voor de beleidsruimte van de bewindslieden om werkende weg in overleg met het veld het beleid bij te stellen? Onze fractie, en naar ik meen ook de minister-president, is nooit voorstander van gedetailleerde regeerakkoorden geweest. Toch is dat er uiteindelijk wel van gekomen. Wat betekent het voor de bewindslieden om in goede samenspraak met de samenleving en partijen eventueel met alternatieve invullingen te komen? Let wel, mijnheer de voorzitter, wij zijn tegen het eindeloos rondpolderen van maatregelen, maar betekenisvol overleg om ook draagvlak te creëren wordt door de CDA-fractie wel gewenst.

Mag ik dit aan de hand van een paar eenvoudige voorbeelden illustreren? Er is extra geld voor 3000 politiemensen en in de Kamer aan de overkant wist men al te vertellen dat er nu 49.597 agenten zijn en dat het er in 2015 52.597 moeten worden. "We zullen u eraan houden", werd er toen gezegd. Maar waar gaat het nu eigenlijk echt om? Om het verhogen van de effectiviteit van het politiewerk en het verbeteren van de veiligheid voor de burgers, dunkt mij. En als zulks in goed overleg met de korpsleiding en hoofdcommissarissen het best kan worden bereikt met slechts 1000 man extra maar wel met forse investeringen in ICT en materieel, waardoor 10.000 agenten uit het bestaande bestand weer in de wijk actief kunnen worden, is zulks dan ook mogelijk? We hebben er toch niets aan als er wel 3000 man bij komen maar deze weer allemaal achter de pc verdwijnen om formulieren in te vullen? Zal een al te rigide uitleg en benadering van de regeringsvoornemens er niet toe leiden dat de minister iedere maand naar de Kamer geroepen wordt om zich te verantwoorden als er maar even tien agenten minder zijn?

Een tweede voorbeeld. Er is bijna 1 mld. beschikbaar voor 12.000 extra ouderenverzorgers. Ik verzeker u, minister-president, dat als met het geld alle verzorgenden twee keer per jaar één week bij- en nascholing zouden krijgen, er een beperkt aantal coachende gediplomeerd hoofdverpleegkundigen zou worden aangesteld en een forse investering in ICT zou plaatsvinden om de administratieve verantwoordingslast drastisch te reduceren, er een veel beter resultaat op de kwaliteit van de ouderenzorg bereikt zou kunnen worden dan met 12.000 verzorgers erbij. Heeft de staatssecretaris nu de ruimte om in overleg met het veld tot een andere effectievere aanwending van de beschikbare middelen te komen? Of zit zij vastgepind op die 12.000 en zal zij voortdurend achtervolgd worden met de vraag hoe het daarmee staat?

Veel idealisme, creativiteit en motivatie onder het uitvoerend personeel – politieagenten, leraren, zorgverleners – worden gesmoord door lemen Iagen van management en een overmaat aan regelgeving van beleidsinstanties. Als u werkelijk leraren, wijkagenten, ambulancepersoneel, verplegenden en verzorgenden de ruimte wilt geven, voer dan met hen ook serieus overleg, met ruimte voor alternatieven. De CDA-fractie heeft de indruk dat de soms bijna ridicule fixatie op het getal en de soms al te simplistische en populistische formuleringen van het beleid in het regeerakkoord, afleiden van de inhoud van het beleid en de kern waar het om draait. Dat kan goed onderbouwd en door uitvoerders gedragen beleid in de weg staan.

De heer Noten (PvdA):

Het is een interessante gedachte van de voorzitter van de CDA-fractie om te kijken of er ook gewoon ruimte ontstaat voor andere invullingen als dat betere resultaten oplevert. Misschien kunt u die gedachte even loslaten op het idee om in de kwaliteitswet bijvoorbeeld op te nemen dat iedereen recht heeft op zoveel seconden uitgelaten worden per dag en zoveel minuten douchen per dag en dat soort zaken. U hebt het ongetwijfeld ook zelf gelezen. Wat vindt u daar dan van?

De heer Werner (CDA):

Nou, daar vind ik ook niks van. Daar zijn we gauw over uitgepraat. Ik zal het straks noemen.

De heer Noten (PvdA):

Dat vindt u ook niks?

De heer Werner (CDA):

Ja.

De heer Noten (PvdA):

Top!

De heer Werner (CDA):

Voorzitter. Ik vraag de minister-president om uitvoerig te reageren op dat vraagstuk van de beleidsruimte in relatie tot het regeerakkoord. Hetzelfde kan namelijk gezegd worden van het wettelijk vastleggen van het recht op een dagelijkse douche van ouderen in verpleeg- en verzorgingshuizen, mijnheer Noten, en de respectloze wijze waarop meegedeeld wordt dat het aantal volksvertegenwoordigers kan worden gehalveerd, terwijl deze nu al veelal overbelast zijn. Aangekondigd wordt dat het aantal ambtenaren kan worden gereduceerd zonder dat er wordt aangegeven welke taken en functies voor de overheid kunnen worden opgeheven. Evenzo de wel erg denigrerende woordkeuze waarmee bezuinigd wordt op kunst en cultuur. Dit getuigt van weinig respect voor de grote betekenis van kunst voor onze beschaving. Waarom nu juist voor de kunst- en cultuursector het lage btw-tarief verhogen naar 19%? Is dit voldoende afgewogen tegen andere mogelijkheden en wat kan in dezen de in de Tweede Kamer toegezegde notitie naar de gevolgen van een algehele verhoging van het lage btw-tarief nog betekenen?

De heer Kox (SP):

Ik aarzel een beetje om mijn collega Werner in dit gloedvolle betoog, dat ook het mijne had kunnen zijn, te onderbreken.

De heer Werner (CDA):

Zo zie je maar weer!

De heer Kox (SP):

Wij kunnen het zo met elkaar eens worden. Het probleem zit niet bij ons, het probleem zit achter de regeringstafel natuurlijk.

(hilariteit)

De heer Werner (CDA):

Dat weet u nog niet, want de minister-president heeft nog niet geantwoord.

De heer Kox (SP):

Ik vraag u om één verheldering. U spreekt over een simplistische en populistische formulering van het beleid. Oké, ieder vogeltje of ieder kabinet zingt zoals het gebekt is, maar u hebt het ook over het respectloze voorstel om het aantal volksvertegenwoordigers te halveren. Dat was in een tussenzin, maar mag ik daaruit afleiden dat uw fractie en mijn fractie het in ieder geval een hopeloos plan vinden om te bezuinigen door de helft van de democratie, de helft van de volksvertegenwoordiging weg te doen? Zijn we het daarover eens of was het een opmerking tussendoor?

De heer Werner (CDA):

Als u ons standpunt uit het verleden over eerdere voorstellen bij provinciale staten en bij gemeenteraden om te korten op het aantal volksvertegenwoordigers in herinnering hebt, dan weet u ook ongeveer hoe ons gevoel is voor de toekomst. Wij zijn wat dat betreft een consequente partij.

De heer Kox (SP):

Daar mag ik dus uit afleiden dat het kabinet moet bezinnen eer het begint om op dit punt een grondwetswijziging voor te bereiden. Daar kan het beter niet aan beginnen. Dat wordt toch niks, want uw fractie, mijn fractie en naar ik aanneem de meeste fracties zijn ertegen.

De heer Werner (CDA):

De regering zal met een spijkerharde en buitengewoon goede onderbouwing moeten komen om onze fractie ervan te overtuigen dat de democratie gediend is met een halvering van het aantal Tweede Kamerleden.

Wij vragen de regering te zijner tijd bij het concretiseren van al deze beleidsdoelen, deze te voorzien van een gedegen inhoudelijke onderbouwing en verantwoording. Het regeerakkoord spreekt duidelijk uit dat de overheid ook het schild voor de zwakkeren blijft. Zeker, de koppeling van de uitkering aan de lonen blijft overeind, maar toch blijft het uiteindelijke effect van vele plussen en minnen moeilijk te overzien. Wij zullen de concrete uitwerking van de vele bezuinigingsmaatregelen zorgvuldig toetsen op het uitgangspunt dat voor hen voor wie het echt nodig is, een menswaardig bestaan door de overheid gewaarborgd blijft. Ook dat behoort tot de kernpunten van de christendemocratie.

Mijnheer de voorzitter. De minister-president heeft bij brief van 5 november 2010 een overzicht gegeven van de belangrijkste hervormingen en stelselherzieningen. Dat deze nodig zijn om Nederland slagvaardiger en ondernemender te maken, te ontlasten van onnodige regeldruk, veiliger, socialer en economisch sterker te maken, is door mij al bij meerdere gelegenheden in het verleden namens de fractie uitgesproken. Toch is er met alle waardering voor wat wel wordt aangepakt, teleurstelling over het achterwege blijven van een hoognoodzakelijke ingreep in de arbeidsmarkt, die zojuist door de heer Noten is getypeerd als de meest flexibele in de wereld, om die flexibiliteit op de arbeidsmarkt verder te vergroten.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Ik heb een vraag over de ingreep in de arbeidsmarkt. Is dat nu geen mooi voorbeeld van hoezeer dit kabinet vastgeklonken zit aan de PVV? Ik heb als lid van een partij die behoorde tot de vorige coalitie drieënhalfjaar lang dat getwist en die enorme strijd rondom het ontslagrecht moeten meemaken. Ik ken ook het standpunt van de VVD. Je ziet nu dat het minderheidskabinet van CDA en VVD niets verandert aan het ontslagrecht, terwijl dat in de laatste jaren een van de meest hoogoplopende thema's was. Dit is een voorbeeld van hoezeer dit minderheidskabinet aan de PVV als gedoogpartner vastgeklonken zit. Zo geldt het ook op andere terreinen.

De heer De Graaf (VVD):

Was er in het vorige kabinet niet sprake van eenzelfde vastklinking, maar dan aan een andere partij, op het punt van het ontslagrecht, mijnheer de fractievoorzitter van de ChristenUnie?

De voorzitter:

Ik sta geen uitlokking van discussie tussen de leden toe. Ik geef de heer Werner gelegenheid om te antwoorden.

De heer Werner (CDA):

Het antwoord ligt in de richting van wat de heer De Graaf net zegt. Wij zijn er in het vorige kabinet niets mee opgeschoten en daar zat de heer Schuurman zelf bij. Hij moet juist toejuichen dat deze minderheidsregering niets doet aan de arbeidsmarkt. Zijn partij wilde dat immers ook niet in het vorige kabinet. Wij betreuren het; ik heb dat uitgesproken bij het vorige kabinet en doe dat ook bij het regeerakkoord dat nu voorligt. Elke coalitie kent nu eenmaal zijn prijs.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

In het alledaags taalgebruik noemt men dit geloof ik een "jij-bak". Daar ging het mij helemaal niet om. Het ging mij helemaal niet om het standpunt van mijn partij, of dat van uw partij of de VVD. Het gaat mij om het volgende. De manier waarop daarover gevochten is, is alom bekend. Nu is er een kabinet van twee partijen die zich erbij hebben neergelegd dat de PVV dat niet wenst. Daar gaat het mij om.

De heer Werner (CDA):

Dat is zo, en iedere coalitie kent wat dat betreft zo zijn prijs.

De heer Noten (PvdA):

Juist, en hier hebben wij een punt te pakken. Iedere coalitie kent zo zijn compromissen. Dat betekent in dit geval echter het volgende, en dat is ook het kernpunt van het betoog van de heer Schuurman en mijn betoog. Kijk, ere wie ere toekomt en schande wie schande toekomt. Ik geloof dat juist mijn partij, niet de ChristenUnie, buitengewoon lastig deed in dat vorige kabinet over het herzien van het ontslagrecht. Die aap mag op mijn schouder komen. Het punt is echter heel anders. Het punt is dat voor de buitenwereld volstrekt helder was dat er verschillende opvattingen leefden en dat er dus compromissen werden gesloten, hoe pijnlijk en moeizaam ook. Nu gebeurt exact hetzelfde. Er zijn ook nu compromissen gesloten, hoe pijnlijk en moeizaam ook, waaruit blijkt dat de facto de PVV meeregeert. Dat is het punt dat de heer Schuurman en ik maken.

De heer Thissen (GroenLinks):

Voorzitter. Ik ga graag naar de inhoud. Wat is nu eigenlijk het probleem met het niet-aanpakken van het ontslagrecht, met het oog op het al dan niet flexibiliseren of toegankelijker maken van de arbeidsmarkt? U merkt dat ik met deze opmerking probeer om weer welkom te worden geheten bij een SP-bijeenkomst. Wat is nu eigenlijk het probleem? Iedereen praat na dat het een probleem is, maar daarmee is het nog geen probleem. Wat is nu in de kern het probleem van het niet versoepelen van het ontslagrecht in relatie tot het flexibeler maken van de arbeidsmarkt?

De heer Werner (CDA):

Ik heb de vorige jaren al uitvoerig beargumenteerd waarom dat een probleem is. Het MKB aarzelt om mensen aan te nemen omdat het niet gemakkelijk van het personeel af kan komen als bedrijfseconomische omstandigheden dat nodig maken. Daarmee wordt niet het maximale rendement gehaald uit het inzetten en participeren van mensen in bedrijven. Dat is ook heel logisch. Dat is ook op alle fronten aangetoond. Wij hebben een prachtig rapport gehad van de heer Bakker waarin dat overtuigend werd aangetoond.

De heer Thissen (GroenLinks):

Met dat rapport wordt alleen niets gedaan. Dat ligt al twee jaar ergens in een la op een of ander departement.

De heer Werner (CDA):

Helaas is daarmee inderdaad niets gebeurd.

De voorzitter:

Ik verzoek de heer Thissen om even het betoog van de heer Werner af te wachten. Daarna krijgt hij nog een keer het woord.

De heer Thissen (GroenLinks):

Ik maak graag nog even een opmerking. Als bedrijfseconomische redenen kunnen worden aangetoond, dan kan er altijd een ontslagvergunning worden verkregen.

De heer Werner (CDA):

Ja, dan kan men wel een vergunning krijgen, maar dat kost ook geld. Een kapper met twee mensen in dienst kan die kosten niet dragen, heel simpel.

De Nobelprijs is dit jaar toegekend aan wetenschappers die veel onderzoek hebben gedaan naar het functioneren van de arbeidsmarkt. Zij hebben onder andere aangetoond dat hoge uitkeringen leiden tot hogere werkloosheid. Leest u het proefschrift erop na mijnheer Thissen; daarin is het keurig netjes uitgelegd. Ook het vorige kabinet is niet tot wezenlijke veranderingen gekomen. De heer Kleisterlee sprak onlangs nog uit dat Nederland achtste staat op de lijst als het gaat om concurrentievermogen maar tachtigste als het gaat om flexibiliteit op de arbeidsmarkt. Biedt het regeerakkoord nog ruimte om het ambitieniveau te verhogen? Een reductie van de werkgelegenheid met 100.000, zoals staat in het regeerakkoord, kan toch niet tot tevredenheid stemmen?

Een tweede kanttekening maak ik bij de voorgenomen hervorming op de woningmarkt. Zeker, de doorstroming in de huursector wordt bevorderd. In het bevorderen van het aflossen van de hypotheekschuld op eigen woningen is echter niet voorzien. De CDA-fractie acht dit wenselijk omdat daarmee het eigenwoningbezit ook echt wordt bevorderd alsmede het eigen-woonvermogen. Daarmee kan later terugval in inkomen als gevolg van lagere pensioenen worden opgevangen en financiële risico's van schommelingen in de huizenprijzen worden afgevlakt. Vervroegde aflossing van hypotheken kan worden gestimuleerd, bijvoorbeeld door uitbreiding van de wet Hillen naar hogere hypotheekschulden of door, indien box 3-vermogen wordt aangewend voor de aflossing, gedurende enige jaren recht te geven op een extra heffingskorting. Ik geef de regering deze ideeën mee om te bezien of ze mogelijk nog inpasbaar zijn in het beleid.

De heer Noten (PvdA):

Ik vraag mij af of de heer Werner op dit punt ook geïnteresseerd is in de opvatting van de Kamer. Als dat het geval is en het antwoord van de regering niet helemaal bevredigend is, dan zou hij straks een motie kunnen indienen. Mogelijkerwijs kan ik die motie steunen.

De heer Werner (CDA):

Wij wachten gewoon het antwoord van de regering af.

Mijnheer de voorzitter. De christendemocratie heeft altijd veel betekenis toegekend aan gemeenschapszin en gemeenschapsvorming. Mensen leven immers in gemeenschappen, te beginnen bij primaire leefgemeenschappen als de familie en het gezin of welke andere samenlevingsvorm dan ook. De gemeenschap is gebaat bij een goed leefmilieu in buurten en wijken en bij de vele vormen van particulier initiatief, voortkomend uit actief burgerschap en wederzijdse betrokkenheid ten opzichte van elkaar. Nederland kent een leger aan vrijwilligers dat zich inzet voor verbetering van onze samenleving, voor behoud van het milieu, voor goede doelen en voor cultuur; een rijk geschakeerd maatschappelijk middenveld, variërend van wijkverenigingen, kerkgemeenschappen, plaatselijke middenstandsverenigingen en patiëntenverenigingen tot machtige landelijke werknemers- en werkgeversorganisaties. Al dit maatschappelijk initiatief draagt bij aan de ontplooiing van mensen en aan binding en verbondenheid tussen mensen. Het geeft zin aan het leven en kleur aan onze samenleving. De overheid is subsidiair aan datgene wat de samenleving niet zelf kan oppakken.

De kracht en de vitaliteit van onze samenleving wordt gevormd door deze gemeenschapszin, zo u wilt goed burgerschap. De kwaliteit van onze samenleving staat er relatief goed voor en ik citeer weer uit de CBS-publicatie De Nederlandse samenleving 2010. Daarin staat dat men tevreden is over de kwaliteit van relaties. Er is een hoge frequentie van contact met familie en vrienden. Drie op de tien mensen geven informele hulp en dat aantal is het laatste decennium gelijk gebleven. De meerderheid vindt de buurt prettig; veel mensen kunnen bij hun buren terecht. Bijna de helft van de bevolking is als vrijwilliger actief. De meeste mensen hebben vertrouwen in anderen; het sociaal vertrouwen is zelfs toegenomen. Negen op de tien Nederlanders zeggen dan ook dat zij bij anderen terecht kunnen. Niet meer dan 2% tot 3% voelt zich sociaal geïsoleerd. Dit beeld is verrassend en staat nogal in contrast met het vele "gesomber" dat we dagelijks in de media en politiek horen en zien. De regering kan dus bouwen op vitaliteit, nabuurschap en ondernemerschap die nog steeds rijkelijk aanwezig zijn in onze samenleving.

Wij herkennen veel in de regeringsplannen wat aansluit op dit christendemocratische gedachtegoed van de verantwoordelijke samenleving. Een samenleving waarin de dragende kracht gevormd wordt door mensen die hun verantwoordelijkheid nemen voor het eigen bestaan en zich bovendien inzetten voor de gemeenschap. Wie zijn verantwoordelijkheid neemt, is zijn vrijheid waard. In dit verband merk ik op dat ik met verbazing de discussie heb aangehoord in de Kamer aan de overzijde over het voorstel om de rollator uit het AWBZ-pakket te schrappen. Iedereen vindt het volstrekt normaal dat we zelf voor de wieg zorgen als de baby eraan komt. Die wieg wordt al dan niet geleend van de buren of bij opa en oma van zolder gehaald. Hetzelfde geldt voor de driewielers, de steppen en de fietsen en later de auto. De rollator moet echter plotseling door de gemeenschap betaald worden. De rollator is zo'n beetje het symbool geworden van misplaatst sociaal conservatisme dat veel zinnige en noodzakelijke vernieuwing tegenhoudt, ten detrimente van hen die de zorg wel echt nodig hebben.

De heer Thissen (GroenLinks):

Het moest even tot mij doordringen. De heer Werner zegt dat als iemand zijn verantwoordelijkheid neemt, hij de vrijheid waard is. Ik hoop niet dat dat tot een algemeen betonnen dogma leidt in zijn denken. Ik stel in dat geval de vraag naar het rentmeesterschap van de christendemocratie. Wat betekent dit voor mensen die hun verantwoordelijkheid niet kunnen nemen, voor mensen die kwetsbaar zijn, voor mensen die niet meer meekomen, voor mensen die niet kunnen investeren in de samenleving en die overgeleverd zijn aan het mededogen of de compassie van de samenleving. Zijn zij hun vrijheid minder waard?

De heer Werner (CDA):

Zij zijn hun vrijheid net zo goed waard als ieder ander. Ik heb al eerder duidelijk aangegeven dat een kernpunt van de christendemocratie ook is dat de overheid zorgt voor een menswaardig bestaan voor die mensen, in vrijheid.

De heer Thissen (GroenLinks):

U herkent dat voldoende in het regeerakkoord van de ploeg die hier nu zit?

De heer Werner (CDA):

Ja. Ik zie geen miskenning van dat onderdeel in het regeerakkoord.

De heer Thissen (GroenLinks):

Dus met wat de heer Noten zo-even zei in eerste termijn en met wat ik straks zal betogen, vindt u dat wij de plank misslaan? Het gaat dan over het sociaal investeren in dit land.

De heer Werner (CDA):

Men is niet alleen maar afhankelijk van de overheid. Men moet niet alles alleen maar van de overheid laten komen. Wat mensen in het onderlinge verkeer kunnen regelen, is dikwijls veel waardevoller dan wat met professionele begeleiding en overheidsvoorzieningen wordt geboden.

De heer Thissen (GroenLinks):

Ik kan daarin een heel eind met u meegaan. De bezuiniging van € 1000 netto op de bijstand is daarmee echter niet te compenseren.

De heer Werner (CDA):

Ik heb net al gezegd dat men mag verwachten van onze fractie dat wij bij de uitwerking van het regeerakkoord – het is nog vrij onduidelijk hoe de plussen en minnen precies uitpakken – naar de concrete voorstellen zorgvuldig zullen toetsen op het waarborgen van een menswaardig bestaan voor de zwakkeren en kwetsbaren in deze samenleving.

De heer Thissen (GroenLinks):

I read your lips.

De heer Noten (PvdA):

Voorzitter. Realiseert de heer Werner zich dat als hij dat gaat toetsen, hij niet alleen moet kijken naar bezuinigingen maar ook naar lastenverzwaringen?

De heer Werner (CDA):

Precies.

De heer Noten (PvdA):

En dat die apart van elkaar worden behandeld? En dat wij straks een Belastingplan moeten behandelen waarin een belangrijk deel van die lastenverzwaringen aan de orde zijn? Gaat hij daarnaar op deze kritische manier kijken?

De heer Werner (CDA):

Dat is precies het punt dat ik net aanhaalde. Het is heel moeilijk om nu al een optelsom te maken van alle plussen en minnen. Het is moeilijk om te bezien hoe de lastenverzwaringen en bezuinigingen doorwerken. Het plaatje dat het CPB bij het regeerakkoord gemaakt heeft, ziet er niet zo idioot uit, maar daar zit niet alles in. Wij realiseren ons dat ook. Om die reden zeg ik dat mijn fractie dat uitdrukkelijk zal toetsen bij de verdere uitwerking van het regeerakkoord.

De heer Kox (SP):

Mijnheer de voorzitter. De heer Werner zegt dat zijn fractie dat nadrukkelijk zal toetsen, maar hij bevraagt de regering vervolgens niet op dat punt. Waarop gaat hij dan toetsen? Hij krijgt straks de enkelvoudige maatregelen voorgelegd. Hij zegt zelf dat hij die niet kan beoordelen omdat hij de samenhang moet zien en de effecten. Naar die effecten en samenhang vraagt hij echter niet.

De heer Werner (CDA):

De heer Kox moet beoordelen als de concrete voorstellen voorliggen of mijn fractie de regering daarop voldoende bevraagd heeft. Het is zinloos om bij een algemene beschouwing al die onderdelen afzonderlijk te beoordelen. Dat is in ieder geval onmogelijk.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Ik ben dat zeer eens met collega Werner. Hij noemde evenwel een concreet voorbeeld, namelijk dat van de rollator. Hij keek een beetje mijn kant op, zo had ik het idee, toen hij zei dat die zo'n beetje het symbool geworden is van het consumentisme in Nederland. Ik stel daarover twee vragen. Ten eerste: ziet hij het verschil tussen een fiets en een rollator? Ik denk namelijk dat de meesten van ons een fiets hebben maar geen rollator. Daarvoor is volgens mij een reden. De fiets kiest men uit eigen vrije wil terwijl een rollator een noodgedwongen keuze is. Ten tweede weet collega Werner als geen ander dat de rollator nooit alleen komt. Weliswaar maakt een hippe kinderwagenfirma nu ook rollators, maar men loopt niet met een rollator louter omdat die zo hip is. Men doet dat omdat het moet. De heer Werner weet dat bij die rollator ook voorzieningen passen als een verhoogde wc, douchegrepen en een aangepaste ingang tot het huis. Kortom, de heer Werner kan de aanschaf van een rollator niet isoleren in de zin van: kijk die consument eens even met zijn hippe rollator rondlopen. Het past bij een deel van het leven als men behoeftig wordt, inclusief andere voorzieningen op dat vlak. Ik zeg niet dat de redenering van de heer Werner helemaal krom is, maar hij overdrijft wel door iedereen die met een rollator loopt aan te kijken alsof dat de consumentisten van dit land zijn. Dat is echt oneerlijk ten opzichte van de mensen die noodgedwongen met zo'n ding moeten rondlopen.

De heer Werner (CDA):

Ik heb het voorbeeld genoemd ter ondersteuning van mijn standpunt dat al te veel blijven hangen in overheidsvoorzieningen niet altijd gelukkig maakt. Ik verzeker de heer Kox dat als in relatie tot mensen met beperkingen echt wordt gestreefd naar een inclusieve maatschappij, waarin die mensen volwaardig kunnen participeren in de samenleving, dat niet het beste lukt door alles van overheidswege gratis te verstrekken. Ik verzeker u dat als een jongen in de buurt een handicap heeft en in een rolstoel zit, het veel leuker is voor die jongen als de vriendjes in de buurt hem meenemen naar het voetbalveld dan wanneer hij professioneel begeleid in een mooi autootje in zijn uppie ergens langs het veld gezet wordt.

De voorzitter:

Ik wil deze discussie nu beëindigen want anders schieten wij ver over de tijd heen.

De heer Kox (SP):

Ik maak hierover een laatste opmerking: natuurlijk is dat zo, natuurlijk is dat fijn. Als die jongen echter niemand heeft die hem meeneemt, dan is dat erg vervelend. Als een oma niemand heeft die haar een arm kan geven, dan is dat ook vervelend. Het enige dat ik de heer Werner wilde vragen, en ik denk dat wij het daarover nu eens zijn, was om het beeld van een rollator rijdend Nederland als voorbeeld van consumentisme wat te nuanceren.

De heer Werner (CDA):

Het is maar goed dat er hier geen handelaar in rollators aanwezig is want anders zou u het risico lopen om deze zaal met een rollator te verlaten.

De voorzitter:

Ik verzoek u om uw betoog te vervolgen. Bovendien verzoek ik de leden om wat terughoudender te zijn met interrupties.

De heer Werner (CDA):

Voorzitter. Gemeenschapszin, ook in sectoren die uit het particulier initiatief zijn voortgekomen zoals scholen, zorginstellingen en woningbouwcorporaties. Zeker, de introductie van marktwerking kan bijdragen aan een grotere efficiency, maar mijn fractie zal ervoor waken dat het karakter van deze instellingen als gemeenschapsvoorziening niet verloren gaat. Mijn fractie is niet ten principale tegen de introductie van risicodragend kapitaal in ziekenhuizen met een daarmee overeenkomend rendement voor de kapitaalverschaffer, maar de zeggenschap van de kapitaalverschaffer moet niet zo ver gaan dat daarmee het karakter van het ziekenhuis als gemeenschapsvoorziening verloren gaat.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Voorzitter, ik stel de heer Werner hierover graag een vraag. Hij biedt de opening om een gedeeltelijke marktwerking toe te laten. Is hij er vast van overtuigd dat dat een goede ontwikkeling is in het verzorgen en verplegen van mensen? Het gaat toch niet om produceren? Gelet op de discussies die wij in het verleden gevoerd hebben in deze Kamer over het privatiseren en het daarmee overleveren aan de marktwerking van nutsbedrijven, dan moeten wij terugkijkend toch concluderen dat dat ons allesbehalve veel voordelen heeft opgeleverd. Ik denk dat iedereen die dagelijks aan het verkeer deelneemt en post ontvangt daarvan de bewijzen kent. De heer Werner stelt nu op het gebied van de gezondheidszorg dezelfde methode voor die ons eerder problemen bezorgt dan dat die problemen oplost.

De heer Werner (CDA):

Ik dacht dat ik juist markeerde dat wij niet blind achter de markt aanjagen, maar deze voorzieningen willen zien in de context van gemeenschapsvoorzieningen. Dat stelt eisen aan de zeggenschap die kapitaalverschaffers in dit type voorziening hebben. Wij hebben destijds een pleidooi gehouden voor de maatschappelijke onderneming, juist in dit type sectoren, om die niet gelijk te stellen aan gewone bedrijven. Deze instellingen hebben nu eenmaal een bijzonder karakter. Wij zullen te zijner tijd, als deze voorstellen de Kamer bereiken – ook op dit punt heb ik dus een waarschuwend geluid laten horen – niet blind achter de markt aanjagen maar zorgvuldig toetsen of aan de publieke randvoorwaarden wordt voldaan, ook als daar particulier kapitaal bij betrokken is.

De CDA-fractie is verheugd dat de 0,7% van het bruto nationaal product voor ontwikkelingshulp ondanks de bezuinigingen in stand is gebleven. Hervormingen zijn ook hier echter geboden. Om de hulp effectiever te maken zal deze meer gericht moeten zijn op het bevorderen van de zelfstandigheid van het land en minder op begrotingssteun of simpele armoedebestrijding.

Naast dit overwegend positieve beeld staat ook een negatief beeld dat helaas te vaak overheerst. Er is veel ontevredenheid en onzekerheid onder de mensen. Daar kunnen wij onze ogen niet voor sluiten:

  • - Ouderen zien plotseling hun zo zeker geachte pensioenvoorziening bedreigd.

  • - Werknemers zien hun baan verloren gaan door de recessie of zien hun werkplek ingenomen worden door nieuwkomers.

  • - Veel nieuwe Nederlanders passen zich te weinig aan, blijven achter of worden door de samenleving achtergesteld.

  • - Veel mensen wantrouwen Europa en merken dat de machtsverhoudingen in de wereld verschuiven.

  • - De bankencrisis heeft de mateloze hebzucht in de wereld en de gevolgen van foute beloningssystemen blootgelegd. Het vertrouwen in de leiding van ons land, bedrijven en financiële instellingen heeft een flinke knauw gekregen.

  • - In de beleving van velen wordt de criminaliteit niet voldoende aangepakt. De hufterigheid en het onfatsoen worden niet genoeg bestreden.

  • - Velen blijven achter en slagen er niet in, te profiteren van de vele kansen en uitdagingen die de globaliserende wereld biedt.

  • - Er wordt veel geklaagd over het functioneren van de overheid, die enerzijds te slap optreedt en die anderzijds door veel te veel onnodige regelgeving het ondernemerschap frustreert.

Niet voor niets concludeert het Sociaal en Cultureel Planbureau: "velen vinden dat ze het nu nog goed hebben, maar zijn somber over de toekomst". Juist met het oog op de toekomst van ons land zijn forse ingrepen nodig om deze onvrede te keren. De plannen van de regering voorzien daar gelukkig ook in:

  • - De overheid wordt slagvaardiger.

  • - Er wordt voorzien in een streng maar rechtvaardig immigratie- en integratiebeleid en in een niet-vrijblijvend inburgeringsbeleid.

  • - Met een omvangrijk pakket van maatregelen zal de overlast en criminaliteit worden aangepakt, waardoor de veiligheid wordt verbeterd. Met deze aanpak hebben wij er vertrouwen in dat Nederland sterker, socialer en veiliger uit de crisis zal komen. Liefst zeven pagina's worden gewijd aan het asiel-, migratie- en integratiebeleid. Het gaat hier inderdaad om een groot maatschappelijk vraagstuk dat onze fractie steeds benaderd heeft met het oog op het gevaar dat een groot deel van onze immigranten in een onderklasse opgesloten raakt. Dat gevaar keren, zag en ziet onze fractie nog steeds als een belangrijke opdracht van het integratiebeleid.

De heer Noten (PvdA):

Voorzitter. Het risico van een onderklasse is er voor een bepaald deel, denk ik. Wat zijn in de zeven bladzijdes nu precies de maatregelen die de kans dat die onderklasse ontstaat, verkleinen? Ik ben die juist niet tegengekomen. Ik heb heel veel gezien in termen van selectie, geboden en verboden, maar ik heb heel weinig gezien in termen van verheffing, om dat ouderwetse woord maar te gebruiken. Ik zie nauwelijks investeringen in die mensen, helemaal niet eigenlijk.

De heer Werner (CDA):

Mag ik even vervolgen? Dan geef ik deels al antwoord op uw vraag.

Dat is niet exclusief en zelfs niet in de eerste plaats een overheidstaak. Hier ligt ook een verantwoordelijkheid voor de samenleving als geheel, de betrokkenen zelf, het onderwijs, werkgevers- en werknemersorganisaties en vervolgens gemeenten en andere overheden. Wanneer ik spreek over betrokkenen zelf, doel ik ook op de vele immigranten die zich inmiddels economisch, sociaal en cultureel hebben opgewerkt tot actieve medeburgers. Ook van hen mag verwacht worden dat zij in hun eigen gemeenschappen een voortrekkersrol vervullen. Naar de toekomst toe zal het inburgerings- en integratiebeleid, de emancipatie, de participatie en het op eigen benen staan van nieuwe Nederlanders eveneens dienen te worden bevorderd. Ja?

De heer Noten (PvdA):

U zegt nu dus dat er in die zeven bladzijdes niets over staat, behalve dat iedereen het moet doen behalve de overheid. Of niet?

De heer Werner (CDA):

Ik zeg niet dat de overheid geen rol te spelen heeft ...

De heer Noten (PvdA):

Ik vat even samen hoe u het zegt: werkgevers- en werknemersorganisaties en de mensen uit de kringen zelf. Die moeten ervoor zorgen dat de rest wordt meegesleurd. Dat is allemaal best, dat is allemaal tot je dienst en we gaan ook met zijn allen proberen, dat te realiseren.

De heer Werner (CDA):

Goed zo!

De heer Noten (PvdA):

Maar de vraag is: waar blijven wij? Waar blijven wij als politiek, waar blijven wij als overheid? Wat is onze bijdrage?

De heer Werner (CDA):

Ik denk dat de politiek er heel duidelijk bij blijft. Dat zie je ook in de regeringsvoornemens, alleen wordt er wel een groter appel op de mensen zelf gedaan in plaats van ze dankzij allerlei overheidsmaatregelen te "pamperen", zoals het zo deftig wordt genoemd. Het in een bredere context plaatsen en alle partijen daarbij een rol, een plaats en verantwoordelijkheid geven, leidt tot meer kracht aan de beweging.

De heer Thissen (GroenLinks):

U steekt de loftrompet over talloze migranten die volledig meedoen, sociaal, cultureel en educatief, en die hogere vormen van onderwijs hebben genoten en zich volledig verdienstelijk maken voor de samenleving. Is onze manier van hoe we mensen hebben ondersteund in het laten meedoen, in het participeren, dus via al die inburgeringsprogramma's en al die integratieprogramma's, eigenlijk niet met terugwerkende kracht volgens uw beoordeling uitermate succesvol gebleken? Vindt u het dan niet bijzonder dat er juist op die programma's in dit regeerakkoord en door de ploeg die hier zit, zo gigantisch wordt bezuinigd? Maakt u zich dan niet met ons grote zorgen over al die migranten die diezelfde weg die u zo looft, willen lopen in Nederland?

De heer Werner (CDA):

Je kunt daar vraagtekens bij zetten, want wellicht schiet het te ver door en moet er bij de mensen zelf meer verantwoordelijkheid voor hun integratie worden gelegd. Dat vinden wij geen foute ontwikkeling.

Onze fractie zal de vele maatregelen die met betrekking tot de toelating worden aangekondigd, te zijner tijd, als zij bij deze Kamer voorliggen, zorgvuldig toetsen of ze in overeenstemming zijn met de internationale verdragen, de rechten van de mens, de Grondwet en de waarden die aan onze rechtsstaat ten grondslag liggen.

De heer Yildirim (Fractie-Yildirim):

Voorzitter. Ik wil toch even terug naar de laatste vraag. Ik heb mij heel lang ingehouden om niet te interrumperen, maar doe dat nu toch.

Ik begrijp dat de CDA-fractie mensen zelf verantwoordelijk wil laten zijn voor hun integratie. Is dat niet wat jarenlang is toegelaten en is gedacht? Dat is juist de fout uit de geschiedenis gebleken. Die moeten wij vandaag toch voorkomen?

De heer Werner (CDA):

Kunt u uw vraag toelichten?

De heer Yildirim (Fractie-Yildirim):

Voorzitter. De overheid had geen taalcursussen. Zij heeft arbeiders opgehaald en in pensions gestopt, zodat ze alleen maar konden werken. De overheid heeft nauwelijks rekening gehouden met hun gezinnen, hun kinderen. Dat was het integratievraagstuk van toen. Toen was het CDA er ook voorstander van. Het zei: eigen verantwoordelijkheid. Nu zegt het dat weer. Herhaalt u daarmee de fout niet?

De heer Werner (CDA):

Ik denk dat alle regelingen in het verleden te vrijblijvend waren en dat daardoor juist een heleboel zaken zijn blijven hangen. Hogere eisen aan de mensen zelf stellen en hen stimuleren en de verantwoordelijkheid laten nemen voor hun eigen inburgering lijkt mij op zich helemaal geen slecht uitgangspunt. Dat vinden wij toch eigenlijk van iedereen hier in deze samenleving?

De heer Yildirim (Fractie-Yildirim):

Ik begrijp dat in de ogen van uw fractie alleen de strafmaatregelen hoeven te worden aangescherpt. Dat neem ik aan.

Mijn tweede vraag betreft het veiligheidsvraagstuk. U koppelt het integratievraagstuk aan de veiligheid. Betekent dit in uw ogen dat Nederland veiliger wordt naarmate mensen integreren?

De heer Werner (CDA):

Ja, dat denk ik wel.

De heer Yildirim (Fractie-Yildirim):

Daarmee zegt u eigenlijk net als Wilders dat Nederland onveilig is door de aanwezigheid van migranten.

De heer Werner (CDA):

Nee. Dit is een veralgemenisering die ik absoluut niet voor ogen heb. Iedereen weet natuurlijk dat er in bepaalde wijken groepen zijn, geïdentificeerd en bekend, waartegen we moeten optreden, fors en flink! Laten we daar geen doekjes om winden.

De heer Yildirim (Fractie-Yildirim):

U draait eromheen. U hebt het over jongeren die in hun buurt geen toekomst meer hebben, al spreken zij Nederlands, gaan zij naar school en zijn zij dus voldoende geïntegreerd. Deze jongeren vervelen zich en zien geen uitweg. Daardoor wordt de omgeving onveilig. Dit is een ander vraagstuk dan het integratievraagstuk, de achterblijvende integratie van migranten in Nederland, waaraan u koppelt dat Nederland onveilig is. Ik vind dat niet terecht.

De heer Werner (CDA):

Dat is dan zo.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Noten, want dit was geen vraag, maar een constatering.

De heer Noten (PvdA):

Door het ontbreken van integratiebeleid zijn wij hele generaties kwijtgeraakt. Ik denk dat de heer Werner nog even kort zijn definitie van het begrip "eigen verantwoordelijkheid" moet toelichten. Ik ben het met hem eens dat mensen de plicht hebben om zo veel mogelijk uit hun leven te halen. We hebben er 16 miljoen van in dit land. Zij hebben allemaal die plicht om zo veel mogelijk uit hun leven te halen en om een bijdrage aan de samenleving te leveren. Denkt u dat iedereen uit zichzelf, zonder enige hulp, daartoe in staat is? Kunt u alleen maar blijven drijven op het begrip van eigen verantwoordelijkheid? Als het antwoord daarop nee luidt, vraag ik u nogmaals of het ontbreken van een integratiebeleid in dit regeerakkoord niet ernstig is.

De heer Werner (CDA):

Dat zal echt moeten blijken. Het CDA heeft altijd het standpunt ingenomen dat inburgeringsverplichtingen niet vrijblijvend kunnen zijn en dat je wel degelijk een stok achter de deur moet hebben om mensen daartoe te bewegen. Dat hebben we in het verleden gedaan, zowel via het vereiste dat de Nederlandse taal ten minste beheerst wordt als het vereiste dat er enig inzicht is in het functioneren van de Nederlandse samenleving. Dat kun je niet helemaal alleen aan hen overlaten, want dan doen ze niet genoeg en komt er niet voldoende van terecht. Dat is in het verleden gebleken. Wij hebben er dus absoluut geen bezwaar tegen dat daar hogere eisen aan worden gesteld en dat de vrijblijvendheid wordt doorbroken. Er is namelijk geen beter perspectief dan dat op werk, op opgeleid zijn en mee kunnen doen. Wij staan voor een dergelijk participatiegericht beleid.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Ik kan mij goed vinden in het laatste standpunt van de heer Werner. Misstanden verdienen correcties; er waren in het verleden misstanden.

Ik heb een vraag over de laatste opmerking die de heer Werner in zijn bijdrage maakte dat alle maatregelen met betrekking tot immigratie en asiel getoetst zullen worden aan de Grondwet, internationale verdragen en Europese regelgeving. Bestaat er twijfel bij u dat de regelingen in het regeerakkoord daaraan niet voldoen? Dit is eigenlijk zonder meer een open deur, want we toetsen altijd alles aan de Grondwet en aan internationale verdragen. U noemt het zo expres dat ik het graag onderstreep in verband met het eerste punt dat we vanmorgen uitwisselden dat dit kabinet inderdaad vastgeklonken zit aan de PVV. Nergens blijkt dit duidelijker dan op dit punt. Mij lijkt dat u als vertegenwoordiger van een partij waarbinnen daarover veel rumoer is geweest, weet dat delen van uw achterban daar de grootste problemen mee hebben. Met die achterban voel ik mij zeer verwant. Vandaar dat ik de vraag stel of u zich kunt voorstellen dat het iets incorrects en misschien wel politiek onbetrouwbaars heeft om afspraken te maken met een gedoogpartner waarvan u van tevoren weet dat ze niet gehandhaafd kunnen worden.

De heer Werner (CDA):

Omdat er bij ons in de fractie inderdaad nog geen finaal oordeel is geveld over de vraag in hoeverre de trits maatregelen die erin staan, symboolpolitiek is of louter retoriek zonder enige inhoud, hebben wij hier nadrukkelijk de vinger bij willen leggen. Wij weten namelijk niet zeker hoe de uitwerking ervan precies is. Die zullen wij voor ons moeten hebben om te beoordelen of zij binnen onze context blijft of dat daaroverheen geschoten wordt. Daar hebben wij dus inderdaad enige twijfel over. Namens mijn fractie heb ik buiten deze Kamer meerdere malen gezegd dat wij op dit punt ervoor staan dat er geen ongelukken gebeuren wat de grondrechten betreft, de internationale verdragen enzovoort.

De voorzitter:

Ik wil de heer Werner nu echt de gelegenheid geven, zijn betoog af te maken, want wij gaan ver over de tijd heen en krijgen ook nog een eerste inbreng van iedere andere fractie. Later krijgt u nog een tweede termijn. Het woord is aan de heer Werner.

De heer Werner (CDA):

Voorzitter. Nederland is een open samenleving die voor haar welzijn in hoge mate afhankelijk is van het buitenland. De "open mind" richting Europa, met Brussel als bruggenhoofd naar de wereld, is natuurlijk wezenlijk voor onze economie, onze vrijheid en onze veiligheid. De regering wil de positie van Nederland in de wereld verbeteren en ten minste zien te behouden. Daarvoor is het van belang dat Nederland ook zijn aandeel in vredesmissies kan blijven leveren. Daartoe zal het een defensiemacht in stand moeten houden die daartoe ook in staat is. Wij zijn de militairen die daaraan bijdragen grote dank verschuldigd. Ik vraag u in het bijzonder, uit te leggen dat alle bezuinigingen op defensie niet ten koste gaan van de inzetbaarheid van Nederland in het bredere verband van de wereldvrede.

De landen met opkomende economieën als India, China en Brazilië winnen terrein en eisen een belangrijkere positie in de internationale instituten op. Wij vragen de regering wat de inzet van Nederland is en welke mogelijkheden hij ziet om de positie van Nederland in Europa en op het wereldtoneel te verbeteren. Minister-president, wanneer gaat u het regeringsstandpunt naar buiten brengen over het belangrijke rapport van de WRR, genaamd Aan het buitenland gehecht, dat recentelijk is verschenen? Wij zouden graag het regeringsstandpunt over dat rapport willen betrekken bij de debatten die wij in maart daarover in deze Kamer voeren. Kan voor die tijd het regeringsstandpunt over het WRR-rapport bekend zijn? En ziet de regering nog mogelijkheden voor Nederland om zijn positie bij instituties als het IMF, de G20 en de Wereldbank te behouden?

Toon en taal van de regeringsverklaring spreken onze fractie aanzienlijk meer aan dan de kille, her en der al te populistische en op het individuele belang gerichte woordkeuze uit het regeerakkoord. "Rechts Nederland kon er de vingers bij aflikken". Wij herkennen ons beter in de regeringsverklaring waarin dat appel op de gemeenschapszin duidelijk doorklinkt. Daar spreekt meer een regering voor alle Nederlanders.

Mijnheer de voorzitter, 16 jaar geleden werd ik lid van deze Kamer. De boekenmolens rechts achter de banken bevatten de gehele wetgeving van Nederland. Toen ik in de Kamer kwam was er slechts één zo'n boekenkastje voor driekwart gevuld. Nu zijn er twee nodig die helemaal vol zijn en waarvan er eentje uitpuilt. Jaar na jaar heb ik mij afgevraagd hoe aan dit uitdijende heelal van wet- en regelgeving een eind gemaakt kan worden, want geen jaar is voorbijgegaan zonder dat ondanks alles wat werd beweerd er een forse uitbreiding plaatsvond. Met de wetgeving groeide ook de omvang van de overheid. De CDA-fractie zal de regering helpen het tij te doen keren en de wetgeving meer dan in het verleden naast de klassieke beoordelingsmaatstaven als uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en rechtmatigheid, ook nadrukkelijk gaan toetsen op noodzakelijkheid. Wij zijn, de regeringsplannen overziend, er nog niet gerust op dat deze ook echt Actal-proof zijn en er niet sluimerend per saldo toch weer een uitbreiding van regelgeving zal plaatsvinden. Heeft Actal daar overigens naar gekeken?

Ik zeg u, minister-president, dat als het de regering lukt om een paar vakjes vrij te spelen in dat boekenmolentje en om de regelgeving echt weet terug te dringen, er op de vrijgekomen planken in de boekenmolen voor eeuwig een portret van u mag prijken.

Ik zie uit naar het antwoord van de regering en wens de regering veel wijsheid toe bij de immense opgave waarvoor zij staat.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Laat ik beginnen met een compliment aan u, want u bent erin geslaagd om alle bewindslieden achter de tafel op een goede stoel te krijgen. Dat was tot dusver voorbehouden aan minister Verhagen, maar ja, die weet altijd meer te regelen dan andere mensen mogelijk achten, een heel kabinet bijvoorbeeld! Ik vind het wel chic dat we dat doen. Het is een lange dag en u hebt het recht om op een goede stoel te zitten. Als u goed zit, kunt u daaraan overigens niet het recht ontlenen dat u lang mag blijven zitten. Dat is een andere kwestie die wij met elkaar moeten gaan uitmaken. Toch vind ik het fijn dat u daar zit, want het is een lange zit. Ook vind ik het fijn dat u mijn algemene beschouwingen namens de SP-fractie wilt aanhoren.

Twee weken terug namen we in de Ridderzaal afscheid van de vorige premier. Na acht drukke dienstjaren zat het er voor hem op. Daarvoor past welgemeende dank. Nu hebben we een nieuwe eerste minister. Na een lange reeks christen- en sociaaldemocraten voor het eerst sinds de invoering van het algemeen kiesrecht een liberaal. Daarvoor past een welgemeend proficiat, mijnheer de minister-president, en een cadeautje. De vorige premier gaf ik af en toe een boek. Passend in die traditie heb ik vandaag voor de nieuwe premier het nieuwe standaardwerk bij me van mijn fractiegenoot Kees Slager. Het heet Watersnood en gaat over alle keren dat onze Nederlandse Delta onder water liep. Dat lijkt ons een mooie metafoor voor de situatie waarin ons land nu verkeert. Na twee decennia neoliberale vloedgolven zijn jaren terug de dijken van onze economie doorgebroken. Sindsdien hebben we veel water in de polder, in Nederland en de Europese Unie. Het is pompen of verzuipen, horen we van het kabinet. De premier is met zijn ministers welhaast dagelijks bezig, nieuwe dijkbreuken op te vullen. Dat eist alle aandacht en alle middelen. Voor leuke dingen, zo vertelt het kabinet ons, hebben we tijdelijk geen ruimte. Dat bleek al uit de geërfde begroting van Balkenende IV en dat blijkt uit alle aanvullende plannen van Rutte I. Als ik over "Rutte I" spreek, is dat geen belofte, maar meer een aanmoediging. Als je voorganger vier kabinetten heeft gehad, is het fijn om te horen dat er ook een Rutte I is. Maar ja, er was ook een Den Uyl I, zoals men weet.

Uit de plannen van de regering blijkt dat het mes in ons sociale stelsel gaat. We gaan korten op steun aan de allerarmsten. We maken cultuur weer duur en snijden grote delen van onze overheid weg. En we zeggen dat de markt maar moet doen wat wij nalaten. Zo niet, dan is het jammer, maar helaas. Dat lijkt vrij vertaald de leidende gedachte achter de begroting voor komend jaar en het verdere plan van aanpak van de regering voor de komende vier jaar, die we beide vandaag bespreken.

De economische ramp die ons overkomt, is net als de ramp van 1953 waarover Kees Slager schrijft, veel meer man made dan doorgaans wordt toegegeven. In 1953 hadden we westerstorm en springvloed, maar ook een verwaarloosd dijkbeheer, groot gebrek aan regie en slapende bestuurders die niet aan zagen komen wat ze hadden moeten zien. In 2008 beukte een financiële westerstorm ogenschijnlijk machtige financiële instituten in ons land aan diggelen. Maar ook toen waren er veel signalen dat de neoliberale droom van de hebzuchtige vrijheid voor het grootkapitaal en de financiële markten wel een sociaaleconomische nachtmerrie moest worden. Hoe kijkt de premier aan tegen de ontwikkelingen van de afgelopen jaren? Zijn we slachtoffer van een onvermijdelijke ramp? Of hadden we met beter beleid en meer regie veel schade kunnen voorkomen? Was het al te liberale beleid van de afgelopen twintig jaar deel van het probleem? Zo nee, hoe is de crisis dan gekomen? Zo ja, hoe kan verdergaand liberaal beleid dan nu een deel van de oplossing zijn? En acht de minister-president het voldoende om de dijkbreuken te dichten of moet er een deltaplan komen voor een anders ingerichte economie en samenleving, met minder toeval en meer zekerheid? Graag een inkijkje in de ideologische achterkamer van dit kabinet. Hier zullen wij niet alleen vandaag, maar ook later nog spreken. Het is immers een wezenlijke kwestie.

Dat geldt ook voor het volgende punt. De nieuwe regering steunt op een krappe meerderheid in de Tweede Kamer. Dat is voldoende, maar is het ook fatsoenlijk? Om aan een meerderheid aan de overkant te komen, leunt de premier zwaar op een partij die stelselmatig en doelbewust grote groepen burgers beledigt, vernedert en discrimineert. Dat was tot dusver not done in de Nederlandse politiek. En dat is maar goed ook. We hebben artikel 1 van de Grondwet niet voor niets zo geformuleerd en op die markante plaats in onze constitutie gezet. Op zijn minst had de premier in het gedoogakkoord kunnen laten vastleggen dat hij de opvattingen van de PVV over de islam knettergek vindt. Immers, wie verzint het om een boek dat in de zevende eeuw werd geschreven, met terugwerkende kracht "fascistisch" te noemen, naar een politieke stroming die eerst in de twintigste eeuw het licht zag en zo veel duisternis bracht? En wie verzint het, een boek uit het eerste millennium, met leefregels om enige rechtsorde te brengen in de chaotische samenleving van toen, gelijk te stellen met Mein Kampf, dat in de vorige eeuw juist de vernietiging van onze rechtsorde bepleitte? Zo iemand heeft geen enkel historisch besef, maar wel de arrogantie om het gebrek aan kennis te compenseren met een overmaat aan onbehoorlijkheid. Dat, mijnheer de premier, weet u ook. Had dat dan ten minste ook hardop gezegd! Dan had de minister van Buitenlandse Zaken het wat makkelijker gehad om over de grens uit te leggen wat er allemaal in ons land gebeurt. "We leunen nu eenmaal op een partij die knettergekke opvattingen heeft", klinkt een stuk duidelijker dan "we hebben een verschil van mening over de vraag of de islam een religie of een ideologie is". Deelt de minister-president mijn kwalificatie van de opvattingen van de PVV op dit punt? En mag ik overigens aannemen dat de regering haar belofte aan deze Kamer nakomt en een snelle toetreding bevordert van de Europese Unie tot het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, ook al ziet de PVV dat niet graag, al dat gedoe met mensenrechten? Dat verbindt Wilders met menig moslimfundamentalist. De extremen ontmoeten elkaar; leuke foto.

Het is duidelijk. Wij hadden graag een andere regering gezien. Maar we zitten met dit kabinet en we hebben het er voorlopig maar mee te doen. Zo gaat dat in de politiek. VVD en CDA kozen ervoor om power before principles te laten gaan. Ik veroordeel dat niet, maar ik stel het vast. Ik weet dat het menigeen in het CDA zwaar is gevallen, de belofte aan de kiezer te breken om niet met de PVV in zee te gaan. Ik heb al gezegd dat ik mij de waarschuwende woorden van de fractievoorzitter van het CDA in dit huis herinner. Ik was en ben benieuwd hoe hij dat allemaal plooit. Ondanks zijn driftige inspanningen in zijn eerste termijn, vind ik dat hij in tweede termijn nog heel wat uit te leggen heeft op dit punt. Ik zou graag van hem willen horen waarom hij het uiteindelijk heeft afgelegd tegen de toenmalige fractievoorzitter aan de overkant, die daardoor nu hier als vicepremier voor ons kan verschijnen. Daarmee feliciteer ik hem overigens. Het is een duivelskunstenaar deze minister. Ga er maar aan staan: de helft van je aanhang verliezen en vervolgens toch de helft van alle ministers leveren. Dat is een hele prestatie, maar de vraag is mijnheer de vicepremier, tegen welke prijs. Ik heb voor u geen boek meegebracht, maar het zou een idee kunnen zijn om het meesterwerk van Goethe nog eens uit de kast te halen en om het onder de kerstboom te lezen. Dat gaat per slot van rekening over dezelfde vraag.

We hebben dus een regering. In dit huis kan die echter niet rekenen op een meerderheid die zich verbonden, laat staan gebonden voelt aan het regeer- en gedoogakkoord. Die politieke noviteit zal tot juni in ieder geval zo blijven. Over hoe de Kamer er na juni uitziet, oordeelt de kiezer in maart. Dat worden interessante verkiezingen. Hoe de Eerste Kamer zich de komende tijd opstelt, hangt overigens ook af van hoe de premier zich gedraagt. U, mijnheer de minister-president, moet van dit huis stappen zetten om de hypotheekrenteaftrek voor de mensen met het meeste geld substantieel te verminderen. Dat hebben wij hier besloten. Aan u de vraag welke gevolgen u aan onze uitspraak denkt te verbinden. Han Noten vroeg er ook al naar. Ik heb al iets gehoord van "we doen wel een onderzoek maar we blijven van de renteaftrek af". Ik neem aan dat u begrijpt dat dat niet volstaat. Mijnheer de minister-president, wij zijn een Kamer van weinig moties, die juist daarom veel waarde hecht aan het uitvoeren ervan. Mocht u wind willen zaaien, zou u storm kunnen oogsten. En stormen leiden soms tot ongelukken. Ik hoop dat de regering dat begrijpt.

Door vertegenwoordigers van de media wordt ons de vraag gesteld of dit bijzondere kabinet zal leiden tot een bijzondere, meer gepolitiseerde opstelling van deze Kamer. Nee en ja, denk ik. Nee, want in deze Kamer werd altijd al politiek bedreven. Dit is een Kamer die grondwettelijk de bevoegdheid heeft, zelf te beslissen of een voorstel van wet werkelijk wet wordt. Volgens Donker Curtius, in 1848, was de Eerste Kamer er niet om het goede te stichten, maar om het kwade te voorkomen. En zo is het sindsdien gebleven. Daarom heeft deze Kamer geen recht van initiatief en geen recht van amendement. Voor de rest is de positie van beide Kamers gelijk. We zijn geen Raad van State. Die zit voor in het wetgevingstraject, vóór de volksvertegenwoordiging spreekt. Wij zijn het politieke eindstation, nadat eerst de Tweede Kamer heeft geoordeeld. Dat we bij die afweging bijzonder letten op de vraag of een wetsvoorstel deugdelijk in elkaar steekt, past in de rest van ons rechtsstelsel, niet tegen de Grondwet ingaat en zich verhoudt met internationaal recht, is een vaak uitgesproken wens en intentie, en doorgaans ook onze praktijk. Maar een rechtsregel is het niet. Precies daarom kon een zeer gewaardeerde collega van de CDA-fractie hier enige tijd terug, bij de stemming over een wetsvoorstel over dataprotectie, meedelen dat hij de wetenschappelijke rationaliteit zou laten wijken voor de politieke opportuniteit. Hij deed dat – met pijn in het hart, dat zagen we – omdat zijn minister van Justitie dat van hem eiste en hij wilde voorkomen dat zijn minister hier politiek onderuit zou gaan. Van dit soort politieke opportuniteit kennen we allemaal de voorbeelden. Als deze Kamer zich in de afgelopen jaren slechts door argumenten van deugdelijkheid en samenhang had laten leiden, was het Staatsblad een stuk dunner geweest en dan was dat molentje ook een stuk leger geweest. Ik moet overigens tegen de minister-president zeggen dat hier foto's van zijn voorgangers hangen, maar daarvoor moet je wel heel oud en heel dood zijn. De raadpensionarissen kijken toe op ons werk. Ik wens de minister-president een lang en gelukkig leven, dus die foto mag voor mij nog wel uitblijven.

Ik denk dat deze Kamer in dat opzicht niet meer gepolitiseerd zal worden dan tot dusver het geval was. Maar ik antwoord ook ja op dezelfde vraag. Ja, omdat juist vanwege de minderheidspositie van dit kabinet in dit huis, fracties nu vrijer worden, wetsvoorstellen werkelijk te beoordelen op hun politieke relevantie en kwaliteit en zich niet gegijzeld hoeven te weten door het kabinet. De rollen worden omgedraaid. Deze Kamer kan het kabinet, als het niet doet wat zij in meerderheid wil, met lege handen naar de Trêveszaal terugsturen. Dat alles onder het mooie motto: Wet slecht? Wet weg!

Vrees niet, mijnheer de premier. Althans niet voor mijn fractie. Wij zullen de voorstellen van uw regering langs dezelfde meetlat leggen als voorheen. Bij goede voorstellen stemmen we voor, bij slechte tegen. Enkele weken terug hebben we bij de stemming over de Winkelsluitingswet laten zien hoe we dat doen. De fractievoorzitter van het CDA is daar duidelijk van onder de indruk geraakt. De vicepremier weet er ook alles van. Voor politieke spelletjes is mijn fractie niet in. Kan de premier met deze opstelling leven?

Onze meetlat indachtig, zal de premier geen drie keer hoeven raden om te weten wat ons oordeel is over zijn plan van aanpak. Dat keuren we af, omdat het op een verkeerde manier met de crisis omgaat. In een hogere versnelling doorrijden op de verkeerde weg brengt ons alleen verder van huis. Zo veel zo snel bezuinigen op mensen die part noch deel hebben aan de oorzaken van de crisis, is in onze ogen niet alleen verwerpelijk maar ook praktisch onverstandig. Let wel: we zeggen niet dat er geen problemen zijn. Een oplopende staatsschuld en grote tekorten op de begroting zijn ook volgens ons geen dingen die lange tijd getolereerd kunnen worden. Maar wie de staatsschuld vermindert door vorderingen van burgers te annuleren, bijvoorbeeld op het recht op AOW met 65 jaar, of op het minimumloon, of op betaalbare toegang tot zorg en onderwijs of op een normale loonontwikkeling, die bezuinigt niet maar verschuift slechts. En wie de rijksbegroting op orde brengt door gaten in de huishoudportemonnee te slaan, doet domme dingen die onze economie en onze samenleving niet hebben kan.

Hoe het anders kan? Dat gaven wij al aan in ons verkiezingsprogramma Een beter Nederland voor minder geld. Daarin betalen de grootverdieners, de vermogenden, de banken, de grote bedrijven voor de crisis die ze zelf mee hebben veroorzaakt. En daarin beschermen we degenen met het minste geld, de minste mogelijkheden en de minste schuld aan het ontsporen van de economie. Dat lijkt ons verstandig. Maar deze regering maakt andere keuzes en dat mag ook. Dat betekent echter wel dat de banken nog steeds, ook volgens de commissie-Brugmans, de beloofde zelfregulering ontduiken. Van een bankenbelasting komt, alle drukdoenerij van onze minister van Financiën ten spijt, nog steeds niets, ook al sprak vrijwel elke partij erover voor de afgelopen Kamerverkiezingen. Economisch en maatschappelijk uiterst schadelijke bonussen blijven uitbetaald worden, de topsalarissen blijven top.

Deze regering kiest consequent voor hen die al niets te klagen hadden. Wat is daarvoor de diepere reden, vraag ik de minister-president? Ook internationaal helpt de regering vooral de banken, die ze ziet als too big to fail. Met miljarden hebben we hun faillissement voorkomen, maar aan hun gedrag hebben we niks veranderd. En ondertussen mogen de speculanten gewoon doorgaan. Ze jagen nu ongestoord op landen, zoals Portugal, Spanje en België. Wat als dat slaagt? Kunnen we een land als Spanje redden, of geldt dan: too big to bail? Het IMF vindt een kolossaal noodfonds van 750 mld. zelfs te klein, kennelijk bevreesd voor een vervolg op Griekenland en Ierland. Als dat gebeurt, hoe gaat het dan trouwens verder met de euro, die minder tovermunt blijkt dan hij leek? Graag enige visie van de minister-president. Ontwaart hij wellicht met terugwerkende kracht enig gelijk in onze eerdere twijfels over het te gejaagde tempo waarin de Europese landen monetair aaneengesmeed werden? Was de haastige spoed ook hier toch niet zo goed? En deelt hij onze mening dat het volledig vrijlaten van de financiële markten een van de hoofdoorzaken van de dreigende financieel-economische meltdown is? Zo ja, waarom doen we daar dan niets aan?

Ooit was deze zaal de pronkzaal van de ware vrijheid. Hier werden onder leiding van Johan de Witt – hij hangt daar achter – besluiten genomen die zó belangrijk waren dat de volken van de wereld, door de ramen in het plafond, toekeken op wat hier plaatsvond. Collega's, dat waren nog eens tijden, maar dat waren ook andere tijden. En dat is goed. Deze Kamer hoort niet het politieke brandpunt van onze samenleving te zijn. Zoals u weet, is mijn partij voorstander van een Staten-Generaal met één Kamer en daardoor meer slagkracht, snelheid en transparantie. Dat is beter dan twee Kamers te houden, maar wel te kortwieken, zoals de regering voorstelt. Mag ik de minister-president vragen of hij bereid is niet alleen zijn variant – kleinere Kamers – maar ook onze variant – één Kamer – mee te nemen bij de voorbereiding van een herziening van de Grondwet die daarvoor noodzakelijk is? Hij weet dat hij Thorbecke aan zijn zijde heeft. Thorbecke bestempelde ons immers als Kamer zonder doel. Ik ben overigens benieuwd hoe de premier het hele traject ziet, ook in het licht van het pas ontvangen interessante rapport van de Staatscommissie Grondwet.

Zolang deze Kamer bestaat, moet ze vooral haar werk doen. Dat blijft: het kwade voorkomen. Zowel in de begroting als in de afgelopen weken hebben we al aardig wat voorbeelden gekregen van maatregelen die op basis van dat criterium hier geen meerderheid zouden moeten krijgen. Ik noem een aantal voorbeelden. De ingrepen in de sociale werkvoorziening, die mensen hun baan afnemen en hun geloof in de toekomst. De verzwaring van de lasten voor langstudeerders, terwijl het bedrijfsleven schreeuwt om studenten die meer dan alleen uit de boeken geleerd hebben, in stages, in besturen en in vrijwilligerswerk. Het kortzichtig in de uitverkoop doen van gronden die Staatsbosbeheer na een jarenlang proces en tegen hoge kosten verworven heeft. Het onnozele plan om stukjes snelweg te vinden waar je met 130 km/u mag rijden zodat je nog sneller in de volgende file aansluit. Het verhogen van de btw op podiumkunsten naar 19%, waardoor we de toegang voor mensen met minder geld bemoeilijken in tijden waarin kunst en cultuur ons juist kunnen inspireren, of ons kunnen vermaken, troosten en prikkelen. En het openen van de aanval op de ontwikkelingssamenwerking en daarmee op de allerarmsten op deze planeet.

Over twee weken buigen wij ons hier over het Belastingplan, waarin de politieke keuzes van de regering worden vertaald in concreet doen en laten. Ik kan alvast zeggen dat wij niet akkoord gaan met het ongemoeid laten van de topinkomens, terwijl werken onder het minimumloon wordt toegestaan. Wij gaan niet akkoord met het buiten schot laten van de hypotheekrenteaftrek voor de mensen met veel geld terwijl er geen woningen gebouwd worden voor mensen met weinig geld. Wij gaan niet akkoord met het verlagen van de vennootschapsbelasting terwijl de cultuurbelasting wordt verhoogd. Ik ben benieuwd of de regering zich bij al deze voorstellen van te voren rekenschap zal geven van de opvattingen die in deze Kamer leven. Het lijkt ons wijs. De minister-president heeft de keuze, wij het eindoordeel, zo is het toch?

Tot slot. Wij zijn er niet om het goede te stichten, zo heeft de Grondwet het geregeld. Alle wetsvoorstellen van de regering zullen deze Kamer moeten passeren. En we zullen ze allemaal langs onze meetlat leggen om dat te doen waar we wel voor zijn: het kwade voorkomen. Voor ons zal, zoals gezegd, steeds gelden: Wet slecht? Wet weg! Als elke fractie vergelijkbaar handelt, dan worden het inderdaad spannende tijden in deze senaat. Daarbij wens ik de minister-president en zijn regering veel wijsheid toe en deze Kamer veel moed.

De heer De Graaf (VVD):

Mijnheer de voorzitter. Moeilijke tijden vergen moeilijke beslissingen. Het is goed, te constateren dat dit kabinet hier niet voor terugdeinst. Het regeerakkoord staat terecht in het teken van het op orde brengen van de staatsfinanciën, hetgeen zowel nationaal, Europees alsook mondiaal gezien als absolute topprioriteit moet gelden. Dat de regering de financieel-economische crisis tegelijkertijd als een uitdaging ziet om meters te maken op tal van beleidsterreinen is een belangrijke prikkel om de komende jaren ook daadwerkelijk te presteren.

De VVD-fractie stelt vast dat die uitdaging meervoudig is. Allereerst is er de politieke uitdaging: een minderheidskabinet met parlementaire steun op hoofdpunten van beleid in de Tweede Kamer. Dit vraagt niet alleen van de regering, maar ook van de Tweede en Eerste Kamer een andere insteek om tot tastbare resultaten te komen.

Op de tweede plaats is er de bestuurlijke uitdaging: de regering heeft het in ons staatsbestel niet alleen voor het zeggen. Ook de decentrale overheden spelen een rol van betekenis bij het streven van de regering, de gestelde doelen te bereiken.

Ten derde is er de maatschappelijke uitdaging: zal de regering er in slagen om voor de stuk voor stuk ingrijpende maatregelen voldoende draagvlak te creëren in onze samenleving? Deze uitdaging zou wel eens de meest weerbarstige kunnen blijken, gegeven de fragmentering van het politiek-maatschappelijke krachtenveld en de vertaling daarvan in de uitslag van de laatste Tweede Kamerverkiezingen.

Ten vierde is er de uitdaging in de tijd: de toestand van 's lands financiën vraagt niet alleen om ingrepen op de korte termijn, maar ook om oplossingen voor de middellange en langere termijn. Hierbij zal de regering met name aandacht dienen te hebben voor de gevolgen op langere termijn van zogeheten quick-wins en maatregelen die ingrijpen in maatschappelijke structuren.

Het is niet mijn intentie om bij gelegenheid van deze algemene politieke beschouwingen het regeerakkoord op de letter te becommentariëren. Per slot van rekening is ook dit regeerakkoord niet meer dan een, deze keer (gelukkig) bescheiden, hoeveelheid papier. En papier is geduldig. Waar het op aankomt, is de uitvoering naar vorm en inhoud van de in het regeerakkoord geformuleerde beleidsvoornemens. Alleen daarop wenst de VVD-fractie de regering in deze kabinetsperiode te beoordelen, temeer daar deze Kamer naar goede gewoonte een zekere distantie in acht neemt ten aanzien van regeerakkoorden.

Traditiegetrouw zullen wij alle voorstellen van ook deze regering beoordelen met inachtneming van onze liberale beginselen. Mijn fractie hecht er dan ook aan om hier nog eens te benadrukken dat het liberalisme van oorsprong een vrijheidsbeweging is. Het is ontstaan als reactie op grove inmenging door kerk en/of Staat in de vrije meningsuiting en de vrijheid van godsdienst van burgers. De wortels van het liberalisme zijn gelegen in het streven naar deze grondrechten. Of het nu gaat om de inhoud van een geloof, dan wel een politieke overtuiging, om die reden mogen burgers niet worden gedood noch gemarteld of voor de rechter worden gesleept. Denken, geloven en het erop na houden van meningen, staat de burger vrij en ook het uiten daarvan behoort niet op voorhand aan banden te worden gelegd. Heel anders is het gesteld met de vrijheid om te handelen. Elk handelen van de burger vindt uiteindelijk zijn begrenzing in de vrijheid van anderen en in afspraken daarover: in wetgeving dus. Het principe is echter: denken, geloven en spreken staat vrij!

Een tweede belangrijk uitgangspunt van het liberalisme is dat de Staat, de overheid, zo veel mogelijk buiten het privédomein van de burger blijft. De burger moet ruimte hebben voor eigen invullingen van het bestaan, uiteraard met respect voor diezelfde ruimte van andere burgers.

Ten derde gaat het liberalisme uit van een burger die ook zijn verantwoordelijkheid neemt voor het publieke domein. Dit is binnen het liberalisme een morele verplichting jegens medeburgers. Vanuit deze drie perspectieven kijken wij als VVD-fractie ook naar het handelen van dit kabinet.

Mijn fractie heeft in de nacht van 9 op 10 juni jongstleden met vreugde geconstateerd dat de liberale beginselen en de bewezen daadkracht van de VVD in financieel-economisch moeilijke tijden, de kiezers ertoe hebben gebracht om haar tot de grootste partij van ons land te maken. Evenzeer zijn wij verheugd over het feit dat de VVD in de persoon van Mark Rutte haar eerste minister-president mocht leveren. Wij hebben respect voor het feit dat hij erin is geslaagd om in een volledig gefragmenteerd politiek landschap een kabinet te formeren met het CDA, dat kan rekenen op de parlementaire steun van de PVV. Immers, dit land moet geregeerd worden!

Wij kijken met een positieve intentie naar de voornemens van dit kabinet, zoals die zijn neergelegd in het regeerakkoord. Tegelijkertijd beseffen wij maar al te goed dat de problemen waarvoor de regering zich gesteld ziet, van ongekende proporties zijn. Wij hopen dat dit besef niet beperkt blijft tot de twee regeringspartijen. Er is lef voor nodig om in moeilijke tijden regeringsverantwoordelijkheid te nemen. Dat wil ik alle collega's van de Eerste Kamer en de Tweede Kamer nog eens voorhouden, alsmede alle Nederlanders die wij mogen vertegenwoordigen. Dit alles gezegd hebbend, wil ik niet verhelen dat mijn fractie niet zonder zorgen is en ik wil de belangrijkste vandaag met de Kamer en de regering delen.

Ik ga eerst in op het onderwerp Veiligheid. Stond veiligheid de afgelopen tien jaren al hoog op de prioriteitenlijst van opeenvolgende kabinetten, bij dit kabinet staat dit punt terecht met stip genoteerd. Veiligheid is immers een eerste voorwaarde om werkelijke vrijheid voor de burger te kunnen garanderen. Preventie verdient hierbij zonder meer voorrang boven repressie. Over twee organisaties, die als hoeders bij uitstek van die vrijheid moeten worden beschouwd, maken wij ons grote zorgen: het betreft de defensie- en de politieorganisatie.

Allereerst ga ik in op Defensie. De VVD-fractie is om de volgende redenen bezorgd over de toekomst van onze krijgsmacht. Het regeerakkoord gaat uit van het profiel van de breed inzetbare multifunctionele krijgsmacht uit het rapport Verkenningen. De minoptie van dit profiel komt uit op een bezuiniging van ongeveer 400 mln. ten opzichte van de nuloptie. Dat is dus ruwweg ten opzichte van de Defensiebegroting 2009. Verdergaande bezuinigingen op Defensie zijn bij de keuze van dit profiel volgens dat rapport niet mogelijk. Desondanks is in het regeerakkoord een extra bezuiniging ingeboekt van 235 mln. Het gaat dan om exploitatie van jachtvliegtuigen voor 100 mln. en generieke bezuinigingen op het ambtenarenapparaat van 135 mln. Als je een en ander optelt, kom je tot het genoemde bedrag van 635 mln. in het jaar 2018. De minister van Defensie heeft echter in de media gezegd dat de totale bezuiniging uitkomt op ongeveer 1 mld., omdat het al enige tijd bestaande structurele tekort op de Defensiebegroting moet worden opgeteld bij de 635 mln. aan bezuinigingen in het regeerakkoord. Het gat tussen 1 mld. en de minoptie van 400 mln. uit de Verkenningen is naar het oordeel van mijn fractie dan ook verworden tot een onoverbrugbare kloof. Ook de minister is kennelijk tot deze conclusie gekomen. Immers, in de Defensiekrant van 25 november jongstleden stelt minister Hillen: "De kosten van een breed inzetbare krijgsmacht in de huidige vorm overstijgen het beschikbare budget." Met andere woorden, de in het regeerakkoord gemaakte keus voor een breed inzetbare multifunctionele krijgsmacht, is niet mogelijk! Hoe valt dit te rijmen? Was de volle omvang van de interne problematiek bij Defensie dan niet bekend bij de opstellers van het regeerakkoord? Is die opstellers essentiële informatie over die interne problematiek onthouden? Of beschikte men wel over de informatie, maar heeft men deze genegeerd?

Maar dan nog, de signalen dat de krijgsmacht in zijn voegen kraakt waren al enige tijd duidelijk waarneembaar. Steeds meer militairen lopen op gympen en in overalls, omdat er geen schoenen en uniformen meer zijn. Steeds meer kazernes kampen met achterstallig onderhoud. Steeds meer eenheden zijn niet langer volledig operationeel inzetbaar. De bezuinigingen op het Defensiedeel van TNO tasten de technologiebasis van de krijgsmacht in ernstige mate aan. Ik kan zo nog wel even doorgaan, maar de vraag is hoe het zo ver kon komen. Sinds het begin van de jaren negentig is er voortdurend fors bezuinigd op Defensie. Waarom is de vrije val van het budget voor Defensie niet tijdig gestopt? Gebeurde dat niet omdat Defensie te loyaal is geweest en zij niet tijdig aan de bel heeft getrokken? Of is dit wel degelijk gebeurd, maar heeft het vorige kabinet deze signalen genegeerd? Of is er sprake van het afdekken van de interne problemen door de organisatie zelf. Dat zou kunnen wijzen op een falen van de interne bedrijfsvoering. Zo ja, wie neemt daarvoor dan de verantwoording? Graag wil ik ook antwoord van de regering op deze vragen.

De VVD-fractie realiseert zich dat Defensie in deze krappe tijden ook een bijdrage moet leveren aan de noodzakelijke bezuinigingen. Het toebrengen van grove schade aan de structuur van onze krijgsmacht gaat mijn fractie echter veel te ver en dat gevaar is met een bezuiniging van 1 mld. levensgroot aanwezig. Als de bezuinigingen in deze omvang worden doorgezet, zal men noodgedwongen moeten kiezen voor een minder ambitieus krijgsmachtprofiel. Dat zal dan inhouden, dat er nog meer hoogwaardige militaire capaciteit, kennis en kunde moeten worden afgestoten. De ervaring leert dat er in geval van spijt in een later stadium meestal geen weg meer terug is; de weg terug duurt immers jaren en kost buitensporig veel geld. Ook de Verkenningen waarschuwen nadrukkelijk voor het loslaten van het zogeheten "no regret"-principe bij bezuinigingen. Ook mijn fractie is deze mening toegedaan. Is de regering het op dit punt met ons eens?

Ik ga in op de politie. Wat sinds beginjaren negentig voor Defensie geldt, geldt mutatis mutandis voor de politie. Na de samenvoeging van rijks- en gemeentepolitie in 1994 hebben de 25 regionale korpsen en het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) geen moment van rust gekend: van groeikorps naar krimpkorps en weer terug, politiebureaus sluiten, die openen en weer sluiten; interregionale dan wel bovenregionale samenwerking; versterking handhaving versus versterking opsporing; landelijke taakstellingen versus lokale prioriteiten. Het is een lijst die te lang is om op te sommen en dat alles gaat gepaard met steeds wisselende bekostigingsniveaus per korps. Tegelijkertijd is door de twee politieministers, de ruim vierhonderd gemeenten en het Openbaar Ministerie al die jaren een uiterste krachtsinspanning gevraagd van onze executieve politiemensen en hun ondersteuners. En die hebben zij ook steeds geleverd. Desondanks zijn volgens de publieke opinie en de politiek in Den Haag de resultaten achtergebleven, kunnen veel dingen sneller en beter en is de leiding in menig opzicht tekortgeschoten. Ten dele is dat ook zo – dat geef ik toe – maar ik herinner er nog eens aan dat ons land de geringste politiedichtheid per inwoner kent in West-Europa en dat een recent onderzoek in opdracht van de minister van BZK, het zogeheten Normkostenonderzoek, heeft uitgewezen dat de politiekorpsen al jaren te weinig rijksvergoeding per formatieplaats ontvangen en dat zij de daardoor ontstane tekorten binnen de eigen begrotingen moeten opvangen. Hoe dan ook, de minister van Veiligheid en Justitie mag proberen om het beter te doen. Het beheer van de Nederlandse politie wordt gecentraliseerd. We krijgen één nationale politie.

De heer Kox (SP):

Ik deel veel zorgen van collega De Graaf over de politie. Hij schetst een beeld van iets wat niet per incident is gebeurd, maar wat al vanaf 1994 gaande is. Zie ik het goed dat zijn partij vanaf 1994, op drie jaar na, steeds aan de macht is geweest? Wat voor lessen trekt hij daar dan uit? Wat heeft de VVD verkeerd gedaan waardoor de politie uiteindelijk in 2010 zo in de kou kwam te staan? De heer De Graaf zegt dat de minister van Veiligheid en Justitie het beter moet doen, maar het is misschien goed als hij uit eigen ervaring aangeeft wat verkeerd is geweest.

De heer De Graaf (VVD):

Hij mag proberen om het beter te doen. Als ik u moet vertellen waar naar mijn idee de VVD heeft gefaald ten aanzien van het beleid voor de politie in de achterliggende twintig jaar, dan sta ik hier nog anderhalf uur. Dat zou ik graag voorkomen.

De heer Kox (SP):

Nee, dat hoeft u niet te doen.

De heer De Graaf (VVD):

Ik trek de conclusie direct uit wat er het afgelopen jaar gebeurd is.

De heer Kox (SP):

U zei dat je voor regeren lef moet hebben, maar voor het voeren van oppositie moet je bijvoorbeeld het lef hebben om de coalitie vragen te stellen. Ik had dat ook graag van u gehoord, maar u was met de heer Werner ergens anders toen ik mijn betoog hield.

De heer De Graaf (VVD):

Ik zat daar achter in de zaal, nadat ik drie uur in de auto had gezeten, een kopje koffie te drinken. Ik heb uw hele betoog gehoord.

De heer Kox (SP):

Heel fijn, maar ik stel u een vraag. Ik verzoek u niet om anderhalf uur het woord te voeren. Wel vraag ik u of de VVD – dat is de partij die de afgelopen jaren het meest regeerde – mede verantwoordelijk is voor het laten ontsporen van de toestand bij de politie. Zo ja, welke les trekt u daaruit voor de minister?

De heer De Graaf (VVD):

Elke regeringspartij van de afgelopen twintig jaar heeft een rol gespeeld bij het dakpansgewijs opstapelen van de ene reorganisatie na de andere bij de politie, met alle gevolgen die ik net noemde van dien. De VVD draagt daarvoor dus mede verantwoordelijkheid. Dat is waar.

Ik zei dat het beheer van de Nederlandse politie wordt gecentraliseerd en dat we dus een nationale politie krijgen. Dit vereist een ontvlechting van alle beheertaken uit de 25 regiokorpsen, hetgeen zonder meer als een megaoperatie kan worden aangemerkt. Onwillekeurig doet dit ons terugdenken aan de samenvoeging van de rijks- en de gemeentepolitie in de jaren negentig en de stagnatie die daardoor jarenlang in het reguliere politiewerk is opgetreden. Temeer zorgen maakt mijn fractie zich dan ook over het voornemen van de regering om parallel aan de centralisering van het beheer de operationele, straks dus de gedeconcentreerde eenheden, namelijk de huidige 25 politieregio's, in te dikken tot tien geografische eenheden. Daarmee staat nagenoeg de gehele politie Nederland op zijn kop, met alle risico's van dien. De dringende vraag aan de regering is dan ook of zij serieus wil overwegen om deze beide operaties niet parallel te schakelen maar om die serie te schakelen, opdat onze politiemensen op straat daarvan zo weinig mogelijk hinder ondervinden. Graag wil ik een reactie van de regering.

Ik maak enkele opmerkingen over het regeerakkoord en gemeenten. Met het regeerakkoord vindt een herinvoering plaats van het "samen de trap op, samen de trap af"-beginsel in de financiële verhouding tussen Rijk en gemeenten. Bij stijging van de rijksuitgaven stijgt de algemene uitkering uit het Gemeentefonds mee, bij daling daalt die uitkering ook mee. De immense bezuinigingstaakstelling van de regering leidt dus onvermijdelijk tot een forse bezuinigingsnoodzaak voor de gemeenten. Kunnen de gemeentebesturen de te verwachte daling van de algemene uitkering al redelijk voorzien, anders ligt dit voor de doorwerking van de rijksbezuinigingen in de specifieke uitkeringen aan de gemeenten. Dit blijft vooralsnog koffiedik kijken. Niettemin bereiden ook de gemeentebesturen zich reeds voor op de moeilijke jaren die komen gaan, zoals onlangs onder meer bleek in het blad Binnenlands Bestuur, dat een tabel bevatte van de voorgenomen bezuinigingen in de 25 grootste gemeenten van Nederland. Reden voor mijn fractie om dit punt aan te kaarten is, dat de gemeenten als "eerste overheid" en uitvoerders van een nog steeds wassende stroom rijksbeleid op gebieden als werk en inkomen, zorg en welzijn, ook als eersten te maken zullen krijgen met de reacties van de bevolking op de onvermijdelijke verschraling. Onze vraag is dan ook of, en zo ja hoe, de regering denkt de gemeentebesturen in hun frontpositie te kunnen ondersteunen, waar het gaat om overleg, transparantie in besluitvorming en communicatie naar gemeenten en hun inwoners. Dit om te voorkomen dat Rijk en gemeenten tegenover elkaar komen te staan. Verwijzen naar de verantwoordelijkheid van de ander zal immers niet op enig begrip van de burger hoeven te rekenen.

De heer Engels (D66):

Het is zeer plezierig dat de goede collega aandacht vraagt voor decentraal bestuur. Dat doet mij deugd.

De heer De Graaf (VVD):

Dat verwondert u toch niet?

De heer Engels (D66):

Helemaal niet, maar ik wil dat voor de anderen nog wel even gezegd hebben. Anders moet u dat zelf doen en dat staat niet goed. Nu over het gemeentebestuur. U hebt het over het helpen van gemeentebesturen om die nieuwe taken aan te kunnen, financiële opgaven enzovoorts. We hebben in het regeerakkoord ook passages aangetroffen over bestuurlijke organisatie en een aantal maatregelen in de richting van het lokaal bestuur. Bent u niet met mij van mening dat er te weinig wordt geïnvesteerd in termen van bestuurlijke organisatie in de richting van vergroting van bestuurskracht van gemeenten en vermindering van bestuurlijke drukte? Zou daar ook niet meer inspanning voor nodig zijn?

De heer De Graaf (VVD):

Dat ware te wensen, mijnheer Engels. Dat ben ik graag met u eens, waarbij ik overigens tegelijkertijd wil aantekenen dat het ook de gemeenten zelf zijn die daar het nodige aan kunnen doen. Er zijn allerlei mechanismen en mogelijkheden voor gemeenten om zelf aan hun bestuurskracht te werken. Of dat nu een kwestie van samenwerking van gemeenten is of van het overdragen van taken aan een centrumgemeente, we kennen al die varianten. Dat zijn keuzen die gemeentebesturen zelf kunnen maken. Dat zij daarbij op ondersteuning van de regering zouden moeten kunnen rekenen, staat voor mij als een paal boven water, want dat is nodig gelet op de wetgeving die daar soms voor moet worden aangepast. Maar dat eraan moet worden gewerkt, is voor mij volstrekt helder. Dat ben ik met u eens.

Mijn volgende punt betreft onderwijs en onderzoek. De VVD-fractie vraagt dringend aandacht van de regering voor het cruciale belang van kwalitatief hoogwaardig onderwijs en onderzoek, willen wij in ons land kunnen komen tot een kenniseconomie die onze welvaart ook in de toekomst kan verzekeren. Dit geldt voor de hele onderwijskolom, van basisonderwijs tot en met universitair onderwijs en onderzoek. Het belangrijke terrein van het middelbaar beroepsonderwijs zal ik vandaag niet aansnijden, omdat de Kamer daarover begin volgend jaar nog met de regering komt te spreken.

De voorstellen van de commissie-Veerman voor het hoger onderwijs kunnen op instemming van mijn fractie rekenen. Kernbegrippen als focus door universiteiten en hogescholen, het creëren van topopleidingen, collegegelddifferentiatie, selectie aan de poort en het behouden van het duidelijke oriëntatieverschil tussen universiteiten en hogescholen vormen een goede basis voor een kwaliteitsverbetering van het Nederlands hoger onderwijs. Momenteel is de studie-uitval te hoog, wordt talent te weinig uitgedaagd en is er te weinig flexibiliteit in het huidige systeem om adequaat te reageren op de gevarieerde vraag van studenten en de arbeidsmarkt. Daarbij is het terugdringen van de aantallen langstudeerders een goede zaak, al plaatst mijn fractie een groot vraagteken bij de voorgenomen aanpak van de regering. Een verplichting voor de universiteiten om € 6000 te betalen voor elke student die meer dan vijf jaar over zijn studie doet, kan nu juist wel eens de verkeerde prikkel blijken te zijn. Dit heeft alles te maken met het gegeven dat de bekostiging van de hogescholen en universiteiten nu afhankelijk is van het aantal studenten en het tempo waarin zij afstuderen. De commissie-Veerman stelt naar onze mening terecht dat deze onderwijsinstellingen minder afhankelijk moeten zijn van een systeem dat vooral gebaseerd is op studentenaantallen en veeleer gefinancierd moeten worden op basis van hun profiel en prestaties. Langs die weg kan de kwaliteit van het hoger onderwijs worden verbeterd. Dat zal van de onderwijsinstellingen, maar ook van de regering duidelijke keuzes vragen.

Voorzitter. Ik kom bij het onderwerp cultuur. Het regeerakkoord lijkt een zware claim te gaan leggen op het culturele leven in ons land. Mijn fractie heeft er begrip voor dat ook de cultuursector zal moeten bijdragen aan de onontkoombare bezuinigingen. Maar dat is nog wat anders dan de bijl zetten aan de wortels van onze culturele infrastructuur. Is het immers niet zo, dat ons culturele leven in belangrijke mate het gezicht van onze samenleving bepaalt, zowel hier te lande als in het buitenland? Het opheffen van een orkest moge een eenvoudige maatregel lijken, maar heeft verstrekkende gevolgen voor de gehele infrastructuur van muziekonderwijs, orkest-, harmonie- en korendirectie in de regio. En dan heb ik het nog niet over het feit dat de aan de gemeenten doorgegeven bezuinigingen ook op lokaal niveau onvermijdelijk tot een verschraling van het culturele aanbod zullen leiden. Als het de regering erom te doen is, de cultuursector minder afhankelijk te maken van overheidssubsidies, dan helpt een verhoging van de btw op de prijs van toegangskaartjes van 6% naar 19% ook niet echt bij een zoektocht naar andere financieringsmogelijkheden. Naar de mening van mijn fractie zal een te rigoureuze ingreep in de cultuursector, naast de zware bezuinigingen op tal van andere sectoren, niet alleen leiden tot lege zalen, maar ook tot een chagrijnige samenleving die veel van haar aantrekkelijkheid zal verliezen.

Mijn fractie kan zich eigenlijk wel vinden in wat de heer Slob van de ChristenUnie tijdens de behandeling van het Belastingplan in de Tweede Kamer heeft gezegd over de btw-verhoging voor podiumkunsten, kunstvoorwerpen en antiek. Wat ons betreft gaan we de klok niet terugdraaien, maar houden we de blik vooruit gericht, rekening houdend met de ontwikkelingen om ons heen. Recente Duitse en Engelse studies bevatten adviezen om te komen tot één uniform btw-tarief, respectievelijk het zo ver mogelijk terugdringen van de toepassing van het verlaagde btw-tarief. Ook de Studiecommissie belastingstelsel heeft in haar startstudie Continuïteit en vernieuwing in april van dit jaar geadviseerd om te komen tot een uniform btw-tarief van 19%.

Een en ander zou inhouden, dat het aandeel van de indirecte belastingen in de belastingmix zal toenemen, waardoor er ruimte ontstaat om de directe belastingen op arbeid te verlagen. Dit verbetert de Nederlandse positie ten opzichte van het buitenland, maakt werken aantrekkelijker en komt werkgevers, ook die in de cultuursector, tegemoet in de loonkosten. Dit moet toch gehoor vinden bij dit kabinet, dat de ambitie heeft uitgesproken om ons land sterker uit de crisis te laten komen.

De heer Noten (PvdA):

Ik hoor de heer De Graaf pleiten voor verlaging van de lasten op arbeid, ik bedoel: de belastingdruk op arbeid.

De heer De Graaf (VVD):

Als je de indirecte belastingen breder maakt, zou dat in positieve zin consequenties kunnen hebben voor de belastingdruk op de arbeid.

De heer Noten (PvdA):

Ik hoor u dat zeggen voor het langetermijnperspectief, kijkend naar de verhoging van het btw-tarief voor de podiumkunsten. Kunt u kort iets zeggen over het kortetermijnperspectief? Kunt u uw oordeel geven over de vraag hoe die gedachte zich verhoudt tot de verlaging van het btw-tarief als het gaat om bouwactiviteiten en het verlagen van de vennootschapsbelasting? Beide verlagingen betekenen dat we kapitaal goedkoper maken in plaats van arbeid. Dat zou u, overigens met mij, toch niet moeten willen.

De heer De Graaf (VVD):

Het is een ingewikkeld verhaal. Het gaat over de belastingmix waarin altijd uitzonderingen mogelijk moeten zijn in verband met de actuele situatie van de economie. De voorbeelden die u geeft in de bouw zijn duidelijk maatregelen die genomen zijn om de economie aan te jagen en te voorkomen dat de bouwsector tot stilstand komt, met de nodige honderdduizenden werklozen van dien. Uitzonderingen moeten altijd mogelijk zijn, maar het gaat mij nu om het principe voor de langere termijn. Ik wil graag van de regering horen wat een en ander zou kunnen betekenen voor de aangekondigde maatregelen op de korte termijn. Daarom stel ik deze vraag nu ook. Is het niet handiger om te kijken naar een veel bredere belastingmix, in de zin van een verbreding van de indirecte belastingen, waardoor je de druk op de belastingen voor de arbeid zou kunnen verlagen? Dat is de eerste vraag die ik stel. Er zullen ongetwijfeld nog een aantal andere haakjes aan die paraplu zitten, waar je ook naar moet kijken, maar ik ben geen belastingspecialist en ik wil graag van de regering horen of dit mogelijk een perspectief zou zijn voor de middellange en langere termijn.

De heer Noten (PvdA):

Ik erken dat u geen belastingspecialist bent. Dat ben ik ook niet, maar u constateert toch met mij dat een sector waarvan de regering vindt dat die ondernemender moet worden en daardoor minder afhankelijk van subsidie, op exact hetzelfde moment geconfronteerd wordt met een lastenverzwaring van 13%? Dat is toch in die zin niet fair, los van de vraag of je belastingdeskundige bent of niet? En op de langere termijn levert het niets op.

De heer De Graaf (VVD):

Maar dat was ook de aanleiding voor mijn vraag. U hebt mij ook horen zeggen dat wij bang zijn voor lege zalen. Ik heb ook gezegd dat de samenleving een stuk minder aantrekkelijk zal worden, omdat we met zijn allen heel chagrijnig worden. Cultuur is namelijk erg belangrijk als tegenhanger van alle moeilijke en zware ingrijpen die ons overigens te wachten staan. Dat heb ik u net gezegd.

De heer Noten (PvdA):

Ja, u schetst inderdaad een heel somber toekomstbeeld en u vraagt de regering om u daarvoor te behoeden. Ik begrijp het.

De heer De Graaf (VVD):

Precies, exact. Dat is de vraag.

Zoals ik eerder heb geschetst, lijkt er in het denken een beweging te ontstaan richting een uniform btw-tarief. Welke kansen ziet de regering hierop? En hoe kunnen we tot zaken komen? Biedt het vorige week verschenen "green paper" van de Europese Commissie over de toekomst van de btw wellicht concrete aanknopingspunten? Naar ik heb begrepen, zal de staatssecretaris van Financiën in het voorjaar een startbrief aan beide Kamers sturen. Is de regering bereid in deze startbrief nader in te gaan op de door mij genoemde punten?

Dan heb ik nog een enkele opmerking over mobiliteit. Het verbeteren van de mobiliteit is één van de speerpunten van de regering. Dat is een goede keuze, dunkt ons, omdat deze keuze direct verband houdt met het bevorderen van de economische ontwikkeling. Veel punten spreken ons aan: meer wegcapaciteit, de mogelijkheid van nieuwe tolwegen en het permanent openen van de extra stroken aan de linker- of de rechterzijde van de rijbaan. Ik heb het vanmorgen nog meegemaakt. Het laatste zal een einde maken aan veel ergernis bij automobilisten.

Ook de introductie van een meer gedifferentieerd stelsel van maximumsnelheden en het verder versnellen van procedures heeft onze instemming. Maar we hebben wel een zorg: worden de files de komende jaren niet juist langer? Immers, er zijn onvermijdelijk veel wegwerkzaamheden, het prijsmechanisme wordt niet gebruikt, er wordt fors bezuinigd op openbaar vervoer en de economie trekt hopelijk verder aan. Het openbaar vervoer moet onzes inziens een kwaliteitsslag maken, juist om een alternatief te kunnen bieden aan de automobilist. Blijft dit doel bereikbaar, ondanks de bezuinigingen op het openbaar vervoer? Graag een reactie van de regering.

Dan nog een paar opmerkingen over energie en CO2. De EU 2020-strategie bevat een vertaling van de ambities van de Unie op energiegebied in de zogeheten 20-20-20-doelstellingen: 20% energie-efficiëntie, 20% minder CO2 en 20% meer duurzame energie in 2020 ten opzichte van 1990. Het regeerakkoord kent met betrekking tot duurzame energie een doelstelling van 14%. Telt dit op bij de stand van 6% nu, tot 20%, of is hier sprake van een neerwaartse bijstelling, zowel ten opzichte van de Europese doelstelling, als ten opzichte van de doelstelling van het vorige kabinet? Graag een reactie van de regering.

De daling van CO2-uitstoot is nog weinig spectaculair, zeker als we daar de economische crisis bij in ogenschouw nemen. Momenteel staat de opslag van CO2 weer in het middelpunt van de belangstelling door de casus Barendrecht. Als de uitstoot van CO2 niet minder wordt, moeten we de doelstellingen zien te halen door andere toepassingen en oplossingen te verzinnen. Zijn er, behalve het gebruik voor het oppompen van gas, nog andere toepassingen van CO2 denkbaar en realiseerbaar? Een van de oplossingen is CCS – carbon capture and storage – een techniek waarbij CO2 niet wordt uitgestoten maar na afvang en transport wordt opgeslagen in lege gasvelden of zoutkoepels. De aandacht richt zich momenteel erg op de opslag. Voordat er kan worden opgeslagen, moet er wel eerst worden afgevangen. Is dit technisch gezien al mogelijk en op welke termijn realiseerbaar?

"Opslag van CO2 kan ondergronds plaatsvinden met inachtneming van strenge veiligheidsnormen en lokaal draagvlak", aldus het regeerakkoord. De regering koppelt bovendien opslag van CO2 aan het verlenen van de vergunning voor de bouw van een nieuwe kerncentrale, twee onderwerpen waarbij op zijn zachtst gezegd draagvlak niet bij voorbaat is verzekerd. Hoe denkt de regering dit draagvlak te creëren bij provincies, gemeenten en burgers? Het gaat immers, zoals zo vaak bij veiligheid, niet alleen om de feitelijke risico's, maar vooral ook om de perceptie van die risico's door de burger. Gaarne krijg ik ook op deze vragen antwoord van de regering.

Voorzitter. Ik rond af. De VVD maakt zich al geruime tijd sterk voor flexibilisering van de arbeid. De toekomstige welvaart hangt in grote mate af van de bereidheid van burgers om meer en langer te gaan werken en van de ondernemers om die burgers meer en langer te laten werken. Daarom streeft de VVD naar een eigentijds ontslagrecht en een latere ingangsleeftijd voor de AOW. Mijn fractie betreurt het dat deze punten tijdens de coalitieonderhandelingen niet zijn gehonoreerd, maar vertrouwt erop dat de discussie over deze thema's zal worden voortgezet. Kansen zien wij in de aanpak van de regering om zoveel mogelijk mensen van een uitkeringssituatie naar een, zo nodig aangepaste, reguliere baan te helpen. Voor wat betreft de pensioenproblematiek dringt mijn fractie aan op duidelijkheid op korte termijn door het vaststellen van beleid op lange termijn.

Voorzitter. Moeilijke tijden vergen moeilijke beslissingen. De VVD-fractie steunt de regering daarbij, maar vraagt de regering wel met nadruk om het zicht op de langere termijn te behouden en waar mogelijk het "no regret"-principe zorgvuldig te hanteren.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

De heer De Graaf heeft aan het begin van zijn betoog drie principes genoemd van het liberalisme. Vervolgens valt mij op in zijn beschouwing dat hij niet op de breed maatschappelijk gedragen kritiek op het liberalisme ingaat dat op het ogenblik, hoe je het ook wendt of keert, zij het in de vorm van het neoliberalisme, als oorzaak wordt gezien van de financieel-economische crisis en alle overige crises, dus de grondstoffencrisis, de voedselcrisis en de klimaatcrisis, die daarmee samenhangen. Als oorzaak wordt het neoliberalisme aangewezen. Het valt mij op dat de liberale stroming in Nederland nauwelijks aan de analyse van de vele vormen van crises een bijdrage levert. Dat valt mij op in de bijdrage van de heer De Graaf en het valt mij ook op bij dit kabinet. Ik zal er later in mijn bijdrage nog op ingaan. Ik ben benieuwd hoe de heer De Graaf aankijkt tegen de economisch-technische ontwikkelingen in wereldverband in relatie tot milieu, klimaat, voedsel, grondstoffen en energie. Is het waar wat vele commentaren terecht zeggen, namelijk dat duurzaam beleid bij dit kabinet bijna tot nul gereduceerd is?

De heer De Graaf (VVD):

Dat laatste weiger ik te erkennen, want welk kabinet dan ook zou geen knip voor de neus waard zijn als het duurzaamheid zou verwaarlozen. Dus ook dit kabinet zal daar ernstig rekening mee moeten houden. Dit kabinet stelt alles in het werk om ervoor te zorgen dat dit land goed door deze financieel-economische crisis heen komt. Dat is zijn primaire doelstelling. Dat heb ik ook aan het begin van mijn betoog gezegd, mijnheer Schuurman. Als je niet in dat kader met elkaar redeneert, ook vandaag, heb je geen oog voor de primaire belangen van ons land. Als we dat niet doen met zijn allen, brengen we de toekomst van onze kinderen in gevaar. Dat is mijn eerste antwoord. Dan de vraag waarom ik niet dieper inga op de liberale opvattingen over de wereldcrisis van vandaag. Dat doe ik niet om de doodeenvoudige reden dat ik geen zin heb om alle criticasters van het neoliberalisme na te spreken en ik er al helemaal geen zin in heb om mijn tijd hier te verdoen met een college liberale politiek. Dat laat ik graag in eerste instantie aan de bewindslieden over. Dan laat ik vervolgens wel horen of ik het daarmee eens ben of dat ik daar enige kanttekeningen bij plaats. College geven is niet mijn gewoonte. Van mij is gevraagd om een bijdrage te leveren aan de algemene politieke beschouwingen. Ik heb een aantal zorgen kenbaar gemaakt en op tafel gelegd, waarvoor ik aandacht vraag van deze regering. Ik wil gaarne een keer met u in debat, mijnheer Schuurman, over liberalisme en de wereldcrisis.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Mijnheer de voorzitter. Ik twijfel niet aan de intenties van de heer De Graaf op het punt van het beste voor hebben met de toekomstige generaties. Het moest er nog bijkomen dat wij die intenties van elkaar in twijfel trokken. Het gaat er mij om of de bestaande ontwikkeling die garantie feitelijk kan bieden. Het valt mij op dat er zoveel problemen zijn waar de heer De Graaf helemaal aan voorbijgaat. Ik denk aan de voedselcrisis en de grondstoffencrisis. Hij heeft even de klimaatcrisis en de energiecrisis genoemd, maar die maken geen integraal onderdeel uit van zijn betoog. Met het oog op de toekomst zeg ik juist dat wij op een keerpunt staan. Wij zouden veel creatiever en innovatiever moeten zijn in wetenschap, technologie en economie, juist met het oog op die toekomst. Als wij doorgaan op de huidige voet, dan schuiven wij de problemen van de vele crises door naar een toekomstige generatie.

De heer De Graaf (VVD):

Voorzitter. Ik voel met de heer Schuurman mee. Hij weet dat een woordvoerder in de paar minuten die hem gegund zijn, keuzes moet maken. Ik heb die in dit geval gericht op het regeerakkoord en de zaken die op korte termijn aan ons worden voorgelegd, ook in de wetenschap dat er nog veel gelegenheden komen om met de vakministers over de zaken te praten waarover hij heeft gesproken. Ik doel dan op de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de minister van Buitenlandse Zaken in relatie tot duurzaamheid in de wereld en bestrijding van de armoede. Die gelegenheden zijn al vastgelegd. Wij komen daarover te spreken met elkaar. In het debat over de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking zullen wij ons zeker niet onbetuigd laten. Wij zullen onze mening daarover ongezouten geven. Ik hoop dat wij daarvoor dan de gelegenheid hebben.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Collega De Graaf geeft geen college over liberalisme en dat is begrijpelijk. Het was wel fijn dat hij herinnerde aan de roots van het liberalisme en dat hij niet op het neo-liberalisme terugviel maar wat verder terug ging. Per slot van rekening zijn wij socialisten ontstaan uit de liberalen. Mijn collega Van Raak zei wel: socialisten zijn liberalen die het begrepen hebben. Dat is echter iets voor een college later. Een ding is evenwel zeker, namelijk dat de oude liberalen waarnaar de heer De Graaf verwees, veel meer waren dan economische liberalen. Het waren liberalen die over grote zaken nadachten. In dat verband vind ik dat hij één vraag in de beperkte tijd onderbelicht heeft gelaten. Hoe kan een liberale partij in regerings- en coalitieverband samenwerken met een partij die, zoals ik in mijn bijdrage heb gezegd, systematisch en doelbewust grote groepen mensen beledigt, vernedert en discrimineert? Ik begrijp dat de VVD het doet en daarvoor hoeft de heer De Graaf zich niet te verexcuseren. Hij moet mij echter uitleggen hoe een liberaal dat doet met een partij die in heel veel kenmerken precies het tegenovergestelde is van een liberale partij. Ik zou het fijn vinden als de heer De Graaf daarop in zou gaan.

De heer De Graaf (VVD):

De heer Kox refereert terecht aan het feit dat ik ben begonnen met het opsommen van onze liberale beginselen. Ik deed dat niet voor niets. Het beslaat ongeveer één kantje en ik stel het hem graag ter beschikking. Ik heb lang nagedacht over de manier waarop ik het zou opschrijven. In dat deel is te lezen hoe wij ons opstellen ten aanzien van de voorstellen waarmee dit kabinet komt. Wij werken met heel veel plezier samen met het CDA. Het is gewoon een feit dat wij de parlementaire steun op belangrijke onderdelen van het beleid nodig hebben van de PVV om door deze crisis te kunnen komen. Het regeerakkoord is daarop primair gericht. De regering moet de kans krijgen om met concrete voorstellen te komen. Nogmaals, op het punt van de opvattingen van de PVV over het onderwerp dat gedurende de gehele algemene beschouwingen langskomt, heb ik met vreugde geconstateerd dat de regeringspartijen menen dat het gaat om een agreement to disagree. Ik houd mij daaraan vast. I disagree also. Dat heb ik willen aangeven met het opsommen van de uitgangspunten van het liberalisme.

De heer Thissen (GroenLinks):

Voorzitter. "Alleen als je geld hebt, is de vrijheid niet duur". Dat zingt en speelt Het Klein Orkest in het prachtige lied Over de Muur. "Maar wat is nou die vrijheid, zonder huis zonder baan, zoveel mensen die amper kunnen bestaan". Onder andere door het motto en de inhoud van het regeerakkoord van het kabinet-Rutte I, Vrijheid en Verantwoordelijkheid, moest ik aan dit lied denken.

21 jaar geleden viel de Muur. De vreugde was groot, het optimisme en de hoop waren ongeëvenaard. Er zouden definitief andere tijden komen. Niet alleen door de Wende maar ook door de gunstigere economie dachten we dat alles beter zou worden. We schroomden niet om taken die tot dan toe van ons allemaal waren, over te laten aan de markt en te vertrouwen op het zelfregulerend vermogen van die markt. Zolang ieder mens zich maar aanpaste aan de voortdurend veranderende vraag, zou iedereen mee kunnen doen in de race naar boven, naar meer. Maar waar zijn we nu, 21 jaar later? In de ergste financiële en economische crisis sinds de jaren dertig. Ook de voedselcrisis heeft de wereld scherper verdeeld in rijk en arm en de milieu- en energieproblemen hangen als een donkere wolk boven ons hoofd, al lijken weinigen te willen of kunnen bevatten wat nu nodig is om op de langere termijn het leven op aarde draaglijk te houden.

In dit tijdsgewricht van crises – ik heb slechts elf minuten, dus vergeef me dat ik het wat eenvoudig stel – treedt dit nieuwe kabinet aan. Veel Westerse overheden zitten in grote financiële moeilijkheden en heel veel burgers zijn ongerust. Zaken die tot voor kort zekerheden waren – banen, banken, pensioenen – zijn weg. Voor de oplossing daarvan staat dit kabinet-Rutte. Het kabinet vraagt grote offers. Ik ga ervan uit dat Nederlanders bereid zijn om opofferingen te doen als ze snappen waarvoor zij die maken en met welke anderen zij die opofferingen maken. Er is kortom een bindend verhaal nodig om iedereen achter die plannen te krijgen. Maar waar is het verhaal? Naar welk Nederland is dit kabinet onderweg, en op basis van welke probleemanalyse? Waar is bijvoorbeeld de relatie tussen de oorzaak van de crisis, de miljarden staatssteun aan de banken, en de oplossing dat de minstvermogenden, het milieu en de Derde Wereld, de rekening betalen? U en ik voelen het vrijwel niet in onze portemonnee en bedrijven ook niet. Over welke vrijheid en verantwoordelijkheid hebben we het overigens? Over mijn vrijheid om niks bij te dragen aan de rekening die dit kabinet de burgers presenteert? Over de verantwoordelijkheid van de minst draagkrachtigen om die rekening wel te betalen? Hebben de leden van het kabinet zichzelf die vraag ook gesteld? Wat kost het mij? Of behandelen we hier weer kabinetsplannen zonder dat we ze zelf vanuit ons eigen burgerperspectief en vanuit de samenleving beoordelen en zonder dat we een relatie leggen tussen het systeem van rijksbeleid en de leefwerelden van mensen?

Het kabinet vraagt ons te geloven in zijn plannen; het vraagt ons te zien dat het regeerakkoord wel degelijk uitgaat van hervormingen; het vraagt mij om te geloven dat niet alleen rechts Nederland zijn vingers aflikt bij het beleid en de voornemens. Ik blijf het kabinet echter namens mijn fractie vragen stellen. Bij wie komt de rekening terecht? Op basis van welke analyse rechtvaardigt het kabinet dat? Welke samenleving heeft dit kabinet daarbij voor ogen? Bij wie komt de rekening terecht van de netto bezuinigingen van 7,4 mld. op de sociale zekerheid en de zorg? Ik noem maar eens wat mensen. De mensen die een steuntje in de rug nodig hebben bij het zoeken naar werk; heeft een van de leden van het kabinet ooit een werkcoach nodig gehad om weer aan de slag te komen? De groeiende groep mensen die via schuldhulpverlening uit zijn financiële sores probeert te komen. De jonggehandicapten en mensen in de sociale werkvoorziening die graag willen werken, maar voor wie geen arbeidsplaatsen beschikbaar zijn, of meer zijn. De zwakbegaafden die door verlaging van het IQ-criterium geen passende hulp meer kunnen krijgen. De mensen in de bijstand die € 1000 netto inkomen inleveren op termijn; waarom zij wel en ik niet? De mensen die minder zorgtoeslag gaan krijgen waardoor ze nog moeilijker de sterk gestegen zorgpremies, het gestegen eigen risico en de gestegen eigen bijdragen kunnen betalen. Wie weet nog dat de zorgtoeslag bedoeld is om mensen in staat te stellen om de marktconforme zorgpremie te betalen? Die koppeling wordt nu vier jaar na invoering losgelaten. Dit kabinet spreekt er schande van dat inmiddels 70% van de bevolking is aangewezen op de zorgtoeslag: het mes erin. Het is echter niet hun schuld dat zij de zorgpremie niet kunnen betalen. Mensen, waaronder veel ouderen, die hun woonlasten zien stijgen door bezuinigingen op de huurtoeslag. Ook zij betalen mee. Ik merk het niet en het kabinet ook niet. Ik mag als grootste gotspe in de hoogste belastingschijf de totale rente en kosten van mijn hypotheek blijven aftrekken. Ouderen met een onvolledige AOW, die zijn aangewezen op aanvullende bijstand en die de prijsstijgingen niet meer gecompenseerd krijgen. Zijn dit andere ouderen dan mijn en de ouders van de leden van het kabinet? Wat hebben ze misdaan, behalve dertig jaar geleden ons vieze werk opknappen en de economie draaiende houden? Migranten; aan de ene kant roepen wij dat zij "hard nodig zijn voor de economie" en aan de andere kant mogen zij het zelf uitzoeken en betalen om in te burgeren, terwijl ze juist veel behoefte hebben aan ondersteuning omdat daaruit het welkom blijkt. Hoe kun je nog integreren als de belangrijkste voorwaarde, je welkom voelen, er niet meer is?

Ik ben nog talrijke mensen vergeten. Ze zijn voorbeelden. Wat is het verhaal tegen deze mensen? Hoe legt het kabinet hen uit dat zij wel en wij niet hoeven te betalen? Wat is de analyse? Als ik maar geld weghaal bij mensen die het gezamenlijke vangnet nodig hebben, gaan ze wel weg uit dat vangnet? Ik snap het niet. Het mensbeeld van het kabinet is in de kern positief, maar helaas ook eenzijdig.

De heer De Graaf (VVD):

Voorzitter. Ik zit al bijna acht jaar in dit prachtige huis en hoor deze verhalen ook al acht jaar. Ik vind de insteek van de heer Thissen altijd zo defaitistisch, in de zin van: er zijn nu eenmaal werklozen, er zijn nu eenmaal gehandicapten en er zijn nu eenmaal mensen die in de WSW zitten. De heer Thissen noemt allerlei groeperingen die er zogenaamd beter van worden. Hij gaat ervan uit dat die er altijd zullen blijven, in dezelfde aantallen zelfs. Ik hoorde de heer Noten becijferen dat de bezuiniging gedeeld door 300.000 € 5000 kost per uitkeringstrekker. Dan denk ik: dat is zo, als het zo blijft. De bedoeling is echter juist dat wij die mensen allemaal helpen om te gaan werken en op eigen benen te kunnen staan. Dat zal een positief effect hebben. Dat betekent dat mensen er uiteindelijk ook op middellange termijn en misschien wat langere termijn beter van kunnen worden. Ik verwacht juist van uw partij wat meer optimisme.

De heer Thissen (GroenLinks):

Ik ben hartstikke optimistisch als het gaat om mensen die meer nodig hebben om mee te kunnen doen, te ondersteunen. Dit kabinet legt de rekening daarvoor echter bij de mensen zelf onder het motto dat als zij een prikkel voelen in hun portemonnee, zij beter hun best gaan doen om op de arbeidsmarkt te komen. Mijn ervaring in deze Senaat sinds 2004, maar ook in mijn maatschappelijke betrokkenheid bij onder andere het Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten en in mijn wethoudersbestaan is echter dat het resultaat veel beter is als mensen een overheid ontmoeten die nabij is in hun streven om uit te gaan van hun talent, hoe kwetsbaar dat soms ook is. Een nabije overheid die hen niet laat betalen maar die ervoor zorgt dat er een uitnodigende samenleving is. Nu wordt de rekening gelegd bij de mensen die al in die kwetsbare positie zitten. Ik deel de passie met deze premier, en dat weet hij als geen ander, om mensen niet gevangen te houden in sociale voorzieningen. Het is echter niet de bedoeling dat de sociale voorzieningen worden versmald en vermagerd terwijl er niets wordt gedaan aan het creëren van een ontvangende samenleving. Daar gaat het om. Dat is de crux.

Het kabinet stelt dat iedereen op de trampoline kan stappen en kan springen naar succes. Is er dan ook geregeld dat er altijd werkgevers in de circustent klaar staan, niet alleen in de nok maar ook naast de trampoline, om al deze naar succes springende mensen op te nemen in een betekenisvolle baan? Meedoen, emanciperen en inburgeren kan niet alleen op de soms frêle schouders rusten van het individu maar betekent ook een appel op de gehele gemeenschap van mensen om een uitnodigend gebaar te maken. Of werkt dit kabinet vooral aan een stoer imago van hard optreden en mensen het zelf uit laten zoeken? Hervormingen regel je niet met één pennenstreek in de Trêveszaal. Je verandert niet in één dag de balans tussen ondersteuning en eigen verantwoordelijkheid, de wederkerigheid tussen overheid en burger. Daar moet je aan werken, zodat mensen die verantwoordelijkheid ook echt kunnen gaan dragen. Anders wordt eigen verantwoordelijkheid ineens eigen schuld.

Ook buiten de zorg en de sociale zekerheid wordt flink betaald. De natuur, het milieu en het landschap zijn in de plannen van het kabinet een grootbetaler aan de crisis. Subsidies aan natuur- en milieuorganisaties worden geschrapt. Ze zijn blijkbaar te lastig geweest bij de aanleg van asfalt. Investeringen om de klimaatcrisis aan te pakken, zijn bovendien ver te zoeken. Het kabinet vergroent helemaal niets. We kunnen ons de komende veertig jaar onafhankelijk maken van fossiele brandstoffen en overstappen op een compleet groene energiehuishouding, maar Wijffels constateert dat het huidige kabinetsbeleid in de verste verte niet voldoet aan wat nodig is: ambitie en consistentie. De GroenLinks-fractie vraagt zich af naar welke duurzame toekomst het kabinet met zijn botte snoeischaar op weg is? Het kabinet bouwt botweg de robuuste zones in de ecologische hoofdstructuur af. In welk soort Nederland past dit? In ruil daarvoor zinspeelt minister Verhagen van ELI op nieuwe kerncentrales. GroenLinks ging ooit de verkiezingen in onder de leus Knokken voor wat kwetsbaar is. Het blijkt harder nodig dan ooit.

Ook de armsten in de Derde Wereld betalen mee aan onze crisis. Er wordt snoeihard bezuinigd op de internationale ontwikkelingssamenwerking. Betekent dat het definitieve afscheid van het rentmeesterschap? Zo vraag ik aan het CDA. Allerlei initiatieven in het zuiden van de wereld zullen het zonder onze solidariteit moeten doen en de hulp die we van overheidswege nog geven, heeft het nationaal eigenbelang als uitgangspunt. Ons economisch beleid is naar binnen gericht, terwijl onze economie voor 70% afhankelijk is van Europa en de rest van de wereld. Navelstaren als zijnswijze van Nederland in de internationale gemeenschap.

En de verbeelding, die betaalt ook, zij het heel selectief. Hoe hard de Schreeuw ook klinkt, er wordt een hoge prijs betaald voor de toegankelijkheid van kunsten en cultuur.

Ik constateerde al dat wij, zoals wij hier zitten, niet of nauwelijks betalen. Ook de banken betalen niet. De bonuscultuur mag gewoon doorgaan. Als we Europa niet hadden, had ING gewoon een paar miljard aan nota bene de aandeelhouders uitgekeerd in plaats van aan de schatkist wat ons toekwam terugbetaald.

Wat er bezuinigd wordt, is haast altijd definitief. Wat er aan sociale zekerheid, natuur en milieu of cultuur in de komende jaren afgaat, komt er niet meer bij. En welke rijkdom krijgen we hiervoor, naast natuurlijk de neoliberale wensdroom, terug? Ik geef een voorbeeld: 500 animal cops. In welk groter verhaal passen deze dierenpolitieagenten als er voor de bestrijding van vrouwenhandel in Nederland ongeveer 250 politiefunctionarissen beschikbaar zijn en 70 voor de aanpak van kinderporno? Het aantal opsporingsambtenaren dat zich bezighoudt met gevaarlijke arbeidsomstandigheden of ontduiking van wettelijk geregelde arbeidsvoorwaarden ligt rond de 280. Waar zijn de verhoudingen? Wat is het verhaal, niet alleen om de ernstige gevolgen van de crisis op te lossen, maar ook om herhaling te voorkomen? Vanuit welke waarden handelen we? Neemt u de verantwoordelijkheid voor eerder gemaakte fouten, bijvoorbeeld te weinig toezicht op het bankwezen? Eist u verantwoordelijk handelen van de mensen die de touwtjes in handen hebben op de markt om te voorkomen dat de rekening nog een keer zo gemakkelijk kan worden doorgeschoven van de markt naar de overheid? Neemt u verantwoordelijkheid voor de wereld van morgen door maatregelen te nemen die ons leren, met milieuvriendelijkere energie om te gaan? Neemt u verantwoordelijkheid voor de wereld van morgen door iedereen, ook diegenen die de haastige wereld niet zo makkelijk bijbenen, in staat te stellen, een zelfstandig, waardig en betekenisvol bestaan te leiden? Naar welke samenleving bent u onderweg? Dat vraag ik mij ernstig af. Ik zie geen toekomstbeeld, waarin uw losse maatregelen passen. Ik zie geen uitleg, geen analyse, waarin mensen meegenomen kunnen worden. Naar welke samenleving neemt u mij, mijn zonen van 20 en 23, mijn schoonmoeder van 80, mijn langdurig werkloze buurman van 53 en mijn psychisch gehandicapte kennis met nu nog als basis een Wajong-uitkering mee? En kunt u ons uitleggen, niet in koele cijfers, maar in een verhaal of een analyse, hoe uw maatregelen en de offers die u van sommigen wel en van anderen niet vraagt, hierin passen, en waarom? Wat betekent vrijheid voor mijn werkloze buurman? Wat bedoelt u met verantwoordelijkheid voor mijn kennis in de Wajong? Ik mis het verhaal dat het Klein Orkest en haar zin "Alleen als je geld hebt is de vrijheid niet duur" uit mijn hoofd kan wegnemen.

Iedereen snakt naar dat verhaal. Juist in deze tijden hebben we staatslieden nodig die over generaties heen durven te kijken, beslissingen durven te nemen die duurzaam zijn en het beste uitwerken op de lange termijn. We hebben staatslieden nodig die kunnen uitleggen waarom ze dat doen, hoon trotseren en dus niet zwichten voor de electorale verleiding van het volgende jaar. We hebben politici nodig die beseffen dat ze onderdeel zijn van de beeldvorming waarop de kiezers hun behoeften baseren. En die die vicieuze cirkel bewust doorbreken. Omdat het landsbelang belangrijker is dan individuele populariteit.

We hebben een premier nodig die niet alleen de 1,5 miljoen kiezers van de PVV niet in de kou laat staan, die niet alleen beleid voert waarbij rechts Nederland zijn vingers kan aflikken. Of is dat de prijs die ik moet betalen? Hij is ook mijn premier, die van mijn collega's in de GroenLinks-fractie en van ons allemaal hier. Hij moet ook beleid voeren dat de 4,5 miljoen kiezers van PvdA, SP, D66, GroenLinks, ChristenUnie en Partij voor de Dieren kan binden in een nieuw verhaal voor dit land.

Ik rond af. Dit kabinet is in de relatie tot de Eerste Kamer een echt minderheidskabinet. Mijn fractie heeft stevige kritiek op het gepresenteerde regeerakkoord. Maar elk voorstel dat wij goed vinden en verdedigbaar in de evenwichtige aanpak van de crisis, en elk voorstel voor een perspectiefvolle en duurzame samenleving zullen we op zijn merites bekijken, vanuit een positieve grondhouding. Wij willen oprecht bijdragen aan een onverdeeld land en een samenleving waarin iedereen die hier woont en leeft zich van waarde weet en van betekenis.

Ik keer terug naar de Berlijnse Muur die Oost en West bijeenbracht, omdat die geslecht werd. Welke muren slecht u, mijnheer Rutte, om verbinding te maken? Het land snakt naar de zo noodzakelijke verbinding. Mensen zien daar halsreikend naar uit en verlangen er sterk naar, net zoals naar een verhaal en een visie die binden. Wij wensen minister-president Rutte en zijn ploeg veel sterkte, wijsheid en moed om de verbindingen te maken waar kloven nog steeds dominant zijn.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Voorzitter. In zijn eindverslag van 7 oktober jongstleden heeft informateur Opstelten op zijn wijze de positie van de Eerste Kamer in ons staatsbestel onderstreept: als medewetgever en controleur is de Eerste Kamer een "chambre de réflexion". Het lijkt er op dat hij daarmee op een politieke wijze het politieke karakter van deze Kamer naar de achtergrond schuift, zo niet ontkent, overigens geheel in strijd met haar geschiedenis. De kabinetscrises na "de nacht van Wiegel" en "de avond van Van Thijn" liggen ons nog vers in het geheugen. Overigens zou de Eerste Kamer ook in een eventueel overleg met een informateur zich niet binden aan een regeerakkoord. Maar mogelijke problemen met een minderheidskabinet, waarvoor in de Eerste Kamer geen meerderheid is, hadden besproken kunnen worden.

Een minderheidskabinet behoeft op zich geen bezwaar te zijn om het land goed te kunnen besturen. Met het huidige minderheidskabinet zijn daarover echter vragen te stellen vanwege de gekozen grondslag om tot meerderheidssteun in de Tweede Kamer te komen. Op 30 juli jongstleden kwamen de coalitiepartijen met de PVV tot een overeenkomst op basis van "agree to disagree". Dit betreft een fundamenteel grondrecht, namelijk de vrijheid van godsdienst. Wat de één als godsdienst beschouwt, beoordeelt de ander als een te bestrijden politieke en soms wel gewelddadige ideologie. De PVV gedoogt het minderheidskabinet, maar het minderheidskabinet gedoogt ook de visie van de PVV. In elk geval heeft het kabinet zich afhankelijk gemaakt van een partij die duidelijk het grondrecht van godsdienstvrijheid niet voor alle religies aanvaardt. Daarmee is er twijfel ontstaan of het kabinet ervoor waakt dat minderheden hun klassieke grondrechten voldoende kunnen beleven en uitleven. Het is met name de taak van de Eerste Kamer, het kabinet te vragen om zich daarover te verantwoorden.

De heer Werner (CDA):

De heer Schuurman raakt hier toch een betrekkelijk gevoelig punt. Hij spreekt over twijfel of het kabinet er wel voor zal waken dat minderheden hun klassieke grondrechten voldoende kunnen beleven en uitleven. Zou hij mij kunnen zeggen uit wat in het regeerakkoord dit blijkt?

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik heb zo-even per interruptie al gezegd – ik had eigenlijk niet anders verwacht dan dat het kabinet dit met woorden ontkent – dat mij in de opstelling van het kabinet tot nu toe is opgevallen dat het de duidelijke standpunten van de PVV die in strijd zijn met de Grondwet – daarover zijn wij het samen wel eens, lijkt mij – alleen maar onderkend heeft, maar geen enkele positieve daad heeft gesteld.

De heer Werner (CDA):

U zegt: het kabinet beleeft dat in woorden. Kunt u een daad van het kabinet noemen waardoor u eraan twijfelt dat de grondrechten worden waargemaakt?

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Laat ik maar heel eerlijk zijn. Het kabinet had vrij snel initiatieven kunnen nemen om er met de bevolkingsgroep die het aangaat, over te praten. Dat is niet gebeurd. Men spreekt met woorden en laat concrete daden achterwege. Overigens ben ik het met u eens dat het vreemd zou zijn als het kabinet het in woorden niet met u en mij eens was, maar het gaat mij om zijn daden tegenover de partij waarvan het zich afhankelijk heeft gemaakt, terwijl die in haar programma duidelijk maatregelen voorstelt die in strijd zijn met de vrijheid van godsdienst.

Het is met name de taak van de Eerste Kamer, het kabinet te vragen om zich daarover te verantwoorden. De belangrijkste vraag die beantwoord moet worden, is of het kabinet zich afhankelijk mag maken van een partij die een fundamenteel grondrecht met een andere dan de gangbare interpretatie buiten werking stelt. Als dat, om een willekeurig voorbeeld te noemen, met het jodendom was gebeurd, dan zou de wereld, zeer terecht, te klein zijn. Welk verschil is er dan in staatsrechtelijk opzicht inzake de islam als godsdienst? In principe is dat verschil er voor de wet niet. Ik krijg hierover graag een verantwoording van de minister-president.

De gedoogconstructie is een riskant experiment dat staatsrechtelijk, moreel en politiek vele vragen oproept, zo niet moreel en politiek verwerpelijk is, zoals onze CDA-collega Van de Beeten recentelijk zei. Het kabinet voelt zelf ook wel nattigheid. Niet voor niets heeft het kabinet besloten zich vooral in het internationale verkeer nader te verklaren en uitleg te geven van de situatie. Iets wat vanzelfsprekend zou moeten zijn, namelijk de garantie van godsdienstvrijheid, moet al worden toegelicht. Daaruit blijkt dat we op dit punt met een mank kabinet te maken hebben.

De heer Werner (CDA):

Voorzitter. Het staat de heer Schuurman natuurlijk vrij om hier uitspraken van een collega-fractielid aan te halen, maar het is vrij ongebruikelijk, want we praten hier toch eigenlijk liever over fractiestandpunten. Ik wil de heer Schuurman in ieder geval wel duidelijk te kennen geven dat onze fractie unaniem is in haar standpunt over het regeerakkoord en ten aanzien van deze regering. Ook is zij unaniem over het verwerpelijke van een aantal opvattingen van de PVV.

De heer De Graaf (VVD):

Voorzitter. De heer Schuurman heeft het nu voor de tweede keer gezegd. Hij vergelijkt de islam in dit geval met de joodse geloofsovertuiging. Hij zegt dat Nederland te klein zou zijn geweest als de PVV daarover zou hebben gesproken zoals zij doet over de islam. Waarom de joodse geloofsovertuiging erbij gehaald en niet de vergelijking gemaakt tussen islam en christendom, zijn eigen geloof?

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Daarover ga ik het zo hebben, als u het goed vindt.

Dit is ernstig, omdat de geschiedenis ons leert dat miskenning van godsdiensten en levensovertuigingen tot grote spanningen en zelfs geweld kan leiden. We kunnen daarbij denken aan de spanningen tussen jodendom en christendom, tussen jodendom en nationaalsocialisme en tussen christendom en islam en aan het verzet tegen religies in de publieke ruimte op grond van seculiere levensovertuigingen enzovoort. Geen enkele godsdienst is in de praktijk vrij gebleken van gewelddadige uitingen, die terecht door overheden bestreden dienen te worden. Maar ook het tolereren dat een gedoogpartij bij de formatie van een kabinet het grondrecht van godsdienstvrijheid of levensbeschouwelijke overtuigingen niet voor een bepaalde religie aanvaardt, is mijns inziens een gevaarlijke zaak. En dat zeg ik, die als christen overtuigdis van de in religieus opzicht niet te overbruggen kloof tussen het christendom en de islam. Ik hoop dan ook dat mijn opkomen voor de godsdienstvrijheid als onverdacht wordt gewaardeerd. Het geeft geen pas, burgervrijheden en zeker de vrijheid van godsdienst in de waagschaal te stellen. Hoe kan de minister-president elke twijfel wegnemen? Door in dit opzicht met vuur te spelen? Hoe kan hij ons ervan overtuigen dat dit kabinet juist opkomt voor de rechten en vrijheden van alle religies en levensovertuigingen? Daarbij moet het niet alleen bij woorden blijven, maar zouden we graag positieve daden zien tegenover concrete programmapunten van de PVV. Die zijn namelijk uiting van het niet aanvaarden van de godsdienstvrijheid. Indien daarover bij ons twijfel blijft bestaan, zullen we in tweede termijn een motie indienen.

De heer De Graaf (VVD):

Voorzitter, nog een keer. Ik heb daarnet in mijn eigen bijdrage aangegeven, dat er sprake is van een agreement to disagree. Niets is zo duidelijk uitgesproken door dit kabinet als dat punt. Wij verschillen met de PVV van mening, juist over dit punt. De heer Schuurman heeft het over de vrijheid van godsdienst, maar in een eerdere interruptie heb ik al gezegd dat niet alleen de vrijheid van godsdienst een grondrecht is, maar ook de vrijheid van meningsuiting. U wilt toch niet zeggen dat u de vrijheid van meningsuiting van, in dit geval, de PVV wil inperken? Dat zou ik mij haast niet kunnen voorstellen, want grondrechten zijn wat dat betreft van een gelijke kwaliteit. Dat weet u net zo goed als ik. U bent ook al veel langer lid van deze Kamer dan ik.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Dat zegt u helemaal terecht. Daar heb ik het dus ook niet over. Het gaat mij er alleen om dat wij het principe van "agree to disagree" in allerlei concrete beslissingen, hier en nu, in het bedrijfsleven of in een vereniging, toepassen om met elkaar een weg te kunnen gaan. Hier gaat het om een regering van een land, om een fundament van een kabinet. Met betrekking tot dat fundament wordt dit principe van "agree to disagree" gebruikt. Ik ben van mening dat dit principe daarvoor juist niet geldt.

De heer Werner (CDA):

Voorzitter. Nog een keer. De heer Schuurman is toch ook de mening toegedaan dat er geen enkele aanwijzing is van het feit dat de regering die hier zit, de vrijheid van godsdienst niet ten volle zal waarmaken?

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Mijnheer de voorzitter. Daar gaat het helemaal niet om.

De heer Werner (CDA):

Waar gaat het dan wel om?

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Het gaat erom dat men geaccepteerd heeft dat men zich afhankelijk maakt van een partij die een fundamenteel grondrecht niet meer als zodanig ziet, maar als een politieke ideologie. Zij heeft daarbij programmapunten die vervolgens ook zijn terug te vinden in het regeerakkoord. Let u er maar op. Waarom zou iedereen spreken over dat asiel- en immigratiebeleid dat in strijd is met internationale verdragen enzovoorts? Juist omdat die internationale verdragen de nadruk geven aan de rechten van de mens en het grondrecht van vrijheid van godsdienst.

De heer Noten (PvdA):

Is de heer Schuurman het met mij eens dat de vergelijking met en het gebruik van het begrip vrijheid van meningsuiting in deze discussie in feite ongepast is? Ik meen echt ongepast – mijnheer Schuurman, ik hoor daar graag uw wijze woorden over – omdat vrijheid van meningsuiting in principe inmiddels een taalfenomeen is. Het gaat om burgers die de vrijheid hebben om hun mening te uiten. Staat daar niet de plicht van de overheid tegenover om die vrijheid van de burgers te erkennen en daar ook als zodanig naar te handelen? Dat betekent dat de overheid niet de vrijheid heeft om de vrijheid van haar burgers van meningsuiting of van geloof op welke wijze dan ook te beknotten. Ofte wel het gaat hier echt om de rol van de overheid die het verkeer tussen burgers als zodanig dient te bewaken. Mijnheer Schuurman, u zit hier heel wat langer dan ik, maar is dit niet de kern van de discussie?

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Ik ben wel erg blij dat deze zaak hier zo fundamenteel aan de orde komt, want het zit mij, zoals u allemaal wel merkt, erg hoog. Ik ben inderdaad van mening dat het hier om de inhoud van een fundamenteel grondrecht gaat en niet om de inhoud van een ander fundamenteel grondrecht dat er ook is en dat ik voluit erken. Het is eigenlijk wel bijzonder merkwaardig dat de buitenwereld, het buitenland voortdurend zegt: wat is dat voor een constructie daar in Nederland? Ik denk alleen maar aan Time Magazine met dat grote artikel over Nederland als tolerant land, met nu een intolerante koers. Dat is toch niet uit de lucht gegrepen? De mensen zijn toch niet buiten de tijd als ze zoiets schrijven? U zou kunnen zeggen: kabinet, steunt u Schuurman in zijn oproep om met concrete daden te komen om die concrete programmavoorstellen van de PVV op geen enkele manier te incorporeren in uw beleid, want die programmavoorstellen van de PVV zijn gebaseerd op het feit dat ze niet met een religie te maken hebben.

In reactie op de opmerking van de heer De Graaf wijs ik erop dat wij in het verleden meer dan eens spanningen in de cultuur rondom religies hebben gehad. Verschillende mensen in mijn achterban menen dat ook het christendom op het ogenblik behoorlijk onder druk staat. Dat is in vele landen het geval. Als wij hier niet ronduit uitkomen voor de godsdienstvrijheid, heeft een Nederlands kabinet steeds minder wapens in handen om de christenen die in andere landen op grote schaal vervolgd worden, te hulp te komen. Dat is de diepste intentie.

De heer Werner (CDA):

Voorzitter. Het is altijd een beetje vervelend en misschien ook een beetje onheus om over een partij en haar opvattingen te praten als zij niet aanwezig is, maar goed, het staat u vrij om dat te doen. Het is echter toch vervelend. Wilt u zo ver gaan dat de ChristenUnie geen zaken doet met de PVV in de Tweede Kamer? Steunt zij niet samen met de PVV beleidsvoorstellen of dient zij niet samen met de PVV moties of amendementen in? Hoe ver gaat u in uw principiële opstelling? Of vindt u eigenlijk dat de PVV überhaupt niet in de Tweede Kamer thuishoort?

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Voorzitter. Dat laatste doet er totaal niet toe. De kiezers hebben kunnen stemmen op een lijst van de PVV en de PVV zit in de Tweede Kamer. De kritiek die u in mijn richting uit, is ook de kritiek die de minister van Binnenlandse Zaken, de heer Donner, voor de televisie ten beste gaf. Hij zei: we werken al zo lang samen met de PVV in de Tweede Kamer, met moties en met amendementen. De volgende stap was: waarom zouden we niet als kabinet met zo'n PVV kunnen samenwerken? Ik moet zeggen dat de vergelijking van geen kant klopt, want een motie of een amendement wordt opgesteld in het parlement en niet door de regering en is van dit moment en niet voor morgen. Het gaat hier om de grondslag van een regering die continuïteit waarborgt. Moties en amendementen zijn we morgen vergeten, maar we zijn vandaag niet vergeten dat 30 juli die overeenkomst, agree to disagree, gesloten werd, dat daarmee een fundament werd gelegd voor een kabinet dat zich hier nu presenteert en dat nog lange uitwerking zal hebben. Dat is met moties en amendementen niet het geval. Het gaat hier niet om het parlement, maar om het kabinet, de regering, die garant moet staan voor onze fundamentele grondrechten.

De heer Kox (SP):

Zegeningen tellen is volgens mij meer katholiek dan protestant, maar zou er een zegening te tellen zijn in wat collega Werner hier zojuist zei? Namens zijn unanieme fractie – hij wil ook graag als zodanig aangesproken worden – benadrukte hij dat zijn fractie een aantal opvattingen van de PVV verwerpelijk vindt. Is niet het probleem dat in het gedoogakkoord de zin staat die Fred de Graaf aanhaalde, namelijk "agree to disagree"? Dat staat er natuurlijk om diplomatieke redenen. Als daar had gestaan wat beide fracties vinden – wij vinden de opvattingen van de PVV over de islam verwerpelijk – dan waren we het met zijn allen eens geweest. Kunnen we dus niet constateren dat er eigenlijk, ondanks die diplomatieke tekst in het gedoogakkoord, staat dat alle partijen die in dit huis zijn vertegenwoordigd, het verwerpelijk vinden wat de PVV over de islam zegt, en dat dit alleen kan omdat de constructie gevonden is dat de PVV de islam geen religie vindt maar een ideologie? Daar mag je van alles over zeggen, tot en met: stuur miljoenen moslims het land uit, laat er geen een meer in, het is een achterlijk geloof, het is racistisch en het boek lijkt op Mein Kampf. Die constructie is alleen bedacht om de PVV binnen te houden, maar kunnen we niet constateren dat dit huis unaniem van mening is dat de PVV op dat punt een verwerpelijke opvatting heeft? Zou dat een zegening zijn die we kunnen tellen?

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Ik zou graag willen dat er zo'n uitspraak zou komen, mijnheer Kox. Neemt u daartoe het initiatief, zou ik zeggen.

Aan het adres van de heer Werner wil ik een omissie rechtzetten. Het betreft mijn beroep op een collega uit zijn fractie. Ik voelde zelf ook nattigheid. Ik heb het aan hem voorgelegd en hij had geen bezwaar. Dat is mijn eerlijke reactie; ik houd ook niet van spelletjes. Ik dacht: zal ik het nu wel zeggen? Het staat in een recentelijk verschenen boek, zoals de heer Werner weet.

De heer Werner (CDA):

Ik heb er ook geen bezwaar tegen dat de heer Van de Beeten er in een boek iets over heeft gezegd. Ik wilde alleen zeggen dat ik, als u het mij had gevraagd, ook geen bezwaar zou hebben gehad. Ik had er dan echter wel bij gezegd wat ons fractiestandpunt is.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Maar dat hebt u vanmorgen duidelijk uit de doeken gedaan; dat hoef ik natuurlijk niet te bevestigen.

De voorzitter:

Ik verzoek u, uw betoog te vervolgen.

De heer Schuurman (ChristenUnie):

Voordat ik op een ander onderwerp overstap, wil ik graag benadrukken dat de ChristenUnie scherp de uitdagingen ziet waarvoor de islam ons plaatst. Overigens moet me wel van het hart dat de vele afspraken in het regeerakkoord inzake migratie- en asielbeleid voor een zeer groot deel niet mogelijk zijn, tenzij Nederland uit de EU zou stappen. Dat zeggen vele deskundigen. Waarom hebben VVD en CDA deze schijnoplossingen geaccepteerd? Is dat moreel en politiek aanvaardbaar?

In de regeringsverklaring wordt voortdurend over de crisis gesproken, daarmee doelend op de financieel-economische crisis. In de alom bekende analyses van deze crisis wordt de beschuldigende vinger veel uitgestoken naar het neoliberalisme. Het lijkt er op dat het kabinet zich niet bekommert om de oorzaken van de crisis, maar haar wil oplossen met middelen, methoden en processen die de crisis zelf hebben veroorzaakt. Het is in dit licht dan ook begrijpelijk dat het kabinet de samenhang met en de oorzaak van andere crises, zoals de milieucrisis, de klimaatcrisis, de energiecrisis, de voedsel- en grondstoffencrisis en de watercrisis geen aandacht geeft. De achtergrond van al deze crises zien wij in het individualistisch materialisme, dat weliswaar zeer flexibel is in het vinden van nieuwe wegen om oude doelstellingen te bereiken, maar dat niettemin, zeker op den duur, schadelijk is voor mens, samenleving en ecologie.

Vanzelfsprekend wijzen allerlei beleidsvoornemens om meer duurzaamheid te bevorderen in de goede richting, maar het kabinet neemt geen initiatieven om de groeiende duurzaamheid in een code vast te leggen en die duurzaamheid integraal te toetsen, zodat we zouden kunnen constateren of er echte voortgang wordt gemaakt met de politiek van duurzaamheid. Sommige commentatoren zeggen zelfs dat dit kabinet vrijwel alle ambities op het gebied van duurzaamheid terugschroeft. Het kabinet schuift de steeds groter wordende problemen daarmee door naar de volgende generatie. We zouden juist met het oog op toenemende duurzaamheid de richting moeten kiezen van een integrale ontwikkeling en vernieuwing in wetenschap, technologie en economie die dienstbaar is aan het leven in de breedste zin van het woord: oog hebben voor individuele mensen dichtbij en veraf, de samenlevingsverbanden, het dierenrijk, het plantenrijk, natuur en milieu. Dat brengt eenheid en samenhang in de politiek van duurzaamheid.

Als dat zou gebeuren gaan we ook de ongebreidelde hebzucht van het individualistisch materialisme te lijf, bestrijden we de grond van alle crises door aandacht te vragen voor de morele crisis en komen we met kracht op voor inhoudsvol rentmeesterschap. Niets van dat alles vinden we in de regeringsverklaring en in het regeerakkoord. Het tegendeel is het geval. Ik noem het op de helling zetten van staand natuurbeleid, het wegvallen van de voordelen van het investeren in groenfondsen, minder aandacht voor duurzame landbouw in de vorm van hooggekwalificeerde biologische landbouw en het opheffen van het ministerie van landbouw. Wij zijn benieuwd naar een reflectieve reactie van de minister-president op deze beschouwing over duurzaamheid.

Daarmee samenhangend kunnen we constateren dat het sociale gezicht van dit kabinet ontbreekt. Door de invloed van de PVV wordt wel het ouderenbeleid overeind gehouden, maar voor het overige is dit kabinet in sociaal opzicht liberaal. De zwakkeren in de samenleving zullen behoorlijk moeten inleveren. Omwille van de tijd zal ik niet de voorbeelden noemen die al door anderen zijn genoemd. Het kabinet legt de nadruk bij de eigen verantwoordelijkheid van mensen en daar is op zichzelf niets mis mee, maar degenen die de verantwoordelijkheid niet kunnen dragen, worden het kind van de rekening. Die mensen hebben blijvend steun nodig. Dat is een eis van solidariteit, een beginsel dat, naast het beginsel van rentmeesterschap, node wordt gemist in de stukken van dit kabinet.

Als we niets doen op termijn aan de hypotheekrenteaftrek, niets doen aan de bonusregeling in het bedrijfsleven, waaronder de bankwereld, niet een tijdelijke extra belasting voor welgestelden invoeren en de rekening neerleggen bij de meest kwetsbaren, dan is dat schrikken. Daarom stel ik deze vraag: van de onderkant van de samenleving worden offers gevraagd. Hoe groot zijn die offers nu werkelijk van de bovenkant? En staan ze in een goede, rechtvaardige verhouding? Wij zien dat graag door de minister-president uitgedrukt in cijfers.

Ik stel nog een slotvraag: in de inleiding van het regeerakkoord lees ik: "Het kabinet wil op tal van terreinen orde op zaken stellen en ..." – nu komt het – "... de balans tussen rechten en plichten herstellen." Wat die rechten – het zijn er vele – zijn, weten we. Maar wat zijn die vele plichten?

Voorzitter, vanwege de beperkte tijd heb ik maar een klein aantal onderwerpen kunnen bespreken. Ter geruststelling: net als bij een normaal kabinet zijn er genoeg maatregelen die we van harte en graag steunen. Voor het komende jaar wensen we de regering als geheel en elk lid afzonderlijk de bereidheid en de vastberadenheid om in wijsheid recht, gerechtigheid en maatschappelijke vrede onder Gods zegen te bevorderen.

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter. Bij deze eerste presentatie van dit kabinet in deze Kamer wil ik slechts heel kort bij het verleden stilstaan. Wat ons bij de verkiezingscampagne opviel, was onder andere dat normen, waarden en ethiek nauwelijks aan bod kwamen. De economie leek voor de meeste partijen het hoofdthema te zijn. Politiek is echter meer en iets anders dan bevordering van de economische groei, de welvaart, de werkgelegenheid en sociale zekerheid. Het is ook meer dan het zorgvuldige beheer van de staatshuishouding, al is dat wel een absolute randvoorwaarde voor het bestaan als onafhankelijke staat. Dat is in Europa recentelijk wel duidelijk geworden. Deze fixatie op het materiële wreekt zich bijvoorbeeld bij de plannen tot verhoging van de pensioenleeftijd. Hooggespannen verwachtingen komen niet uit. Is de oorzaak van verzet niet dat voor velen het pensioen geworden is wat voorheen het hiernamaals was? Het is de tijd geworden van genieten, van leuke dingen doen, van vakantie. In de plaats van het perspectief op het hiernamaals, de opstanding, is het zwitserlevengevoel gekomen. Dat verklaart wellicht iets van de emotie, die bij deze discussie een rol speelt. Wordt er – is het gevoel wellicht – zo niet een stuk "hemel op aarde" afgekaapt? Het grote verschil is of men het leven als dienst ziet of in het teken de zelfontplooiing plaatst.

Voor ons zit, na 127 dagen informatie en formatie, een bijzonder meerderheidskabinet. Het kabinet heeft het vertrouwen van de Tweede Kamer totdat het tegendeel mocht blijken. De informateur heeft het ontbreken van een meerderheid in deze Kamer niet kunnen oplossen. De aanstaande Provinciale Statenverkiezingen zullen uitwijzen hoe de verhoudingen daarna liggen. Wat onze fractie betreft, is het de bestendige lijn om geen enkel kabinet als zodanig te steunen of te gedogen. Wij gaan er daarbij zonder meer van uit dat de VVD en het CDA nooit zullen accepteren dat de rechtsstaat in zijn huidige vorm wordt aangetast.

Een vraag aan het kabinet is of het dualisme wellicht nieuwe kansen krijgt. De oppositie zal immers veel ruimte worden gegund. Schuilt er niet een grote waarheid in de stelling van James Surowiecki dat de beste collectieve besluiten het product zijn van meningsverschillen en strijd en niet van consensus of compromissen?

Het kabinet heeft blijk gegeven van dadendrang en daadkracht. Geen 100 dagentour als bij het laatste kabinet-Balkenende, dat daarmee in mijn ogen zondigde tegen een van de belangrijkste wetten in de politiek: geef binnen 100 dagen je visitekaartje af. "Wacht op onze daden", riep de minister-president met zijn verre voorganger Thorbecke. Wij zullen die daden – niet zijn woorden, maar zijn daden – beoordelen aan de hand van onze eigen uitgangspunten, daarbij beseffend dat het schip van staat zich meestal maar een weinig en ook nog langzaam laat bijsturen. Dat geldt zeker voor coalitieregeringen in een land van politieke minderheden. De kabinetten-Balkenende waren helaas de meest instabiele kabinetten uit de naoorlogse periode. Dat wensen wij dit kabinet en onszelf niet toe.

"Vrijheid en verantwoordelijkheid" is het motto van het regeerakkoord. Het is een motto waarin zowel CDA'ers als VVD'ers zich zullen kunnen vinden. Vrijheid en verantwoordelijkheid zijn in mijn ogen twee kanten van dezelfde medaille. Vrijheid kreeg al bij de Grieken nooit absolute trekken; altijd diende men verantwoordelijkheid te nemen voor zijn handelen. Dat geldt ook voor christenen, zij het dat voor hen nog een extra dimensie, de verantwoordelijkheid tegenover God, in het geding is. Vrijheid is geen onbedreigd bezit, als zij niet gepaard gaat met onderscheiden, gespreide verantwoordelijkheid. De staat moet niet met macht een meerderheidsmoraal willen afdwingen. Vrijheid is niet slechts een aangelegenheid van het individu maar evenzeer van gemeenschappen. Christelijke politiek zal de vrijheid en ruimte voor onderscheiden minderheden binnen de context van de huidige rechtsstaat, in de zin van een door het recht beperkte macht van de staat, verdedigen, daarbij beseffend dat ongelijkheid niet hetzelfde is als onrecht, maar wel tot onrecht kan verworden.

Vrijheid vraagt om zelfdiscipline, waaronder financiële zelfbeheersing en begrotingsdiscipline. Politiek heeft altijd de neiging om te kiezen voor de weg van de minste weerstand. In tijden van crises wordt geroepen om nieuwe strenge regels, maar als de zaken niet op de oude voet kunnen doorgaan, wordt er dikwijls met de regels gemarchandeerd. Het cruciale probleem bij de onderscheiden crises is dat het kwaad en daarmee de eigen verantwoordelijkheid buiten haakjes wordt geplaatst. Het kwaad staat niet buiten de mens. Individuele verantwoordelijkheid zal desalniettemin gepaard moeten gaan met institutionele platforms.

Wij hebben altijd een principiële beperking van de taak van de staat voorgestaan ter wille van de vrijheid. In zoverre kunnen wij de liberalen de hand geven. Liberalen, althans libertijnen, willen echter geen invloed van godsdienst op het publieke leven. Zij propageren hun eigen geloof, dat gebaseerd is op de waarden van de Verlichting. Dat kan leiden tot gebrek aan tolerantie ten opzichte van diegenen die menen dat godsdienst niet verstopt kan worden in de privésfeer. Naar onze opvatting gaat het echter niet goed met de Nederlandse en westerse cultuur als die geen transcendente verankering meer heeft en daardoor zomaar tot intolerantie jegens bijvoorbeeld orthodoxe christenen, maar ook anderen, kan leiden.

De minister-president refereerde in de Tweede Kamer aan Cort van der Linden. Hij zal zich ongetwijfeld herinneren op welke wijze door diens kabinet het recht van de christelijke minderheid werd onderkend en gehonoreerd met de invoering van de onderwijsvrijheid.

Ik kom terug op het liberale standpunt. Een liberaal staat kort gezegd voor een drietal punten. Ten eerste staat een liberaal voor de vrijheid van de burger als belangrijkste doel van de politieke orde en daarom voor een krachtige staat die is toegerust met het geweldsmonopolie. Ten tweede staat een liberaal voor een democratische en rechtsstatelijke politieke orde, waarbij de bedoeling van de democratie is de bescherming van het verschil, van de macht en de tegenmacht, een macht gebonden aan het recht. Ten derde staat een liberaal voor een economische orde die moet dienen om de eigendom te beschermen en contracten te garanderen. Een herstel van waarden, waarvoor de vorige minister-president zich bij uitstek heeft ingezet, begint niet bij de staat, maar bij het individu via opvoeding, onderwijs, kerk en maatschappelijke verbanden. Dat begint niet bij de staat, ook niet via subsidies en niet door regel op regel en controle op controle te stapelen. Een politiek van goede bedoelingen kan zeer onbedoelde gevolgen opleveren. Machiavelli heeft ons al geleerd dat moraal en politiek in twee afzonderlijke, zij het op een ingewikkelde wijze met elkaar vervlochten, domeinen ondergebracht moeten worden. De staat is er niet voor "de verbetering" van de mensen maar voor het reguleren van hun uiterlijk gedrag. Kant maakte al het onderscheid tussen de "moreel goede mens" en de "goede burger". De staat moet niet proberen mensen beter te maken, wat niet betekent dat mensen niet moreel verantwoord behoren te handelen noch dat de overheid immoreel zou mogen handelen.

Deze opmerkingen maak ik, omdat ik mij af en toe veel zorgen maak over de mogelijke gewetens- en gelijkheidsdwang die in onze samenleving dreigt op te treden. Het kabinet wil de burger tot bondgenoot maken en dat klinkt op zichzelf sympathiek. Er moet echter evenzeer afstand blijven tussen de politiek en de burger, zulks ter wille van de vrijheid. Die afstand tussen burger en politiek wordt gesymboliseerd door de wet, als brug tussenbeide. Hetzelfde geldt voor de constitutie en de politieke instituties. Men kan harmonie of consensus tussen staat en burgers begeren, maar er moet niet worden vergeten dat democratie gekenmerkt wordt door pluraliteit, verschillen en strijd. Daarom bestaat ook de machtenscheiding. Mensen kunnen verwantschap ervaren en bondgenootschappen sluiten, maar de staat moet zich richten op de publieke belangen, allereerst het belang van de publieke veiligheid, en op de positie van de mens als staatsburger. In de private ruimte, de ruimte waarmee de overheid geen bemoeienis moet hebben, moet ook de verscheidenheid van godsdienst en moraal worden gerespecteerd. In de private ruimte moet geen gelijkheidsdwang optreden.

Bij de laatste algemene politieke beschouwingen in deze Kamer, die van 2008, stond de kredietcrisis in het middelpunt. De crisis was geen natuurramp, maar was toe te schrijven aan wanbeleid. Die crisis is vandaag niet voorbij; veel banken zijn op dit moment alleen gezond dankzij beloften van de overheid. Zijn de problemen daarmee echter opgelost of alleen vooruitgeschoven? De politiek is intussen onderdeel geworden van de financiële crisis. Dat geldt eveneens voor de schuldencrisis van een aantal overheden in de eurozone. Schuldeisers van landen, schuldeisers die zelf geen risico lopen, lijken een onbeheersbaar risico.

De heer Koffeman (PvdD):

Ik heb een vraag over de bankencrisis voor de heer Holdijk. Is hij met mij van mening dat banken die gekozen hebben voor de reële economie, zoals Triodos Bank, ASN Bank en een aantal andere groenfinanciers, ernstig getroffen worden door het feit dat de groenfinanciering afgeschaft wordt door dit kabinet? Alle andere vormen van speculatie met alle fiscale voordelen van dien, zoals beleggen in scheepvaart-cv's, worden echter in stand gelaten. De heer Holdijk is bezorgd over het feit dat de verkeerde keuzes van banken mede hebben geleid tot de crisis waarin wij zijn ondergedompeld. Is hij daarom ook van mening dat de groenfinanciering overeind moet blijven en dat vormen van bankieren die tot de crisis hebben geleid, eerder aangepakt moeten worden in het geval van bezuinigingen?

De heer Holdijk (SGP):

Ik begrijp de vraag en ik hoop dat ik in staat ben om deze te beantwoorden. Ik wil niet alles op de banken afschuiven. Ik heb niet voor niets met nadruk betoogd dat vrijwel iedereen op zijn eigen wijze verantwoordelijkheid draagt voor de crisis. Dat begint bij particuliere beleggers. Beleggers hebben te weinig onderscheid gemaakt tussen beleggingen die niet alleen financieel maar ook in een ander opzicht, op grond van andere belangen, betekenis hebben en waardevol zijn. Dat kan ertoe leiden dat je over groenfondsen anders denkt dan over willekeurige andere beleggingen. Daarbij doel ik niet specifiek op het voorbeeld dat de heer Koffeman zo-even noemde.

De heer Koffeman (PvdD):

Mijnheer Holdijk, stel dat de overheid ingrijpt in het bankwezen, bijvoorbeeld door de groenfinanciering af te schaffen of in ieder geval ernstig te versoberen. Is dat niet eerder het straffen van goed gedrag, terwijl andere banken ruim baan krijgen? Kan men op uw steun rekenen als er wordt gevraagd de bezuinigingen op groenfondsen te herbezien?

De heer Holdijk (SGP):

Dat laatste is wellicht mogelijk, maar ik weet niet of daarbij onderscheid gemaakt kan worden tussen banken. Bij mijn weten hebben heel veel banken zich bewogen op het terrein van groenfondsen, niet alleen de banken die de heer Koffeman met name genoemd heeft. Ik kan niet overzien of daarbij een onderscheid gemaakt kan worden.

De heer Koffeman (PvdD):

Bent u het wel met mij eens dat ook bij andere banken, de Rabobank of welke bank dan ook, de groenfondsen bij het uitstek het deel van banken waren waarin gekozen werd voor de reële economie en niet voor allerlei fiduciaire vormen van beleggen? Bent u het ermee eens dat die takken van banken onze steun verdienen?

De heer Holdijk (SGP):

Dat is iets om over na te denken.

Ik sprak over schuldeisers van de staat; schuldeisers die zelf geen risico lopen en hopen dat andere overheden bijspringen als het ze te warm onder de voeten wordt. Die schuldeisers vormen in mijn ogen een onbeheersbaar risico. De vraag is bovendien waar het redden van landen ophoudt. Wordt het, gezien de miljarden aan garantiestellingen, niet tijd om te erkennen dat overheden over moeten gaan tot het afbouwen daarvan? Wij spreken echter nog steeds over het uitbreiden daarvan. Door het af te bouwen, weet iedereen weer dat risico nemen ook risico lopen is. Valt ook dat niet onder verantwoordelijkheid?

Het kabinet heeft besloten tot aanzienlijke bezuinigingen. Ik neem aan dat die tijdelijk bedoeld zijn. De grootste bezuinigingen zijn aangekondigd bij zowel de overheid zelf als in de sociale zekerheid. De vraag is echter hoe hard die bezuinigingen zullen blijken. Ze zullen namelijk veel weerstand oproepen, soms gegronde weerstand. Zonder enorme economische opleving is het de vraag of de regering de opgave weet te realiseren. Het CPB meende dat de beoogde bezuinigingen "ambitieus" waren. Is dat wellicht een eufemisme voor "onhaalbaar"?

Omwille van de tijd laat ik een aantal ontwikkelingen op het punt van de overheidsschuld even buiten beschouwing. Datzelfde geldt voor de gevolgen voor de inflatie als gevolg van de onconventionele monetaire stimuleringsmaatregelen die de centrale banken van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk hebben genomen.

Veel kwalen worden aan "het kapitalisme" en de markt geweten, maar de genoemde crises laten zien dat overheden het niet beter doen dan de markt. Wij nemen het niet op voor welk "-isme" ook, ook niet voor het kapitalisme, het neokapitalisme of hoe het wordt genoemd. Een goede werking van de markt vergt stevig staatsoptreden tegen monopolies, misbruik en negatieve effecten die de markt zelf niet kan compenseren. De zwakste partij dreigt altijd de dupe te worden. Men is niet automatisch sociaal als men zich maar tegen marktwerking keert. De doorgeschoten verzorgingsstaat is niet alleen financieel maar ook moreel problematisch, want de overheid schaadt daarmee de zelfredzaamheid.

Het punt van het immigratiebeleid laat ik in zoverre rusten dat ik alleen vraag hoeveel tijd het kabinet nodig denkt te hebben om Europese beperkingen die daaraan gesteld worden, te veranderen.

Vanwege de verantwoordelijkheid voor de problemen en beslissingen waarvoor dit kabinet zich geplaatst zal weten, mag u zich gesteund weten door de wetenschap dat velen, ook wij, u wijsheid toewensen en om kracht en Gods zegen voor u bidden.

De heer Engels (D66):

Voorzitter. Graag wil ik namens de D66-fractie beginnen met een gelukwens aan het nieuwe kabinet en een welkom aan alle bewindslieden. Zij zullen in het verloop van mijn betoog merken dat wij grote aarzelingen hebben bij de samenstelling en het beleid van de coalitie, maar wij gunnen de bewindslieden de blijdschap over hun succes.

De formule van een kabinet met gedoogsteun van één coalitiepartner die geen ministers levert, is niet eerder op deze manier beproefd. Op het initiatief en het motief voor deze variant is in de regeringsverklaring echter niet teruggekomen. Als ik het goed gehoord heb, bleef de premier steken in het bedanken van alle informateurs en zijn voorganger. Uit een oogpunt van politieke verantwoordelijkheid is dat een ernstig gebrek. Tijdens het formatieproces bestaat voor het handelen van staatshoofd en informateurs slechts een beperkte ministeriële verantwoordelijkheid. Wij legitimeren om die reden staatsrechtelijk achteraf de kabinetsformatie, doordat de nieuwe minister-president in de regeringsverklaring de politieke verantwoordelijkheid neemt voor de gehele formatie. Daarmee krijgt ook de democratische legitimatie van het kabinet vorm. Mijn eerste vraag aan de minister-president is dan ook waarom hij in de Tweede Kamer niet uitdrukkelijk de verantwoording voor de formatie heeft genomen. Voor deze verantwoording bestond gezien de bijzondere grondslag en ontstaanswijze van het kabinet een meer dan normale reden. De centrale vraag was immers: waarom deze coalitie en waarom blijft de PVV buiten het kabinet? In dat licht vraag ik de minister-president hier vandaag alsnog formeel en inhoudelijk verantwoording af te leggen over het verloop en de uitkomst van de formatie.

Ook overigens verliep deze kabinetsformatie opvallend rommelig. De vaste procedure bleek toch niet zo vast dat de verleiding om daar op bepaalde momenten met machtspolitieke zevenmijlslaarzen doorheen te lopen kon worden weerstaan. Het is voor de D66-fractie van tweeën één: ofwel de Tweede Kamer neemt zelf de regie in handen ofwel wij vallen terug op de vaste procedure. Het in de loop van het gekozen klassieke formatieproces tussendoor afwijkende paden gaan bewandelen, zoals het zonder informateur onderhandelen of strategiewijzigingen via de media communiceren voordat het staatshoofd is geïnformeerd, is dan niet correct en op zijn minst onhoffelijk. En het is al helemaal niet chic als dit wordt gevolgd door kritiek op de rol van het staatshoofd. Graag vraag ik de minister-president om een reactie op dit punt.

Deze coalitie leek voor velen aanvankelijk ondenkbaar. Maar met de wijsheid van nu lijkt het er eerder op dat het niet alleen voor de PVV, maar ook voor VVD en CDA de voorkeursvariant was. Voor de PVV om de simpele reden dat de vrijzinnige en progressieve partijen niet aan de macht mochten komen, voor de VVD en het CDA omdat dat de enige route naar de op voorhand gewenste politieke samenwerking was. Alle bewegingen tijdens de formatie waren blijkbaar op deze uitkomst gericht. Tegenbewegingen vanuit de VVD werden gesmoord in radiostilte en tegenbewegingen vanuit het CDA werden al worstelend en zo nodig hardhandig weggepoetst.

Maar wat is nu het resultaat? Denken VVD en CDA nu echt dat het in de PVV samengebalde maatschappelijke ongenoegen en de daarop gebaseerde opportunistische, populistische, demagogische en revanchistische politiek en ook de weinig hoogstaande omgangsvormen niet naar hen zullen uitstralen? Hoe liberaal is een VVD die zich associeert met een partij die geen respect heeft voor de universele menselijke waardigheid en de vrijheid van een selectieve groep burgers beknot? Hoe christelijk is een CDA dat de morele en politieke ondeugdelijkheid accepteert van de opvatting dat de islam, kennelijk anders dan het christendom, geen godsdienst maar een ideologie is? Zijn rechtsstaat en grondrechtenbescherming voor het CDA inderdaad niet meer dan de waarborging van de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van bijzonder onderwijs? Is dit eigen minderheidsbelang de ultieme drijfveer om ten koste van alles te willen regeren?

Mijn fractie heeft dit alles met vreugdeloosheid gadegeslagen. Die is niet weggenomen door sussende geluiden uit de gelederen van VVD en CDA, dat coalitievorming met Wilders de PVV zou matigen, dat dit de enige weg zou zijn om een brug te slaan naar de 1,5 miljoen PVV-stemmers en dat iedereen in de wereld zal begrijpen dat VVD en CDA samen in een fatsoenlijk kabinet regeren en dat het verbale geweld van de PVV van buiten het kabinet niet met hen geassocieerd zal worden. Hoe politiek naïef kun je zijn? Wij zien inmiddels scherp dat de PVV in deze coalitie de dienst uitmaakt en voor zichzelf bovendien de ruimte heeft geschapen om ongehinderd het eigen geluid te kunnen laten horen. Voor mijn fractie is er maar één conclusie: soms is het maar goed om geen deel van een coalitie uit te maken. Op dit punt vraag ik de minister-president tot hoever het kabinet uitspraken van de heer Wilders, die de grenzen van politieke en maatschappelijke behoorlijkheid overschrijden, zal gedogen.

Er is veel gezegd en geschreven over de aard van dit kabinet. Wat de D66-fractie betreft is dit een gewoon parlementair meerderheidskabinet. Het rust in de Tweede Kamer op een door drie coalitiefracties gevormde meerderheid. Een bijzonder kenmerk is alleen dat een van de drie fracties geen bewindslieden levert. Anders dan VVD en CDA denken, leidt dat echter niet tot inkapseling van de PVV, maar heeft de heer Wilders VVD en CDA in een wurggreep genomen. Niet de PVV gedoogt het kabinet, maar VVD en CDA moeten Wilders gedogen. Vrijheid voor de PVV, verantwoordelijkheid voor VVD en CDA, dat is de politieke werkelijkheid.

De meerderheidsmarge is bovendien erg smal. In de Tweede Kamer kan het kabinet slechts steunen op een meerderheid van één zetel. Dat hoeft niet op voorhand een probleem te zijn: de VVD zal de eigen premier niet wegsturen en over een mogelijke verdeeldheid binnen de CDA-fractie hoeft men zich weinig illusies te maken. Die zal in de bekende christendemocratische traditie van zo nodig geforceerde eenheid worden opgelost. De risico's voor de stabiliteit van de coalitie liggen bij de PVV, waar de dubbelzinnigheid van de eigen en publieke moraal bij een aantal fractieleden inmiddels bizarre vormen aanneemt. Hoe deze ontwikkeling binnen de coalitie wordt benaderd, is exemplarisch voor de verkrampte positie waarin VVD en CDA zich vanaf het begin hebben gemanoeuvreerd. Zij roepen om het hardst dat zij zich niet bemoeien met een interne partijaangelegenheid, maar er komt een dag dat zij niet meer kunnen doen alsof hun neus bloedt. Kan de minister-president aangeven op welk moment of in welke situatie hij uit een oogpunt van stabiliteit en continuïteit van de coalitie c.q. het kabinet denkt dat vanuit VVD en/of CDA een interventie richting PVV geboden zal zijn?

In zijn eindverslag van 13 september heeft informateur Tjeenk Willink aangegeven dat de positie en de rol van de Eerste Kamer van belang zijn bij het verdere onderzoek naar de totstandkoming van dit kabinet. Hij verwees daarbij naar de opmerkingen die de voorzitter van de Eerste Kamer daarover desgevraagd had gemaakt. Van betekenis in dat verband is de genoemde controlerende rol van de Eerste Kamer, vanwege de voor dat doel grondwettelijk toegekende controlerende bevoegdheden, gekoppeld aan de grondwettelijk verankerde ministeriële verantwoordelijkheid en de daarmee verbonden ongeschreven staatsrechtelijke vertrouwensregel. Het is in deze context dat negen van de elf fractievoorzitters aan de toenmalige informateur Opstelten bij brief hebben gevraagd in het onderzoek naar een vruchtbare samenwerking met de Staten-Generaal de positie van de Eerste Kamer nadrukkelijk te betrekken.

Onze brief had een hulpvaardige intentie, het was een bijdrage aan staatsrechtelijke bewustwording. Toch is het wonderlijk dat de informateur de vraag naar een vruchtbare samenwerking met de Eerste Kamer slechts beantwoordt met een verwijzing naar de staatsrechtelijke inbreng van de voorzitter van de Eerste Kamer. Wonderlijk, omdat de vraag naar een vruchtbare samenwerking vooral verwijst naar de politieke context, dat wil zeggen de eventuele activering van de controlemiddelen en de mogelijke sanctionering van de ministeriële verantwoordelijkheid. Die context behoort tot de autonome afweging van de afzonderlijke fracties. Als vaste, neutrale adviseur van het staatshoofd kan de voorzitter van de Eerste Kamer daarin uiteraard niet treden. In die zin is de conclusie van de informateur dat er "alles bijeen genomen" voldoende basis is voor een vruchtbare samenwerking met de Staten-Generaal als het gaat om de positie van de Eerste Kamer onvoldoende beargumenteerd. Het zou goed zijn als de minister-president vandaag nog eens op deze vraag ingaat.

De vaak gehoorde suggestie dat de Eerste Kamer staatsrechtelijk gehouden zou zijn tot terughoudendheid in de aanwending van haar wetgevende en controlerende bevoegdheden en zich zou moeten beperken tot een juridische toetsing van wetgeving berust op een misverstand dan wel op politieke framing. De Eerste Kamer is uiteindelijk ook een politiek orgaan. In dat licht moet men zich realiseren dat als het wetgevingsprogramma hapert ook de regeringsfunctie stagneert. En als de politieke verantwoordelijkheid in de Eerste Kamer door een meerderheid wordt geactiveerd, is ontslag van één of meer ministers niet uitgesloten. Graag vraag ik de minister-president te reflecteren op deze analyse.

De heer Werner (CDA):

U hebt zojuist gezegd dat het wetgevingsprogramma in deze Kamer zou kunnen haperen omdat dit kabinet er zit. Wat is de opstelling van D66? Gaat u zich anders gedragen, nu dit kabinet er zit, of doet u gewoon wat u altijd deed in de Eerste Kamer bij alle andere kabinetten? Wat is voor D66 de aanleiding om zich op een andere manier op te stellen ten aanzien van de beoordeling van wetgeving, nu dit minderheidskabinet er zit?

De heer Engels (D66):

Geen enkele.

De heer Werner (CDA):

Dan is de hele stelling eigenlijk vrij overbodig.

De heer Engels (D66):

Dat denk ik niet. Dat markeert dus het verschil in benadering. Die opmerking is niet overbodig, omdat de situatie kan ontstaan dat bij de beoordeling van wetgeving op voorhand niet vastligt dat het kabinet hier op een meerderheid kan rekenen. De mogelijkheid is dan aanwezig dat wetgeving niet wordt aangenomen.

De heer Werner (CDA):

Dat klopt, maar dat was in het verleden ook zo. Wij zijn namelijk niet gebonden aan regeerakkoorden. Iedere keer opnieuw kijken we of er in deze Kamer een meerderheid is voor welke wetgeving dan ook. Ik zie niet in wat nu de staatsrechtelijke ingewikkeldheid is die u aanleiding heeft gegeven om die brief te sturen. Ik kan me best voorstellen dat u met mijn fractiegenoot de heer Dölle op de universiteit regelmatig van gedachten wisselt over deze diepgaande problematiek. U maakt het mij echter politiek niet duidelijk.

De heer Engels (D66):

U begrijpt dat ik over mijn gedachtewisselingen met de goede collega Dölle verder geen mededelingen kan doen. Dat zou tegenover hem buitengewoon onhoffelijk zijn. Bovendien zou u dat misschien niet uitkomen. Los daarvan, er is helemaal geen staatsrechtelijk misverstand. Ik heb niet geprobeerd om staatsrechtelijke onduidelijkheid te scheppen, maar eerder om staatsrechtelijke onduidelijkheid op te heffen, wat eerder tot uitdrukking is gebracht in de zogenaamde Senatorenbrief. In de media werd gespeculeerd over de rol en de positie van de Eerste Kamer. Er werden verschillende opvattingen te berde gebracht over de vraag hoe de Eerste Kamer daarin staat. Het is wel verstandig om vast te stellen hoe die rol en die positie zijn. Nu er een kabinet is dat niet op voorhand kan rekenen op een meerderheid in deze Kamer, kunnen er opportune redenen zijn om politiek te oordelen. Wij weten – zelfs u hebt dat gezegd – dat wij een politieke Kamer zijn en dat niet alleen de juridische toets van belang is. Dit zou tot een andere situatie kunnen leiden. Wij hebben gevraagd om daar expliciet onderzoek naar te doen.

De heer Werner (CDA):

Ik zal erover ophouden, maar ik heb vrijwel alle fracties horen zeggen dat het feit dat dit minderheidskabinet er zit, geen aanleiding geeft om op een andere manier de wetgeving te beoordelen dan in het verleden. Het viel me op dat dit voor u wel zo is.

De heer Engels (D66):

Nee. Ik kijk nog even naar mijn fractiegenoot, maar die schudt ook nee. Ik kan rustig zeggen dat wij voortgaan op het pad dat wij, heel herkenbaar voor u, al jaren volgen.

De heer De Graaf (VVD):

Ik kan mij, in tegenstelling tot de heer Werner, wel voorstellen wat de heer Engels zegt. Het maakt natuurlijk wel verschil uit of het kabinet ook een meerderheid in de Eerste Kamer heeft of niet. Daarmee is de uitdaging voor een kabinet groter, wanneer die meerderheid ontbreekt. Ik denk dat dit een beetje doorklinkt in de woorden van de heer Engels. Ik heb ook een vraag: ziet de heer Engels in de huidige situatie een mogelijkheid om het dualisme in deze Kamer weer eens een extra boost te geven, om maar eens een mooie term te gebruiken?

De heer Engels (D66):

Hoe geef je een boost aan het dualisme?

De heer De Graaf (VVD):

Als er een meerderheidscoalitie is, kan de oppositie gaan vissen, om het maar eens onparlementair te zeggen, omdat er bijna altijd een meerderheid te vinden is. Nu is het juist de kunst om in een wisselwerking tussen kabinet en parlement, zeker in deze Eerste Kamer, op basis van de inhoud van voorstellen tot besluitvorming te komen.

De heer Engels (D66):

Ik vind dat wij in de Eerste Kamer toch op een andere manier moeten vissen dan in de Tweede Kamer. Wij beoordelen wetgeving en dat doen wij gewetensvol. Er zijn criteria voor. Dat is een belangrijke taak. Ik zou er niet voor zijn – dan zou ik afwijken van het pad dat wij al jaren bewandelen – om omwille van politiek opportune redenen een ander oordeel over een wet te geven dan waar je zelf het oordeel over zou kunnen krijgen. Als u een uitgestoken hand in onze richting uitsteekt, om te kijken of wij gezamenlijk heel belangrijke waarborgen van rechtsstaat en democratie voorop kunnen stellen, ben ik uw man.

De heer Thissen (GroenLinks):

We hebben het over een boost geven aan het dualisme. Dan moet mij het volgende van het hart. Ik zit ruim zes jaar in de Eerste Kamer. Ik heb gemerkt dat er in de voorbereiding van wetsvoorstellen die wij ten finale hier mogen behandelen, vaak heel veel consensus is over inhoud, consistentie, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van wetgeving. Helaas verloopt het stemgedrag de week erna of later op de avond altijd via coalitie en oppositie. Ik heb slechts zelden meegemaakt dat de coalitiepartijen, of dat nu de PvdA is, de ChristenUnie, het CDA of de VVD, anders durven te stemmen. In die zin, mijnheer de Graaf, bent u er voor de boost. Tot juni kunt u het waarmaken en hopelijk na 2 maart nog de komende vier jaar. Vooral het CDA en de VVD kunnen hier het dualisme ten opzichte van dit prachtige kabinet waarmaken.

De heer De Graaf (VVD):

We hebben tegen de Winkeltijdenwet gestemd.

De heer Thissen (GroenLinks):

Geweldig! Dat betekent niet dat u nu vier jaar niks meer hoeft te doen.

De voorzitter:

Ik verzoek de heer Engels om zijn betoog te vervolgen.

De heer Engels (D66):

Ik wilde niet meteen tussen een mooi debat van collega's komen.

Het regeerakkoord, en zeker het gedoogakkoord, hebben in mijn fractie tot weinig vreugde geleid. Het verhaal van deze coalitie ademt vooral een geest van een deels boekhoudkundige en soms revanchistische financiële sanering en een maximaal aangescherpte overheidsrepressie richting migranten en veiligheid. Mijn fractie ziet nog niet direct welke orde op welke zaken hier wordt gesteld. Wij zien eerder het beeld van problemen die onder het vloerkleed worden geveegd. Voor de houdbaarheid van de openbare financiën en een herstel van de economie zijn structurele hervormingen nodig: hervorming van de arbeidsmarkt door een activerende WW, flexibilisering van het ontslagrecht en een hogere pensioenleeftijd en hervorming van de woningmarkt door bijvoorbeeld een beperking van de hypotheekrenteaftrek. Ook de energiecrisis en klimaatcrisis vragen actieve maatregelen. Maar de coalitie geeft op geen van deze voor een duurzame samenleving noodzakelijke essentialia thuis. Daarbovenop ontbreekt een groene agenda en worden ook kunst en cultuur als elitaire hobby's weggezet. Op deze laatste punten komt mijn fractie zeker terug bij de behandeling van het Belastingplan. Voor de zekerheid vraag ik toch even aan de minister-president of op het punt van de aangekondigde btw-maatregel voor de kunstsector in het kabinet al een terugtrekkende beweging wordt gemaakt. Juist in de huidige tijdgeest, waarin onze beschaving onder druk staat, heeft cultuur een essentiële maatschappelijke functie.

Meer in het algemeen vraag ik de minister-president waarom het kabinet zo weinig oog heeft voor een open kenniseconomie, die werkt op basis van een inspirerende combinatie van ondernemerschap, innovatieve kracht en kennisgroei, maar vooral daarop aansluitende hervormingen. Zeker nu de aardgasbaten niet meer geoormerkt zijn voor innovatie, zijn investeringen in het onderwijs en in onze kenniseconomie noodzakelijker dan ooit, willen wij tenminste weer terugkomen in de mondiale top 5.

Zeer teleurstellend is dat de zo broodnodige modernisering van onze democratie wordt genegeerd. Heeft het CDA ook hier weer met succes de handrem aangetrokken? Wij lazen hooguit enkele kwantitatieve en grondwettelijk gezien kansloze proefballonnetjes over minder volksvertegenwoordigers en bestuurders. Draagt dat nu bij aan een oplossing van de crisisverschijnselen in onze parlementaire democratie? Is dat nu de weg naar een herstel van vertrouwen van burgers in de overheid? Mijn fractie gelooft er niets van en vraagt de minister-president op dit punt een breder en diepgaander perspectief te schetsen. Onze door problemen van bestuurskracht en bestuurlijke drukte vrijwel geheel uit de rails gelopen bestuurlijke organisatie wordt evenmin structureel en samenhangend aangepakt. Enkele voor het CDA ongevaarlijke maatregelen zoals de opheffing van deelraden en stadsregio's zullen niet helpen. Gelet op de vele studies die de urgentie aantonen om met name in het middenbestuur tot een opschaling en verdunning te komen, vraag ik de minister-president hoe het kabinet denkt de bestuurlijke drukte en bestuurskrachtproblemen daadwerkelijk op te lossen.

Buitengewoon zorgwekkend is de wijze waarop binnen de coalitie naar onze rechtsstaat en grondrechten wordt gekeken. De D66-fractie gaat uit van een rechtsstaat waarin niet op basis van angst en onzekerheid bevoegdheden van politie en justitie eenzijdig worden versterkt. De D66-fractie acht grondrechten fundamenteel voor onze beschaving en weigert deze ondergeschikt te maken aan een ongenuanceerd "Iaw and order"-verhaal. Dat in de ogen van de coalitie voor de opportunistische en polariserende wetgeving tegen criminaliteit en migratie zelfs verdragen en Europese regelgeving opzijgezet moeten kunnen worden, vindt mijn fractie ronduit verbijsterend. Wetten zijn niet alleen een instrumenteel middel om de politieke wil van het moment door te drukken. Wetten behoren naast maatschappelijke vormgeving ook de beginselen van onze democratische rechtsstaat zichtbaar te waarborgen. Dat betekent zorgvuldige besluitvorming, respect voor de minderheid, eerbiediging van de "rule of law" en waarborging van universele mensenrechten. Onze Grondwet draagt de regering toch op om de internationale rechtsorde te bevorderen en Nederland behoort uiteindelijk toch tot de founding fathers van de Europese Unie? Is de minister-president in dat perspectief bereid om de afspraak om op Europees niveau ministers op pad te sturen om op voorhand kansloze voorstellen voor wijziging van internationale overeenkomsten aan te kaarten, te heroverwegen?

Het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens is na de Tweede Wereldoorlog mede tot stand gekomen als reactie op het onvermogen van de rechtsstaat om een formele maar door een dictatoriale meerderheid overmeesterde democratie te beteugelen. Onze internationale mensenrechten zijn sindsdien een gids en waarborg voor vrede en rechtvaardigheid. Daar moeten wij met onze wetgeving niet aan tornen, want anders geven wij onze beschaving prijs. Op dat punt behoeft het kabinet op geen enkele vruchtbare vorm van samenwerking met mijn fractie te rekenen.

De heer Koffeman (PvdD):

Voorzitter. Allereerst wil ik de leden van het kabinet feliciteren met het feit dat dit kabinet al bijna twee maanden in functie is; nog zeven dagen en de proeftijd zit erop! We hadden er veel van verwacht, maar die verwachtingen worden vooralsnog niet waargemaakt. Mark Rutte, de man die ons in augustus 2008 een groenrechtse koers voor de VVD in het vooruitzicht stelde, kiest nu voor asfalt boven natuur. "Groenrechts" betekent vooralsnog nieuwe snelwegen die recht door groene polders gaan zoals de A4 door Midden-Delfland. Wat is er gebeurd met de Mark Rutte die in het kader van de groenrechtse agenda zei dat hij tegenstander was van "het stapelen van varkens op een mensonwaardige manier" en dat hij vond dat "consumenten die € 1 betalen voor een pond gehakt, de kop in het zand steken als zij menen dat dit vlees diervriendelijk geproduceerd kan zijn"? Hoe anders is het nu in het regeer- en gedoogakkoord, dat de deur wagenwijd openzet voor de dier- en milieuonvriendelijke vee-industrie die onze volksgezondheid in gevaar brengt? Wij willen allemaal dat er niet minder gebruik wordt gemaakt van cultuur, maar de btw op cultuur gaat omhoog. Wij willen dat er minder vlees wordt gegeten, maar de btw op vlees blijft laag.

Bij de bestrijding van de Q-koortsepidemie zijn volgens de commissie-Van Dijk grote regiefouten gemaakt die ertoe geleid hebben dat sinds 2007 ten minste 4000 mensen besmet zijn geraakt met Q-koorts. Ten minste vijftien mensen zijn overleden aan de gevolgen van Q-koorts en een groot aantal burgers is chronisch ziek geworden. De overheid kende de besmettingshaarden, maar wilde die in het kader van de privacy niet vrijgeven, ook niet aan kwetsbare groepen zoals zwangere vrouwen en mensen met hartproblemen. De overheid heeft willens en wetens ervoor gekozen om economische belangen te laten prevaleren boven de volksgezondheid en heeft daarmee letterlijk levens in de waagschaal gesteld. Kan de minister-president aangeven hoe het zover heeft kunnen komen en of hij bereid is om bij nieuwe uitbraken van voor mensen besmettelijke dierziekten de regie over het bestrijden daarvan volledigin handen te geven van de minister van VWS en niet van de minister of staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie? Daarop krijg ik graag een reactie.

"Afspraak is afspraak", hoor ik de minister-president steeds weer verkondigen, maar dat geldt voor dit kabinet duidelijk niet voor de natuur. Sinds 1990 hebben opeenvolgende kabinetten en tal van organisaties met man en macht geïnvesteerd in aaneengesloten natuurgebieden. Dit kabinet maakt een abrupt einde aan dit natuurbeleid en komt daarmee de afspraken met provincies, maatschappelijke organisaties en boeren niet na. Ik citeer de CDA-gedeputeerde uit Groningen: "Bleker gaat veel te ver. Onbestaanbaar dat hij durft te tornen aan eerdere afspraken. Bij hem is niks meer zeker." Hoe moeten wij dit zien in het kader van "afspraak is afspraak"? Hoe denkt de minister-president om te gaan met de schadeclaims die gaan voortvloeien uit dit breken van "afspraak is afspraak"?

Dit kabinet schaft de Groenfinanciering af om 100 mln. te besparen. De betrouwbare overheid waarvoor premier Rutte zegt te staan, brengt daarmee de hardwerkende Nederlander die zijn spaargeld wilde inzetten om zijn verantwoordelijkheid voor een duurzamere wereld te nemen, in problemen. De groene banken, die ervoor zorgden dat er zo'n 8 mld. geïnvesteerd werd in groene innovaties, worden keihard getroffen door de afschaffing van de groenfondsen. Dat zijn nota bene de banken die niet verantwoordelijk zijn voor de financiële crisis omdat zij wél investeerden in de reële economie en niet in financiële fata morgana's. En dat terwijl de scheepvaart-cv's mogen blijven adverteren met onwaarschijnlijke belastingaftrekposten – "leg nu € 10.000 in en ontvang € 18.000 terug van de fiscus; de fiscus weet ervan" – die op geen enkele wijze met duurzaamheid samenhangen. De afschaffing van de Groenfinanciering staat haaks op het liberale denken van de WD en het rentmeesterschapsdenken van het CDA. Hierop krijg ik graag een reactie van de minister-president.

De reacties op de onthullingen van WikiLeaks – de heer Assange is vanmorgen gearresteerd – lijken zich vooral te richten op een aanval op de brenger van het nieuws. De minister-president heeft aangegeven "niet op elke snipper te willen reageren", maar in het kader van het Non-proliferatieverdrag zijn wij gehouden mee te werken aan het verminderen van het kernwapenarsenaal. Dat kan alleen als wij daarover duidelijk geïnformeerd zijn. AI decennia lang is het een publiek geheim dat op vliegbasis Volkel Amerikaanse kernwapens liggen opgeslagen, maar men mag van de volksvertegenwoordiging niet verwachten dat die haar werk doet op basis van een publiek geheim. Kan de minister president klip-en-klaar vertellen of er Amerikaanse kernwapens in ons land zijn opgeslagen en, zo ja, hoeveel dat er zijn en waar ze zijn opgeslagen? Daarop krijg ik graag een reactie.

Tot slot de dierenpolitie. De minister-president heeft in een interview gezegd "Ach ja, je moet wel eens wat" en minister Donner dacht dat het om de aanschaf van politiehonden zou gaan. Er zijn nog geen aanwijzingen dat het kabinet serieus aan de slag wil om dieren een beter leven te geven. Ik krijg graag een concrete update op dit punt.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Voorzitter. Een nieuwe regering vraagt ook een nieuwe positiebepaling van politieke partijen. Voor coalitiepartijen, voor gedoogpartijen natuurlijk en ook voor oppositiepartijen ligt dat redelijk duidelijk, maar voor een partij als de mijne, niet gebonden aan de regering maar ook niet aan een oppositierol, is de uitgangspositie minder duidelijk, immers niet gestuurd door sympathie of antipathie. Dat gold ten aanzien van vorige regeringen en het geldt ook ten aanzien van deze regering. Deze regering is geen traditionele meerderheidsregering. Zij bereikt in de Tweede Kamer immers een meerderheid door de steun van een partij die blijkbaar ongeschikt is als echte coalitiepartner. Wij hebben geen neiging om dit als zodanig als oneerbaar te beschouwen, ook al zou het zeker niet onze eerste keuze zijn geweest. En ik constateer dat de regering regeert en de indruk geeft stabiel en tegen de omstandigheden opgewassen te zijn. Daarin kan dus geen belemmering liggen voor een zakelijk en eerlijke benadering van wat ons ter beoordeling wordt voorgelegd qua richting en qua concrete maatregelen. Dat heb ik trouwens bijna iedereen hier horen zeggen.

Concreet geldt trouwens voor bijna alles dat wij eerst nog maar moeten zien wat er precies komt en hoe de plannen er precies uit zullen zien, maar op een aantal punten heb ik wel zorgen. Daar ga ik eerst op in. Er moet bezuinigd worden, ook op natuur, maar de eerste indruk is dat ontwikkelingen afgebroken worden waarin al veel geïnvesteerd is en die bovendien zeker op termijn deels toch weer opgepakt zullen moeten worden. Voltooiing van de ehs blijft immers noodzakelijk, ook al mag daarbij wel herijkt worden naar oppervlak en naar invulling. Als de regering er daarbij van wil uitgaan dat de agrarische sector binnen de ehs natuur kan leveren en in stand houden, zijn wij het daarmee eens, maar dit betekent wel dat er vaak fundamenteel anders geboerd moet worden, dat een bij het doel passend regime ingesteld moet worden dat ook duurzaam en betrouwbaar bekostigd wordt en dat aangepaste waterstaatkundige maatregelen en inrichtingsmaatregelen in stand gehouden moeten worden. Ziet de regering dit ook zo of bedoelt zij toch eenvoudig dat alle ontwikkeling van de ehs moet worden afgebroken?

Nederland moet weer mobiel worden. Daar zijn grote investeringen voor nodig, maar ik denk dat het, ook met spitsstroken en extra wegen, onmogelijk blijft om de files de baas te worden als er geen vorm van beprijzing komt. De kilometerheffing is afgeblazen. Daar klaag ik niet over, want dat was een megalomaan en dus voor mislukking vatbaar systeem. Er is echter natuurlijk heel veel mogelijk met simpelere systemen die een beperkt gebied, bijvoorbeeld een stad, beprijzen en daardoor ook veel invloed hebben op de verkeersstromen in een veel groter gebied. Wil de regering nog gebruik gaan maken van het marktmechanisme door een extra prijs te vragen op plaatsen waar veel te veel mensen veel te vaak met hun auto willen rijden? Of wil zij echt zonder sturing alles aan de automobilist overlaten, dus in feite: alle wegen gratis?

De plannen met betrekking tot immigratie roepen twijfels op. Het is duidelijk dat onze maatschappij niet meer in staat is om een overmaat aan culturele "vreemdelingen" te verwerken. Maar er is niet alleen sprake van een begrijpelijke reactie op het verlies van vertrouwde milieus, maar ook van pure xenofobie bij mensen die daar objectief gezien niet echt aanleiding toe hebben. Het is de vraag of dat met steeds strengere maatregelen verholpen moet of kan worden; inwendige zending ligt misschien meer voor de hand. Het is de vraag of bijna alle noodzakelijke en min of meer redelijke maatregelen intussen niet al zijn genomen. Hoeveel strenger kan het nog, met of zonder de EU, zonder aan echte vluchtelingen te kort te doen en zonder dat gezinshereniging vrijwel onmogelijk wordt? Is criminalisering van illegaal verblijf verstandig als we toch alleen achter boeven aangaan die nu ook al onder het strafrecht vallen? Of willen we toch meer en stoppen we straks de illegale kinderen die nu nog met hun ouders op straat gezet worden, in de gevangenis? Ik ben niet zo gerust op hoe het nu al is, laat staan op hoe het wordt.

En nu de andere kant. Als de provincies zich concentreren op hun kerntaken en de regering daarbij bereid is grotendeels af te zien van de eigen invloed op die terreinen, bijvoorbeeld door delen van Rijkswaterstaat en de Dienst Landelijk Gebied onder te brengen bij de provincies – dit is een concrete vraag voor de minister-president – en als de regering er dan ook nog in slaagt om het bestuur in de Randstad op te schalen tot een provincie Groot-Holland en de Wgr-plusregio's te ontmantelen, dan heeft zij voorgoed bewezen knopen door te kunnen hakken.

De opheffing van het FES zal ik graag steunen. Het is beter het aardgasgeld, nu dat er nog is, te gebruiken voor aflossing van de staatsschuld dan om al dat in het noorden verdiende geld in het westen uit te geven. In dat verband lijkt decentralisatie van het regionaal economisch beleid en meer nadruk op de regionale ontwikkelingsmaatschappijen mij een uitstekend idee. Als er geld is, tenminste.

Het zal niemand verbazen dat het voornemen om tot een taalwet voor het Fries te komen, mijn bijzondere sympathie heeft. De vakdepartementen willen de specifieke situatie nog wel eens vergeten, dus het zou goed zijn om snel met de voorbereidingen te beginnen. Daarbij kunnen dan misschien het advies van de commissie-Hoekstra over taak en bevoegdheden van het provinciaal bestuur van Friesland – wanneer wordt dat eindelijk openbaar? – en de aanbevelingen van de Raad van Europa over het Fries, betrokken worden. Nu er weer provinciale verkiezingen aankomen, lopen wij trouwens al tegen een concreet punt op. De formulieren die nodig zijn om deel te kunnen nemen aan de verkiezingen zijn alleen in het Nederlands beschikbaar. Ik weet dat de kandidaten van mijn partij het vervelend en inconsequent vinden om voor het deelnemen aan de Statenverkiezingen voor de provincie Fryslân Nederlandstalige formulieren en ook de eigen verklaring in het Nederlands te moeten inleveren. Dat geldt overigens niet alleen voor hen. Om dat te veranderen, moet bij ministeriële regeling ook een Friestalig model vastgesteld worden. Zou de regering dat op korte termijn nog willen realiseren? Veel werk is het niet.

Misschien kan de regering ook eens serieus kijken naar een ander punt, een punt met een hoog principegehalte. De naam van ons koninkrijk gaat terug tot de periode van Bourgondische en Habsburgse landsheerlijkheid, toen voor het eerst sprake was van "de Nederlanden" of "Lage Landen". Daarmee werd en wordt nog steeds het hele gebied aangeduid dat nu Nederland, België en de Franse Nederlanden beslaat. Na 1581 bestond de Republiek der Nederlanden naast 's Konings Nederlanden, zodat noord en zuid beide de gemeenschappelijke naam "Nederlanden" bleven voeren. Of in het Latijn "Belgica", "Belgica Foederata", de republiek, en "Belgica Regia", 's Konings Nederlanden. Na 1815 heette het verenigde koninkrijk "Koninkrijk der Nederlanden", in het Frans "Royaume des Belgiques", en na de splitsing bleven weer beide delen de naam van het geheel voeren, "Koninkrijk der Nederlanden" en "Royaume de Belgique", Koninkrijk België. Het Koninkrijk der Nederlanden omvat nu trouwens ook de landen in de West: Aruba, Curaçao, Sint Maarten en natuurlijk de BES-eilanden. Is de regering het met mij eens dat het zinvol is dit koninkrijk met deze naam aan te duiden, ook al wordt er bij het voetballen wel eens "Holland" geroepen, zoals wij ook wel eens "Engeland" zeggen als wij eigenlijk ook de Schotten bedoelen? Is de regering het met mij eens dat wij er zelf ook verantwoordelijk voor moeten willen zijn dat deze naam ook in het buitenland in de diverse talen officieel gebruikt wordt? Weet de regering dat in het Nederlandse paspoort, het meest officiële document dat wij hebben, in vier EU-talen niet de vertaling van "Koninkrijk der Nederlanden" staat, maar de vertaling van "Koninkrijk Holland"? Terwijl in al die talen de uitdrukking voor "Nederlanden", "Pays Bas", bestaat en ook gebruikt wordt. Zou de regering maatregelen willen nemen om ons op reis te sturen met een Nederlands paspoort en niet met een document dat binnen de EU, met instemming van de regering, als "Hollands" paspoort kan worden gelezen? Het is mij bekend dat een heel aanzienlijk deel van deze Kamer daar prijs op zou stellen, en eigenlijk zou het mij tegenvallen als dat niet ook geldt voor de regering zelf. Maar dat hoor ik graag. Ik wacht graag en met vertrouwen de reactie van de minister-president af.

De heer Yildirim (Fractie-Yildirim):

Voorzitter. Toen ik op 18 september 1980 vanuit Istanbul naar Nederland vluchtte, was ik 17 jaar oud. Op diezelfde dag, 18 september 1980, pleegde een militair regime een coup en nam de macht over. Van mijn negende jaar tot aan mijn vlucht heb ik moeten ervaren wat armoede en tweedeling betekent, wat de gevolgen zijn van het aanzetten tot haat vanwege afkomst en geloof; hoe onmenselijk martelingen en massamoorden zijn; hoe onmenselijk het is wanneer je als mens levenslang kunt worden opgesloten vanwege je mening of het hebben van een andere visie. Mijn politieke activiteiten en mijn lidmaatschap van de SP komen daarvandaan. Het heeft mijn politieke visie en mijn kijk op de samenleving bepaald. Mijn ervaringen in mijn jeugd vormen de basis voor mijn maatschappelijk denken.

Ik ken Nederland als een land van beschaving en tolerantie, een land waar sprake is van solidariteit, waar de sterksten bereid zijn de zwaarste last te dragen. Dat is nu sterk veranderd. Zelfs ik ben langzaamaan pessimistischer geworden over deze belangrijke kenmerken van dit land. Sommigen van ons zijn er geboren en sommigen hebben ervoor gekozen om hier te komen wonen. Het lijkt nu voor veel mensen op een langdurige nachtmerrie. Dat wordt veroorzaakt door de maatregelen van dit kabinet met een gedogende partij in het kielzog. Nu is Nederland geen land meer waar sprake is van vanzelfsprekende solidariteit. De tweedeling neemt toe. De beschaving in de vorm van zorgzame voorzieningen brokkelt langzaam af.

Het politieke klimaat wordt bepaald door een partij die aanzet tot tweedeling, tot angst en haat in de samenleving. Het nieuwe kabinet van CDA en VVD heeft zich laten gijzelen door de politiek van Wilders. Zijn programma wordt nu door deze coalitie uitgevoerd. Dat doet mij soms denken aan de tijd van de opkomst van een dictator, vóór de Tweede Wereldoorlog: toen waren migranten en mensen met een ander geloof ook zondebok van de politiek, toen werd door verschillende groepen en organisaties ook samengewerkt met andere landen.

Voorzitter, u begrijpt dat mijn fractie bij de bestudering van het regeerakkoord de handelwijze van dit kabinet heeft beoordeeld als een verlengstuk van die uitsluitingspolitiek. Mijn fractie is teleurgesteld over al die mooie woorden van politieke partijen tijdens verkiezingen: beloften over het bewaken van de eenheid in de samenleving; het opkomen voor de gewone man met een gewone baan; voor mensen met een beperking, die zijn aangewezen op sociale werkvoorzieningen; over studeren, dat voor eenieder mogelijk zou moeten zijn; over het tegengaan van de toenemende uitsluiting; over betere kansen voor toekomstige generaties. Wij zijn teleurgesteld, want met de maatregelen van dit kabinet zal studeren alleen mogelijk zijn voor leerlingen wier ouders meer geld hebben.

Er blijft sprake van armoede, ook als een gezin een gewone baan heeft. De premies en eigen bijdragen nemen in drievoud toe. Als het gaat om de vraag wie in Nederland mag worden toegelaten, kiest dit kabinet wederom voor de rijken; een gewone arbeider kan Nederland niet meer in. De inburgeringscursussen worden onbetaalbaar. De cultuursector in Nederland schreeuwt om hulp en enige overlevingskansen. Door dit kabinet kunnen niet alleen studenten en migranten, maar ook mensen die jarenlang hard hebben gewerkt, niet meer rekenen op AOW. De AOW-leeftijd wordt verhoogd, de toeslag voor partners wordt verlaagd.

Onder dit kabinet is niet alleen de armere mens, maar ook de natuur de klos. Ineens wordt gestopt met investeren in natuur, in robuuste verbindingszones. Zelfs bestaande projecten kunnen niet worden afgerond. Uit deze en vele andere voorbeelden constateren wij dat Nederland een land aan het worden is waar de ieder-voor-zich-mentaliteit wordt gestimuleerd, waar tweedeling en haat toenemen en waar vooral de rijken worden ontzien.

Ook mijn fractie begrijpt dat er bezuinigd moet worden, maar dat kan ook anders. Bezuinigingen op de inburgeringscursussen kunnen, bijvoorbeeld, inkomensafhankelijk worden gemaakt. Stel de aanschaf van die extra dure JSF uit. Zorg ervoor dat werkgevers hun maatschappelijke verplichting nakomen, door mensen uit sociale werkvoorzieningen in dienst te nemen, in plaats van dezen te isoleren in hun uitkering. Reken af met de toenemende haat in de samenleving en sta niet toe dat racisme politiek wordt gekanaliseerd. Dat zijn maar enkele ideeën voor hoe het anders kan, zonder de waardigheid van mensen aan te tasten. Mijn fractie daagt het kabinet uit om met maatregelen te komen om de arme kant van Nederland te ontzien, die de beschaving in Nederland, ondanks de toenemende armoede, in stand houden; die toekomstige generaties een kans geven om te mogen dromen van een betere toekomst, waarin geen sprake is van haat en verdeeldheid.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Wenst een van de leden nog het woord in eerste termijn? Dat is niet het geval.

Ik verzoek de regering om, zoals afgesproken, de vragen die schriftelijk kunnen worden beantwoord, tijdig vóór 17.00 uur schriftelijk te beantwoorden. Ik zal een overzicht laten maken met de restanten van de spreektijd voor de fracties.

Ik schors de vergadering tot 17.00 uur.

De vergadering wordt van 14.42 uur tot 17.00 uur geschorst.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die in de zaal ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

(Deze lijst is, met de lijst van besluiten, opgenomen aan het einde van deze editie.)

Naar boven