Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet milieubeheer en enkele daarmee verband houdende wetten (modernisering van de regelgeving over de milieueffectrapportage) (31755)

, en van:

- de motie-Putters c.s. over de bevordering van vroegtijdige participatie en verantwoording in het besluitvormingsproces bij bouw- en infrastructurele projecten (31755, letter F);

- de motie-Putters c.s. over het begrip "passende beoordeling" (31755, letter G).

(Zie vergadering van 15 december 2009.)

De beraadslaging wordt heropend.

De heer Putters (PvdA):

Voorzitter. Tijdens het debat over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer inzake de modernisering van de regelgeving over de milieueffectrapportage diende ik namens mijn fractie een tweetal moties in, gesteund door andere fracties in de Kamer. De ene motie betrof het verankeren van de vroege participatie van belanghebbenden in het m.e.r.-traject om zowel de snelheid van procedures als de adequate weging van alle in het geding zijnde belangen recht te doen. De tweede motie betrof de wijze waarop de zogenaamde passende beoordeling plaatsvindt bij m.e.r.-plichtige projecten.

Als indiener van de moties wil ik de Kamer plenair voorstellen om beide moties in te trekken. De redenen daarvoor noem ik graag kort.

De motie 31755, letter F betreft de vroege participatie van belanghebbenden in het m.e.r.-traject. Ten aanzien van de verantwoording van deze vroege participatie constateren wij, ook op basis van de briefwisseling die tussen de minister van VROM en de Eerste Kamercommissie Milieu op het debat volgde, dat de regering nadrukkelijk brede participatie, in lijn met het rapport van de commissie-Elverding, voor ogen staat, en dat deze dus niet beperkt kan blijven tot het indienen van zienswijzen. Tijdens het debat deed de minister ook de toezegging dat in de handreiking milieueffectrapportage wordt opgenomen dat de verantwoordingsplicht op basis van de moederprocedures in het kader van de Wro en de Tracéwet tevens een verantwoording inhoudt voor het bijbehorende m.e.r.-traject. Wij zijn blij met de bevestiging van de kant van de regering dat deze verantwoording ook betrekking heeft op de wijze waarop de participatie bij het milieueffectrapport heeft plaatsgevonden en hoe dit heeft doorgewerkt in het Besluit.

Het participatietraject bij het milieueffectrapport is tevens onderwerp van de in 2012 uit te voeren evaluatie. De uitkomst van deze evaluatie zal leidend zijn bij de overweging of een wettelijke verankering wenselijk is. De minister heeft toegezegd, daarover ook met de Eerste Kamer van gedachten te wisselen. Onze fractie hecht zeer aan participatie aan de voorkant van de besluitvorming en zal de uitvoering van de toezeggingen daarom nauwlettend volgen. Ik stel voor, de motie in te trekken vanwege de toezeggingen van de kant van de regering.

De tweede motie, 31755, letter G betreft de zogenaamde passende beoordeling. Gebleken is dat de regering het met ons eens is dat een koppeling van het besluit m.e.r. en de passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet grote voordelen biedt op het terrein van de vermindering van onderzoekslast, de versnelling van procedures, de borging van kwaliteit en de eenduidigheid van de procedures. Wij hebben goede nota genomen van de toezegging om deze koppeling te bevorderen en om in 2012 bij de evaluatie van het nieuwe m.e.r.-stelsel na te gaan op welke wijze deze koppeling in de praktijk invulling heeft gekregen en of een wettelijke regeling dienaangaande na raadpleging van beide Kamers dient te worden getroffen. Om die reden stellen wij voor, ook de motie over de passende beoordeling nu in te trekken.

De voorzitter:

Aangezien de moties-Putters c.s. (31755, F en G) zijn ingetrokken, maken ze geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Ik constateer dat de minister er geen behoefte aan heeft om een reactie te geven.

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt van 15.40 uur tot 16.15 uur geschorst.

Naar boven