Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | nr. 28, pagina 1155-1187 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | nr. 28, pagina 1155-1187 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Regels met betrekking tot de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba) (31954);
het wetsvoorstel Wijziging van de Kieswet in verband met de nieuwe staatsrechtelijke positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbaar lichaam binnen Nederland (31956);
het wetsvoorstel Invoering van de regelgeving met betrekking tot de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba) (31957);
het wetsvoorstel Regels met betrekking tot de financiële functie van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, hun bevoegdheid tot het heffen van belastingen en hun financiële verhouding met het Rijk (Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba) (31958);
het wetsvoorstel Aanpassing van wetten in verband met de nieuwe staatsrechtelijke positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbaar lichaam binnen Nederland (Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba) (31959);
het wetsvoorstel Goedkeuring van verdragen met het oog op het voornemen deze toe te passen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en van het voornemen tot opzegging van verdragen voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba (32047);
het wetsvoorstel Regels inzake de bescherming van persoonsgegevens van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet bescherming persoonsgegevens BES) (32161).
De voorzitter:
Ik heet de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van harte welkom in de Eerste Kamer. Voorts heet ik welkom de gevolmachtigde minister van de Nederlandse Antillen, die de beraadslaging vanaf de gastentribune volgt.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Van Kappen (VVD):
Voorzitter. Ik zal maar meteen met de deur in huis vallen; de VVD-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van de voorliggende wetsvoorstellen voor de inpassing van de BES-eilanden binnen het Nederlandse staatsbestel. Wij hebben nog wel wat vragen, maar wij zullen deze wetsvoorstellen goedkeuren. Dat wil echter niet zeggen dat wij onverdeeld enthousiast zijn over het bereikte resultaat. Dat geldt wat ons betreft overigens voor het gehele proces van staatkundige vernieuwing, dat uiteindelijk moet leiden tot nieuwe staatkundige verhoudingen tussen het Europese en Caribische deel van het Koninkrijk.
De reden voor ons gebrek aan enthousiasme is dat de invoering van de nieuwe staatkundige structuur naar ons oordeel de verhouding tussen het Europese en Caribische deel van ons Koninkrijk, die altijd al problematisch is geweest, niet wezenlijk zal verbeteren. Het gebrek aan culturele, taalkundige en institutionele samenhang tussen de volkeren van het Koninkrijk, dat de verhoudingen binnen het Koninkrijk regelmatig op scherp zette, is niet op te lossen met wetgeving alleen. Ook het nieuwe constitutioneel bestel van het trans-Atlantische Koninkrijk der Nederlanden lost dit gebrek aan samenhang niet op.
Het feit dat de BES-eilanden nu onderdeel worden van het Nederlandse staatsbestel brengt de cultuurverschillen tussen het Europese en Caribische deel van het Koninkrijk juist extra scherp in beeld, maar nu binnen het land Nederland. Het leven van de bevolking van de BES-eilanden zal weliswaar in materiële zin aanzienlijk verbeteren, maar dat zal gepaard gaan met de nodige frustraties die de inpassing van een kleine entiteit in een veel grotere entiteit met een sterk afwijkende cultuur nu eenmaal onvermijdelijk met zich meebrengt. De bevolking van de BES-eilanden begint zich dat nu pas ten volle te realiseren. Vooral de realisatie dat de inpassing binnen het Nederlandse staatsbestel niet alleen een verbetering van het voorzieningenniveau met zich meebrengt, maar dat uiteindelijk, na een overgangstermijn, ook de Nederlandse wetgeving op het gebied van euthanasie, abortus en het homohuwelijk van kracht wordt op de BES-eilanden, leidt tot onvrede en onrust onder de bevolking. De recentelijk met algemene stemmen aangenomen motie in de eilandsraad van Sint-Eustatius tegen het homohuwelijk, abortus en euthanasie heeft weliswaar geen staatsrechtelijke betekenis, maar het is wel een duidelijk signaal van deze onvrede en onrust. Dat baart ons zorgen.
Daarbij komt dat in de toekomstige situatie de autonome landen Sint-Maarten en Curaçao de ruimte hebben om zelf te bepalen hoe met deze ethische vraagstukken om te gaan. De verschillen in wetgeving op dit gebied met de BES-eilanden kunnen aanleiding zijn voor allerlei ongewenste effecten, die ik in dit gezelschap niet nader hoef toe te lichten. Laat ik volstaan met te stellen dat het eens zo verre Nederland, met het inpassen van de BES-eilanden binnen het Nederlandse staatsbestel, nu een nabije buur wordt van Curaçao, Aruba en Sint-Maarten. "Nederland" is geen elf uur durende trans-Atlantische vlucht meer verwijderd, maar slechts een korte lokale vlucht.
Voorts zal de deconstructie van het land Nederlandse Antillen resulteren in sterk uiteenlopende voorzieningenniveaus op de diverse eilanden op nagenoeg "zichtafstand" van elkaar. Hoe ga je daarmee om binnen één Koninkrijk? Sterker nog, hoe ga je daarmee om binnen het land Nederland, waar na de inpassing van de BES-eilanden aanzienlijke verschillen zullen bestaan in het voorzieningenniveau tussen het Europese deel en het Caribische deel van het land?
Bij het vaststellen van het voorzieningenniveau voor de BES-eilanden gaat de regering enerzijds uit van de systematiek van de commissie-Havermans, die als uitgangspunt het voorzieningenniveau van Curaçao hanteert, anderzijds stelt de regering dat het voorzieningenniveau wel "acceptabel moet zijn binnen Nederland". Het voorzieningenniveau is echter geen statisch gegeven. Het wordt enerzijds beïnvloed door de fluctuaties van het voorzieningenniveau op de omringende Caribische eilanden, en anderzijds door fluctuaties van het voorzieningenniveau in Nederland. De VVD-fractie heeft in de schriftelijke voorbereiding gevraagd hoe de regering denkt om te gaan met deze spagaat. De staatssecretaris heeft hierop geantwoord dat "de beoordeling of een voorzieningenniveau acceptabel is binnen Nederland na de transitiedatum in alle gevallen bij de Nederlandse wetgever berust". Dat is, met alle respect, geen antwoord op onze vraag. Dat deze bevoegdheid bij de Nederlandse wetgever berust, was ons wel duidelijk. De vraag is hoe je invulling geeft aan deze verantwoordelijkheid; welke criteria worden daarbij gehanteerd en welke overwegingen spelen daarbij een rol? Ik hoor graag een antwoord van de staatssecretaris op deze vraag.
Op de vervolgvraag van de VVD-fractie, of de Nederlandse wetgever telkens per afzonderlijke wet het voorzieningenniveau op de eilanden moet bijstellen, of dat dit op een andere wijze wordt geregeld, is door de staatssecretaris geen antwoord gegeven. Graag hoor ik alsnog een antwoord van de staatssecretaris op deze vraag.
Wat ons als een graat in de keel steekt, is de manier waarop de BES-eilanden in het Nederlandse staatsbestel worden verankerd. De keuze om de BES-eilanden in te richten als openbaar lichaam in de zin van artikel 134 van de Grondwet geeft weliswaar de mogelijkheid om de bijzondere positie van de eilanden in het Nederlandse staatsbestel tot uitdrukking te brengen, maar fraai is de constructie allerminst. Artikel 134 van de Grondwet is immers niet bedoeld om een permanente afwijking van de uniforme structuur van de territoriale decentralisatie mogelijk te maken. Er is dus sprake van een afwijking die niet zonder wijziging van de Grondwet kan worden doorgevoerd. De regering onderkent dit, maar wil vooralsnog volstaan met een wijziging van het Statuut, in afwachting van de definitieve keuze over de status van de eilanden, die pas na de evaluatieperiode van vijf jaar zal worden gemaakt. De VVD-fractie heeft weliswaar begrip voor het standpunt van de regering, maar constateert dat er duidelijk sprake is van een "krabbend anker" in de Grondwet. Aan die situatie moet zo snel mogelijk een einde worden gemaakt; krabbende ankers leiden immers maar al te vaak tot het stuurloos op drift raken en zelfs tot schipbreuk. Door de val van het kabinet zal het echter nog geruime tijd duren voordat er opnieuw geankerd kan worden in betere grondwettelijke grond. Tot die tijd rest ons niets anders dan een goede ankerwacht op post te houden. Ook wij zien in dit stadium geen andere oplossing.
Overigens vraagt de VVD-fractie zich af welke andere keuzemogelijkheden er zijn voor de BES-eilanden aan het einde van de evaluatieperiode. Hoewel ieder eiland formeel het recht heeft om alsnog voor volkenrechtelijke onafhankelijkheid te kiezen, lijkt ons dit op pragmatische gronden niet meer dan een theoretische mogelijkheid. Welke andere mogelijkheden zijn er dan? Inpassing van Sint-Eustatius en Saba in het land Sint-Maarten en voor Bonaire inpassing in het land Curaçao? Wederom stel ik de vraag hoe realistisch dat is. Een andere status dan openbaar lichaam in Nederland? Hoe geven we daar invulling aan? Wordt ieder eiland een aparte gemeente, of worden de drie eilanden samen een overzeese provincie? Is er eigenlijk wel een realistische andere optie voor de BES-eilanden nadat de inpassing in het land Nederland een feit is? Ik hoor graag een antwoord van de staatssecretaris op deze vragen.
De VVD-fractie worstelt ook met het dilemma dat het Statuut, dat boven de Grondwet gaat, kan worden gewijzigd met een normale meerderheid, terwijl een verandering van de Grondwet alleen mogelijk is met een tweederdemeerderheid in twee lezingen. Wat als na de wijziging van het Statuut de wijziging van de Grondwet het niet haalt? Deze mogelijkheid is niet uit te sluiten. Er ontstaat dan een situatie waarbij er sprake is van tegenstrijdigheid tussen de Grondwet en het Statuut. Wat gaat er dan gebeuren? Graag verneem ik de visie van de regering op dit punt.
Het wetsvoorstel inzake de consensusrijkswet tot wijziging van het Statuut is op dit moment niet aan de orde, maar werpt wat mijn fractie betreft in dit debat reeds zijn schaduw vooruit. Immers, als het wetsvoorstel tot wijziging van het Statuut het in deze Kamer niet haalt, zweeft het voorliggende pakket BES-wetgeving in een staatsrechtelijk vacuüm. Mijn fractie realiseert zich dat ten volle. Hoe kunnen wij als fractie echter een besluit nemen over de wijziging van het Statuut als wij geen enkel zicht hebben op de daaraan gerelateerde voorgenomen wijziging van de Grondwet? Het zal de staatssecretaris duidelijk zijn dat wij onder de huidige omstandigheden van "slecht zicht" grote moeite hebben met het wetsvoorstel tot wijziging van het Statuut dat straks aan de orde komt bij de behandeling van de consensusrijkswetten.
Al met al denkt de VVD-fractie dat helaas de traditionele spanningen en conflicten tussen de partners in het Koninkrijk zullen blijven bestaan. Er is geen sprake van toenadering maar eerder van het benadrukken van de verschillen en de eigen identiteit. Daar is niets op tegen, als dit maar gepaard gaat met de gelijktijdige realisatie van een overkoepelende identiteit als staatsburgers van één Koninkrijk, en daar is nog weinig van te merken. Veel keus hebben we echter niet. De dekolonisatieresoluties van de VN, in combinatie met de door de bevolking van de Caribische eilanden gemaakte keuzes, geven ons weinig ruimte. Zoals gezegd, met wetgeving alleen overbrug je de bestaande verschillen niet. Wat ontbreekt, is een breed gedragen integrale visie op de toekomst van het Koninkrijk, die moet resulteren in een nieuw pact ter vervanging van het huidige Statuut, dat hoe langer hoe meer door veel Europese Nederlanders en een toenemend aantal Caribische Nederlanders wordt ervaren als een complex en legalistisch wurgcontract. Die breed gedragen integrale visie op het Koninkrijk is ons ook toegezegd. Uit het plenaire debat in de Tweede Kamer over dit onderwerp hebben wij begrepen dat deze visie in januari 2011 zal worden gepresenteerd. Kan de staatssecretaris al aangeven hoe zij denkt het noodzakelijke brede draagvlak onder de volkeren van het Koninkrijk voor een dergelijke visie te creëren en te bestendigen? De VVD-fractie hoopt dat de toegezegde brede visie op het Koninkrijk in ieder geval meer inhoudt dan een bundel beschouwende essays, en dat het een document wordt dat een visie bevat op de wijze waarop wij moeten omgaan met de ongemakkelijke realiteit van de bestaande potentiële breukvlakken of, anders gezegd, de naden in ons Koninkrijk, naden die worden veroorzaakt door het gebrek aan culturele, taalkundige en institutionele samenhang. Naden zijn altijd gevaarlijk; je jasje scheurt ook altijd op de naden als je ze niet dubbel stikt.
Inmiddels zal men hebben begrepen dat ons gebrek aan enthousiasme en optimisme niet zozeer te maken heeft met de thans voorliggende wetsvoorstellen. De staatssecretaris en de talloze betrokken ambtenaren hebben hun werk goed gedaan. Dat is een welgemeend compliment van onze zijde. Ook de Tweede Kamer heeft haar taak uitstekend verricht door de resterende scherpe kantjes in de wetgeving weg te slijpen. Ons gebrek aan enthousiasme doet ook niets af aan het feit dat wij de keus van de bevolking van de BES-eilanden ten volle respecteren en dat wij zullen meewerken om zo goed mogelijk invulling te geven aan die keus. Nee, onze onvrede komt voort uit het feit dat naar onze mening de ingeslagen koers niet zonder meer zal leiden tot betere verhoudingen tussen de landen van het Koninkrijk. Om dat te bereiken is onder meer een fundamentele herziening nodig van het complexe pact tussen het Caribische en Europese deel van het Koninkrijk.
Voor wat betreft de inpassing van de BES-eilanden in het Nederlandse staatsbestel wacht ons nog een zware taak om uiteindelijk te komen tot een harmonische natie van Europese en Caribische Nederlanders. Het samenlevingscontract moet op meer gebaseerd zijn dan op wetgeving, een vaag gevoel van historisch opgelegde lotsverbondenheid en een gebrek aan werkbare alternatieven.
De heer Engels (D66):
Voorzitter. Met veel genoegen neemt de fractie van D66 vandaag deel aan de plenaire behandeling van de eerste reeks wetsvoorstellen over de herstructurering van het Koninkrijk.
Met veel genoegen doen wij dit in de eerste plaats vanwege de historische betekenis van dit proces. Deze wetgevingsoperatie is uniek en buitengewoon complex van aard en zal ingrijpende gevolgen hebben voor het Koninkrijk. De invulling en uitvoering staan bovendien onder voortdurende en grote politieke druk. De betrokken wetgevende organen staan tot slot onder grote tijdsdruk.
Graag spreek ik aan het begin van mijn bijdrage uit dat de fractie van D66 blijvend dit proces van staatkundige hervormingen steunt. Graag ook spreek ik uit dat wij de grootst mogelijke waardering hebben voor de inzet en het optreden van de regering, met name ook voor de rol van de eerstverantwoordelijke staatssecretaris en haar ambtenaren. Deze waardering hebben wij nadrukkelijk ook voor de politici, bestuurders en ambtenaren aan de overzijde van de oceaan.
Met veel genoegen nemen wij in de tweede plaats deel aan dit debat vanwege het vooruitzicht op betere verhoudingen tussen en meer kwaliteit van overheidsbestuur binnen de landen van het Koninkrijk. Als gevolg van historische, culturele en geografische verschillen zijn de relaties tussen Nederland en de Caribische gebiedsdelen in een aantal opzichten kunstmatig. Deze verschillen leggen onmiskenbaar druk op de onderlinge verhoudingen. De nieuwe structuur kan bijdragen aan een verbetering van deze situatie. De nieuwe inrichting biedt meer vrijheid en zelfstandigheid, bijvoorbeeld om vooruitgang en welvaart na te streven. Meer zelfstandigheid betekent echter ook meer verantwoordelijkheid. Meer verantwoordelijkheid voor, kortom, democratische en rechtsstatelijke verhoudingen. Op dit punt is het van belang dat goede afspraken zijn gemaakt over de deugdelijkheid van bestuur, recht en financiën in de nieuwe landen.
Met veel genoegen nemen wij in de derde plaats deel aan het debat vanwege het belang van een goede staatsrechtelijke inkadering van dit proces. AI in het beleidsdebat over de staatkundige vernieuwing van het Koninkrijk, nu bijna een jaar geleden, heb ik gewezen op het belang van een in constitutioneelrechtelijke zin aanvaardbare weerlegging van de ernstige kritiek die in de wetenschap is geuit op de wijze waarop in dit proces met het Statuut en de Grondwet wordt omgegaan. Voor de legitimatie van dit bijzondere en ingrijpende hervormingsproces is het van grote betekenis dat binnen de wetgevende organen helderheid wordt geschapen over mogelijke spanningen met of tussen Statuut en Grondwet. Deze constitutionele houdbaarheid weegt voor mijn fractie zwaar. Wij hebben in dat verband overigens niet de neiging om een formalistische of positivistische opstelling te kiezen. Het staatsrecht dwingt naar onze mening niet tot een "theologische" omgang met constitutionele problemen. Onze zorg is, te voorkomen dat achteraf wordt vastgesteld dat deze belangrijke hervorming van de staatkundige structuur van het Koninkrijk al te zeer en daarmee op onverantwoorde wijze via gelegenheidswetgeving tot stand is gebracht. Juist vanwege die zorg hebben wij de regering nadrukkelijk gevraagd, de bijzondere constructies in de voorliggende wetsvoorstellen uitvoerig te motiveren en te onderbouwen. Op deze wijze kan de gedeelde verantwoordelijkheid die wij als wetgevende organen dragen voor deze bijzondere constitutionele werkwijze op een zo goed mogelijke wijze worden vormgegeven.
Mijn fractie heeft in de schriftelijke behandeling met name vragen gesteld over de hantering van staatsrechtelijke beginselen als democratische legitimatie en lokale autonomie, en vooral over de constitutionele houdbaarheid van de voorgestelde wetgeving. Wij danken de regering voor de belangwekkende reacties op onze inbreng. Op een aantal punten willen wij nog ingaan.
De D66-fractie onderkent dat een omvangrijk en ingewikkeld wetgevingsprogramma is ontwikkeld. Wij zien dat met een creatieve en flexibele invoeringssystematiek de noodzakelijke aanpassing en harmonisatie van bestaande en nieuwe regelgeving tot stand moet worden gebracht. De gekozen constructies zien ook wij op zichzelf genomen als acceptabele middelen om flexibel te kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen en veranderende omstandigheden en de voortgang van het proces niet onnodig te belasten.
In dat licht heeft de regering zich wel gedwongen gezien om pragmatisch om te gaan met een aantal belangrijke constitutionele beginselen en procedures. Het is de vraag of dit in alle opzichten op aanvaardbare wijze is gebeurd. Zo maakt de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba, IBES (31957), het mogelijk dat in het kader van het overnemen van Antilliaanse wetgeving tijdelijk van formele wetgeving wordt afgeweken of dat deze wordt gewijzigd bij AMvB of ministeriële regeling. De D66-fractie heeft deze keuze voor een ruimer gebruik van delegatiebevoegdheden als opmerkelijk aangeduid, omdat daarmee formeel afbreuk wordt gedaan aan het grondwettelijk in artikel 89 verankerde legaliteitsbeginsel, dat invulling geeft aan wezenlijke uitgangspunten van democratie en rechtsstaat. De heerschappij van de wet als legitimatiegrondslag voor het handelen van de regering staat of valt immers met de beslissende inbreng van de rechtstreeks gekozen Tweede Kamer. Delegatiebepalingen die de mogelijkheid bieden, zonder parlementaire machtiging af te wijken van de wet zijn staatsrechtelijk in beginsel niet geoorloofd. Met een dergelijke aantasting van de "rule of law" kan om die reden dan ook niet lichtvaardig worden omgegaan.
Het is goed dat de regering naar aanleiding van onze aarzelingen erkent dat hier sprake is van strijd met de constitutionele bevoegdheidsverdeling. Dat maakt in onze ogen de rechtvaardiging voor deze bijzondere handelwijze sterker. De door de regering aangedragen argumenten om in dit geval voorrang te geven aan het belang van de tijdige realisering van deze uitermate noodzakelijke en belangrijke hervorming snijden hout in de ogen van de D66-fractie. Met de Raad van State en de betrokken commissies uit de Eerste Kamer heeft de D66-fractie om die reden eerder begrip getoond voor deze uitzonderlijke procedure. Wij achten de keuze voor de voortgang van het proces nog steeds verdedigbaar, nu het hier uitdrukkelijk om een tijdelijke voorziening gaat en achteraf in een wettelijke inkadering zal worden voorzien. Voor staatsrechtelijk purisme valt veel te zeggen, zeker in gevallen waarin onze constitutionele regels ondergeschikt worden gemaakt aan partijpolitiek en opportunistisch machtsdenken. Staatsrechtelijk formalisme echter, dat haaks staat op de wezenlijke functie van het constitutionele recht, te weten politiek handelen in de geest van rechtsstatelijke en democratische beginselen, bewijst de stabiliteit en continuïteit van het staatkundige bestel in dit geval geen goede dienst.
Met betrekking tot een tweede constitutioneel probleem is de D66-fractie verheugd dat de regering haast wil maken met een voorstel tot herziening van de Grondwet met het oog op het kiesrecht voor de eilandsraden voor de Eerste Kamer. Graag vraag ik de staatssecretaris of inmiddels vaststaat dat dit voorstel inderdaad nog vóór het zomerreces de Tweede Kamer bereikt.
Wat betreft een derde constitutionele vraag stellen wij met tevredenheid vast dat ook naar het oordeel van de regering artikel 1 van de Grondwet voor de bewoners van de BES-eilanden onverkort zal gelden en dat zij ook in dat opzicht volledig Nederlander worden. Voor de duidelijkheid voeg ik aan deze vaststelling toe, dat wij het op onze beurt met de regering eens zijn dat een gerechtvaardigd onderscheid ten opzichte van de BES-eilanden kan en mag worden gemaakt. De bijzondere, sterk van Nederland verschillende omstandigheden en voorzieningen op de drie eilanden vergen differentiaties in regelgeving en bestuur, die afwijkende inkleuringen van het gelijkheidsbeginsel, mits gemotiveerd, acceptabel maken. Gelet op de politieke en wetenschappelijke gevoeligheden op dit punt vragen wij de staatssecretaris of het goed zou zijn om na de inwerkingtreding van dit wetgevingsproces aan deze kwestie nog eens specifiek aandacht te schenken. Wellicht kan worden aangehaakt bij de activiteiten die thans worden ontplooid ter voorbereiding op de herziening van het Statuut. Graag horen wij wat de staatssecretaris hiervan vindt.
Een vierde en laatste constitutionele kwestie betreft de waarborging van belangrijke, in onze Grondwet besloten beginselen van decentraal bestuur. Mijn fractie heeft in de schriftelijke voorbereiding gewezen op het probleem dat de tijdelijke grondwettelijke basis van artikel 134 voor de omvorming van de BES-eilanden tot Nederlandse openbare lichamen tot gevolg heeft dat, althans voorlopig, het beginsel van de lokale autonomie en de waarborg voor een rechtstreeks gekozen eilandsraad voor deze drie gebieden constitutionele grondslag missen. In het antwoord van de regering klinkt nu door dat op zichzelf genomen de hantering van de in artikel 134 bedoelde figuur van openbaar lichaam als tijdelijke oplossing aanvaardbaar kan worden geacht. Mijn fractie onderschrijft dat. Waar het ons echter om ging, is hoe dit constitutionele tekort tijdens deze overgangsfase kan worden gecompenseerd. Mijn fractie meent dat onze constitutie, naast het in artikel 124, lid 1 van de Grondwet gegrondveste beginsel van de lokale autonomie, dit beginsel tevens waarborgt op grondslag van Europees Handvest inzake lokale autonomie. Uit de memorie van antwoord blijkt echter dat het handvest in de visie van de regering op grond van feitelijke omstandigheden voorlopig niet in werking zal kunnen treden op de drie eilanden.
De D66-fractie vraagt zich af of dit verstandig en aanvaardbaar is. Het handvest schept niet alleen waarborgen voor lokale overheden voor de handhaving van een substantieel autonoom domein. Waar het handvest nadrukkelijk spreekt over de invulling van de lokale autonomie ten behoeve van de behartiging van de belangen van de plaatselijke bevolking, kan hieruit ook een norm of een rechtsplicht voor het lokaal bestuur zelf worden gedestilleerd. In dat licht valt naar het oordeel van mijn fractie te overwegen, de werking van het handvest na de inwerkingtreding van wetsvoorstel 32047, anders dan de regering wil, wel degelijk uit te breiden naar deze drie eilanden. Op die wijze kan worden voorzien in een – zij het specifieke – constitutionele grondslag voor het beginsel van de lokale autonomie op de BES-eilanden, en beschikken de burgers over een waarborg voor deugdelijk lokaal bestuur. Graag vraag ik de staatssecretaris, op deze suggestie te reageren.
Na deze constitutionele vraagstukken kom ik nu op twee kwesties van democratische legitimatie. Met de reactie van de regering op onze vraag naar de afwijkende benoemingswijze van de gezaghebber kan mijn fractie vrede hebben. Wat ons betreft, bevindt de thans in Nederland fungerende procedure voor de benoeming van de burgemeester zich immers ook in een transitiefase – helaas is hier niemand van het CDA aanwezig om onmiddellijk op te staan, maar ik heb het dan toch maar gezegd – en kunnen wij de vervolmaking van de aanstellingswijze van de burgemeester en de gezaghebber binnenkort integraal ter hand nemen.
Niet geheel overtuigd zijn wij daarentegen door het antwoord van de regering op onze vraag naar de verhouding tussen bevoegdheden en legitimatie binnen het ambt van de rijksvertegenwoordiger. Mijn fractie is van oordeel dat er op staatsrechtelijke gronden sprake behoort te zijn van een zeker evenwicht in de verhouding tussen de aard en omvang van de bevoegdheden en de aanstellingswijze van een ambt of orgaan. Hoe zwaarder de bevoegdheden, hoe zwaarder de democratische grondslag van de aanstellingswijze. Gelet op de positie van de rijksvertegenwoordiger, die is belast met een aantal substantiële bevoegdheden maar slechts beschikt over de zwakste vorm van legitimatie, te weten een benoeming, menen wij dat hier op zichzelf sprake is van een democratisch tekort.
De regering meent echter dat van een democratisch tekort in het geheel geen sprake is, nu de Staten-Generaal ten aanzien van het functioneren van de rijksvertegenwoordiger, die verantwoording schuldig is aan de over aanwijzingsbevoegdheden beschikkende minister van BZK, de ministeriële verantwoordelijkheid kunnen activeren. Dit argument heeft echter geen betrekking op de vraag naar democratische legitimatie, maar op de invulling van politieke controle, al bestaat daartussen uiteraard wel een verband. Om die reden wilden en willen wij ook geenszins pleiten voor het scheppen van een relatie met de eilandsraden of een geheel nieuw rechtstreeks gekozen vertegenwoordigend orgaan. Het democratisch tekort zit wat ons betreft in de relatie tussen aanstellingswijze en bevoegdheden. Een rijksvertegenwoordiger in de vorm van een gezaghebbend bestuurlijk orgaan met zelfstandige bevoegdheden dient over een voldoende legitimerende aanstellingswijze te beschikken. Indien dat om staatsrechtelijke of politieke redenen niet mogelijk of wenselijk is – waar in dit geval wel iets voor te zeggen valt – zou de door de Raad van State voorgestelde figuur van een op grondslag van de mandaatsverhouding aan de minister van BZK verbonden ambtelijke functionaris om redenen van systeemconformiteit meer voor de hand liggen. Graag vragen wij de staatssecretaris, nog eens vanuit dit gezichtspunt op onze vraag te reageren.
Ter afsluiting wil ik nog een enkele opmerking maken naar aanleiding van de zogeheten ABES (31959). De fractie van D66 kan zich geheel vinden in de door de Tweede Kamer aangenomen amendementen op deze aanpassingswet inzake abortus, euthanasie en het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht. Naar de mening van mijn fractie kunnen deze amendementen worden geplaatst in het licht van de gedachte dat in de Nederlandse rechtsorde subjectieve opvattingen over ethische kwesties en over de maatschappelijke normativiteit, waarvan kan worden aangenomen dat deze niet kunnen worden aangemerkt als behorend tot het algemeen rechtsbewustzijn, niet in de vorm van een ieder verbindende voorschriften of als regels van dwingend recht voor alle rechtsgenoten behoren te gelden. Wij hebben overigens, gelet op de gevoeligheden die op dit punt leven, zowel op het Binnenhof als op de BES-eilanden, waardering voor de constructieve wijze waarop de regering de invoering van de in deze amendementen bedoelde regelingen tegemoet treedt.
Graag zien wij de reactie van de staatssecretaris op onze inbreng tegemoet.
De heer Ten Hoeve (OSF):
Voorzitter. Ik mag spreken namens alle eenmansfracties in deze Kamer: de fractie-Yildirim, de fractie van de Partij voor de Dieren en uiteraard de OSF.
Ik sluit mij graag aan bij de complimenten die de laatste tijd van alle kanten gemaakt zijn voor het op tijd realiseren van dit uitgebreide pakket wetgeving en voor het vooruitzicht en het vaste voornemen om het binnenkort te laten volgen door wat nog meer nodig is om op 10 oktober de hele staatkundige reorganisatie klaar te krijgen. Dat zijn complimenten voor de ambtenaren, die een geweldig stuk werk verzet hebben, voor de collega's in de Tweede Kamer, die het voorliggende pakket wetgeving uitputtend behandeld hebben, voor de bestuurders in de Antillen, waarvan de meesten oprecht hun best gedaan hebben om het project succesvol af te ronden, maar vooral voor de staatssecretaris, die met heel veel doelgerichtheid maar ook heel veel overleg en met heel veel inlevingsvermogen en respect voor alle gevoelens en gevoeligheden, maar ook nu en dan met de noodzakelijke onbuigzaamheid, het zo ver heeft weten te krijgen.
Ik ga ervan uit dat dit een wetgevingsoperatie is die het Koninkrijk zo volledig herstructureert dat aangenomen moet worden dat we met die nieuwe structuur in ieder geval weer tientallen jaren vooruit kunnen, ook al wordt er uitdrukkelijk van afgezien om nu in deze golf van veranderingen ook de structuur van het Statuut zelf verder aan te passen. Dat laatste lijkt ons verstandig, want alles tegelijk aanpakken is onmogelijk.
Bovendien ligt er nog een aantal vragen over de aard en het functioneren van het Koninkrijk, waarover eerst nog wel eens met elkaar verder gediscussieerd moet worden. De waarborgfunctie, het zogenaamde democratisch deficit, de verhouding tot Europa en zelfs de basisvraag wat het Koninkrijk eigenlijk voor ons betekent. De staatssecretaris heeft de bedoeling dat daarover nog gediscussieerd en gestudeerd gaat worden, dus we zijn aan het eind van dit jaar, als de structuur is opgezet, nog lang niet klaar. Wat nu op stapel staat, komt in ieder geval tegemoet aan de behoeften: voor Curaçao en Sint-Maarten de landstatus, voor Bonaire, Sint-Eustatius en Saba, die daarvoor te klein zijn, een vorm van autonomie binnen de gedecentraliseerde eenheidsstaat Nederland.
Misschien is bij dit alles wel het belangrijkste de grote aandacht die het Koninkrijk en de rijksdelen nu eindelijk gekregen hebben en de van alle delen van het Koninkrijk gebleken bereidheid om nu eens serieus aandacht aan elkaar te geven, zorg aan elkaar te besteden, en te koersen op een gemeenschappelijke toekomst. Voor die gemeenschappelijke toekomst is waarschijnlijk het belangrijkste dat die aandacht, die zorg voor elkaar, ook behouden blijft. Dat betekent natuurlijk allereerst onze aandacht en zorg, vanuit Europees Nederland, voor de nieuwe kleine eigen landsdelen in de west en ook voor de drie andere landen die er straks zullen zijn. Vooral Nederland heeft daarmee wat in te halen van de afgelopen halve eeuw.
Die aandacht en zorg vanuit Nederland zullen trouwens nooit helemaal probleemloos zijn, want goedbedoelde gevoelens slaan bij ons vaak gemakkelijk om in paternalisme en verabsolutering van het eigen gelijk en van de superioriteit van onze oplossingen. Dat zoiets individuen en volken uit elkaar kan drijven, is niet uitzonderlijk. Een Hollander die het beter weet, kan soms ook in Friesland of in Limburg een grote ergernis zijn. Laten we dus opletten en zorgen dat er geen problemen komen van arrogante Nederlanders. De staatssecretaris heeft dat altijd weten te vermijden. Ze heeft ook ongetwijfeld haar karakter mee in dit opzicht.
De Tweede Kamer heeft er al wel een staaltje van laten zien door op korte termijn aan de BES-eilanden op te dwingen waar Nederland zelf een tientallen jaren durend proces voor heeft moeten doormaken. En als het nu om echte mensenrechten zou gaan, zou dat te rechtvaardigen geweest zijn. Maar het gaat natuurlijk niet om mensenrechten. Het gaat om keuzes die een maatschappij kan maken, keuzes om een vorm te geven aan homoseksuele relaties, heel moeilijke keuzes om om te gaan met ongewenst moederschap of met verlangen naar verlossing uit lijden. Het ligt voor de hand dat een keuze van de BES-eilanden voor het land Nederland in principe ook een keuze impliceert voor de keuzes die Nederland daarin heeft gemaakt, maar om zonder overleg een enorme stap min of meer onmiddellijk op te dwingen is tactloos en naar mijn stellige overtuiging in strijd met de positie waar de BES-eilanden binnen Nederland recht op hebben.
Voor alle Caribische eilanden geldt dat ze fundamenteel hun zelfbeschikkingsrecht behouden. Ik was gerustgesteld toen dat door de staatssecretaris ook voor de BES-eilanden uitdrukkelijk bevestigd werd. Dat betekent niet dat de BES-eilanden eenzijdig aan Nederland willekeurige veranderingen in hun positie kunnen opdwingen. Het betekent wel dat Nederland uitdrukkelijk rekening moet blijven houden met het feit dat het hier drie territoria, met hun bevolkingen, binnen zijn landsgrenzen heeft die niet zomaar gelijk te schakelen zijn met elk willekeurig ander deel van Nederland.
Het zal meestal een kwestie van rechtvaardigheid zijn om, eventueel na een overgangstermijn, de Nederlandse wetten ook van toepassing te laten zijn op de volken van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba. Vaak zal het een zaak van praktisch belang zijn om dat te doen, maar uiteindelijk gaat het om drie volkeren die er recht op hebben om als onderdeel van de Nederlandse bevolking maar ook als afzonderlijke entiteiten daarbinnen beschouwd te worden, zoals ook in Europa nationale minderheden enerzijds als volwaardige en gewone staatsburgers behandeld dienen te worden maar waarmee anderzijds ook als collectief, als afzonderlijke entiteit, rekening moet worden gehouden. De nieuwe tekst van het Statuut geeft in artikel 1, lid 2, daar ook uitdrukking aan, al zou daar wat mij betreft ook wel uitdrukkelijker verwezen mogen worden naar de cultuur en identiteit van de drie eilandvolkeren. Volkeren, zeg ik uitdrukkelijk. Zelfbeschikkingsrecht komt toe aan volken, niet aan willekeurige groepen mensen!
Niet alleen de nieuwe tekst van het Statuut geeft uitdrukking aan de bijzondere positie van de BES-eilanden, dat doet ook het uitdrukkelijke voornemen van de regering om de autonomie van de eilanden in redelijkheid te respecteren. In de memorie van antwoord staat: "Afhankelijk van de ambitie en bestuurskracht van het openbaar lichaam is er met de rijksoverheid te praten over de mate van lokale beleidsvrijheid." En: "In verband daarmee is afgesproken dat jaarlijks een bestuurlijk overleg zal plaats vinden tussen Bonaire en de verantwoordelijke bewindspersoon van BZK. Vergelijkbare afspraken zijn gemaakt met Sint-Eustatius en Saba."
Dat daarbij geen garantie gegeven kan worden dat er altijd overeenstemming bereikt wordt, lijkt uit praktische overwegingen logisch, als maar wel het uitgangspunt is dat zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de daar levende behoeften en mogelijkheden voor eigen autonomie. Ik hoop dat de staatssecretaris het daarmee eens is. De speciale positie van een openbaar lichaam geeft daar ook alle mogelijkheid toe. Dat de autonomie dan nu nog niet in de Grondwet gegarandeerd is, is niet onmiddellijk een probleem, maar dat moet op termijn natuurlijk wel gebeuren. Het is wel al heel belangrijk dat de taakverdeling die nu komt vast te liggen in volledige overeenstemming met de eilandbesturen tot stand is gekomen. Misschien kan de staatssecretaris nog eens bevestigen dat dit inderdaad, en ook bijvoorbeeld voor Bonaire, uitdrukkelijk het geval is.
De stringente regelgeving en controle op vooral financieel gebied is natuurlijk in principe niet in overeenstemming met het uitgangspunt van de autonomie, maar is als overgangsmaatregel misschien niet onverstandig. Het betekent inderdaad wel dat het Handvest lokale autonomie hier nog geen betekenis heeft. Ik zie wat dat betreft niet helemaal het punt van collega Engels. Het wordt nog niet toegepast en het heeft blijkbaar ook geen directe werking. De regering is echter wel bereid om naar toepassing toe te werken, begrijp ik uit de memorie van antwoord. Dat snap ik en daar ben ik het uiteraard volledig mee eens. Hoe eerder hoe beter.
Ik begrijp ook wel dat de regering niet onmiddellijk ook het Handvest regionale en minderheidstalen en het Kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden los wil laten op de BES-eilanden. Dat dit niet zou kunnen, zoals de memorie van antwoord stelt, komt mij vreemd voor. Alle drie deze verdragen vinden hun achtergrond en doelstelling blijkens de preambules in Europa, maar hoeven daar in hun werking niet toe beperkt te worden als deelnemende staten geheel of gedeeltelijk buiten-Europees zijn. Voor dit moment is het belangrijkste dat de positie van de eigen talen op de eilanden volledig erkend en gerespecteerd wordt. Dat is, begrijp ik, het geval.
Voorzitter. de wetsvoorstellen die wij behandelen leiden er toe dat Nederland straks drie eilandgebieden groter wordt, met alle materiële en immateriële zaken die daarbij mee komen. Ik vind dat daarmee aan de eilanden een passend staatkundig onderkomen wordt geboden. Ik vind dat Nederland hier rijker van wordt, misschien niet in geld maar wel in heel veel andere dingen. Ik hoop dat Nederland met wijsheid om zal kunnen gaan met deze nieuwe landgenoten en hen de ruimte zal bieden om zichzelf te blijven. Ook hoop ik dat wij ze op 10 oktober eendrachtig en van harte welkom gaan heten. Ik ga er eigenlijk van uit dat de staatssecretaris dan nog demissionair is. Zij mag dan wat mij betreft wel als meest gekwalificeerde, de feestrede, de welkomstrede houden.
De heer Laurier (GroenLinks):
Voorzitter. Mijn fractie sluit zich aan bij de waarderende woorden van eerdere sprekers over de inzet in dit proces en over de kwaliteit die wordt geleverd door alle betrokkenen. Dat geldt natuurlijk in het bijzonder de staatssecretaris.
We praten vandaag over een eerste tranche in wetgeving; er volgen er meer. Ik heb zelfs de neiging om te zeggen dat dit wel eens de makkelijkste tranche in het geheel zou kunnen zijn. Er wordt een bijzonder punt gemarkeerd, want dit is de eerste stap in de richting van 10 oktober. Na 10 oktober zal het land Nederland een nieuw hoogste punt kennen. Er zal Engels worden gesproken in delen van Nederland, of Papiamento. De zeeën rond het land Nederland zullen koraalriffen kennen. Dat is uitermate bijzonder. Het markeert natuurlijk ook het uiteenvallen van het land de Antillen, een land waarvan je moet zeggen dat het op termijn niet heeft gewerkt. Daarom zijn we nu ook bezig met deze herstructurering van het Koninkrijk.
In het proces zijn verschillen duidelijk geworden tussen de eilanden, maar ook tussen het Europese deel van Nederland en het Caribische deel van het Koninkrijk. Daarom is mijn fractie ook heel blij met de toezegging van de staatssecretaris in het beleidsdebat dat er een aanzet gegeven zal worden om te bekijken wat ons in het Koninkrijk nu eigenlijk bindt. De staatssecretaris is daarmee op dit ogenblik aan de gang. In februari volgend jaar zullen we er verder over spreken. Mijn fractie kijkt daar met grote belangstelling naar uit.
Als wordt gezegd dat de BES-eilanden deel gaan uitmaken van Nederland, dan lijkt het een beetje alsof ze zich in een bestaand geheel voegen en aanpassen aan alle structuren in Nederland. Dat is natuurlijk niet zo. Bonaire, Sint-Eustatius en Saba worden geen gemeenten, maar openbare lichamen. Ze zullen ook geen burgemeester kennen maar een gezaghebber, die op een wat andere wijze tot stand komt. Ze maken geen onderdeel uit van een provincie en er is geen commissaris van de Koningin, maar een rijksvertegenwoordiger met andere bevoegdheden. In het verslag heeft mijn fractie al gevraagd hoe nu precies de verhouding zal zijn tussen de gezaghebber en de eilandsraden aan de ene kant en de rijksvertegenwoordiger met een aantal belangrijke controlerende taken aan de andere kant. Hij moet bijvoorbeeld zijn toestemming geven voor de benoeming en het ontslag van ambtenaren. Mijn fractie maakt zich wat zorgen over de samenwerking. De staatssecretaris antwoordt in haar nota naar aanleiding van het verslag dat zij zich daarover minder zorgen maakt, maar dat een goede persoonlijke verhouding tussen beide functionarissen natuurlijk zal bijdragen aan het goed functioneren van het bestuur. Wij willen daarop toch graag een toelichting hebben. Goede persoonlijke verhoudingen zijn natuurlijk altijd prettig, maar ze vormen geen criterium dat wordt neergelegd in het bestuur.
Mijn fractie maakt zich hierover ook zorgen, omdat de situatie op de eilanden complex is. Men zal moeten leren werken met dualisme. Voor een deel zal er moeten worden onderhandeld met ministeries over de positie op de eilanden. Er zijn ook nog een aantal onopgeloste kwesties, zoals de verenigbaarheid van ambtelijke functies en openbare ambten. Graag wil mijn fractie hierop een toelichting.
In het proces is duidelijk geworden dat er een belangrijke discussie woedt over het voorzieningenniveau dat wij in het Koninkrijk wenselijk achten en het voorzieningenniveau dat wij in Nederland wenselijk achten. Ook andere fracties hebben daarover in het verslag vragen gesteld. Bij het voorzieningenniveau denken we natuurlijk aan jeugdzorg, oudedagsvoorziening en psychiatrische behandelingen, maar ook aan de onderstand, de Antilliaanse bijstand. Die wordt gekoppeld aan het niveau van het minimumloon, maar op één punt maakt mijn fractie zich zorgen. Er is nu afgesproken met minister Donner dat er een bepaald niveau van onderstand zal zijn – dat is overigens apart vastgesteld voor ieder eiland – maar dat men gezien de hoogte van dat niveau mag bijverdienen tot het minimumloon. Dat is een heel bijzondere constructie in het geheel. Het heeft natuurlijk alles te maken met de levensstandaard die vanuit de Antilliaanse onderstand kan worden geboden. Klaarblijkelijk is die te laag, als er tot het minimumloon mag worden bijverdiend. Maar dan is de grootste zorg van mijn fractie wat er gebeurt met de mensen die niet kunnen bijverdienen en louter en alleen op de onderstand zijn aangewezen. Betekent het dat wij dan een voorzieningenniveau accepteren dat ligt beneden het armoedeniveau? Ik krijg graag een toelichting hierop van de staatssecretaris.
Een volgend punt vormen de lasten die nu in feite ontstaan voor de nieuwe delen van ons land. Ze krijgen een vrije uitkering, die loopt via het BES-fonds en er zijn directe bijdragen vanuit het ministerie. Er zouden daarbij echter nog wel eens addertjes onder het gras kunnen zitten. De eilanden kunnen vooralsnog niet lenen voor investeringen. De investeringen zullen dus voor een gedeelte moeten worden gedaan uit de vrij beschikbare middelen. Tegelijkertijd constateert de staatssecretaris in de nota naar aanleiding van het verslag dat er nogal wat achterstallig onderhoud is aan overheidsgebouwen, wegen, scholen en luchthavens. De vraag is natuurlijk of de ruimte er is om ook op dat niveau de kwaliteitsstandaard te kunnen bereiken die wij willen. Uiteraard zal er ook een bijdrage moeten worden geleverd aan de schuldsanering. Een deel van de uitgaven zit vast in personeel, en de eilanden kennen natuurlijk grote verantwoordelijkheden die de Nederlandse gemeenten niet kennen. Men heeft voor de bereikbaarheid luchthavens nodig, men heeft een zeehaven nodig en er zijn enorme natuurgebieden. Vaak zijn er ook bijzondere monumenten, zoals op Statia de monumenten die herinneren aan de eerste erkenning van de Verenigde Staten. De lasten liggen ook voor een gedeelte bij de eilanden.
Over de luchthavens, die essentieel zijn voor de bereikbaarheid van de eilanden, schrijft de staatssecretaris: bij een gezonde bedrijfsvoering van een luchthaven zijn de inkomsten ... ten minste gelijk aan de kosten van de exploitatie et cetera. Daarmee zegt zij dat de luchthaven kostenneutraal moet worden gerealiseerd. Is dat zo? Betekent het in feite niet dat hier voor de eilanden een grote last ligt? Als dat zo is, wat betekent dit dan voor het vraagstuk van de bereikbaarheid en vooral voor de betaalbaarheid? Voor Sint-Eustatius en Saba, die toch in hoge mate afhankelijk zijn van Sint-Maarten, zouden de kosten een belangrijke drempel zijn. Ik krijg daarop graag een toelichting. Ik zou graag de vraag beantwoord willen zien die wij in het verslag hebben gesteld: hoe groot is daadwerkelijk de vrije ruimte waar eilanden over kunnen beschikken?
Ten slotte spelen er nog een aantal gevoelige kwesties rond abortus, euthanasie en homohuwelijk. Een amendement op dat punt is in de Tweede Kamer aanvaard. Dat sluit aan bij het vraagstuk van het voorzieningenniveau; in die zin kunnen we ons daar dus in vinden. Intussen is er een brief van de minister van VWS verschenen, waarin met name op het punt van abortus en euthanasie wordt gesteld dat het toch verstandig is om eerst te inventariseren. Als we namelijk zonder meer invoeren, zou dat wel eens een aantal negatieve consequenties kunnen hebben ten opzichte van de huidige praktijk. Ik bedoel "negatief" zoals wij het in de Nederlandse wetgeving opvatten. Wij hebben daar begrip voor, maar iets anders is het met het homohuwelijk. In de nota naar aanleiding van het verslag erkent de staatssecretaris dat er eigenlijk maar beperkte wijzigingen noodzakelijk zijn om het toe te passen. De staatssecretaris schrijft echter: "Niettemin hecht de regering ook op dit punt aan een prudente uitvoering van het amendement." Zij zal samen met een aantal collega's bezien wat er, naast de noodzakelijke wijziging van de toepassing van wetgeving, verder nodig is om een zorgvuldige implementatie mogelijk te maken. De staatssecretaris bedoelt dan in het bijzonder het homohuwelijk. Namens mijn fractie wil ik graag een toelichting hebben op de vraag wat dat precies betekent in het licht van het aangenomen amendement. Mijn fractie wacht de beantwoording met belangstelling af.
De heer Doek (CDA):
Mijn collega Laurier heeft begrip voor een zorgvuldige invoering van de maatregelen rond abortus en euthanasie. Houdt dat voor de GroenLinks-fractie in dat, als zou blijken dat de invoering op serieuzeproblemen stuiten, eventueel de termijn van twee jaar niet is vastgegoten? Kan die eventueel worden overschreden als dat goed kan worden aangetoond?
De heer Laurier (GroenLinks):
Mijn fractie hecht aan wetgeving rond abortus en euthanasie op grond van het zelfbeschikkingsrecht van vrouwen, maar ook het zelfbeschikkingsrecht van mensen. Mijn fractie wil dat dit zorgvuldig en goed wordt uitgevoerd. Als door een overhaaste invoering, een te snelle invoering, juist praktijken zouden ontstaan die uit het oogpunt van een verantwoorde werkwijze onwenselijk worden geacht, dan zijn wij bezig om het paard achter de wagen te spannen. Dat kan wat mijn fractie betreft nooit de bedoeling zijn.
De heer Doek (CDA):
Voorzitter. Vandaag staat de Eerste Kamer aan het begin van de behandeling van een omvangrijk wetgevingspakket dat moet leiden tot een belangrijke wijziging in de samenstelling van het Koninkrijk der Nederlanden. Het resultaat daarvan is dat het land de Nederlandse Antillen per 10 oktober aanstaande wordt opgeheven, dat Curaçao en Sint-Maarten een land worden en dat Bonaire, Sint-Eustatius en Saba onderdeel worden van het Nederlandse staatsbestel. Het Koninkrijk der Nederlanden zal vanaf dat moment bestaan uit Nederland, Aruba, Curaçao en Sint-Maarten.
Voor de CDA-fractie is de staatkundige vormgeving op zich belangrijk, maar uiteindelijk gaat het om het welzijn van de bevolking op de eilanden. Daarvoor zijn onzes inziens een goed juridisch systeem, een goede rechtshandhaving, een goed systeem van volksgezondheid en een goed sociaal systeem van groot en wezenlijk belang. Randvoorwaarden daarvoor zijn een deugdelijke financiële huishouding die gepaard gaat met transparantie en toezicht, een adequaat politieapparaat en een goed onderwijssysteem.
De CDA-fractie neemt bij de beoordeling van de verschillende wetsvoorstellen de zojuist genoemde criteria als toetssteen. Daarbij realiseert onze fractie zich dat de eilanden in Midden-Amerika liggen en dat zij een andere historische en culturele achtergrond hebben dan Nederland. Het nieuwe artikel 1, lid 2 van het Statuut, zoals dat op 15 april jongstleden door de Tweede Kamer is aangenomen, geeft dat naar ons oordeel goed weer, hoewel alleen van toepassing op de BES-eilanden. Het is voor ons van groot belang dat de inwoners van de eilanden zich in grote meerderheid hebben uitgesproken voor de gekozen nieuwe samenstelling van het Koninkrijk.
Het CDA heeft zich altijd zeer verbonden gevoeld met de Antilliaanse eilanden. Het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA heeft op vele manieren bevriende partijen op de Nederlandse Antillen gesteund en zal dat ook blijven doen. In het WI-rapport Naar een Salsa op klompen uit 2007 werden belangrijke onderwerpen aangesneden die van belang zijn voor de nieuwe verhoudingen binnen het Koninkrijk. Mensen als Barend Biesheuvel, Jan de Koning, de huidige minister van Justitie en de huidige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hebben zich altijd sterk gemaakt voor het bewaren van de warme banden binnen het Koninkrijk. Het CDA heeft nooit gekozen voor een beleid dat is gericht op het beëindigen van de koninkrijksrelaties, maar soms klinkt dat wel door in de toonzetting van diverse andere groeperingen. Het CDA wil immer investeren in een blijvend, intensief partnerschap op langere termijn. Daarbij gaat het voor het CDA om meer dan alleen de historische en culturele verbondenheid. Daarom omarmt onze fractie van harte de motie-Van Bochove op stuk nr. 42, die is ingediend bij de behandeling van de wijziging van het Statuut op 15 april in de Tweede Kamer. In die motie wordt opgeroepen tot het formuleren van een visie op de toekomst van het Koninkrijk. Een dergelijke oproep werd overigens al eerder door deze Kamer gedaan.
Ik kom op de vandaag aan de orde zijnde wetsvoorstellen. Allereerst wil ik de staatssecretaris hartelijk danken voor de uitvoerige beantwoording van de door onze fractie gestelde vragen. Met name dank ik de staatssecretaris voor de gedane toezeggingen en bevestigingen.
Ik vat de toezeggingen kort samen. Ten eerste zal de invoering van het dualisme in de openbare lichamen vijf jaar na inwerkingtreding van de WolBES deel uitmaken van de evaluatie. Ten tweede zal ook de Eerste Kamer in het eerste jaar na inwerkingtreding van deze wet schriftelijk worden geïnformeerd over de toetsingscriteria die worden gehanteerd bij de evaluatie van de wet over vijf jaar. Onze fractie constateert met instemming dat de regering de streefdatum van 10 oktober 2010 nog als haalbaar ziet. Overigens betekent dat alleen al voor de BES-operatie dat deze Kamer nog tien wetsvoorstellen tegemoet kan zien. Daarvan moeten er hier, als ik het goed begrepen heb, tenminste nog drie vóór 10 oktober 2010 worden behandeld. Wellicht kan de staatssecretaris dat nog even bevestigen. De CDA-fractie zal er alles aan doen om dat mogelijk te maken. Dit geldt uiteraard ook ten aanzien van het pakket rijkswetgeving dat zoals gepland op 6 juli aanstaande in deze Kamer zal worden behandeld en waarover wordt gestemd.
Ik heb nog enkele opmerkingen over de afzonderlijke wetsvoorstellen. Ik hoef die niet allemaal meer te bespreken, omdat na de uitvoerige behandeling in de Tweede Kamer en de nota naar aanleiding van het verslag van deze Kamer, er niet veel vragen onzerzijds over zijn.
Ik begin met de WolBES. Een belangrijk aspect van de onderhavige wetsvoorstellen is dat de eerste vijf tot zes jaar na de invoering van deze wetgeving een periode van legislatieve terughoudendheid in acht zal worden genomen. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt aangegeven dat de regie hierover komt te liggen bij het ministerie van Binnenlandse Zaken, bij de minister of de staatssecretaris. Omdat het niet alleen gaat om terughoudendheid, maar ook om toetsing aan het nieuwe artikel I, lid 2 van het Statuut en om het consulteren van de bestuurscolleges omtrent ingrijpende beleidsvoornemens, acht de CDA-fractie medeondertekening van eventuele wetgeving door de verantwoordelijke bewindsvrouw of bewindsman van BZK noodzakelijk. Gaarne een reactie van de staatssecretaris.
Ik kom op de IBES. Zoals onze fractie al in de bijdrage aan het voorlopig verslag heeft aangegeven, acht zij de voorgestelde wijziging van wetten en algemene maatregelen van bestuur bij ministeriële regeling – de vangnetregeling – te billijken. Het gaat immers om een uiterst complex wetgevings- en transitieproces. Daarenboven zijn de gestelde voorwaarden, de beperkte geldingsduur van één jaar en de verplichte onverwijlde indiening van een goedkeuringswet in geval het een wijziging van een formele wet betrof, onzes inziens voldoende waarborgen om van dit bijzondere middel gebruik te kunnen maken.
Het deed onze fractie deugd dat er in een recentelijk bestuurlijk overleg tussen de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de gedelegeerden van de eilandgebieden, overeenstemming is bereikt over een homogeen systeem voor minimumloon en uitkeringen. Dat wil zeggen dat niet de hoogte van het minimumloon en de uitkeringen in Nederland richtinggevend is, maar dat de ontwikkeling van uitkeringen op de eilanden wordt gekoppeld aan de ontwikkeling van het minimumloon op de eilanden.
Dat er met de nieuw vastgestelde bedragen voor onderstand en een AOV nog steeds een verschil bestaat tussen deze uitkeringen en het wenselijke niveau van de behoeften van bestaan, is op zich betreurenswaardig. Daarom is het goed dat er een gezamenlijke ambitie is afgesproken om tot verbeteringen te komen. De randvoorwaarden die daarbij zijn vermeld, zoals de economische draagkracht, evenwichtige sociale verhoudingen en specifieke omstandigheden per eiland, zijn naar het oordeel van onze fractie een juiste vertaling van het nieuwe artikel I, lid 2 van het Statuut. De eveneens genoemde randvoorwaarde van de budgettaire mogelijkheden van Nederland komt onze fractie toch wel erg zuinig over, gezien het aantal mensen waarover wij spreken. Ik heb de indruk dat bij de onderhandelingen Financiën meekeek over de schouder, en er toen werd gezegd: wij moeten ook de budgettaire mogelijkheden van Nederland in het oog houden. Het lijkt mij allemaal erg zuinig. Ik heb eerder de indruk dat het niveau van de uitkeringen daar geënt moet worden op de omstandigheden ter plaatse binnen het kader van het gebied en de geografische omgeving. Dit behoort niet als randvoorwaarde te worden gesteld voor de BES-eilanden met nog geen 25.000 inwoners. Dat kan geen financieel probleem voor Nederland opleveren, ook al zouden wij het niveau nu al veel verhogen. Maar daar gaat het naar mijn oordeel nu niet over.
Ik kom op de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba. Onze fractie wil stilstaan bij de verwerking van de overige BES-uitgaven door Nederland. De aankondiging in de nota naar aanleiding van het verslag met betrekking tot het instellen van een BES-fonds voor de vrije uitkeringen, met daarbinnen drie aparte geldstromen, heeft onze fractie met instemming gelezen. Het bevordert de transparantie en vergemakkelijkt ook de evaluatie na vijf jaar. Het is met name in verband met de evaluatie na vijf jaar dat wij ons afvragen of het wel zo verstandig is dat de overige uitgaven die de andere departementen opnemen in de totale rijksbrede uitgaven, niet worden gespecificeerd. In het kader van de voorziene evaluatie en de transparantie is de verwijzing naar de departementale uitgaven voor politie, onderwijs, etc. voor de Nederlandse gemeenten minder begrijpelijk. De vraag is of de staatssecretaris een departementale uitsplitsing in het kader van de komende evaluatie toch niet wenselijk acht. Ik voeg daaraan toe dat dat ook verstandig is ter voorkoming van indianenverhalen over de bedragen die ernaartoe gaan. Maak het gewoon duidelijk wat er wordt uitgegeven. Bepaalde algemene zaken kunnen daarbuiten blijven, maar er zijn een heleboel redelijk specifieke uitgaven om achterstanden op te heffen. Laten wij dat nou maar gewoon helder presenteren.
Ik kom op de aanpassingswet. Onze fractie heeft zich in het voorlopig verslag al uitgesproken over de amendementen inzake abortus, homohuwelijk en euthanasie. Het blijft voor onze fractie onbegrijpelijk dat een meerderheid in de Tweede Kamer heeft gemeend deze voor de inwoners van de drie eilanden zo uiterst gevoelige onderwerpen nu per se al te willen regelen. En dat nog wel zonder enige vorm van overleg met de eilandsraden en/of hun bestuurders. Wat is het inlevingsvermogen van de partijen die dit hebben gesteund? Vele woordvoerders zijn er meerdere malen geweest. Zij kennen de culturele en sociale omstandigheden. Het was toch beter geweest om het aan te kondigen en te zeggen: wij willen erover overleggen dat dit op termijn geregeld is? Het heeft ons verbaasd en teleurgesteld dat het op deze wijze bij amendement is opgenomen. Wij zijn er natuurlijk niet op tegen dat alles wordt gedaan om vrouwonterende abortuspraktijken zo snel als mogelijk te beëindigen. Dat is onder meer een kwestie van volksgezondheid. Dit soort praktijken moet zo snel mogelijk worden beëindigd, maar doe dat dan in goed overleg met de betrokken bevolking en op een wijze die rekening houdt met de grote culturele verschillen op dit punt met Nederland.
Uit de nota naar aanleiding naar aanleiding van het verslag en de eerdere brief van de minister van VWS blijkt dat eerst de huidige situatie op het gebied van abortus en euthanasie in kaart moet worden gebracht om vast te kunnen stellen welke elementen nog ontbreken om tot een zorgvuldige invoering van wetten op deze gebieden te komen. Mag ik de staatssecretaris vragen om deze Kamer tussentijds schriftelijk te informeren over de stand van zaken van de inventarisatie en de stappen die genomen worden om tot een zo'n prudent mogelijke invoering te komen?
Aan het slot van onze inbreng wil ik namens onze fractie de staatssecretaris complimenteren met de totstandbrenging van dit blok van noodzakelijke wetgeving om te komen tot een herziening van de staatkundige verhoudingen binnen ons Koninkrijk. Daarbij betrek ik uitdrukkelijk ook de ambtelijke staf van BZK en de overige departementen. Dit compliment geldt ook de bestuurders van de Nederlandse Antillen en de eilandsraden van de BES-eilanden. Zeker mag ook niet onvermeld blijven de belangrijke rol die de Raad van State heeft gehad in de diverse stadia van dit complexe wetgevingsproces om te komen tot werkbare oplossingen. Hier en daar schuurt het misschien, maar wij stemmen ermee in. Er worden niet elk jaar landen opgeheven, twee nieuwe landen gecreëerd en drie onderdelen van een op te heffen land ondergebracht in nieuwe openbare lichamen. De CDA-fractie is ervan overtuigd dat de nieuwe staatkundige verhoudingen zullen leiden tot een verbetering van de levensomstandigheden van de inwoners van de eilanden en daarmee van hun welzijn. Ik wacht met belangstelling de reactie van de staatssecretaris af.
Mevrouw Ten Horn (SP):
Voorzitter. De leden van de SP-fractie willen de staatssecretaris en haar ambtenaren hartelijk danken voor de heldere en grondige beantwoording van de vragen die we stelden bij het pakket BES-wetten. Na vele jaren van praten en overleggen en voorbereiden volgen nu in rap tempo enkele tientallen wetten die de staatkundige veranderingen voor de Nederlandse Antillen regelen. Vandaag behandelen we daarvan de eerste set, waarmee Bonaire, Sint-Eustatius en Saba binnenkort onderdeel van het Nederlandse staatsbestel worden. Op 6 juli zullen we tien voorstellen van Rijkswet behandelen en dan volgen nog tien specifieke BES-wetsvoorstellen.
Het streven is nog steeds om op 10-10-10 de algehele staatkundige verandering te laten ingaan. Daartoe is besluitvorming op 9 september aanstaande tijdens de slotrondetafelconferentie voorzien. Komt de zorgvuldigheid van wetgeving bij een dergelijk rap tempo niet in de knel, zo vragen de leden van de SP-fractie. Moeten bijvoorbeeld de Veiligheidswet BES, de Wet geldstelsel BES en de Wet wijziging toelating en uitzetting BES, die absoluut noodzakelijk zijn, ook voor 9 september door deze Kamer aangenomen zijn? Zo ja, acht de staatssecretaris dit haalbaar? Ook maakt mijn partij zich flinke zorgen over de fiscale wetten. Voor de SP is het een voorwaarde dat er een einde komt aan een ongezonde financiële situatie. Collega Van Raak zei tijdens de plenaire behandeling van de BES-wetten in de Tweede Kamer dat wij tot nu toe niet tevreden zijn over de regeling van die financiën en de SP stemde ook niet in met de consensusrijkswet financieel toezicht. Door de beantwoording van de vragen van CDA- en VVD-collega's in deze Kamer over lokale belastingen en de exclusieve economische zones zijn wij nog niet geruster geworden. De fiscale wetten behoeven dan volgens de staatssecretaris wel niet voor 10-10-10 in de Staatscourant te staan, maar welke behandelingsruimte is er na de zomer nog voor deze wetten? En hoe snel zullen die wetten alweer worden aangepast, als we in de memorie van antwoord lezen dat de Wet financiën openbare lichamen BES die we vandaag behandelen, gewijzigd wordt in de derde aanpassingswet, die nog bij de Tweede Kamer moet worden ingediend, maar beoogd is per 10-10-10 in werking te treden? Kan de staatssecretaris dit toelichten?
De resultaten van het feitenonderzoek door het Antilliaanse Openbaar Ministerie naar de mogelijkheid dat het huidige bestuurscollege van Bonaire niet op reguliere wijze tot stand zou zijn gekomen, zijn nog niet beschikbaar. Wanneer zijn die resultaten er wel? Zit de staatssecretaris hier achteraan? Als die resultaten pas na 9 september komen en als dan onrechtmatigheid mocht blijken, hoeveel is dan de handtekening van dit bestuurscollege op de slotrondetafelconferentie nog waard?
Zal de rijksvertegenwoordiger tijdig genoeg zijn benoemd om de eilandsverordening waarin staat welke ambtelijke functies op Sint-Eustatius en Saba alsnog verenigbaar zijn, tijdig goed te keuren in verband met de eerstvolgende verkiezingen van de eilandsraden? Is er in voorzien hoe dit anders wordt opgelost?
Met buitengewone belangstelling ziet de SP-fractie uit naar het wetsvoorstel voor grondwetswijziging met als doel het kiesrecht van de eilandsraden voor de leden van de Eerste Kamer, alsmede de definitieve status van de drie openbare lichamen in de Grondwet te regelen. Begrijpen wij het goed dat de staatssecretaris voornemens is het ontwerp voor het zomerreces op het internet te plaatsen? Wanneer zal het wetsvoorstel naar verwachting bij de Staten-Generaal worden ingediend?
In het voorstel tot wijziging van het Statuut is opgenomen dat "voor de BES-eilanden afwijkende maatregelen kunnen worden getroffen met het oog op de economische en sociale omstandigheden, de grote afstand tot het Europese deel van Nederland, hun insulaire karakter, kleine oppervlakte en bevolkingsomvang, geografische omstandigheden, het klimaat en andere factoren waardoor deze eilanden zich wezenlijk onderscheiden van het Europese deel van Nederland". De vraag naar de relatie met artikel 1 van de Grondwet, waarin gelijke behandeling in gelijke gevallen is opgenomen, is al door velen gesteld. De staatssecretaris zegde het Tweede Kamerlid Remkes in het plenaire debat op 4 maart jongstleden toe deskundigen naar voornoemde relatie te laten kijken. De leden van de SP-fractie zien met belangstelling de rapportage hiervan tegemoet. Wanneer is die te verwachten?
Dat overeenstemming met de BES-eilandsraden is bereikt over een onderstandsregeling vinden de leden van de SP-fractie een positief teken. Is er ook in voorzien dat dergelijke onderwerpen regelmatig worden besproken in koninkrijksverband ten behoeve van Caribische afstemming, zoals destijds overeengekomen in het Protocol tussen Aruba en Nederland?
De limitatieve lijst van artikel1.2 in het Statuut geeft naar de mening van de leden van de SP-fractie aan dat er tussen de openbare lichamen BES en andere Nederlandse gemeenten geen onderscheid kan zijn, evenmin als tussen Nederlandse gemeenten tot nu toe onderling, in het van toepassing zijn van grondrechten zoals het recht op vrije meningsuiting, het recht op vereniging, het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, het recht op brief-, telefoon- en telegraafgeheim of het recht op vrijheid van onderwijs, zoals in artikel 23 van de Grondwet, en mensenrechten in het algemeen. In het Slotakkoord is in 2006 overeengekomen dat, waar noodzakelijk, een overgangstijd in acht zou worden genomen, wat de leden van de SP-fractie alleszins redelijk vinden. Het is twee jaar voor euthanasie en het huwelijk van mensen van gelijk geslacht en één jaar voor abortus geworden. De beantwoording in de memorie van antwoord van onze vraag over het "ook op de BES-eilanden straks van toepassing worden van nieuwe GGZ-wetgeving voor gedwongen behandeling" vinden wij wat dat betreft teleurstellend. Ik ben al vanaf de jaren zeventig bekend met de GGZ-voorzieningen in de Nederlandse Antillen vanuit de samenwerking met de Medische Faculteit Groningen. In 1998 bezocht ik enkele weken de Antillen als senior inspecteur van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en ik heb de ontwikkelingen sindsdien gevolgd. Vandaar ook onze vraag met betrekking tot de van toepassing zijnde wetgeving voor de PAAZ in het ziekenhuis Mariadal te Bonaire, die straks als nieuwe voorziening volgens mij evengoed, en voor de cliënt zelfs beter, de nieuwe wetgeving kan toepassen. Kan de staatssecretaris toezeggen dat er alles aan zal worden gedaan om de aanstaande nieuwe, moderne wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten en de wet verplichte GGZ ook van meet af aan in plaats van de oude wet uit de Nederlandse Antillen op de BES-eilanden van toepassing te laten zijn?
Er gaat veel op de BES-eilanden veranderen. De leden van de SP-fractie vinden dat deze veranderingen vooral ten dienste moeten staan van verbeteringen voor de bevolkingen van deze eilanden in hun leefsituatie, in de gezondheidszorg- en onderwijsvoorzieningen en in veiligheid. Zij zien daarom ook uit naar de aanpassingswet IIb met betrekking tot de onderwijsvoorzieningen, en naar de toegezegde, rond de zomer te verwachten, regeringsreactie op het advies van de Raad voor het Landelijke Gebied over de ondersteuning van het natuurbeleid op de BES-eilanden. Na vijf jaar is een algehele evaluatie voorzien. De bevolkingen van de BES-eilanden behouden het zelfbeschikkingsrecht om voor volkenrechtelijke onafhankelijkheid te kiezen. Zij kunnen er dus altijd nog voor kiezen onafhankelijk zelf verder te gaan, alleen of gezamenlijk, of aansluiting te zoeken bij het Bovenwindse land Sint-Maarten of de Benedenwindse landen Curaçao en Aruba. Hebben de leden van de SP-fractie dit laatste goed begrepen?
Het Nederlands-Antilliaanse Statenlid Johnson vatte het op 16 april jongstleden in het plenaire debat aan de overkant voor Saba zo mooi samen: "Saba is bij Nederland betrokken sinds 1626. De enige wens van Saba is, om als souvenir van het koloniale verleden van Nederland, een van de kroonjuwelen te blijven."
Wij staan voor historische staatkundige veranderingen, waarvan niet alles in wetgeving gegarandeerd en dichtgeregeld kan worden. De staatssecretaris heeft meermalen in debatten en schriftelijke behandelingen het belang onderstreept van goede persoonlijke verhoudingen en goede informatievoorziening en -uitwisseling.
"BES" is niet alleen een afkorting voor de drie Caribische eilanden Bonaire, Eustatius en Saba, maar is ook een toonsoort. Mijn vraag aan de staatssecretaris, eigenlijk een vraag aan ons allen, zowel op de BES-eilanden als in Nederland, is: hoe harmonieus zetten we de toon voor de BES-eilanden? Als ik de toonsoort bes gebruik kan het in mineur of majeur, maar er komen in toonsoort bes in elk geval geen kruizen voor. Wij zien uit naar de beantwoording door de staatssecretaris.
Mevrouw Lagerwerf-Vergunst (ChristenUnie):
Voorzitter. Vandaag bespreken wij het eerste deel van de wetgeving in het kader van de staatkundige herziening. Deze herziening betreft een unieke en eenmalige operatie, waarbij niet alleen in staatkundig opzicht grote veranderingen plaatsvinden, maar waar tegelijkertijd hervormingen in de leefsituatie van de Antilliaanse bevolking worden bewerkstelligd. Als gevolg van de mogelijkheid van schuldsanering, gepaard gaande met een verscherpt toezicht op de financiën, en de verbetering van het openbaar onderwijs worden de eilanden in staat gesteld te investeren in bijvoorbeeld gezondheidszorg en onderwijs.
Onze fracties hebben schriftelijk reeds hun waardering uitgesproken voor allen die zich in dit kader buitengewoon veel inspanningen hebben getroost. Dat herhaal ik hier graag. Daarbij betrek ik naast de wetgevingsambtenaren ook heel nadrukkelijk de medewerkers van de griffie van de Eerste Kamer. Uiterlijk onverstoorbaar hebben zij naast hun reguliere werkzaamheden reizen georganiseerd, gereorganiseerd en even blijmoedig ook weer geannuleerd. Ik spreek een bijzonder woord van dank uit voor de snelle actie, toen collega Quik en ik als gevolg van vertraging van de binnenlandse vlucht van Sint-Maarten naar Curaçao onze KLM-vlucht misten. Dankzij de griffie kwam ik via Parijs precies op tijd bij de rechtbank om mijn zitting te beginnen.
Evenals bij de schriftelijke inbreng zal ik mij vandaag beperken tot de bij de aanpassingswet aangenomen amendementen over het huwelijk tussen personen van gelijk geslacht, euthanasie en abortus. Onze fracties hebben grote bezwaren tegen de wijzigingen die als gevolg van het aannemen van deze amendementen tot stand zijn gekomen. Ik wil dat vandaag toespitsen op het gegeven dat bij deze wijzigingen geen rekening is gehouden met de culturele context van de BES-eilanden – andere Kamerleden hebben dat zojuist ook al aangegeven – en op de uitvoeringsproblemen die wij voorzien.
Onze fracties hebben de staatssecretaris gevraagd of er geen patstelling is ontstaan, gelet op haar eerder ingenomen stelling dat het praktisch niet te doen is als deze zaken bovenop alle andere aanpassingen komen die de staatkundige herziening met zich meebrengt. Zij heeft geantwoord dat haar stellingname betrekking had op eerdere amendementen over deze onderwerpen, waarin werd aangedrongen op invoering van de wettelijke regeling over voornoemde onderwerpen op het moment dat de staatkundige verhoudingen worden gerealiseerd. Nu in de aangepaste vorm van de amendementen sprake is van een voorbereidingsperiode van één jaar voor het voorstel met betrekking tot invoering van abortus en van twee jaar voor de twee andere voorstellen, is de staatssecretaris van mening dat niet gesproken kan worden van een patstelling.
Het lijkt me niet zinvol om een semantische discussie te voeren over het woord "patstelling". Ik merk echter wel op dat de staatssecretaris zich bij de behandeling van de aangepaste amendementen die betrekking hebben op euthanasie en abortus, in die zin dat in die amendementen werd gesproken over een voorbereidingsperiode van één jaar, tijdens het debat op 4 maart jongstleden in de Tweede Kamer toch in min of meer vergelijkbare bewoordingen heeft uitgelaten. Zij zei destijds het volgende: "Ik hecht eraan om te benadrukken dat ik het niet passend vind om deze levensbeschouwelijke onderwerpen zonder enige vorm van discussie te regelen op dezelfde wijze als wij in Nederland hebben gedaan. Ik heb de vorige keer niet voor niets verwezen naar de discussie, die over deze onderwerpen in Nederland lange tijd is gevoerd voordat er een regeling kwam. Ik heb daarmee willen aangeven dat onderwerpen die diep ingrijpen in de cultuur van, in dit geval, de bewoners van de BES-eilanden, met grote zorgvuldigheid voorbereid moeten worden."
Is de staatssecretaris van mening dat de voorgestelde abortus- en euthanasiewetgeving binnen een termijn van één respectievelijk twee jaar daadwerkelijk op een zorgvuldige wijze kan worden ingevoerd en uitgevoerd en, zo ja, op welke wijze kan dit plaatsvinden? Kan zij in dit kader ook een reactie geven op de op Sint-Eustatius unaniem aangenomen motie tegen deze wetgeving? Hoe verhoudt deze motie zich tot de in de nota naar aanleiding van het verslag uitgesproken verwachting van de staatssecretaris dat er, gelet op de tijdsduur van één respectievelijk twee jaar, enige ruimte is om met de relevante betrokkenen in overleg te treden over de wijze waarop de invoering kan plaatsvinden? Kan de staatssecretaris eveneens een reactie geven op het verzoekschrift van een aantal politieke partijen op Bonaire van 23 maart jongstleden? In dit verzoekschrift wordt gerefereerd aan het principe dat afspraken moeten worden nagekomen. Gesteld wordt dat de vertegenwoordigers van Nederland en van de BES-eilanden die over de constituerende BES-wetgeving overleg hebben gepleegd, hebben afgesproken dat de drie "gewetenskwesties" – ik citeer letterlijk – niet aan de bevolking van de BES-eilanden zouden worden opgedrongen. Dat wil zeggen dat op z'n minst vooroverleg zou worden gepleegd. Mijn vraag aan de staatssecretaris is of dit klopt. Is die afspraak indertijd inderdaad gemaakt? In datzelfde verzoekschrift wordt uiteindelijk de Eerste Kamer verzocht om ervoor te zorgen dat uitsluitend de BES-wetgeving ten aanzien van de bedoelde drie kwesties opgeschort dient te worden totdat de bevolking van de BES-eilanden zich hierover vrijelijk bij referendum heeft kunnen uitspreken. Ik ben heel benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris op het dictum van dit verzoekschrift.
De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft in zijn brief van 9 maart jongstleden, die vanmiddag al eerder is geciteerd, gemotiveerd aangegeven dat invoering van de abortuswetgeving een langere periode vereist dan één jaar, te weten een periode van drie jaar. In het voorlopig verslag hebben wij gevraagd op welke wijze wordt gewaarborgd dat na de nu vastgelegde invoeringstermijn van één jaar wordt voldaan aan alle criteria die de wet vereist. De staatssecretaris heeft daarop slechts geantwoord dat een goede inventarisatie van de situatie aldaar van belang is en dat met deze inventarisatie alvast vooruitlopend op de staatkundige veranderingen wordt begonnen. Het spijt mij te moeten opmerken dat dit antwoord eigenlijk nog geen begin van een antwoord is. Ik verzoek de staatssecretaris dan ook deze vraag alsnog te beantwoorden.
In dezelfde brief zegt de minister van Volksgezondheid dat voor het aanvragen van een vergunning, een van de vereiste wettelijke criteria, medewerking van de eilandbewoners noodzakelijk is. Verwacht de staatssecretaris dat de eilandbewoners hieraan hun medewerking verlenen? En zo ja, waarop baseert zij deze verwachting?
In de nota naar aanleiding van het verslag wordt opgemerkt dat de invoering van een preventieprogramma uiterste zorgvuldigheid en tijd vraagt. Kan de staatssecretaris zeggen aan welk concreet tijdstip daarbij moet worden gedacht? Loopt deze invoering parallel aan de invoering van de abortuswetgeving? Hoe wordt voorkomen dat de abortuspraktijk op de BES-eilanden de praktijk wordt voor de gehele regio?
Mevrouw Ten Horn (SP):
Ik wil mijn collega van de ChristenUnie graag vragen of zij bekend is met de uitkomsten van de inventarisatie van de illegale abortus en wat zij daarvan vindt.
Mevrouw Lagerwerf-Vergunst (ChristenUnie):
Daarmee ben ik inderdaad bekend. Volgens het onderzoek dat op Curaçao is uitgevoerd, zouden 1500 illegale abortussen plaatsvinden. Eigenlijk is deze vraag een beetje een schot voor open doel. Dat vind ik vreselijk. Natuurlijk kan mevrouw Ten Horn niet verwachten dat ik zeg dat wij daar maar niets aan moeten doen. Mijn laatste vraag heeft dan ook betrekking op een preventieprogramma. Dit is misschien wel de belangrijkste vraag.
Voorzitter. Ik wacht de antwoorden met belangstelling af.
Mevrouw Linthorst (PvdA):
Voorzitter. Wij kunnen zeggen dat wij vandaag een historisch moment meemaken, namelijk de overgang van de eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba, de BES-eilanden, nu een onderdeel van het land Nederlandse Antillen, naar openbare lichamen als onderdeel van het Nederlands grondgebied.
Ik kan mij op dit punt aansluiten bij de waardering die door alle andere partijen is uitgesproken. Ik sluit mij vooral aan bij de waardering voor onze eigen griffie. Die is af en toe onderbelicht geweest.
In de schriftelijke voorbereiding, zowel hier als in de Tweede Kamer, zijn opmerkingen gemaakt over de verschillende posities die de inwoners van het Caribische deel van Nederland op een aantal punten innemen. Dat geldt vooral voor de onderstand en de ouderdomsvoorziening. Daarbij is door sommigen de relatie gelegd met artikel I van de Grondwet: is het acceptabel dat inwoners in het Caribische deel van Nederland anders worden behandeld dan inwoners van het Europese deel van Nederland? Mijn fractie wil dit vraagstuk pragmatisch benaderen. Gelijke behandeling geldt voor gelijke gevallen en het is evident dat in de omgeving van het Caribische deel van Nederland de levensstandaard dermate lager ligt dan in het Europese gedeelte van Nederland dat een gelijkstelling van het voorzieningenniveau op de BES-eilanden aan dat van Nederland zou leiden tot een, ik zou bijna zeggen, "run" op de eilanden. Wij zijn ervan overtuigd dat onze Caribische landgenoten de gevolgen daarvan niet willen.
Tegelijkertijd geeft de geëmotioneerdheid waarmee op deze verschillen in benadering wordt gereageerd, aan dat er meer aan de hand is. Een verschil in aanspraak op voorzieningen wordt al snel in verband gebracht met een verschil in Nederlanderschap. Alsof de inwoners van het Caribische deel van Nederland "tweederangs", of in ieder geval "een ander soort burgers" zouden zijn dan de inwoners van het Europese deel. Wij hebben dat ook vorig jaar ervaren rond het besluit om voor de BES-eilanden niet de euro, maar de dollar in te voeren. Bewoners van de eilanden hadden het gevoel dat voor het Caribische deel van Nederland andere – lees: lagere – maatstaven gelden dan voor het Europese deel. Ook op dit punt was dat absoluut niet de bedoeling. Wij vroegen ons oprecht af of het verstandig zou zijn om de euro in te voeren in de dollarzone, waartoe de Nederlandse Antillen feitelijk behoren en waar ook zaken zoals de pensioenvoorziening in dollars zijn opgebouwd.
Waar wij ons bij dit soort ervaringen rekenschap van moeten geven, is dat het niet altijd en niet alleen om feitelijkheden gaat, maar ook om gevoelens, om beelden. Wij zullen elkaar goed moeten verstaan. Dat is een leerproces. Persoonlijke contacten kunnen daarbij helpen. Dat hebben wij ook gemerkt toen wij vorig jaar als een delegatie van de Eerste Kamer een bezoek aan de BES-eilanden hebben gebracht. In dat verband betreuren wij het dat al anderhalf jaar geen parlementair overleg heeft plaatsgevonden. Wij zullen het Koninkrijk immers gezamenlijk vorm moeten geven, en dat geldt in bijzondere mate voor de BES-eilanden. Wat mijn fractie betreft, zou dat een relatie moeten zijn "for better or worse" en niet, zoals de titel van het laatste album van zangeres Anouk luidt: "for bitter or worse".
Dat daarbij nog een lange weg is te gaan, is mijn fractie duidelijk geworden uit de commotie die op de BES-eilanden is ontstaan rond de invoering van Nederlandse wetgeving op het punt van euthanasie, abortus en homohuwelijk. Volgens mij ben ik de zoveelste die hier een punt van maakt, alleen is mijn punt een ander punt. Daarbij zijn grote woorden gevallen, zoals "asociale wetgeving", "antisociale wetgeving" en zelfs "immorele wetten". Ook op dit punt had een persoonlijke gedachtewisseling wellicht de grootste kou uit de lucht kunnen halen. Met dit door de Tweede Kamer aangenomen amendement verplichten wij immers niemand tot het plegen van euthanasie of het aangaan van een homohuwelijk. Maar wij vinden wel dat huwelijken tussen personen van gelijk geslacht, voor wie dat wil, op het gehele Nederlandse grondgebied mogelijk moeten zijn. Dat geldt in nog sterkere mate voor abortus. Wij voeren geen abortus in. Er vinden op de eilanden in de Nederlandse Antillen abortussen plaats. En als dat zo is, dan moet dat ook op een veilige manier kunnen gebeuren en niet met de uiterst risicovolle methoden die in de jaren vijftig ook in Nederland werden gehanteerd.
Mijn fractie was enigszins verbaasd over het antwoord dat de staatssecretaris in de schriftelijke voorbereiding heeft gegeven op een vraag van de VVD over het homohuwelijk. Wij hebben haar antwoord zo geïnterpreteerd dat akten die binnen het Koninkrijk zijn opgesteld, door alle landen binnen het Koninkrijk worden erkend, maar dat dit niet geldt voor de rechtsgevolgen. Dit zou betekenen dat huwelijken tussen personen van gelijk geslacht wel erkend worden in de andere landen van het Koninkrijk, maar dat dit niet leidt tot een gelijke behandeling in de sfeer van bijvoorbeeld de ziektekostenverzekering. Wij vragen ons af wat de erkenning van de akten dan in de praktijk inhoudt. Naar het oordeel van mijn fractie kun je niet "een beetje getrouwd" zijn. Graag een reactie van de staatssecretaris.
Enige zorgen hebben wij over de infrastructuur en dan met name de luchthavens – daarmee sluit ik aan bij wat de heer Laurier daarover heeft gezegd – die voor de eilanden van levensbelang zijn. Op onze schriftelijke vragen heeft de staatssecretaris geantwoord dat de verantwoordelijkheid voor de luchthavens, inclusief de exploitatie, bij de eilandsbesturen berust en in het geval van Bonaire bij de luchthaven. De tarieven worden door het eilandsbestuur of de luchthaven vastgesteld. Bij een gezonde bedrijfsvoering – de heer Laurier haalde het al aan – zullen de inkomsten dan minimaal gelijk zijn aan de kosten, inclusief onderhoud en investeringen. Aldus het antwoord. Daar zitten wat ons betreft een aantal risico's aan. Saba en Sint-Eustatius zijn voor hun directe voorzieningen, zoals een ziekenhuis, direct afhankelijk van Sint-Maarten. Als het eilandsbestuur van Sint-Maarten straks de tarieven verhoogt, kunnen wij daar niets tegen doen, terwijl de inwoners van Saba en Sint-Eustatius daar groot nadeel van ondervinden. De ervaringen met Aruba, waar de luchthavenbelasting een veelvoud is van de luchthavenbelasting zoals die binnen het huidige land Nederlandse Antillen geldt, zouden in die richting kunnen wijzen.
Voor de wetgeving die wij nu behandelen – het andere deel komt nog aan de orde – kunnen wij ons moeilijk voorstellen dat Saba, met zijn 1400 inwoners, in staat zal zijn om zelfstandig een vliegveld te exploiteren. Als het ministerie van Verkeer en Waterstaat hiervoor middelen beschikbaar stelt, ligt het ook voor de hand om daar transparantie in te betrachten en de verantwoordelijkheid ook bij dit ministerie te leggen. Ook op dit punt graag een reactie van de staatssecretaris.
Een laatste zorg betreft het verkrijgen van het Nederlanderschap. Wie vijf jaar rechtmatig op één van de eilanden heeft verbleven, kan het Nederlanderschap aanvragen. Een verblijfsvergunning voor één van de eilanden is een gewild artikel. Niet zozeer vanwege het verblijf op de eilanden zelf, maar vooral vanwege de toegang die het na vijf jaar biedt tot het Nederlandse deel van het Koninkrijk. Er gaan hardnekkige geruchten dat deze verblijfsvergunningen te koop zijn. Het gaat dan vooral om Zuid-Amerikanen die banden hebben met criminele netwerken in steden als Amsterdam. Door de raadsleden en besturen van de eilanden zelf is er verschillende malen op aangedrongen de termijn van vijf jaar te verhogen tot bijvoorbeeld tien jaar. Tot nu toe is daar door de Nederlandse regering afwijzend op gereageerd, met name op grond van het gelijkheidsbeginsel. Maar als wij binnen Nederlands grondgebied onderscheid mogen maken op het gebied van de hoogte van de bij- of onderstand omdat de specifieke situatie op de eilanden dat vereist, dan zou dat toch ook mogelijk moeten zijn op het punt van het verkrijgen van het Nederlanderschap.
Wij wachten de antwoorden van de staatssecretaris met belangstelling af.
De vergadering wordt van 15.09 uur tot 15.48 uur geschorst.
Voorzitter: Dupuis
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Voorzitter. Vandaag bespreken we in de Kamer het eerste pakket van zeven wetsvoorstellen met betrekking tot Bonaire, Sint-Eustatius en Saba, die ik hierna zoals inmiddels gebruikelijk is geworden tezamen maar de "BES(-eilanden)" zal noemen. Het gaat om de volgende wetsvoorstellen: Wet openbare lichamen BES, Wijziging Kieswet in verband met de nieuwe positie van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba binnen Nederland, Invoeringswet openbare lichamen BES, Wet financiën openbare lichamen BES, Aanpassingswet openbare lichamen BES, Goedkeuring en voornemen tot opzegging verdragen BES-eilanden en de Wet bescherming persoonsgegevens BES. Ik noem ze aan het begin nog maar eens om aan te geven dat we een omvangrijk pakket met elkaar bespreken.
Op 9 maart 2010 werd dit eerste pakket BES-wetsvoorstellen door de Tweede Kamer aanvaard. Precies negen weken later zijn wij hier bijeen om ditzelfde pakket met elkaar te bespreken. Zoals ik al in de nota naar aanleiding van het verslag heb gedaan, dank ik de Kamer heel hartelijk voor de voortvarendheid waarmee dit pakket is opgepakt. Voortvarendheid die nodig is om de beoogde transitiedatum van 10 oktober 2010 te halen en daarmee te voorkomen dat bestuur en bevolking op de eilanden hinder ondervinden van een in ontmanteling verkerend land.
Om op 10 oktober 2010 daadwerkelijk geschiedenis te schrijven – een aantal leden wees hierop – is tevens vereist dat alle tien de rijkswetten die nu in deze Kamer aanhangig zijn, tijdig in het Staatsblad staan. Ook voor deze andere wetsvoorstellen is de plenaire behandeling al geagendeerd, te weten voor 6 juli aanstaande. Uiteraard onder voorbehoud van een tijdige en, neem ik aan, adequate beantwoording van de schriftelijke vragen van onze kant in de richting van de Kamer. Ik zeg toe dat het niet aan ons zal liggen. Wij zullen ervoor zorg dragen om zo snel en zo inhoudelijk mogelijk te reageren. Ik ben blij dat de Kamer, met hulp van haar griffie – dit is terecht gezegd – bij wil dragen aan het halen van de datum van 10 oktober 2010.
Morgen zal ik in de Tweede Kamer staan voor de behandeling van nog twee wetsvoorstellen voor de BES-eilanden: Wet geldstelsel BES en Veiligheidswet BES. Ook deze wetsvoorstellen – op de specifieke vragen van mevrouw Ten Horn hierover kom ik nog terug – zijn essentieel voor de nieuwe staatkundige verhoudingen en zullen dus voor 10 oktober in het Staatsblad moeten staan. Voor deze twee wetsvoorstellen doe ik een beroep op de Kamer om het verslag op zijn minst nog voor het zomerreces uit te brengen, zodat de regering tijdens het zomerreces kan reageren en de plenaire behandeling direct na het zomerreces kan plaatsvinden. Daarmee kan, nog net op tijd, een afronding plaatsvinden van de behandeling van de noodzakelijke wetgeving.
Ik kom terug op het pakket BES-wetsvoorstellen dat vandaag voor behandeling voorligt. Verschillende woordvoerders hebben gewezen op de zorgvuldige behandeling door de Tweede Kamer, zowel schriftelijk als mondeling. Dit was voor hen reden om hier te volstaan met een aantal aanvullende vragen.
De behandeling in de Tweede Kamer van de wetsvoorstellen is niet zonder slag of stoot gegaan. Het zal deze Kamer niet zijn ontgaan dat de aanvaarding door de Tweede Kamer van de amendementen op het terrein van het huwelijk tussen personen van gelijk geslacht, abortus en euthanasie tot commotie op de eilanden heeft geleid. De eilandsraad van Sint-Eustatius heeft, zoals bekend, een motie aanvaard over deze drie onderwerpen. Onlangs heeft de Tweede Kamer hierover vragen gesteld. Ik zal op dit onderwerp nog uitgebreid terugkomen in mijn reactie op de Aanpassingswet BES (ABES), het laatste onderwerp dat ik vanmiddag wil behandelen.
Een ander amendement dat besproken is in de Tweede Kamer en waarover ook deze Kamer heeft gesproken, betreft de wijziging van de Kieswet inzake het kiesrecht van de eilandsraden voor de Eerste Kamer. Van de kant van deze Kamer zijn daarover geen concrete vragen gesteld en in de Tweede Kamer is er uitgebreid over gesproken. Dit punt wil ik daarom nu bij het ingaan op de verschillende wetsvoorstellen achterwege laten.
Ik wil allereerst ingaan op een aantal algemene vragen die door verschillende leden zijn gesteld. Daarna loop ik de verschillende wetsvoorstellen en de daarover gestelde concrete vragen langs. Ik begin de beantwoording van de algemene vragen met een vraag van mevrouw Ten Horn. Zij vroeg of de zorgvuldigheid en het tempo van de wetgeving niet in gevaar komen. Met de ambtelijke voorbereiding van de wetgeving is al in 2002 begonnen. Ik ben het eens met alle leden die hebben gezegd dat daar ontzettend hard aan is gewerkt door ambtenaren aan deze en aan de overzijde van de oceaan. Ik heb niet de indruk dat de zorgvuldigheid van de wetgeving in gevaar is gekomen door de huidige snelheid van het traject. Dat geldt in ieder geval voor de wetsvoorstellen die nu bij de Eerste Kamer voorliggen. Voor zover er foutjes zijn gemaakt in de nu voorliggende omvangrijke eerste aanpassingswet BES – dat kan, juist door de omvang van het pakket, en dat hebben wij ook steeds onder ogen gezien – worden die fouten in de tweede aanpassingswet BES en in de derde aanpassingswet BES hersteld. Wij proberen juist gezien de omvang van het pakket heel goed te blijven kijken wat er is gedaan, zodat wij indien nodig zaken kunnen herpakken en herstellen tijdens het proces. Ik denk dat de zorgvuldigheid niet lijdt onder de snelheid van het traject dat wij hierin doorlopen.
Er zijn meer algemene vragen gesteld. Mevrouw Ten Horn vroeg naar de Veiligheidswet BES en de Wet geldstelsel BES en de heer Doek wilde weten hoe dat nu eigenlijk loopt. Ik ben al kort ingegaan op hoe ik daarnaar kijk. Morgen worden de Veiligheidswet BES en de Wet geldstelsel BES over de invoering van de dollar in de Tweede Kamer behandeld. Morgen zal naar alle waarschijnlijkheid ook de commissie voor NAAZ van de Tweede Kamer besluiten – ik ga daar natuurlijk niet over, maar voor zover ik weet is het zo – om de verdere procedure met betrekking tot de Wet toelating en uitzetting BES ter hand te nemen. Deze drie wetsvoorstellen hoeven niet voor 9 september 2010 in het Staatsblad te staan. Dat was de concrete vraag van mevrouw Ten Horn en van de heer Doek. Wel is het nodig dat deze wetten uiterlijk 28 september 2010 – dat is iets later – door de Eerste Kamer worden aanvaard, willen ze op 10 oktober van kracht zijn. Ze moeten 10 oktober 2010 van kracht zijn, dat is terecht gezegd, maar daar zit dus iets meer tijd in. Ik heb in het algemene deel al gezegd dat ik zeer erkentelijk zou zijn als de Eerste Kamer nog voor de zomer verslag uitbracht, zodat plenaire behandeling ergens in september zou kunnen plaatsvinden.
De heer Van Kappen vroeg nog eens nadrukkelijk naar het creëren van draagvlak bij andere landen, kijkend naar de visie op het Koninkrijk. Hij stelde in zijn algemene inleiding dat hij hetgeen wij nu doen belangrijk vindt en dat wij er ook voor staan dat dit gebeurt. Toch vindt hij ook dat wij ervoor moeten zorgen dat we bouwen aan de band in het Koninkrijk, want die verbetert niet per se met deze wetgeving. Daar heeft hij gelijk in. Wij hebben er ook in het beleidsdebat over gediscussieerd dat het van belang is dat wij, alvorens tot een gezamenlijke visie te komen in het Koninkrijk, eerst zelf bepalen – hier en ook in de Tweede Kamer – wat de standpunten zijn in de verschillende landen en hoe we met elkaar naar de toekomst kijken.
Uiteraard is het van belang om bij de visie ook de meningen en gevoelens te betrekken die in de andere landen leven. Daarom hebben wij in april – ik kon er helaas niet bij zijn in verband met de aswolk – een symposium op Curaçao gehouden. Wij hadden daarvoor al twee symposia gehouden in Nederland en we zijn van plan om in juni of begin juli nog twee symposia op Aruba en Sint-Maarten te houden. Al die symposia zien wij als bouwstenen voor die toekomstvisie van het Koninkrijk. Alle informatie over de gehouden symposia is te vinden op de website van het Ministerie van BZK onder de kop "Symposia Toekomst van het Koninkrijk". Op die website zijn ook papers te vinden van wetenschappers en onorthodoxe denkers – dat moet de heer Engels toch deugd doen – uit alle landen binnen het Koninkrijk. Wij hebben hen gevraagd om mee te denken over de toekomstvisie. Wij zijn ook voornemens om nog een consultatieronde te houden onder een aantal stakeholders. Daarna zullen de belangrijkste thema's die naar voren zijn gekomen – ik heb goed geluisterd, ook naar wat in deze Kamer is gezegd– uitgewerkt worden door een aantal werkgroepen. Dat moet dan resulteren in onze visie op de toekomst van het Koninkrijk. Zo ben ik het van plan, en als de Eerste Kamer daar ook aan mee wil doen, hoor ik graag haar reactie daarop.
Mevrouw Ten Horn (SP):
Een heel korte vraag. Zal de waarborgfunctie in het document over de visie daadwerkelijk een aparte paragraaf worden?
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Dat heb ik de Kamer toegezegd en daar zullen wij apart aandacht aan besteden. Er is niets afgedaan aan de toezegging die ik heb gedaan. Daarover is overigens ook uitgebreid gesproken in de Tweede Kamer.
Dan kom ik op de vragen die over de Grondwet zijn gesteld. De heer Van Kappen is ermee begonnen, maar de heer Engels is er ook uitgebreid op ingegaan. Ik dacht dat de heer Van Kappen met name vroeg hoe een besluit kan worden genomen over Statuutswijziging zonder dat duidelijk is hoe die Grondwet er uit zal komen te zien. Wat als het Statuut wel wordt gewijzigd, maar de daarbij horende wijziging van de Grondwet uiteindelijk niet wordt aanvaard? Ik heb steeds volgehouden dat een Grondwetswijziging niet nodig is om de BES-eilanden tot het staatsbestel van Nederland te laten toetreden. Dat geldt zeker nu de Eilandsraden nog niet zullen deelnemen aan de verkiezingen voor de Eerste Kamer, want dat hebben we nu gewijzigd. De Statuutswijziging op zichzelf is al voldoende. De toetreding van de BES-eilanden tot de Nederlandse rechtsorde is dan een feit.
Ik heb goede hoop dat de wijziging van de Grondwet wel gerealiseerd kan worden. Ik zal er alles aan doen om dit proces met de instemming van de vereiste meerderheden van beide Kamers te voltooien. Daarbij kan het helpen dat tijdens de voorbereiding het voorontwerp herziening van de Grondwet op internet wordt geplaatst. Dat zeg ik met name tegen de heer Engels. Wij zullen de Grondwetswijziging nog niet kunnen indienen, maar wij zullen er wel voor kunnen zorgen dat de Kamer kan zien wat wij van plan zijn, voordat de Kamer op 6 juli de Consensusrijkswetten gaat bespreken. Ik denk dat er daardoor ook meer draagvlak kan worden gecreëerd voor de Statuutswijziging, althans dat zou mijn visie zijn.
Mocht onverhoopt een wijziging niet worden aangenomen, dan zou het een oplossing kunnen zijn dat de BES-eilanden de status van gemeenten krijgen. Ik vermoed echter dat beide Kamers met de regering liever een positieve keuze maken voor het voorstel. Door de plaatsing op internet van het voorontwerp voor de behandeling van de Statuutswijziging, is er goed zicht op wat er gebeurt. Wij proberen het voorontwerp rond de zomer klaar te hebben. Het gaat naar de BES-eilanden voor consultatie en moet daarna nog naar de Raad van State. Dan pas kan het worden ingediend. Het voorstel wordt voorbereid met de zorgvuldigheid die hoort bij een Grondwetswijziging, maar met meer snelheid dan wij oorspronkelijk van plan waren, ook naar aanleiding van wat er in de Tweede Kamer aan de orde is geweest.
De heer Van Kappen (VVD):
Voorzitter. Ik heb een vraag ter verduidelijking. Ik hoor de staatssecretaris zeggen dat zij eigenlijk een Grondwetswijziging niet nodig vindt en dat de wijziging van het Statuut voldoende is. Dat heb ik toch correct begrepen?
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Zeker.
De heer Van Kappen (VVD):
Als dus de Grondwetswijziging niet doorgaat, dan blijven we voor het krabbende anker van artikel 134 GW liggen? Is dat correct?
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Ik heb gezegd dat ik altijd heb beweerd dat een Grondwetswijziging niet noodzakelijk was, maar dat we naar aanleiding van wat er is besproken, ook in de Tweede Kamer, hebben afgesproken om een Grondwetswijziging wel in procedure te nemen. In die zin zullen we dat ook aan de Eerste Kamer laten zien rondom de zomer.
De heer Van Kappen (VVD):
Ik begrijp dat, maar ik wil even iets duidelijk krijgen. Als die Grondwetswijziging er niet door zou komen ...
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Dan blijft dit bestaan.
De heer Van Kappen (VVD):
... dan blijven we dus ankeren in artikel 134 GW.
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Ja.
De heer Van Kappen (VVD):
Dank u wel.
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Mevrouw Ten Horn heeft een vraag gesteld over artikel 1 van het Statuut en de afwijkingsgronden. Met het oog op de grondwetswijziging wordt op dit moment een studie gemaakt van de afwijkingsgronden in relatie tot de Grondwet, en de relatie daarvan met het artikel rondom het Statuut. Wij bezien bij de voorbereiding dus heel nadrukkelijk ook het gelijkheidsbeginsel.
De heer Doek heeft een vraag gesteld over de ondertekening. Er zal sprake zijn van een periode van legislatieve terughoudendheid na de transitie. De Kamer weet dat wij eraan hechten om in die periode legislatief relatief terughoudend te zijn. De heer Doek vroeg of het feit dat de minister of staatssecretaris van BZK de regie heeft tijdens deze periode van terughoudendheid, betekent dat de BES-wetsvoorstellen mede ondertekend moeten worden, en dat zij moeten worden getoetst tegen de achtergrond van het nieuwe artikel 1, lid 2 van het Statuut. Het antwoord daarop is als volgt. Voor zover het specifieke BES-wetgeving betreft, dus wetgeving die alleen van toepassing zal zijn op de BES-eilanden, zal de verantwoordelijke minister of staatssecretaris van BZK deze wetgeving inderdaad medeondertekenen. Deze medeondertekening zal gepaard gaan met een toets, waarbij wordt gevraagd of specifieke maatregelen voor de BES-eilanden gerechtvaardigd zijn. Wat steeds aan de orde moet zijn, is immers de vraag of de maatregelen ook nodig zijn voor de BES-eilanden. Zoals de woordvoerders weten, is daarover ook overleg nodig met de BES-eilanden. Ik vind het echter te ver gaan als de bewindspersoon van BZK ook nieuwe Nederlandse wetgeving van andere ministers moet meeondertekenen, dus wetgeving die mede van toepassing moet worden op de BES-eilanden. Ik weet niet of de heer Doek daarop doelt. Ik zou dat zelf een stap ver vinden gaan. Als de wetgeving specifiek is gericht op de BES-eilanden, lijkt meeondertekenen mij heel redelijk. Het lijkt mij echter wat te ver gaan om alle wetgeving mee te laten ondertekenen door de verantwoordelijke bewindspersoon van BZK.
De heer Doek (CDA):
Daar gaat het wel om. Het lijkt zo klaar als een klontje dat wordt ondertekend bij wetgeving die specifieke van toepassing is op de BES-eilanden. Ik ben er echter juist bang voor dat bij de enorme brij wetgeving die normaal over ons wordt uitgestort, departementen dingen regelen waarbij later ineens blijkt dat het ook van toepassing is op de BES-eilanden. Wellicht blijkt dan achteraf dat als men dat van tevoren zorgvuldig had bekeken, de toetsing had moeten plaatsvinden aan artikel 1, lid 2 van het Statuut. Verder blijkt dan wellicht achteraf dat overlegd had moeten worden met de gedelegeerde aldaar, zoals is afgesproken. Ik zeg dit met name tegen de achtergrond van het feit dat wij hebben afgesproken dat wij een rustige legislatieve periode van een jaar of vijf zouden ingaan. Wij moeten daarop ook als parlement een beetje controle kunnen houden. Wij moeten kunnen zien dat de verantwoordelijke bewindsvrouw of -man daarover haar of zijn oordeel heeft gegeven. Daarom lijkt meeondertekenen ons juist een prima garantiemiddel.
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Er kan niet zomaar van alles worden ingevoerd op de BES-eilanden. Wij kijken daarnaar heel nadrukkelijk. Er moet over worden overlegd. Besluiten die in de ministerraad worden genomen, zijn bovendien altijd collegiale besluiten. Men kijkt dus ook mee; dat hebben wij nadrukkelijk afgesproken. Ik heb er echter wel wat vragen bij als wordt voorgesteld om alle wetgeving van andere departementen mee te ondertekenen. Die vragen heb ik niet als het om ondertekening van de specifieke in te voeren wetgeving gaat, ook als die wetgeving andere beleidsterreinen betreft; dat moet helder zijn.
Mevrouw Ten Horn heeft nog een vraag gesteld over de fiscale wetgeving. Zij maakt zich zorgen over de fiscale wetten en zij heeft nadrukkelijk gezegd dat men zich daarover ook in de Tweede Kamer zorgen maakt. Dat is mij niet onbekend. De regeling hoeft inderdaad niet op 10 oktober 2010 in het Staatsblad te staan. Er is behandelingsruimte. Die hebben wij gecreëerd door met een nota van wijziging mogelijk te maken dat de fiscale wetten voor de BES-eilanden na de verkiezingen van de Tweede Kamer kunnen worden behandeld. Er is daarvoor dus meer tijd. Dat is onder andere op specifiek verzoek van de Tweede Kamer gebeurd. Ik zeg erbij dat dit verzoek niet alleen van de SP-fractie aldaar kwam, maar van meer fracties. Men wilde namelijk de tijd hebben om amendementen voor te bereiden. Wij hebben dat nu mogelijk gemaakt door meer tijd te creëren voor de behandeling. Het nieuwe fiscale stelsel hoeft pas eind 2010 te worden afgerond om op 1 januari in werking te treden. Wij hebben voor de overgang de overgangsmaatregel toegevoegd aan de Wet geldstelsel BES, die morgen in de Tweede Kamer wordt behandeld. Daarmee is mijns inziens genoeg tijd gecreëerd om er echt serieus naar te kijken. Dat is in ieder geval ook de opvatting van de Tweede Kamer. Uiteindelijk gaat echter ook de Eerste Kamer over haar eigen agenda.
Mevrouw Ten Horn (SP):
Betekent dit heel concreet dat alle fiscale wetgeving met betrekking tot de BES-eilanden vóór het kerstreces door de Kamers moet zijn, zoals dit ook geldt voor onze "normale" belastingwetgeving?
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Ja, net zoals dat geldt voor alles wat in Nederland in moet gaan op 1 januari.
Onder anderen mevrouw Ten Horn heeft een algemene vraag gesteld over het onderzoek naar de staat van het bestuur en de betrouwbaarheid van bestuurders op Bonaire. Men heeft ook heel specifiek gevraagd of de staatssecretaris daar achteraan zit. Het antwoord op de laatste vraag is ja. Op dit moment is bij mij echter nog niet bekend wanneer de resultaten van het onderzoek beschikbaar komen. Het onderzoek wordt door het OM gedaan. Ik kan de Kamer wel melden dat het onderzoek naar de strafbare feiten op Bonaire onlangs is geïntensiveerd. Er zijn ook extra rechercheurs op het onderzoek gezet. Ik heb regelmatig contact met de gouverneur. Zoals de woordvoerders weten, heb ik de gouverneur op de Nederlandse Antillen gevraagd om voor mij deze kwestie te volgen. Het is echter uiteraard primair de verantwoordelijkheid van de Antilliaanse regering om dit tot een goed einde te brengen.
Het gaat hierbij om een strafrechtelijke kwestie. Het huidige bestuurscollege van Bonaire is staatsrechtelijk gezien op een juiste wijze tot stand gekomen; dat heb ik altijd gezegd en daarover kan geen misverstand zijn. Ik kreeg een beetje de indruk dat mevrouw Ten Horn dacht dat er in staatsrechtelijke zin iets niet in orde zou zijn. In staatsrechtelijke zin is er niets mis. Het gaat hierbij om een strafrechtelijk onderzoek. Daarover heb ik gerapporteerd. Volgens de Eilandenregeling Nederlandse Antillen, de ERNA, worden de gedeputeerden door de eilandsraad gekozen. Dat is keurig gebeurd volgens de normale en gebruikelijke procedure. Het huidige bestuurscollege steunt op een meerderheid in de eilandsraad van Bonaire. De handtekening van dit college onder een akkoord van de slot-RTC is derhalve rechtmatig. Het gaat er immers om of er een meerderheid is in de eilandsraad van Bonaire. Zo is dit geregeld. Ik voeg eraan toe dat het huidige bestuurscollege weer meedoet aan het staatkundigehervormingsproces. Het is bekend dat onlangs door de commissaris op de BES-eilanden, de heer Henk Kamp, een akkoord is gesloten met het bestuurscollege van Bonaire. Daarmee volgt dat college weer alles wat in het traject is afgesproken. Het is positief om dat hier te kunnen melden.
Ik kom op de behandeling van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba. Met deze WolBES worden de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba ingesteld. De status van de openbare lichamen markeert de bijzondere positie die deze eilanden innemen. Ik hoorde dat niet alle leden van de Kamer deze openbare lichamen hetzelfde waarderen. Er is sprake van een apart rechtsgebied waarbij voor het Europese deel van Nederland afwijken rechtsregels gelden. De eilanden verschillen in betekenende mate van gemeenten. Het is dus noodzakelijk om op een aantal onderdelen af te wijken van de wetgeving die door gemeenten wordt verzorgd. Dat gebeurt in de WolBES. Ik vind zelf de manier waarop deze openbare lichamen zijn vormgegeven echt een vondst, juist omdat het mogelijk wordt gemaakt om maatwerk te leveren voor deze drie kleine eilanden die ver weg zijn gelegen.
Een belangrijk verschil tussen enerzijds Bonaire, Sint-Eustatius en Saba, en anderzijds een gemeente, is inderdaad het feit dat de eilanden geen onderdeel zijn van een provincie. Hierdoor vallen de eilanden direct onder het Rijk. Gelet op de grote afstand tussen Nederland en de eilanden, is het gewenst dat er een bestuurlijke schakel en een toezichthouder is tussen het Rijk en de openbare lichamen. Om deze reden is in de WolBES de functie van rijksvertegenwoordiger opgenomen. Deze rijksvertegenwoordiger is verantwoording verschuldigd aan de minister van BZK. Voor de taken die hij of zij uitvoert voor andere ministeries is hij verantwoording verschuldigd aan de betrokken minister op dat departement. Zo is dat geregeld.
Een belangrijke wijziging die in de Tweede Kamer is aangebracht, betreft de mogelijkheid om bij eilandsverordening ambtelijke functies aan te wijzen die mogen worden gecombineerd met de functie van eilandsraadslid. De indieners van het aangenomen amendement op stuk nr. 19 vinden het onwenselijk dat een ambtelijke functie in dienst van het eilandbestuur kan worden gecombineerd met een politiek ambt op het eiland. Daarom schrapt het amendement deze mogelijkheid voor Bonaire. Voor Sint-Eustatius en Saba is de mogelijkheid blijven bestaan vanwege de geringe bevolkingsomvang op deze eilanden. In de nota naar aanleiding van het verslag staat abusievelijk dat Bonaire, Sint-Eustatius en Saba een aanvang moeten maken met de eilandsverordening die de ambtelijke functies aanwijst. Hierover is door deze Kamer niet gesproken, maar het lijkt mij toch goed om dit punt hier recht te zetten. Hier zijn natuurlijk alleen Sint-Eustatius en Saba bedoeld.
Ik kom op de vragen die in relatie staan tot de WolBES. De heer Van Kappen en mevrouw Ten Horn zijn nog eens nadrukkelijk op het zelfbeschikkingsrecht ingegaan. Kunnen de BES-eilanden altijd nog voor onafhankelijkheid kiezen, alleen of gezamenlijk, of aansluiting zoeken bij het bovenwindse land Sint-Maarten of het benedenwindse Curaçao of Aruba? Het antwoord is ja. De BES-eilanden kunnen, nadat ze onderdeel zijn geworden van het staatsbestel van Nederland, in de toekomst volkenrechtelijk onafhankelijk worden. Ik zie in beginsel ook geen bezwaar als de eilanden zich in de toekomst aansluiten bij een van de andere landen in het Koninkrijk. Dat is een optie die wij overigens niet met elkaar hebben besproken. Op dit moment lijkt het mij ook geen al te reële optie. Wij zijn nu immers bezig met de ontmanteling van de Nederlandse Antillen, omdat de vijf eilanden niet meer met elkaar in één verband verder wilden gaan. Het is echter een mogelijke keuze. Ik wil er nog wel op wijzen dat ook in de nieuwe verhouding er altijd samenwerking zal plaatsvinden op verschillende terreinen, zoals de rechtspraak, het Openbaar Ministerie en de politie. Wij komen daar nog met elkaar over te spreken. Het kan dus op zichzelf als een reële keuze worden gezien, maar het is wel een keuze die inderdaad daar moet worden gemaakt. Wij maken die keus niet. Wij gaan nu met elkaar voor deze keus.
De heer Van Kappen vroeg specifiek of er voor de BES-eilanden wel een andere optie is dan de optie openbaar lichaam. Wij hebben daarover zonet al even gesproken. Na de evaluatie zal dit worden bezien. Zoals ik heb geschreven in de brief aan de Tweede Kamer van 17 januari jongstleden, de schriftelijke beantwoording in het kader van het wetgevingsoverleg, is het gemeentemodel dan waarschijnlijk de enige optie binnen het Nederlandse staatsbestel. Ik zie er in ieder geval zelf geen andere naast die van openbaar lichaam. Het provinciemodel lijkt mij niet voor de hand te liggen, gezien de kleinschaligheid van de eilanden en de aard en taken van de eilandbesturen zoals wij die hebben vormgegeven. De enige andere reële optie die ik op dat moment binnen het Nederlands staatsbestel zie, is dus het worden van gemeente.
Mevrouw Ten Horn vroeg specifiek of de rijksvertegenwoordiger op tijd zal zijn benoemd om de eilandsverordening betreffende de verenigbaarheid van ambtelijke functies waarover ik zo-even sprak, goed te keuren. Ik zal binnenkort de procedure voor de benoeming van de rijksvertegenwoordiger ter hand nemen. Hij of zij kan uiteraard pas per 10-10 worden benoemd. Het gaat erom dat de eilandsraad de betreffende eilandsverordening uiterlijk vier maanden voor de dag van de kandidaatstelling, dus voor 18 september, heeft vastgesteld. Zo staat het in artikel 14, lid 5 van de WolBES. Dat de goedkeuring door de rijksvertegenwoordiger pas enige tijd daarna kan plaatsvinden is niet bezwaarlijk en staat aan de geldigheid van de eilandsverordening niet in de weg. Als de eilandsverordening tijdig wordt vastgesteld en vervolgens door de rijksvertegenwoordiger wordt goedgekeurd, kunnen ook na de verkiezing van maart 2011 op Sint-Eustatius en Saba bepaalde ambtelijke functies worden verenigd met het lidmaatschap van de eilandsraad. Het is dus wel degelijk in procedurele zin goed mogelijk om dit allemaal netjes af te handelen.
De heer Engels vroeg om te reageren op zijn betoog inzake de aanstellingswijze van de rijksvertegenwoordiger. Op de benoeming van burgemeesters zal ik niet ingaan. Op dit punt is de heer Engels bijzonder consistent. In deze Kamer hebben minister Ter Horst en ik eerder soortgelijke discussies met hem gevoerd, die altijd gingen over het ambt van burgemeester. Zoals ik eerder tegenover de heer Engels heb uitgesproken, onderschrijf ik wel het principe dat hoe zwaarder de bevoegdheden zijn, hoe belangrijker de democratische legitimatie is. Naar ik meen kwam de essentie van zijn betoog daarop neer. Wij verschillen echter ten principale van mening over de waardering van de kroonbenoeming. Wij kunnen een vergelijking trekken met de positionering van de burgemeester, wiens bevoegdheden inzake openbare orde en veiligheid de laatste jaren zijn toegenomen. De kroonbenoeming verschaft hem juist een onafhankelijke en onpartijdige positie, die voor de functievervulling van grote waarde is. Op dezelfde manier kijk ik naar de benoeming van de rijksvertegenwoordiger.
Anders dan de heer Engels ben ik echter van mening dat ook de mate van politieke controle wel degelijk een belangrijke rechtvaardiging is voor de gekozen constructie. Ik kan hem zeggen dat deze discussie uitvoerig heeft gespeeld bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel. Alles afwegende is daarbij gekozen voor de figuur van een door de Kroon benoemd bestuursorgaan met zelfstandige bevoegdheden. Wel is naar aanleiding van het advies van de Raad van State het voorstel aangepast. Een expliciete verantwoordingsplicht van de rijksvertegenwoordiger aan de minister alsmede een aanwijzingsbevoegdheid van de minister in de richting van de rijksvertegenwoordiger zijn toegevoegd naar aanleiding van het advies van de Raad van State. De figuur van de ambtelijke vertegenwoordiger zou naar mijn idee ook in de verhoudingen binnen het Koninkrijk en op de eilanden onvoldoende gezag hebben gehad. Dat argument heb ik hier niet zo nadrukkelijk gehoord, maar dit is voor ons, gezien de Caribische context, wel degelijk mede een belangrijk element geweest om het zo te doen. Ik kan mij dan ook niet goed voorstellen dat die mandaatconstructie in de toekomst opnieuw zal worden overwogen.
De heer Laurier stelde een vraag over de relatie en de samenwerking tussen de rijksvertegenwoordiger en de openbare lichamen. Elke toezichthouder wordt door degene op wie hij toezicht uitoefent soms met argwaan bekeken; zo is het toch een beetje. Naar mijn idee is het ook geen ongezonde relatie als er een beetje argwanend naar toezichthouders wordt gekeken. Daarin verschillen naar mijn idee de openbare lichamen niet van gemeenten in hun relatie tot de provincie. Het toezicht op de eilanden is, zoals bekend, wel intensiever. Daar was en is ook aanleiding voor en daarover hebben wij in deze Kamer regelmatig met elkaar gesproken. Men kan denken aan de praktijken rondom de benoeming en de bevordering van eilandsambtenaren of aan de rechtmatigheid van de besluitvorming. Op bepaalde terreinen heeft de rijksvertegenwoordiger dan ook specifiek toezichthoudende bevoegdheden, die weliswaar ingrijpend zijn voor de lokale autonomie maar wel noodzakelijk worden geacht. Uiteraard zal dit stelsel, evenals de praktijk van de functievervulling, bij de evaluatie over vijf jaar worden betrokken.
Een goede samenwerking van de rijksvertegenwoordiger met de openbare lichamen is natuurlijk wel van belang voor de functievervulling. De rijksvertegenwoordiger heeft dan ook een goede informatiepositie nodig. Hiertoe zal hij onder andere met enige regelmaat ambtsbezoeken moeten brengen aan de openbare lichamen, net zoals commissaris Kamp dit overigens op dit moment doet. In het bijzonder is zijn relatie met de gezaghebber van belang. Deze neemt, zoals men in het wetsvoorstel heeft kunnen lezen, op onderdelen evenzeer een toezichthoudende positie in. Zij moeten elkaar over en weer kunnen vertrouwen. Dat heb ik bedoeld te zeggen met de tekst in de nota naar aanleiding van het verslag. De rijksvertegenwoordiger mag niet omstreden zijn. Daarom worden de bestuurscolleges ook gehoord bij de voorgenomen benoeming. Streng doch rechtvaardig, distantie en betrokkenheid: om zulke kenmerken gaat het. Deze typeringen zijn ook op de rijksvertegenwoordiger en op zijn of haar functievervulling van toepassing.
Ik ben mij zeer bewust van de context waarin de rijksvertegenwoordiger zijn werk in de nieuwe staatkundige verhouding zal moeten verrichten. Zo-even sprak ik over het opstarten van de benoemingsprocedure. Vanzelfsprekend zal ik ook bij de benoeming zwaar toetsen of de sollicitanten aan deze combinatie van eigenschappen kunnen voldoen. Juist in de Caribische context is dat naar mijn idee van groot belang. Dit is alles wat ik over de WolBES wil zeggen, voorzitter.
Over de IBES en de kieswet BES zijn geen vragen gesteld, noch over de wet goedkeuring verdragen en de wet bescherming persoonsgegevens BES. Dat betekent dat ik nu naar de wet financiën BES ga.
Ik ben mij er zeer van bewust, mede door de vragen die zijn gesteld door de leden van deze Kamer, dat de financiën van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba de terechte belangstelling hebben van de Eerste Kamerleden. Ik denk dat ook na het vaststellen van deze wet het laatste woord nog niet zal zijn gesproken over de financiën van de BES-eilanden. Het is goed om dat nu al te zeggen. Net zoals bij de WolBES moet er een kader zijn om over de financiën te spreken. De wet financiën BES biedt dat kader. Ik constateer dat diverse leden bijzondere aandacht vragen voor meer duidelijkheid op financieel terrein. Dit gaat dan om duidelijkheid over de specifieke invulling van het lokale belastinggebied, over de departementale uitgaven en de transparantie daarvan, over de verdeling van taken tussen openbare lichamen en het Rijk en over de daaruit voortkomende vrije uitkeringen. Op een aantal van die punten zal ik ingaan.
Mevrouw Ten Horn vraagt of ik kan toelichten welke wijziging in de wet financiën BES zal worden voorgesteld in de ABES 3. Zij merkt op dat er blijkbaar alweer een wijziging aankomt. In de ABES 3 zullen inderdaad enkele voorstellen tot wijziging van de wet financiën BES worden opgenomen. In de eerste plaats zal worden voorgesteld om de vrije uitkeringen aan de openbare lichamen afzonderlijk te positioneren door het instellen van een BES-fonds. De heer Doek sprak hier al over. Ik denk dat het alleen maar goed is dat dit gebeurt. Op dit moment is in het wetsvoorstel bepaald dat de drie vrije uitkeringen elk afzonderlijk zullen worden opgenomen in de begroting van het ministerie van BZK. Door ze op te nemen in een apart fonds worden de vrije uitkeringen aan de openbare lichamen als afzonderlijke begrotingspost herkenbaar en zijn ze dus net als het Gemeentefonds zichtbaar voor de Staten-Generaal op de reguliere begrotingsmomenten.
In de tweede plaats is er een technische aanpassing van de bevoegdheid tot het heffen van motorrijtuigenbelasting nodig. Op mijn verzoek is de Vereniging van Nederlandse Gemeenten bezig met het voorbereiden van een modelverordening die de openbare lichamen kunnen gebruiken bij het vaststellen van hun eigen belastingverordeningen. Daarbij bleek dat de manier waarop de bevoegdheid tot het heffen van motorrijtuigenbelasting in de wet financiën BES is geregeld, onvoldoende is toegesneden op de wijze van heffen die op de Antillen gebruikelijk is. Daarom wordt een aanpassing voorbereid. Dat heeft dus echt een zuiver technische achtergrond; het is geen inhoudelijke maar een technische wijziging, die geen enkel beleidsmatig gevolg heeft. Er zullen een aantal formele bepalingen over heffing en invordering worden aangepast.
In de derde plaats moet nog een keer worden gekeken naar de afstemming tussen de regeling van de heffing van de landelijke vastgoedbelasting in de belastingwet BES en de lokale grondbelasting in de wet financiën BES. Deze wijzigingen zijn in de ABES 3 terug te vinden.
Ik heb al iets gezegd over de transparantie, namelijk waarom wij kiezen voor die fondsen. De heer Doek vraagt in dit kader naar het zichtbaar maken van de departementale uitgaven. Hij wil weten of het mogelijk is, die departementale uitgaven apart te specificeren om redenen van transparantie. Op zich deel ik deze transparantie, de wens om zo veel mogelijk transparant te laten zien wat er gebeurt. Ik heb de Tweede Kamer op 29 maart 2010 per brief geïnformeerd over de jaarlijkse uitgaven door de departementen na 2010. Ik krijg de indruk dat de Eerste Kamer deze brief wellicht niet heeft gekregen, dus ik zal ervoor zorgen dat zij deze alsnog ontvangt. Zoals al eerder in de schriftelijke beantwoording is aangegeven, is er inderdaad voor gekozen om de BES-uitgaven op te nemen in de totale, rijksbrede, uitgaven. We hebben de bedragen aangegeven die worden toegevoegd aan de verschillende begrotingen, maar uiteindelijk zal het niet zo gemakkelijk zichtbaar zijn. Dat betreft politie. Er is inderdaad een "politie-BES", zoals toegelicht in de nota naar aanleiding van het verslag. Ik weet niet of het zinnig is om zulke kleine bedragen zo specifiek op de begrotingen zichtbaar te maken. Daar gaat het immers uiteindelijk om. Daarom hebben we in deze brief de omvang aangegeven. Het is uiteraard wel technisch mogelijk om het te doen, maar het is een enorme klus en we hebben nu al werk genoeg om alles voor elkaar te krijgen. Ik weet niet of het verstandig is om er nu aan te beginnen.
De heer Doek (CDA):
Ik begrijp wat de staatssecretaris zegt. Maar toch. Ik lees tot mijn vreugde dat er 4 miljoen Antilliaanse guldens besteed mogen worden, ik dacht door het ministerie van Verkeer en Waterstaat ter verbetering van de haven op Saba. Het gaat om dat soort, toch majeure, bedragen, die ook van belang zijn voor de perceptie van het belang van hetgeen Nederland doet voor de BES-eilanden. Op andere departementen zullen er ook grote uitgaven worden gedaan ten behoeve van de BES-eilanden. Als je alle scholen op Bonaire moet vernieuwen, bijvoorbeeld, gaat het om een behoorlijk bedrag. Ik begrijp overigens dat het geen behoorlijk bedrag is op de complete begroting van OCW. Daar is het het zestiende cijfer achter de komma. Daar gaat het in dit geval echter helemaal niet om. Het gaat erom dat wij de bevolking aldaar het gevoel geven dat het niet om niets gaat in Antilliaanse guldens en straks in dollars, en het gaat erom dat we dat ook duidelijk maken aan de Nederlandse bevolking. Die heeft er vaak heel rare beelden bij. Je zou kunnen zeggen dat je juist beelden oproept door het transparant te maken of dat je het daarom maar in de grote getallen weg moet houden. Ik denk dat het beter is om er de komende vijf jaar heel transparant mee om te gaan. Ik roep de staatssecretaris op om de andere departementen te vragen om in hun begrotingsstukken een kort hoofdstukje te wijden aan de vraag of ze de komende jaren zeer specifieke uitkeringen doen om de BES-eilanden op het niveau te krijgen waarop we ze graag zouden willen zien, bijvoorbeeld uitgaven voor het aanpassen van gevangenissen. Het lijkt me verstandig om dit te doen, zodat we het ook straks bij de evaluatie in beeld te kunnen brengen.
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
We zijn op dit moment niet van plan om het zo te doen. Dat zeg ik nog maar een keer. Ik wil er best nog eens naar kijken, maar het is een omvangrijke interdepartementale operatie. Gezien de omvang is het de vraag of je het moet doen. Ik begrijp wel wat de heer Doek zegt. Ik ben het trouwens heel nadrukkelijk met hem eens dat het twee kanten op kan werken. Er wordt soms gezegd dat er miljarden naar de Antillen worden gestuurd. Dat is gewoon expliciet niet aan de orde. Door transparantie kun je zien dat het niet een dergelijke omvang heeft. Ik zie de voor- en nadelen dus wel. De heer Doek vraagt of ik het nog een keer wil bespreken. Ik wil zelf liever het evaluatiemoment, dat we toch al hebben over vijf jaar, benutten om er dan op terug te kijken. Primair reagerend op wat hij zegt, vind ik het handiger om dan te kijken wat er is gebeurd.
De heer Doek (CDA):
Maar dan wil ik niet horen: we hebben het opgenomen in de rijksbrede uitgaven en kunnen er dus helemaal niets meer over zeggen.
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Nee, dat kan dan inderdaad niet.
De heer Doek (CDA):
Zou de staatssecretaris daarom in de brief waarin zij uitlegt welke criteria zij zal hanteren bij de evaluatie nog wat aandacht kunnen schenken aan dit punt?
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Oké, dat zou ik kunnen doen.
De heer Doek (CDA):
Zo kunnen we elkaar wellicht daarin vinden.
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Ik wil wel in de brief die ik toch moet schrijven over de criteria voor de evaluatie, bezien hoe we ook aandacht kunnen besteden aan de financiële kanten.
De heer Van Kappen (VVD):
Ik heb een korte vraag. Veel uitgaven zitten als het ware verstopt in de begrotingen van andere departementen. Is het mogelijk dat het ministerie van BZK daarvan een samenvatting maakt, bijvoorbeeld bij de voorjaarsnota of op andere relevante momenten? Dit is een vraag uit luiheid: het zou het voor ons een heel stuk eenvoudiger maken als wij niet alle begrotingen van alle departementen hoeven door te spitten.
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Dat is dezelfde vraag als die van de heer Doek. Wij hebben bij brief aangegeven om welke bedragen het gaat. Ik zorg dat uw Kamer die brief krijgt. Het gaat om transparantie. Dat begrijp ik op zich wel. Ik schrijf nog een brief over de criteria. Daarin kom ik terug op de vraag hoe we aan die twee dingen tegemoet kunnen komen zonder, heel ingewikkeld, twee heel kleine artikelen in de verschillende begrotingen op te nemen.
De heer Doek vroeg hoe wij de specifieke uitkeringen verantwoorden. Daar willen we juist ook vanaf. De manier waarop dat gebeurt, is zo detaillistisch dat we dat eigenlijk niet meer willen. We willen ook af van allerlei kleine begrotingsartikelen. Het is dus de vraag of je het moet doen. Ik wil echter nadenken over de vraag hoe we de transparantie verder kunnen vormgeven.
De heer Laurier heeft een vraag gesteld over de vrije uitkering en het achterstallig onderhoud. Ook de BES-eilanden zullen moeten leren te reserveren voor regulier onderhoud. We zijn al een eind gekomen: van een schoenendoosadministratie naar een normale administratie. Nu moeten ook reserveringen voor regulier onderhoud worden opgenomen in de begrotingen. We hebben afgesproken dat voor achterstallig onderhoud de ministeries zo nodig moeten bijspringen. Een voorbeeld is de landingsbaan van Bonaire, het opknappen waarvan Verkeer en Waterstaat gaat zorgen. Ik ben op dit moment met de eilanden in overleg over het maken van een meerjarenonderhoudsplan. Op basis daarvan ga ik beoordelen of wij een bijdrage moeten leveren aan het onderhoud. We brengen het dus in kaart.
De heer Laurier en mevrouw Linthorst vragen op welke wijze de eilanden in de toekomst investeringen kunnen realiseren. Ze kunnen immers niet zoals Nederlandse gemeenten geld lenen. Hoeveel ruimte is daarvoor? Hoe zal worden omgegaan met het beheer van de luchthavens op de eilanden? De luchthavens zijn toch van vitaal belang – absoluut – en drukken die niet te veel op de eilandelijke begrotingen? Met het bestuurscollege van Bonaire is overeenstemming bereikt over de hoogte van de vrije uitkering. Ik verwacht dat dit bedrag op korte termijn ook voor Saba en Sint-Eustatius kan worden vastgesteld. De bedragen van de drie respectievelijke vrije uitkeringen bieden de eilanden een bescheiden extra financiële ruimte ten opzichte van hun huidige begroting.
Echter, andere ontwikkelingen, zoals het versterken van de Diensten Financiën en de invoering van het dualisme, zullen extra investeringen behoeven. Om een goed integraal beeld te krijgen van de toekomstige financiële positie van de eilanden, heb ik een van mijn kwartiermakers gevraagd om in overleg met de eilandsbesturen de eilandelijke begrotingen door te lichten. Dat gebeurt. Deze doorlichting kan aanleiding vormen om een aanvullend geldbedrag beschikbaar te stellen. Dat betreft naast meerjarenonderhoud ook een aantal andere zaken.
Een van de uitgangspunten in het transitieproces voor de BES-eilanden is dat de geldende Nederlands-Antilliaanse wet- en regelgeving zo veel mogelijk wordt gehandhaafd. Op dit moment is het beheer van de vliegvelden bij de eilanden belegd. De minister van Verkeer en Waterstaat en ik zien geen concrete aanleiding om hierin iets te veranderen. Het gaat om taken die men had en waar men aan hecht. Daarom hebben we geschreven dat de luchthavens bij een gezonde bedrijfsvoering in staat zijn om voldoende middelen te genereren voor de exploitatie, bijvoorbeeld door middel van de luchthaventarieven die lokaal bepaald worden.
De luchthavens spelen een belangrijke rol in het lokale toerisme en de lokale economie. Het verdient dan ook voorkeur om het beheer hiervan, net zoals in de huidige situatie, te bezien in deze bredere lokale context. Wel zal ik in het jaarlijkse bestuurlijk overleg met de eilanden onder meer de taakverdeling en de financiën bespreken. Mochten zich in de toekomst financiële problemen voordoen als gevolg van het lokale beheer van vliegvelden, dan kan dat aan de orde worden gesteld, net zoals we in Nederland bestuurlijk overleg over financiële verhoudingen voeren.
Tot slot wijs ik erop dat de rijksoverheid, vooruitlopend op de transitiedatum, grote betrokkenheid heeft getoond bij de vliegvelden op de BES-eilanden. Ik noemde zo-even al de start- en landingsbaan op Bonaire. Er wordt ook gekeken naar Saba. En bijvoorbeeld ook de kosten van medisch transport, dat bijna ook alleen maar vliegend mogelijk is, komen ten laste van het zorgkantoor. We onderzoeken dus wel degelijk hoe we kunnen bijdragen aan de kosten, zodat die niet te zwaar worden voor de eilandsbesturen.
Mevrouw Linthorst (PvdA):
De staatssecretaris laat twee vragen bij mij open. De eerste betreft de aanleiding voor de herziening. De Kamer een halfjaar tot drie kwart jaar geleden een wetsvoorstel over regionale luchthavens behandeld. Toen is besloten – dat was ook het voorstel van de minister – dat luchthavens met een bovenregionaal belang rechtstreeks onder het Rijk vallen. Als ik eerlijk ben, vind ik dat de luchthavens van met name de BES-eilanden aan dat criterium voldoen. Dat zijn namelijk geen luchthavens die van belang zijn voor het lokale toerisme of de lokale economie, ze zijn van levensbelang voor de eilandbewoners.
De tweede betreft de tarieven. Die moeten worden vastgesteld om een dekkende exploitatie mogelijk te maken. Ik houd mijn hart vast, want ik zie wat er op Aruba gebeurt. Daar wordt $60 gevraagd, terwijl het tarief voor interregionaal verkeer binnen de Nederlandse Antillen € 2 bedraagt. Dat zijn nogal wat verhogingen! Als die worden doorberekend aan Saba en Sint-Eustatius als Sint-Maarten straks land is ... Ik wil graag iets meer garanties.
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Aruba is natuurlijk een land.
Mevrouw Linthorst (PvdA):
Sint-Maarten wordt straks een land en mag zelfstandig zijn luchthaventarieven heffen. Saba en Sint-Eustatius zijn absoluut van Sint-Maarten afhankelijk. Dan hebben we een probleem. Dat probleem steekt natuurlijk pas straks de kop op, maar ik wil er nu alvast een voorschot op nemen.
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Het is terecht dat u dat probleem hier aankaart en dat we er rekening mee houden. In de gesprekken over de takenverdeling zijn we zo dicht mogelijk gebleven bij de huidige takenverdeling, aangepast aan de nieuwe verhoudingen. Daarom is het beheer van de luchthavens bij de eilandbesturen gebleven. Wil dat nu zeggen dat wij ons daar helemaal niet mee bemoeien? Nee, dat is ook niet zo. Wij bemoeien ons er wel degelijk mee. Ik heb de Kamer een aantal voorbeelden gegeven. We hebben normaal bestuurlijk overleg over de financiële situatie. Dat is ook afgesproken. Ook dat is een aanknopingspunt om met elkaar te spreken. Is het goed? Hebben we het goed gedaan? Kan men het ook dragen?
Sint-Maarten is een zelfstandig land. Daar moeten afspraken mee gemaakt worden door Saba en Sint-Eustatius. Op een aantal terreinen worden service level agreements gesloten met Sint-Maarten. Wij kunnen daar wel degelijk ons steentje aan bijdragen. Op dit moment hebben we ervoor gekozen, de taakverdeling niet te veranderen. Dat lijkt mij ook goed. Dat wil niet zeggen dat we geen oog hebben voor de gevolgen. We zullen de eilandsbesturen daar ook bij helpen. Ik zal dit punt ook nog een keer met de minister van Verkeer en Waterstaat bespreken.
Het is anders dan in de nota over de regionale luchtvaart staat. Ik ben het ermee eens dat het gaat om bovenlokaal belang. Het is een levensader voor de eilandbewoners. Dat maakt dat we er specifieke aandacht voor moeten hebben. Ik vind het echter ver gaan om de taakverdeling te veranderen. Dat sluit niet uit dat we daar in de toekomst nog een keer op uitkomen. De taakverdelingsafspraken zijn overigens in onderling overleg vastgelegd. We hebben ook afgesproken dat naar aanleiding van de taakverdelingsafspraken de financiën worden geregeld.
Ik ga verder met de aanpassingswet BES. Dat is het meest omvangrijke, of misschien spectaculaire, wetsvoorstel van de afgelopen kabinetsperiode. Het voorstel hangt nauw samen met de invoeringswet BES en bevat in hoofdzaak de aanpassing van de in oorsprong Antilliaanse regelgeving aan de nieuwe staatkundige structuur. Het grootste deel van de aanpassingswet – het is een omvangrijk stuk – heeft een juridisch-technisch karakter, maar waar nodig zijn er ook meer beleidsmatige keuzes in verwerkt. Zo wordt het huidige Antilliaanse Wetboek van Strafrecht, dat sterk is verouderd maar na de transitie wel van toepassing blijft als Wetboek van Strafrecht BES, op een aantal punten gemoderniseerd. In aanvulling op het voorstel dat we nu bespreken, volgen nog drie algemene aanpassingswetten, die echter niet op alle onderdelen al per 10 oktober 2010 al in werking hoeven te treden. Dit geldt onder meer voor de aanpassing van de onderwijswetgeving, die wordt opgenomen in de tweede aanpassingswet BES-B en die binnenkort bij de Tweede Kamer zal worden ingediend.
Ook de regelgeving met betrekking tot de ambtenarenpensioenen en in het verlengde daarvan de Pensioenwet BES zullen nog nader worden gewijzigd. Dat was eerder niet mogelijk, vanwege de vele onduidelijkheden die aanvankelijk nog op dit terrein bestonden. De derde aanpassingswet BES, die deze onderwerpen regelt, zal eveneens op korte termijn bij de Tweede Kamer worden ingediend. Het akkoord dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 18 april met de BES-eilanden heeft bereikt, betreft behalve de onderstand ook de verhoging van de AOW-leeftijd tot 65 jaar en de gefaseerde invoering daarvan. Ook die zal worden verwerkt in de derde aanpassingswet.
Bij de behandeling in de Tweede Kamer is het wetsvoorstel op drie onderwerpen op ethische terreinen geamendeerd. Het betreft amendementen van de leden Remkes, Van Gent en Leerdam over abortus, en van Remkes en Van Gent over euthanasie en huwelijk tussen personen van gelijk geslacht. De aanvaarding van deze drie amendementen heeft op de BES-eilanden tot negatieve reacties geleid; dat is door alle sprekers aangehaald. In ben me bewust van de gevoeligheid van deze onderwerpen op de BES-eilanden en ik ben blij dat de Kamer heeft afgezien van de invoering van de wettelijke regelingen over deze onderwerpen op het moment van transitie. Het voorstel met betrekking tot abortus heeft een invoeringstermijn van één jaar na de transitie. Voor voorstellen met betrekking tot euthanasie en met betrekking tot huwelijk tussen personen van gelijk geslacht geldt dat ze na twee jaar in werking zullen treden. Hierdoor is er enige ruimte voor gewenning, het geven van voorlichting en voorbereiding van de invoering en uitvoering van deze regelingen. Deze drie onderwerpen zullen aan de orde komen bij het eerste bezoek dat ik aan de BES-eilanden breng. Ik kom aan het eind van mijn verhaal over de aanpassingswet BES terug op de specifieke vragen hierover. Tegen de heer Doek wil ik wel alvast het volgende zeggen. Hij vroeg of ik bereid ben de Kamer schriftelijk te informeren over de voortgang van het traject en over de manier waarop ik het ter hand neem. Ik zal dat inderdaad op een zo prudent mogelijke manier doen en ik zal de Kamer erover informeren.
Er was nog een aantal concrete vragen over de aanpassingswet BES. De heer Ten Hoeve vroeg of ik kon bevestigen dat er ook met Bonaire een akkoord is over de taakverdeling. Het antwoord is ja. Het is op 22 april afgesproken.
Mevrouw Ten Horn stelde een specifieke vraag over de ggz-wetgeving. Ik ken haar passie op dat terrein. Zij vroeg of we al meteen met de nieuwe wet zouden gaan werken. Dat is niet zo. De wet tot regeling van het toezicht op de krankzinnigen zal gaan gelden op de BES op het tijdstip van transitie. Zo staat het aangegeven. De wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten en de wet verplichte ggz waren ten tijde van het opstellen van de BES-wetgeving wel in een vergevorderd stadium. We bekijken nu hoe en op welke termijn deze regelgeving ook op de BES-eilanden zal kunnen gaan gelden. Ik kan op dit moment echter geen moment toezeggen waarop dat kan. Ik ben het wel met mevrouw Ten Horn eens dat het belangrijk is om ernaar te kijken. Het toezicht zal dus wel al op dezelfde manier gaan gelden; dat heeft mevrouw Ten Horn ongetwijfeld gezien.
Er waren ook vragen over de beoordeling van het voorzieningenniveau BES door Nederland in de toekomst. De heer Van Kappen vroeg hoe de regering wil omgaan met de ogenschijnlijke spagaat met betrekking tot het voorzieningenniveau. Er wordt zowel gesproken van het niveau-Havermans als van een binnen Nederland acceptabel voorzieningenniveau. Hoe gaat het met die criteria? Bij het voorzieningenniveau is geen sprake van een spagaat. Het niveau-Havermans is gebruikt als startpunt. Hierop kunnen beargumenteerde uitzonderingen worden gemaakt indien het leidt tot een binnen Nederland onacceptabel voorzieningenniveau. Zo zou ik het willen zeggen. Bij de beoordeling van het voorzieningenniveau wordt in het bijzonder gekeken naar de door de eilandbestuurders benoemde prioritaire beleidsterreinen onderwijs, volksgezondheid, veiligheid en jeugd en gezin. Om die reden heeft de regering al voor de transitiedatum, dus voor de jaren 2009 en 2010, extra middelen uitgetrokken om in die terreinen te investeren. Dat was dus voordat wij onze verantwoordelijkheid moesten nemen. Ik heb de Kamer daarover ook geïnformeerd.
Er zijn geen vaste criteria om te beoordelen of een voorzieningenniveau acceptabel is. Dat zal per geval en per eiland moeten worden bezien. De drie eilanden verschillen immers ook sterk onderling. De prijzen zijn bijvoorbeeld verschillend. Op Saba moet veel meer geïmporteerd worden dan op andere eilanden, maar dit weet de Kamer net zo goed als ik. De wetgever zal per wet kunnen beoordelen welke gevolgen een afzonderlijke wet heeft voor het voorzieningenniveau. Verder heb ik afgesproken om jaarlijks een bestuurlijk overleg met de eilanden te voeren, waarin ook het voorzieningenniveau kan worden besproken. De rijksoverheid is natuurlijk ook structureel op de eilanden aanwezig, in de vorm van de ministeries en de rijksvertegenwoordiger. Die voert ook regulier overleg met de eilandbestuurders. Bij de beoordeling van het voorzieningenniveau voor de BES zijn er verschillen tussen Nederlandse gemeenten en de BES-eilanden. De wettelijke instrumenten om het te bepalen zijn niettemin vergelijkbaar met die voor gemeenten. De Gemeentewet functioneert al decennialang prima en ik zie geen aanleiding om te veronderstellen dat deze wet voor de BES-eilanden niet toereikend zou zijn.
Ik kom bij de vraag van de heer Laurier over het bijverdienen tot het minimumloon en de hoogte van de uitkeringen. Die hangt daar natuurlijk mee samen. Ik ben het eens met degenen die hebben gezegd dat je alles naar aard en schaal ter plekke goed moet bekijken. Tussen de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de eilandbestuurders is een onderstandniveau afgesproken dat hoger is dan het huidige onderstandniveau op de BES-eilanden. Hoe functioneert dat? Door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de BES-bestuurders is onderkend dat het niveau dat nu is vastgelegd in het Besluit onderstand BES niet het gewenste eindniveau is. Dat is besproken. Vastgesteld is dat het minimumloonniveau dat noodzakelijk is om niet onder de armoedegrens te komen, niet goed te bepalen is. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de BES-bestuurders zijn zich van dat probleem bewust. Het probleem kan niet heel snel worden opgelost. Daarom is er door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor gekozen om eerst de BES-arbeidsmarkt te verbeteren, zodat uitkeringsafhankelijkheid wordt voorkomen.
Er is ook een bepaald niveau afgesproken voor de onderstand. Voor 60-plussers wordt een AOV-toeslag voorzien in de derde aanpassingswet BES, ter verbetering van de koopkracht van ouderen. Die is als specifiek probleem onderkend. Het niveau was voor ouderen echt te laag; ik heb de Kamer daarover in verschillende instanties horen spreken. Daarnaast wordt een aantal projecten opgestart voor alleenstaande moeders om zorg, onderwijs en werken beter te kunnen combineren. Dit zijn allemaal maatregelen gericht op de voorkoming van armoede. Volgens mij wordt met dit pakket een goede start gemaakt voor de verbetering van het voorzieningenniveau en het leefniveau van de mensen op de BES-eilanden, juist aan de onderkant van de samenleving. Het niveau van de onderstand ligt 10% tot 25% hoger dan het was.
Niet alles wat wij kennen in het kader van de Wet werk en bijstand en het toezicht etc. wordt ingevoerd, juist om het beter toe te snijden op de aard en de schaal van de eilanden. De afspraak die minister Donner heeft gemaakt met de eilandbestuurders is een verbetering voor de bevolking. Er wordt gewerkt aan een pakket om de arbeidsmarkt te verbeteren. De AOV wordt door de toeslag verbeterd. Daarmee ligt er een heel goed beginpunt. Sociale Zaken zal dat steeds jaarlijks in overleg met de bestuurders bespreken. Op de manier waarop het is afgesproken, kan daar ook een soort groeimodel inzitten.
Mevrouw Ten Horn vroeg of erin is voorzien dat de onderstandsregeling regelmatig wordt besproken in koninkrijksverband. Ja, die wordt regelmatig besproken. Dat gebeurt ook in de regionale context, juist omdat het naar aard en schaal binnen de regionale context moet passen. Niemand kan zijn ogen ervoor sluiten dat het moet passen in de Caribische context en die van de andere eilanden.
Ik kom op de ethische vragen. Mevrouw Linthorst sprak over de erkenning van huwelijksakten tussen personen van gelijk geslacht. Zij vroeg hoe dat is geregeld. Als gevolg van een uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof is er geen vanzelfsprekende en integrale aanvaarding van alle rechtsgevolgen van een huwelijk tussen personen van gelijk geslacht op Aruba en het land de Nederlandse Antillen. Het burgerlijk wetboek van die landen voorziet evenmin uitdrukkelijk in het toekennen van alle rechtsgevolgen. Daarover hebben wij met elkaar voortdurend discussies gevoerd in de afgelopen jaren. De regeling daarvan is bovendien een autonome bevoegdheid van de landen zelf. Voor de BES-eilanden worden deze gevolgen wel geregeld in het wetsvoorstel ABES-II, dat bij de Tweede Kamer aanhangig is. Wij hadden ons sowieso al voorgenomen om de totale gelijkberechtiging en de gelijke rechtsgevolgen te regelen bij de invoering van deze wetgeving.
Ik zoek naar een mogelijke oplossing met de andere landen, Aruba en nu nog de Nederlandse Antillen. Die zie ik in de vorm van een onderlinge regeling op basis van artikel 40 van het Statuut. Ik heb de Tweede Kamer daarover al eens geïnformeerd, maar dat kan ik voor mevrouw Linthorst nog wel een keer aangeven. Daarbij moet wel worden gezegd dat de andere landen, Aruba en de Antillen en volgens mij ook Curaçao en Sint-Maarten, hiervoor weinig animo hebben.
Mevrouw Linthorst (PvdA):
Kan de staatssecretaris misschien uitleggen wat het de facto inhoudt dat de akten worden erkend? Bij ons thuis zouden wij zeggen: als de rechtsgevolgen niet worden erkend, dan wordt de akte dus ook niet erkend.
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Er wordt ingeschreven, maar de rechtsgevolgen worden er niet aan toegekend. Dat moest namelijk autonoom worden geregeld in die landen. Dat gaan wij dus wel regelen voor de BES-eilanden.
Mevrouw Linthorst (PvdA):
Binnen het Koninkrijk worden de akten dus niet door de andere landen erkend?
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Die akten worden erkend in de zin van dat ze worden ingeschreven. Het is echter een autonome aangelegenheid van Aruba en straks Curaçao en Sint-Maarten, maar nu van de Nederlandse Antillen, om de rechtsgevolgen toe te kennen. Ik ben het met mevrouw Linthorst eens dat dit niet in orde is. Daarom gaan wij dit voor de BES-eilanden in de ABES-II wel regelen. Dat willen wij sowieso, omdat je volgens mij namelijk met echte erkenning ook de rechtsgevolgen moet toekennen. Wij kunnen dat echter niet voor die landen regelen, want wij gaan daar niet over.
Mevrouw Linthorst (PvdA):
Ik wil hier gezegd hebben dat ik dit opmerkelijk vind. Wij hebben ook wel eens het nodige te verhapstukken met onze rijksgenoten over toelatingseisen die wij stellen. Het gaat dan niet om wat je formeel vindt, maar om de feitelijke rechtsgevolgen die je daaraan toekent. Daarom moeten wij daarin helder zijn en moet het over en weer gelden binnen het Koninkrijk.
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Het betreft landen binnen het Koninkrijk die autonome regelingen kunnen maken op dat punt. Ondanks dat ik het grotendeels eens ben met hetgeen mevrouw Linthorst zegt, streven wij ernaar om dit in een onderlinge regeling vorm te geven. Dat kunnen wij doen. Wij kunnen het wel regelen voor de BES-eilanden en dat doen wij ook. Dat horen wij ook te doen.
De heer Van Kappen (VVD):
Dit hele verhaal steekt mij een beetje als een graat in de keel. Wij hebben straks dus te maken met een situatie waarin eilanden die op zichtafstand van elkaar liggen, op dit gebied totaal verschillende wetgeving hebben. Ik heb daarover in mijn plenaire bijdrage ook al iets gezegd. Dat brengt toch allerlei ongewenst verkeer tussen die eilanden op gang? Ik begreep wel dat het autonome landen zijn, maar zo creëren wij een heel rare situatie.
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
De heer Van Kappen zegt zelf al dat het autonome landen zijn, die eigen regelingen mogen treffen. Wij kunnen op z'n minst deze punten bespreekbaar maken. Dat heeft wel degelijk te maken met eigen waarden en normen en de overdracht daarvan. De Tweede Kamer heeft mij namelijk herhaaldelijk gevraagd om deze punten te bespreken. Dat heb ik ook steeds gedaan, maar het blijft een autonome bevoegdheid van de landen zelf om eigen regelingen te treffen. Daar kunnen wij niet in treden, wat wij daarvan ook vinden. Wij kunnen het ook niet voor hen regelen, want dat moeten zij zelf doen.
De heer Van Kappen (VVD):
Ik begrijp wat de staatssecretaris zegt. Het gaat hierbij om een van de vreemde constructies waarmee wij straks te maken krijgen. Wij zijn wel allemaal Nederlands staatsburger, maar afhankelijk van waar je met dat Nederlandse paspoort neerstrijkt, zijn de rechtsgevolgen wat betreft het homohuwelijk totaal verschillend. Dat gebeurt allemaal in gebieden die op zichtafstand van elkaar liggen. Met een Nederlands paspoort kun je hier en daar neerstrijken en krijg je te maken met verschillende regimes. Ik begrijp dat het zo in elkaar zit, maar ik wil toch even gezegd hebben dat wij dit een hoogst merkwaardige situatie vinden.
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Ik neem daar kennis van. Net zoals wij in Nederland niet altijd alles zo willen regelen als in een ander land, geldt dat hierbij ook. Dat is de vormgeving die wij hebben gekozen.
De heer Doek (CDA):
De reactie van mijn collega's bevreemdt mij. Stelt u zich eens voor dat Aruba een bepaalde regeling maakt en zegt: waarom doen de Nederlanders dat ook niet? Dan zou u zeggen: waar bemoei je je mee? Nu het andersom is, blijkbaar omdat wij 16 miljoen mensen hebben en zij maar 100.000, moet dat allemaal gelijkgeschakeld zijn. Dat geldt ook voor de grensverschillen. Als iemand met een homohuwelijksakte naar Duitsland gaat, dan wordt die ook niet erkend. Als je in Zevenaar woont is dat dichterbij dan de afstand tussen Sint-Maarten en Curaçao of Bonaire en Curaçao. We leven nu eenmaal in een internationale wereld en wij kunnen niet allemaal vanuit deze zaal de wereld regeren. Het feit dat wij allemaal Nederlander zijn begrijpen wij ook, maar volgens mijn fractie moet dat ook een groot begrip voor elkaars positie inhouden.
Mevrouw Linthorst (PvdA):
De heer Doek mist het punt. Het gaat mij er niet om dat wij allemaal dezelfde regelingen moeten treffen. Als de rechtsgevolgen van een akte echter niet worden erkend, zeg dan gewoon: wij erkennen die akte niet. Ga dan niet het verhaal ophangen dat binnen het Koninkrijk wederzijds alle akten worden erkend, terwijl dat in feite symbolisch is omdat die akten helemaal niet worden erkend. Wees dan niet hypocriet en zeg: wij erkennen jullie akten niet, daar hebben wij binnen het Koninkrijk verschillende regelingen voor. Dan ben je tenminste helder.
De heer Ten Hoeve (OSF):
Ik wil graag een informatieve vraag stellen. Hoe ver reikt dat eigenlijk? Een eerste gevolg van een huwelijk is bijvoorbeeld een erfrechtelijk gevolg. Wordt dat soort gevolgen daar ook niet herkend of gaat het alleen maar om min of meer zakelijke afgeleiden, zoals deelnemen in ziektekostenverzekeringen? Hoe ver reikt dit eigenlijk?
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Ik zal daar straks op terugkomen.
Ik kom op de zorg die ook door de heer Ten Hoeve is aangekaart over het invoeren van de wetgeving op het terrein van abortus, euthanasie en het huwelijk tussen personen van gelijk geslacht op de BES-eilanden. Een keuze van de BES-eilanden voor het land Nederland impliceert in principe ook een keuze voor de keuzes die Nederland hierin uiteindelijk heeft gemaakt. Ik had graag gezien dat de eilanden iets meer tijd hadden gekregen om deze wetgeving in te voeren. De termijnen van één en twee jaar zijn vastgesteld naar aanleiding van de stemming in de Tweede Kamer. Wij moeten de beschikbare tijd zo goed mogelijk gebruiken. Om die reden heb ik de Kamer in de nota naar aanleiding van het verslag geïnformeerd over het volgende: reeds vóór de staatkundige veranderingen wordt door het ministerie van VWS begonnen met een inventarisatie van de situatie op het terrein van abortus.
De heer Laurier stelde vragen over het huwelijk tussen personen van gelijk geslacht. Ook in dezen wil ik prudent handelen. Ik denk aan de benodigde aanwezigheid van ambtenaren van de burgerlijke stand. De heer Laurier leek te denken dat het met een administratieve handeling geregeld zou kunnen worden, maar er moeten meer dingen geregeld worden. Je moet ambtenaren hebben om zo'n huwelijk te sluiten. Wat euthanasie en abortus betreft lijkt het mij ook noodzakelijk om op voorhand uitgebreid in overleg te treden met artsen en andere belanghebbenden en organisaties.
Ik ben mij ervan bewust dat op het terrein van deze drie kwesties in de komende periode veel gedaan moet worden. Het begint met de inventarisatie van de situatie, maar er zullen ook gesprekken met elkaar moeten worden gevoerd. Het is gewoon nodig dat wij met elkaar contact hebben om aan te geven waar het uiteindelijk om gaat. Ik heb al gezegd dat ik de Kamer erover zal informeren. Ik hoop kort na de zomer mede namens de minister van VWS een eerste rapportage te kunnen sturen over de regelingen rondom abortus. Dit moet zo snel mogelijk gebeuren, maar het is wel degelijk nodig om goed het gesprek te zoeken met de eilandsbestuurders. Dat is ook de reden waarom ik de amendementen had ontraden. Er lag al een motie-Van Gent in de Tweede Kamer. Ik heb daarop gezegd dat ik het gesprek wilde gaan voeren, waarbij ik ervoor pleitte mij de tijd daarvoor te geven. Als wij wetgeving gaan invoeren, moeten wij het gesprek zoeken. Het onderwerp van het homohuwelijk had ik al eens besproken, maar abortus en euthanasie waren nog nooit met de eilandsbestuurders besproken. Wij moeten dus op zijn minst een zorgvuldige voorbereidingstermijn hanteren om uiteindelijk tot invoering te kunnen komen.
Mevrouw Lagerwerf heeft een zevental vragen gesteld over abortus. Onder meer vroeg zij of een zorgvuldige invoering binnen de vastgestelde termijn mogelijk was. De Wet afbreking zwangerschap en de Wet toetsing verzoek levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding stellen zorgvuldigheidseisen ten aanzien van het handelen. Het spreekt voor zich dat een infrastructuur moet worden ontwikkeld die de zorgvuldigheid waarborgt. Ik denk aan deskundigheidsbevordering, opleiding in verschillende disciplines, ontwikkeling van voorzieningen, informatie aan hulpverleners ter plaatse, enz. Het kan, maar het is krap binnen de termijn.
Hoe verhoudt de motie van Sint-Eustatius zich tot mijn uitspraak dat er enige ruimte moet zijn? Ik heb al aangegeven hoe ik naar de ruimte kijk. Ik had zelf meer tijd voor de invoering voor ogen. Bij de eerste evaluatie over vijf jaar wilde ik deze elementen invoeren. Dat zou meer recht doen aan de historie van Nederland op dit terrein – wij hebben er jarenlang aan gewerkt – en het hoefde wat ons betreft niet per se in de eerste tranche van voorstellen meegenomen te worden. Ik zal ook met het bestuur van Sint-Eustatius gaan spreken, net zoals de mensen van VWS dat zullen gaan doen. De Wet afbreking zwangerschap stelt dat een abortus niet strafbaar is wanneer de ingreep door een arts en een kliniek met een vergunning wordt verricht. Dat betekent dat een rechtspersoon aan de minister een vergunning moet aanvragen om een kliniek te exploiteren. Overeenkomstig de procedure zal de inspectie het verzoek moeten toetsen en moeten bekijken of het verzoek voldoet aan de in de wet gestelde eisen. Zo ja, dan kan een vergunning worden verleend. Dat impliceert dat een eventuele kliniek aan de hoge kwaliteitseisen van de klinieken in Nederland moet voldoen. Het initiatief ligt de facto dus bij een rechtspersoon die het verzoek om een vergunning zal doen.
Mevrouw Lagerwerf-Vergunst (ChristenUnie):
Gelet op de negatieve geluiden is het de vraag of er daadwerkelijk een rechtspersoon zal komen met zo'n verzoek. Dat is natuurlijk een moeilijke vraag.
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Dat is inderdaad een lastige vraag. Verwacht ik dat wij medewerking zullen krijgen? Ik heb het gesprek over de amendementen nog niet geopend. Vanwege de aswolk kon ik niet naar de eilanden vliegen. Er zijn negatieve uitwassen. Zie het rapport over Curaçao. Wij hebben nu te maken met gedoogsituaties bij artsen. Er moet een breed draagvlak zijn om dit uiteindelijk goed tot stand te brengen. Wij zullen ons best doen. De regering heeft aangegeven dat zij de termijn kort, zo niet te kort vond. De werkelijkheid is echter duidelijk. Wij zullen op een zorgvuldige wijze inventariseren en er dan alles aan doen om het op een zo goed mogelijk geaccepteerde manier ingevoerd te krijgen. Ik zal de Kamer daarover, zoals eerder toegezegd, informeren. De Kamer kan het dus volgen.
Het gaat niet om een plicht, maar om een recht dat wordt ingevoerd. Het lijkt mij goed om dat hier nog eens nadrukkelijk naar voren te brengen. Er is een recht om gebruik te maken van het aanbod dat er op de gestelde momenten ligt. Er is geen plicht voor artsen om op een verzoek om abortus of levensbeëindiging in te gaan. Er is vrijheid om op grond van gewetensbezwaren niet op het verzoek in te gaan. Wel zal de arts dan aan de patiënt duidelijk moeten maken dat hij een verzoek om levensbeëindiging nooit in overweging zal nemen. Hij moet de patiënt dan wel verwijzen naar een arts die daartoe wel bereid is. Ik kan er op dit moment niet meer over zeggen, omdat wij net aan dit traject begonnen zijn. Het gaat niet om het invoeren van een wet en het aannemen van het amendement. Namens de minister van VWS die dat ook schriftelijk heeft vastgelegd, heb ik in de Tweede Kamer betoogd dat het gaat om het opzetten van de infrastructuur voor de zorg die daarbij hoort. Daarvoor is de nodige tijd nodig. Op dit moment brengen wij dat in kaart. Wij zullen er in ieder geval voor zorgen dat voldaan wordt aan de zorgvuldigheidseisen en de afgesproken kwaliteitsstandaard.
Mevrouw Lagerwerf vroeg bovendien hoe voorkomen kan worden dat de hele regio gebruik gaat maken van de mogelijkheid tot abortus op de BES-eilanden. Ook in Nederland worden niet-ingezetenen behandeld. Het is niet denkbeeldig dat ook vrouwen die geen ingezetenen zijn van de BES-eilanden, zich voor een abortus zullen aanmelden. Als het verzoek voldoet aan de in de wet gestelde zorgvuldigheidseisen – er moet voorlichting worden gegeven, het verzoek moet vrijwillig zijn, er mag geen twijfel bestaan en alternatieven voor een abortus moeten zijn bekeken – kan de abortus worden verricht. De kosten zijn dan voor de betreffende vrouw. Dat is net zo geregeld als in Nederland.
Vervolgens vroeg mevrouw Lagerwerf naar het preventiebeleid. Volgens mij is dat een van de belangrijkste dingen. Wij moeten immers zien te voorkomen dat wij in een situatie terechtkomen waarin een abortus nodig is. Het allerbelangrijkste is dat wij het preventiebeleid zo goed mogelijk vormgeven. Dat zal totaal vergelijkbaar zijn met Nederland. Het moet namelijk een goed, gericht preventiebeleid zijn. Globaal genomen moeten wij er zo snel mogelijk voor zorgen dat informatie over seksualiteit, anticonceptie, lespakketten voor scholen, informatiemateriaal bij hulpverleners en alle andere zaken die er in de Nederlandse situatie bij horen, op de BES-eilanden ruim beschikbaar en goed bereikbaar zijn.
Mevrouw Lagerwerf-Vergunst (ChristenUnie):
Neemt de staatssecretaris het aspect van de preventie ook mee in de rapportages aan de Kamer?
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Dat zal ik zeker doen. Welke vorm dat krijgt en hoe wij dat opzetten zal ik in de rapportage meenemen.
Dan ga ik in op vraag van mevrouw Linthorst over de Rijkswet op het Nederlanderschap. Zij vroeg zich af waarom de termijn van vijf jaar waarbinnen het Nederlanderschap kan worden verkregen, niet kan worden verhoogd naar bijvoorbeeld tien jaar. Wij zien geen aanleiding tot het verhogen van de verblijfstermijn, die relevant is voor het verkrijgen van het Nederlanderschap door naturalisatie. Iemand die naturaliseert moet voldoen aan de naturalisatietoets. Daarbij wordt hij getoetst op de kennis van de taal op het eiland van hoofdverblijf en de kennis van de maatschappij van het Koninkrijk. Ingevolge het voorstel 31813 moet hij ook de Nederlandse taal beheersen. Deze eis zal ertoe leiden dat slechts een beperkt aantal mensen het Nederlanderschap zal verkrijgen, nog daargelaten dat het beginsel van gelijke behandeling geldt. Dat betekent dat het verlengen van de vereiste verblijfstermijn geen toegevoegde waarde heeft. Het voordeel van een extra taalexamen boven het verlengen van het vereiste verblijf is dat met de verblijfstermijn veel gemakkelijker valt te frauderen dan met het af te leggen examen.
Mevrouw Linthorst (PvdA):
Ik heb een informatieve vraag. Komen er aanvullende eisen bovenop de eisen die nu gelden binnen het Koninkrijk? Wat mij namelijk verbaast, is dat de mensen op de eilanden zelf de eis van verlenging naar voren schuiven. Zij zeggen zelf dat het Nederlanderschap veel te makkelijk te krijgen is.
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Wij willen geen onderscheid maken met Nederland, maar het juist gelijk houden. Mevrouw Linthorst zegt dat wij op andere terreinen wel onderscheid maken en vraagt zich af waarom wij dat hierbij niet ook doen. Op dit terrein willen wij echter geen onderscheid maken omdat wij de toets goed genoeg vinden.
Voorzitter. Volgens mij zijn hiermee alle vragen beantwoord over de ABES.
De voorzitter:
Kan de staatssecretaris aangeven hoe ver zij inmiddels is? Inmiddels heeft zij anderhalf uur nodig gehad. Dat is evenveel tijd als de Kamer nodig had. Het is gebruikelijk dat de staatssecretaris iets korter antwoordt.
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Ik ben helemaal klaar.
De voorzitter:
Dan krijgt de heer Engels nog even het woord.
De heer Engels (D66):
Ik mis het antwoord op mijn vraag over de uitbreiding van de werking van het Handvest naar de drie eilanden om een constitutionele basis te verschaffen voor lokale autonomie.
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Op dit moment kan dat niet. Het is precies zoals de heer Ten Hoeve zei: wij werken ernaartoe dat dit zal gaan gebeuren, maar op dit moment kan het niet. Wij zullen het dus wel gaan doen.
De heer Engels (D66):
Dat heb ik begrepen. Dat punt is ook de volgende keer aan de orde als wij spreken over de Rijkswet aanpassing verdragen. Volgens de memorie van antwoord is de regering op dit moment van mening dat wij voorlopig nog helemaal niet moeten denken aan de uitbreiding van de werking van het Handvest.
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Nee, wij hebben gezegd dat de wet op dit moment niet is aangepast en er niet op toegesneden is. Dat is de reden om het niet te doen. Wij werken wel toe naar de inwerkingtreding. Wij kunnen echter niet alles tegelijk doen.
Mevrouw Lagerwerf-Vergunst (ChristenUnie):
De staatssecretaris is vergeten mijn specifieke vraag naar het verzoekschrift van een aantal politieke partijen op Bonaire te beantwoorden.
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Zo'n afspraak is er niet. Het ging om een afspraak over de invoering van de euthanasie- en abortuswetgeving. In principe hebben wij niet zo'n afspraak. De afspraak is dat wij de wetgeving geleidelijk zullen invoeren en dat wij met elkaar daarover overleg zullen hebben. Dit overleg is echter niet met de afzonderlijke politieke partijen, maar met de colleges van de gedeputeerden en de eilandsraden. Dat zijn de normale bestuurlijke gesprekspartners. Er is echter nooit een afspraak gemaakt dat wij dit niet zouden invoeren. Sterker nog: ik heb er op de voorlichtingsbijeenkomsten op de eilanden, in grote sporthallen, ook op Bonaire waar men het er niet mee eens was, nooit onduidelijkheid over laten bestaan dat de invoering van het homohuwelijk en van de euthanasie- en abortuswetgeving niet het eerste is waar wij aan zouden beginnen, maar dat men er op moest rekenen dat het na vijf jaar ingevoerd zou worden. Wij hebben alleen gezegd dat de invoering daarvan niet bij het eerste pakket zou zitten.
Voorzitter. Ik heb geprobeerd zo veel mogelijk alle concrete vragen te beantwoorden. Het is wel een historisch iets waar wij mee bezig zijn; wij zijn bezig met de opheffing van een land en het maken van twee nieuwe landen – daarover komen wij straks bij de consensusrijkswetten en het Statuut wat uitgebreider met elkaar te spreken – en drie openbare lichamen binnen het Nederlands staatsbestel maar op 9000 km hiervandaan gelegen. Wij doen dit staatkundige traject niet omdat wij het zo leuk vinden om de staatkunde te wijzigen maar omdat het uiteindelijk wat moet betekenen voor de burgers op de eilanden. Ik denk dat wij met het pakket dat hier vandaag wordt behandeld, hiervoor een goede basis hebben gelegd en dat het echt wat betekent voor de levensstandaard van de mensen op de eilanden.
Ik bedank de Kamer nogmaals voor haar medewerking om het zo snel te behandelen.
De voorzitter:
Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen in eerste termijn. Wij gaan thans over tot de tweede termijn.
De heer Van Kappen (VVD):
Voorzitter. Ik wil beginnen met de staatssecretaris te bedanken voor haar uitgebreide toelichting en beantwoording van onze vragen. Ik moet wel vaststellen dat de mening van de staatssecretaris en die van de VVD-fractie wat betreft de noodzaak van grondwetswijziging niet met elkaar sporen. De staatssecretaris stelt dat een grondwetswijziging wenselijk maar niet noodzakelijk is. Wij zijn van mening dat er sprake is van een stelselbreuk van zodanige importantie dat een grondwetswijziging wel degelijk noodzakelijk is. Maar goed, laten wij constateren dat wij daar niet gelijk over denken.
In het verlengde daarvan ligt natuurlijk ook dat als de grondwetswijziging niet doorgaat, wij wat betreft de verankering in de Grondwet ankeren op artikel 134, zoals de staatssecretaris stelt. Ik denk dat wij het met z'n allen eens zijn dat dit artikel nooit bedoeld is voor een permanent gebruik. Het is echt een artikel dat is opgesteld voor een tijdelijke situatie. Wij kunnen daarmee leven. Als nu echter het perspectief wordt geschetst dat dit ook voor de toekomst het ankerpunt wordt, dan hebben wij daar toch grote problemen mee.
Recentelijk heb ik een nieuw internetabonnement moeten nemen. Mijn mailbox plofte namelijk uit elkaar en mijn internetprovider zei dat ik een duurder abonnement moest nemen. Mijn mailbox was volledig volgestroomd met allerlei mails van gewone, normale burgers van onze BES-eilanden. Ik lees deze mails altijd wat nauwkeuriger dan mails van politici. Wat mij opviel, was het enorme wantrouwen dat uit deze mails sprak tegenover de intenties en de goede bedoelingen van Nederland. Dat onderstreept het feit dat wij behalve wetgeving ook echt wat moeten doen om elkaar beter te begrijpen. Er is nog heel wat zendingswerk te doen, zeker op de BES-eilanden, maar ook in Nederland. Ik wil dit toch nog een keer onder de aandacht van de staatssecretaris brengen. Hebben wij daar nou concrete plannen voor of laten wij het allemaal maar weer gebeuren? De misverstanden stapelen zich op.
In het verlengde hiervan ga ik in op de ethische kwesties, een van de oorzaken van mijn ontplofte mailbox. Ik heb er toch behoefte aan om ons standpunt te verduidelijken. Mevrouw Linthorst heeft het al gezegd: wij hebben best respect voor de religieuze, maatschappelijke of levensbeschouwelijke overtuiging van mensen. Wij importeren niet abortus, euthanasie en het homohuwelijk. Wij stellen dat niet verplicht, maar wij laten mensen wel een keuze. Dat is toch de essentie van een vrije samenleving. Het kunnen kiezen tussen goed en kwaad geeft toch de betekenis aan goed en kwaad? Als je niet kunt kiezen, wat heeft het dan voor betekenis? Daar spreekt waarschijnlijk een enorm cultuurverschil uit. Ik denk dat wij dat toch een keer goed moeten uitleggen. Uit al die mails krijg ik namelijk het idee dat een groot aantal medelanders op de BES-eilanden echt denkt dat wij onze verderfelijke normen en waarden aan hen verplicht stellen.
Er is gesproken over de vliegvelden. Het vliegveld Bonaire is een internationaal vliegveld. Het ligt binnen Nederland en het zal dus moeten voldoen, denk ik, aan de Nederlandse en de Europese veiligheidsnormen. Kan Bonaire dat wel betalen? Dat is namelijk een vrij kostbare grap. Zo niet, hoe wordt dit dan betaald? Gaan wij dat betalen?
Heb ik het goed begrepen dat wij het voorzieningenniveau steeds per aparte wet gaan bijstellen?
De heer Engels (D66):
Mevrouw de voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor haar beantwoording. Een aantal zaken is verder verhelderd. Daarvoor onze dank. Er rest nog een enkel punt.
Ik ga eerst in op de rijksvertegenwoordiger. De staatssecretaris heeft twee argumenten genoemd voor de positionering die nu is voorgesteld. Het eerste is dat de kroonbenoeming nu juist extra legitimatie verschaft, net als bij de burgemeester. Ik laat dit argument nu maar even voor wat het is. Dat bewaar ik voor een volgende discussie. Wat mij betreft blijft dat de vraag.
Het andere argument is wel interessant. De staatssecretaris zei dat de figuur die de Raad van State heeft bedacht, namelijk een gemandateerde ambtelijke figuur, te weinig gezag zou opleveren. Dat is zeker voorstelbaar. Dat wil ik de staatssecretaris wel toegeven. Het punt waar ik mee blijf zitten, is dat de rijksvertegenwoordiger hoe je het ook wendt of keert, een heel indirecte positie heeft. Zowel de bevoegdheden als de verantwoordelijkheden zijn in feite verbonden aan de positie van de minister van Binnenlandse Zaken, en mogelijk ook nog aan die van andere ministers. Dat blijft een niet-systeemconforme oplossing. Daarvoor kiezen wij in dit verband wel meer, dus daar hoeven wij niet meteen zenuwachtig van te worden, maar als zo'n rijksvertegenwoordiger zo is "opgehangen" aan de minister, blijft het wel de vraag in hoeverre je dan nog met recht kunt spreken van een gezaghebbend bestuurlijk orgaan met zelfstandige bevoegdheden. Dat wringt dan ergens toch. Het ligt dan ook niet voor de hand dat je kunt volhouden dat dit echt nog een gezaghebbend bestuurlijk orgaan is met zelfstandige bevoegdheden. Mijn fractie wil dit punt verder laten rusten. Wij wachten de praktijk af, zoals bij veel zaken. Het gaat ook hier immers slechts om een tijdelijke invulling.
De staatssecretaris heeft gezegd dat de regering zal toewerken naar het handvest. Dat is uiteraard positief. Ik vat dat op als: zodra op 6 juli is gesproken over de andere tranche van wetgeving; dan is ook het voorstel van rijkswet over de verdragen aangenomen. Ik heb net nog even gelezen wat in de memorie van antwoord staat. Ik moet dan toch vaststellen dat daar wordt gezegd dat het voorshands niet opportuun is om daar überhaupt aan te denken en dat nog zal worden bezien wanneer de werking van het handvest eventueel kan worden uitgebreid naar de BES-eilanden. Dat klinkt toch wat strenger dan wat de staatssecretaris nu zegt. Ik hoop dat de staatssecretaris zegt dat zij dit wat streng in de memorie van antwoord heeft opgeschreven, maar dat zij gelet op het debat bereid is om wat meer haast te maken met de uitbreiding van de werking van het handvest als de toepasselijke wetgeving is gepasseerd. Ik vraag het maar, je weet het niet.
Mijn laatste punt gaat over de ABES en de kwestie van de levensbeschouwelijke regelgeving. Ik ben het eens met de staatssecretaris dat het hierbij gaat om de invoering van individuele rechten. Ik wil er niet veel meer over zeggen; ik weet dat het gevoelig ligt. Niemand is verplicht om deze regelgeving toe te passen. Mevrouw Linthorst heeft dat heel goed gezegd en de heer Van Kappen zei het ook. Daar ben ik het geheel mee eens. Dat betekent dat er overal in het Koninkrijk de vrijheid moet zijn om al of niet op basis van deze wetgeving keuzes te maken. Mag worden aangenomen dat de termijnen voor de invoering van deze regelgeving zoals opgenomen in de amendementen, en nu deel uitmakend van de ABES, inderdaad zullen worden gehaald, nog even los van de onderzoeken naar de infrastructuur en andere omstandigheden? Dat is wel van belang. Je hebt immers het wetgevingstraject en je hebt de infrastructuur en de voorbereidingen voor de toepassing van de wetgeving. De problemen bij de mogelijke toepassing zouden naar mijn idee niet mogen belemmeren noch verhinderen dat de afgesproken termijnen voor de invoering van de regeling niet kunnen worden gehaald. Ik zag de staatssecretaris knikken, maar ik hoor het zo meteen graag nader.
De heer Ten Hoeve (OSF):
Voorzitter. In eerste termijn heb ik niet erg veel concrete vragen gesteld, dus ik ben ook niet met veel concrete vragen blijven zitten, zeker niet na het uitgebreide exposé van de staatssecretaris, waarvoor ik haar dank. Ik wil op drie punten kort ingaan.
Ik ga eerst in op de opmerking van de heren Van Kappen en Engels en in eerste instantie ook van mevrouw Linthorst. Natuurlijk wordt mensen met de drie ethische amendementen geen keuzes opgedrongen. Iedereen blijft vrij in zijn keuze. De keuzes die mensen kunnen maken worden normaal gesproken wel beperkt door de maatschappelijke keuzes die in wetgeving mogelijk worden gemaakt. Als een homohuwelijk wettelijk niet mogelijk wordt gemaakt, kan die keuze niet worden gemaakt. Het scheppen van die wettelijke mogelijkheden is een maatschappelijke keuze. Wij hebben de eilanden wel onverhoeds onze maatschappelijke keuzes opgedrongen. Zij waren er zich vast van bewust dat zij daar op den duur aan zouden moeten geloven, maar wij hebben het hun nu wel heel onverhoeds opgedrongen. Dat lijkt mij toch wat hier fout is gegaan.
Mijn tweede punt heeft hier in wezen mee te maken. De heer Doek bracht in eerste termijn naar voren dat het misschien nuttig is om toch vast te houden aan het medeondertekenen van alle wetgeving die voor de BES-eilanden gaat gelden door de voor koninkrijksaangelegenheden verantwoordelijke bewindsman of bewindsvrouw van BZK. Dat lijkt mij uiteindelijk geen slecht idee, omdat dit inderdaad de mogelijkheid geeft om alle wetgeving die wordt losgelaten, ook op de BES-eilanden, te checken op de vraag "moet dit nu wel?". Dat is in overeenstemming met mijn uitgangspunt: houd alles in de gaten. Het worden nu uitdrukkelijk aparte onderdelen van onze maatschappij, met hun eigen rechten als collectief. Check dat maar elke keer; ik ben daar niet op tegen.
Op mijn laatste punt zal de staatssecretaris ongetwijfeld nog terugkomen. Ik werd geïntrigeerd door het idee dat de erkenning van onze huwelijksakten niet in alle opzichten alle rechtsgevolgen met zich meebrengt. Ik kan mij bijna niet voorstellen dat het daarbij om de meest essentiële rechtsgevolgen gaat. Het zou interessant zijn om te kijken waar rechtsgevolgen wel optreden en waar niet. Daar ben ik wel benieuwd naar.
De heer Laurier (GroenLinks):
Voorzitter, via u dank ik de staatssecretaris voor de uitgebreide beantwoording van de vragen. Ik heb nog een aantal korte punten. Wij kijken uit naar het proces van de gezamenlijke visie op het Koninkrijk. Ik neem dan ook de uitnodiging aan om mee te denken.
De staatssecretaris sprak over de verhouding tussen de toezichthouder en de gezaghebber: meestal is er wel wat argwaan ten opzichte van een toezichthouder. Zij trok een vergelijking met de verhouding tussen een provincie en gemeenten. Gemeenten kijken ook heel specifiek naar een provincie. Ik had juist begrepen dat die gezaghebber een rijksvertegenwoordiger is, zodat een parallel met de verhouding tussen provincie en gemeenten niet getrokken zou moeten worden. Dat klopt ook. Een provincie heeft meer relaties met gemeenten dan louter het toezichthouder zijn. Niettemin begrijpen wij het antwoord. Het zal voor een deel in de praktijk moeten ontstaan. De staatssecretaris zei: over vijf jaar evalueren we het. Het is echter een figuur waarmee wij geen ervaring hebben. Mocht er toch schuring ontstaan over hoe de bevoegdheden ten opzichte van elkaar zijn gepositioneerd, dan neem ik aan dat eerder kan worden bezien wat moet worden gedaan om zaken te verbeteren.
Mijn volgende punt heeft betrekking op de vrije uitkering via het BES-fonds. Eigenlijk was mijn vraag: hoe vrij is nu die uitkering? Veel dingen liggen a priori vast. Naar schatting 80% van de uitkeringen bestaat uit personeelsuitgaven, waarin nauwelijks kan worden gesneden. Verder is er nog de schuldsanering en het probleem van het achterstallig onderhoud. Ik miste een duidelijk antwoord van de staatssecretaris hierop. Er zitten al veel verplichtingen in de begrotingen. Het gaat mij niet om tienden van procenten, maar hoe hoog schat de staatssecretaris het percentage van de uitkering in dat daadwerkelijk vrij besteedbaar is? Het gaat om geld waarmee men extra kan investeren in bijvoorbeeld de kwaliteit van de gezondheidszorg of de jeugdzorg, afhankelijk van de lokale prioriteiten. Het is van belang om te weten hoe groot die vrije ruimte in feite is.
Ik blijf mij zorgen maken over de luchthavens. Ik heb begrepen dat de taakverdeling blijft zoals die is. Als luchthavens een dergelijk belangrijke positie innemen voor de lokale gemeenschappen, moeten ook hogere overheden zich daarvoor verantwoordelijk voelen. Niet alleen in termen van het stellen van regels aan veiligheid, vergunningen en dat soort zaken; het gaat echt om meer.
Dan het punt van de acceptabele voorzieningen. Wij hebben het gehad over de onderstand. Uit het antwoord van de staatssecretaris heb ik begrepen dat zij erkent dat het niveau van de onderstand te laag is om een kwaliteit van leven te hebben zoals wij die in Nederland kennen. Ik begrijp overigens dat er straks verschillen moeten zijn tussen het Caribische deel van Nederland en Nederland zelf. Strikt gekeken naar de levensstandaard op de BES-eilanden, is het onderstandsniveau feitelijk te laag. Dat is ook gezegd. Het is een stukje verhoogd, maar eigenlijk moeten wij kijken naar hoe het in de toekomst verder moet. Klaarblijkelijk zijn er onderhandelingen geweest met minister Donner en daarbij gebeurde iets interessants. Hij zei: dat kunnen we nog niet helemaal bepalen, want wij moeten eerst de arbeidsmarkt verkennen en bezien hoe die versterkt kan worden. We praten over een samenleving op Saba met 1400 inwoners; dat kan geen gigantische arbeidsmarkt zijn. Statia heeft pakweg 3000 inwoners; dat kan geen gigantische arbeidsmarkt zijn. Bonaire heeft iets meer dan 11.000 inwoners; dat kan geen gigantische arbeidsmarkt zijn. Het verbaast mij dus echt hogelijk dat dit als voorwaarde wordt gesteld voor het creëren van een basisniveau om te kunnen leven als je de pech hebt om buiten die arbeidsmarkt te vallen. Moeten wij daarop wachten om dit op niveau te brengen?
Mijn laatste punt is het homohuwelijk. Anderen hebben voor mij al daarover gesproken. Eén argument van de staatssecretaris verbaasde mij: het gaat niet alleen om administratieve aanpassingen, je moet ook ambtenaren vinden die de wet willen uitvoeren. Dat is toch wel een verbazingwekkend argument. Ik krijg graag van de staatssecretaris de verzekering dat de ambtenaren op Saba, Sint-Eustatius en Bonaire, die straks onderdeel van Nederland worden, loyaal de Nederlandse wetten uitvoeren.
De heer Doek (CDA):
Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris hartelijk voor haar heldere uiteenzetting en antwoorden op verschillende vragen. Voor mij blijven er nog twee dingen over waarop ik nog even wil terugkomen.
Ik was blij dat de heer Ten Hoeve al terugkwam op de medeondertekening. We noteren dat die van toepassing is op specifieke BES-wetgeving. Ik wil echter de volgende argumenten toch nog in overweging geven. Tegen de achtergrond van de beperkte ambtelijke capaciteit op de drie BES-eilanden lijkt het me ook als geste naar hen toe belangrijk om te weten dat bijvoorbeeld een Nederlandse onderwijswet ook op hen van toepassing wordt. Dit kan een signalering zijn in de richting van het ambtelijke apparaat en de bestuurderen van de drie eilanden, maar tegelijkertijd een signalering naar ons als controlerende parlementariërs hier: wacht, let even op. De staatssecretaris kan wel zeggen dat het allemaal via de ministerraad gaat, maar daar komt heel veel langs. Het moet de zorgplicht van dit ministerie, van deze staatssecretaris zijn om de toegezegde terughoudende opstelling voor de komende vijf, zes jaar te zekeren. Ik krijg graag van haar een toezegging op dat punt. Dat kan in de vorm van medeondertekening, maar wellicht valt het ook op een andere wijze te regelen. De staatssecretaris kan eventueel nog in een brief terugkomen bij de Kamer op hoe zij dat vorm wil geven. Enige vorm op dat terrein lijkt mij op zijn plaats in het licht van de zorg die ik heb uitgesproken.
Bij de uitsplitsing van de departementale geldstromen verwijst de staatssecretaris naar de brief van 29 maart. Die zal ik nog eens goed doorlezen. Ik noteer dat de staatssecretaris dit zal meenemen in de criteria voor de evaluatie over vijf, zes jaar. Die brief over de criteria komt natuurlijk al binnen een jaar.
Ik dank de staatssecretaris voor de toezegging om ons regelmatig schriftelijk te informeren over de stand van zaken en de stappen die worden gezet om te komen tot een zorgvuldige invoering en uitvoering van de amendementen. Die zijn weliswaar tegen de zin van mijn fractie aangenomen, maar dat zij zo.
Mevrouw Ten Horn (SP):
Voorzitter. Ik wil de staatssecretaris hartelijk bedanken voor de beantwoording. Ik heb drie blokjes vragen. Blok één gaat over data en tempo's, blok twee over een paar noten en – als we het toch al over muziek hebben – blok drie over de toonsoort.
Ik begin bij het tempo. Als ik het goed begrepen heb, gaan wij na vandaag in twee blokken verder, enerzijds met wetgeving die op 6 juli aan de orde is en waarvoor het ontwerp van de Grondwetswijziging het belangrijkst is. De staatssecretaris heeft gezegd dat die wijziging op internet gezet wordt. Het zou erg prettig zijn als ze ons kon toezeggen dat zij ons informeert wanneer het op internet staat, zodat wij dat kunnen meenemen in het debat van 6 juli. Anderzijds gaat het om de Wet veiligheid en de Wet geldstelsel BES, die beide morgen aan de orde zullen zijn aan de overkant, en over de Wet toelating en uitzetting BES. Ik heb begrepen dat die drie wetsvoorstellen voor 28 september in deze Kamer behandeld moeten zijn. In concreto betekent dit dat ze hier 14 september behandeld moeten zijn, met Prinsjesdag daarna. Hoe gaan wij om met de Wet toelating en uitzetting BES, als we niet in staat worden gesteld om voor het zomerreces een verslag te maken? Wanneer gaan wij dan überhaupt voort met de memorie van antwoord? De Eilandsverordening is gelukkig niet onderhevig aan goedkeuring van de rijksvertegenwoordiger voor 18 september, maar Saba en Eustatius weten heel goed dat verenigbaarheid van functies niet anders mogelijk is dan wanneer zij voor 18 september de Eilandsverordening maken.
Dan kom ik bij blokje twee, de noten. Ik ben blij dat de staatssecretaris het belangrijk zegt te vinden, naar de nieuwe wetgeving op het gebied van gedwongen hulpverlening in de ggz te kijken. Ons gaat het in dit geval niet zo zeer om de exacte gelijkschakeling van wetgeving hier en in de BES. Ons gaat het om iets anders. Als er op dit punt sprake is van humanisering van de behandeling en van een betere inachtneming van de rechten van de mens, dan menen wij dat dit evenzeer en zo gauw mogelijk van toepassing zou moeten zijn op de "BES-gemeenten". Kan de staatssecretaris een manier vinden om met de collega's van het ministerie van VWS te bezien hoe dit zo snel mogelijk kan? Die wetten zijn nog in de maak, althans ze zijn net ingediend bij de Tweede Kamer, dus het zal nog wel even duren, maar wij willen graag dat ze dan ook heel snel op de BES van toepassing zijn. Punt twee bij het kraken van noten betreft de abortuswetgeving. Ik begreep dat collega Lagerwerf zich zorgen maakte of er wel een rechtspersoon is die dat op zich neemt. Misschien is de abortusboot dan toch wel een oplossing, dacht ik, als het niet op een andere manier kan.
Wat de toonsoort betreft, ben ik blij dat er afspraken gemaakt worden over het voorzieningenniveau. Het is ook positief dat er gekeken wordt naar een afstemming. Kan de staatssecretaris in de komende jaren aan beide Kamers rapportages sturen over de afstemming die in de Cariben regelmatig gaat plaatsvinden? Dan kunnen wij in de periode tussen nu en over vijf jaar langzamerhand zien hoe zich een en ander ontwikkelt. Na vijf jaar vindt er een algehele evaluatie plaats. Ik acht het heel belangrijk – dat geven meer partijen aan – dat we meer aandacht besteden aan de samenwerking in het Koninkrijk. Betere samenwerking in het Koninkrijk is ook belangrijk, zodat de BES-eilanden de optimale opties nog open kunnen laten voor de evaluatie en de conclusies die zij daar uiteindelijk aan zullen verbinden. Wat dat betreft, concludeer ik dat wij gaan voor een "BES majeure" en deze wetten kunnen aannemen.
Mevrouw Lagerwerf-Vergunst (ChristenUnie):
Voorzitter. Alvorens ik begin, moet ik een verzuim goed maken. Ik ben vergeten te vermelden dat ik ook namens de SGP-fractie spreek. Bij dezen.
Ik bedank net als mijn voorgangers de staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen. Ik heb in eerste termijn gezegd dat ik heel bewust heb ingestoken bij de wijze waarop deze wetgeving tot stand is gekomen en bij de uitvoering. Nu mevrouw Linthorst en andere sprekers in hun eerste termijn toch iets over de inhoud van de wetten hebben gezegd, met name over het punt van de keuzevrijheid, voel ik mij geroepen om hierop te reageren. Ik heb met name gesproken over de abortuswetgeving. Bij abortus is er namelijk in de visie van de fracties van de CU en van de SGP sprake van een derde die geen keuze heeft en dat is de ongeboren vrucht. Dat raakt mij diep en dat wil ik toch gezegd hebben.
In het onderhandelingsproces met de BES-eilanden is steeds aan de orde geweest dat niet zomaar alle Nederlandse wetgeving op de BES-eilanden van toepassing kan worden verklaard. Hiermee zou rekening worden gehouden door zowel in staatkundige zin als in materiële zin te voorzien in aparte wetgeving die voor de nabije toekomst op deze eilanden van kracht zal zijn. Volgens onze fracties zou dit proces gebeuren in goed overleg met de eilanden en daarbij zou rekening worden gehouden met onder andere hun eigenheden, schaalgrootte en cultuur. De staatssecretaris heeft ook in deze Kamer weer bevestigd dat dit ook haar oorspronkelijke insteek was en dat wij inderdaad, zoals zij zelf zegt, te doen hebben met de feitelijkheid dat de wetgeving nu voorligt zoals die voorligt. Volgens onze fracties wordt hiermee behoorlijk inbreuk gemaakt op het principe dat de opneming van de eilanden in het land Nederland een tweezijdig proces behoort te zijn. Onzes inziens zet dit de verhoudingen onnodig op scherp. Dat betreuren wij. De aanpassingswet met het nummer 31959 zal dan ook de steun van onze fracties moeten ontberen.
Mevrouw Linthorst (PvdA):
Voorzitter. Ook ik dank de staatssecretaris voor haar beantwoording, al waren haar antwoorden niet altijd wat ik had gehoopt.
Ik heb nog vier puntjes. Wat de luchthaven betreft, blijf ik het een beetje mal vinden dat de luchthaven Twente niet onder Enschede of zelfs onder de regio Twente kan vallen, maar onder het Rijk, terwijl Saba onder het eilandsbestuur valt. Ik begrijp dat het niet anders is, maar ik heb wel een verzoek. Wil de staatssecretaris in de komende vijf jaar goed monitoren wat er gebeurt met de luchthaventarieven? Dan kunnen wij het bij de evaluatie meenemen als daarin inderdaad een wijziging optreedt. Mijn tweede punt is het staatsburgerschap. Ook dat vind ik niet helemaal bevredigend. Twee of drie jaar geleden – ik weet echt niet meer wanneer, maar het was tijdens een Parlementair Overleg Koninkrijksrelaties hier in Nederland – is hier met alle eilanden, inclusief Aruba, indringend gesproken over de noodzaak om tot strengere criteria te komen. Het hoeven van mij geen tien jaar te zijn in plaats van vijf jaar. Het gaat erom dat op de eilanden wordt gezegd dat de criteria te licht zijn en dat met name mensen met veel geld ook op een andere manier aan een verblijfsvergunning kunnen komen. Wil de staatssecretaris in de komende jaren bijhouden hoe veel verblijfsvergunningen er worden aangevraagd voor de eilanden en wat de bewegingen zijn in het aantal aanvragen?
Mijn derde punt richt ik over het hoofd van de staatssecretaris heen via de pers – er zit hier pers, dat gebeurt niet vaak – aan de bevolking van de eilanden. Er is net gesproken over keuzevrijheid ten aanzien van abortus. Als ik heel eerlijk ben, gaat het mij niet om de keuzevrijheid, met dank voor alle steun die daarvoor door de collega's werd uitgedrukt. Ik denk dat geen enkele vrouw en geen enkel meisje lichtvaardig en luchthartig tot een abortus besluit. Een vrouw die of een meisje dat gebruik maakt van abortus is vaak in wanhoop. Het is een noodsprong. Natuurlijk is preventie en voorlichting van heel groot belang. Ze moeten ook zo snel mogelijk beginnen. Als een vrouw of een meisje echter geen andere uitweg ziet dan de toevlucht nemen tot abortus, laten wij er dan in ieder geval voor zorgen dat die abortus op een veilige manier wordt uitgevoerd, zodat de vrouw of het meisje er zelf niet ook het leven bij laat. Daarbij is immers helemaal niemand gebaat.
Ik kom op mijn laatste punt. Uit de behandeling hier is denk ik wel duidelijk geworden dat geen van de partijen zich tegen deze wetgeving zal verzetten. Mij rest daarom slechts één laatste opmerking: bon bini!
De voorzitter:
Wij zijn gekomen aan de tweede termijn van de regering. Ik merk op dat de Kamer 28 minuten nodig heeft gehad voor haar tweede termijn. Dat heeft betekenis voor de termijn van de staatssecretaris. Aan haar is het woord.
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Voorzitter. Het is nu zeven minuten voor zes. Ik begrijp dat ik om zes uur klaar moet zijn. We gaan het proberen. Ik zal de vragen zo veel mogelijk beantwoorden in de volgorde zoals die door de sprekers zijn gesteld.
De heer Van Kappen heeft de keuze voor artikel 134 een "krabbend-ankerpunt" genoemd. Of het dat is, hangt af van de vraag hoe je ernaar kijkt. Als de BES-eilanden te zijner tijd gemeenten worden, hoeft de Grondwet uiteraard niet te worden gewijzigd. Als zij openbaar lichaam willen blijven, dan moet die Grondwet inderdaad wel worden gewijzigd, vanwege het kiesrecht voor de Eerste Kamer en voor de definitieve regeling van de status. Daarover hebben wij uitgebreid gesproken in de Tweede Kamer. Ik heb altijd gezegd dat het voor het kiesrecht inderdaad nodig is om de Grondwet te wijzigen. Voor de opneming in het Nederlands staatsbestel is het niet nodig, maar wel wenselijk. Daarover denken wij dus niet hetzelfde. Ik meen namelijk dat dit niet nodig is en de heer Van Kappen meent dat het wel nodig is. Ik denk wel dat het wénselijk is om hiervoor de Grondwet te wijzigen. Dat heb ik ook in de Tweede Kamer gezegd. De heer Van Kappen en ik verschillen dus mijns inziens niet enorm van mening op dit punt.
Ik zal de Kamer aangeven wanneer de tekst voor consultatie op het internet staat. Op die manier kan de Kamer deze tekst betrekken bij de voorbereiding van de wetgeving.
De heer Van Kappen stelde dat wij elkaar beter moeten begrijpen. Daarmee ben ik het eens. Ik ben in mijn eerste termijn op dit punt niet heel expliciet ingegaan, hoewel ik er wel een paar zinnen aan heb gewijd. De heer Van Kappen vroeg of ik plannen op dit punt heb. Ook zei hij dat hij in zijn mailbox heeft gezien dat er veelal sprake is van wantrouwen, of op z'n minst van onbegrip en onvoldoende kennis. Mijns inziens is er niet altijd sprake van wantrouwen. Ik zie dergelijke mailtjes ook veel langskomen en ik spreek veel met mensen op de eilanden. Het is niet altijd wantrouwen, maar het is soms een kwestie van te weinig kennis van elkaars posities en situaties. Dat geldt zowel voor de ethische kwesties als voor andere stellingen.
Wat doen wij op dit punt? Wij besteden veel aandacht aan voorlichting en communicatie. De Kamer weet dat ik helemaal in het begin zelf een aantal malen voorlichting heb gegeven, ofschoon ik vond dat dit niet mijn taak was, maar een taak van de eilandsbestuurders zelf. De regering geeft immers ook niet zelf in iedere gemeenten in Nederland voorlichting. Omdat ik echter vond dat er te weinig aandacht aan werd besteed, hebben wij dit toen wel gedaan. Op dit moment doet onze commissaris dit ook, nu vaak samen met de eilandsbestuurders. Met mevrouw Linthorst vind ik het bovendien belangrijk dat er parlementair contact is. Voortdurend moeten wij elkaar duidelijk maken hoe wij in kwesties staan. Ik ben het dus op dit punt erg met de heer Van Kappen eens, maar ik zie nu aan de voorzitter dat dit te lang duurt. Toch vind ik dat de heer Van Kappen gelijk heeft als hij zegt dat wij daarin ook zelf moeten investeren. Als wij zeggen: "bon bini", welkom hier in Nederland, dan moeten wij ook zelf investeren in het over en weer creëren van begrip. Wij mogen echter ook verwachten van de mensen op de eilanden dat zij daarvoor openstaan. Dit is altijd een tweezijdige zaak en een zaak van wederzijds respect. Wij moeten respect hebben voor elkaars houding en verantwoordelijkheden. Ik ben het er dus erg mee eens dat daaraan aandacht moet worden besteed.
De heer Van Kappen heeft ook een vraag gesteld over het voorzieningenniveau. Dit hoeft niet altijd en per se bij wet geregeld te worden. Sommige van deze zaken hoeven in Nederland ook niet bij wet te worden geregeld. Voor het verhogen van de vrije uitkering is bijvoorbeeld geen wetgeving nodig; daarover moet een afspraak worden gemaakt. Veelal zal er bij voorzieningen echter wel sprake zijn van wetgeving, maar dus niet altijd. Gelukkig is niet voor alles wetgeving nodig.
De heer Van Kappen heeft ook nog gevraagd of Bonaire het vliegveld kan betalen. Dit punt heeft ook mevrouw Linthorst ook nog aangehaald. Bij een gezonde bedrijfsvoering moeten luchthavens in staat zijn om voldoende middelen te genereren voor exploitatie. Ik zal wel in een jaarlijks bestuurlijk overleg met de eilanden de taakverdeling en de financiën bespreken. Tegelijkertijd kunnen wij dan wat nadrukkelijker het punt meenemen dat mevrouw Linthorst opperde, namelijk de vraag of dit blijvend een taak moet zijn voor de eilanden, gezien de aard en de schaal van deze eilanden. Ik heb wel begrip voor die vraag, maar dit is zo afgesproken. Wij moeten niet onderschatten hoe gevoelig dit type zaken ligt. Het was en is een taak van de eilanden. Daardoor ligt het gevoelig als zo'n taak wordt weggehaald. Toen wij het in de gesprekken hadden over de taakverdeling, is het daarover uiteraard voortdurend gegaan. Vooruitlopend op de transitie hebben wij wel grote betrokkenheid getoond bij de vliegvelden. De hele renovatie van de start- en landingsbaan op Bonaire wordt door Nederland gefinancierd. Het vliegveld moet overigens ook aan de internationale normen voldoen, dus niet alleen aan de Nederlandse. BZK investeert bijvoorbeeld ook in de brandweer en de brandveiligheid. Ook dat is nodig.
Ik voel er niet voor om nogmaals de discussie met de heer Engels in te gaan over de rijksvertegenwoordiger en de relatie met de burgemeester. Ik neem er kennis van dat hij zegt: ik leg me er voor nu bij neer en wij volgen wel hoe het in de praktijk functioneert. Ik had uiteraard tegen de heer Engels nog kunnen zeggen: waarom hebt u niet gesproken over de gezaghebber die wordt benoemd? Dat laat ik voor nu ook maar voor wat het is.
Ik meen dat ik de vragen over het Europees Handvest al had beantwoord, maar omdat de heer Engels ze nog een keer heeft gesteld, zal ik er iets uitgebreider op ingaan. In de nota naar aanleiding van het verslag staat al dat er op dit moment goede redenen zijn om niet alle onderdelen van het Europees Handvest toe te passen op de BES-eilanden. Ik denk bijvoorbeeld aan de bevoegdheid voor de openbare lichamen om zelfstandig leningen af te sluiten. Dat is op dit moment mijns inziens echt niet gewenst. Een uitbreiding van het Europees Handvest naar de BES-eilanden is daarom nu nog niet aan de orde. Ik zeg met nadruk "nu nog niet". In de toekomst zullen de verschillen tussen de BES-eilanden en de Nederlandse gemeenten steeds kleiner worden, zeker als wij successievelijk zaken invoeren. In dat proces kan dan worden bezien of het Europese Handvest zich verdraagt met de nationale wetgeving voor de BES-eilanden. Mijns inziens is de evaluatie over vijf jaar daarvoor inderdaad het mooiste moment. Tussentijds zullen wij hiernaar echter ook goed kijken. Wat de heer Ten Hoeve opmerkte klopt; wij zullen naar de toepassing van het Europese Handvest toewerken. De Kamer kan volgen hoe wij dat gaan doen.
De heer Engels heeft nog eens duidelijk gemaakt hoe hij ten opzichte van de ethische kwesties staat. Voor dit moment neem ik daarvan kennis. In mijn eerste termijn heb ik hierover uitgebreid gesproken.
De heer Ten Hoeve vraag nogmaals waar de rechtsgevolgen van het huwelijk in werking treden, en waar niet. Uit de jurisprudentie van het hof volgt dat huwelijksakten in alle delen van het Koninkrijk gelijke rechtskracht hebben. Uit de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie in 2009 volgt dat er geen recht is op medeverzekering in een specifieke publiekrechtelijke ziektekostenverzekering voor de vrouwelijke echtgenoot van de hoofdverzekerde vrouw. De heer Ten Hoeve vroeg zich af wat de erkenning van akte dan nog inhoudt in brede zin. In ieder geval moeten de privaatrechtelijke gevolgen, de rechten en plichten die het BW aan het huwelijk verbindt, worden erkend. Zo kan ook een getrouwd stel van gelijk geslacht bijvoorbeeld niet in een ander land voor een tweede keer huwen. Die gevolgen moeten worden erkend.
De heer Ten Hoeve stelde voorts een vraag over de medeondertekening, hetzelfde punt als de heer Doek nadrukkelijk inbracht. Laat ik in mijn antwoord de punten van de heer Doek tegelijk meenemen. De manier waarop ik naar dit wetgevingstraject kijk, is de volgende. Een wetgevingsprocedure moet altijd een zorgvuldige procedure zijn. Er moet sprake zijn van goede interdepartementale samenwerking. Alles komt langs een ambtelijk voorportaal, alles komt langs de ministerraad, alles gaat langs de Raad van State en alles gaat langs de Tweede en Eerste Kamer. Mijn idee is steeds geweest dat het dan, afgezien van wat specifiek op de BES-eilanden van toepassing is, niet aan onze aandacht kan ontsnappen als er iets gebeurt. Ik ben best bereid om daarover een brief te sturen. Dat vroeg de heer Doek specifiek. Hij vroeg om hierover na te denken en dat ook interdepartementaal af te stemmen. Misschien moeten wij het ministerraadformulier aanpassen. Dat zou een goede optie kunnen zijn.
Wetgeving wordt ook niet per ongeluk van toepassing op de BES-eilanden, zo voeg ik eraan toe. Wij moeten namelijk expliciet bepalen of iets van toepassing wordt. Daarover moet dus altijd overleg zijn met de bestuurders. Dat is geregeld in de IBES. Wij zien het dus nadrukkelijk. Zelf denk ik dat er dus waarborgen genoeg zijn, maar ik ben bereid om daarnaar nog eens te kijken.
De heer Laurier kwam terug op het punt van de gezamenlijke visie. Ik heb niets toe te voegen aan wat ik in eerste termijn hierover heb gezegd. Een specifiek punt van de heer Laurier betrof de vrije uitkering. Hoe vrij is die eigenlijk, zo vroeg hij. Het bedrag van de vrije uitkering en het bedrag van de lokale inkomsten, datgene wat men aan belasting mag heffen, is op basis van de overeengekomen taakverdeling tussen de BES-eilanden en Nederland voldoende om de aan de BES-eilanden toebedeelde taken uit te voeren. De BES-eilanden kunnen natuurlijk hun inkomsten verhogen, indien er behoefte is aan extra voorzieningen. Dat is dan aan de eilandsraad. De vrije uitkering is in principe echt vrij besteedbaar, net zoals de Gemeentefondsuitkering. De gemeenteraden mogen daarin keuzes maken, en de eilandsraden op de eilanden mogen dat natuurlijk ook. Zij kunnen binnen de vrije uitkering eigen keuzes maken om geld te realloceren en ik denk dat zij dat ook naar eer en geweten zullen doen. Ook voeren wij met hen, net als met de Nederlandse gemeenten, jaarlijks bestuurlijk overleg over de financiën. Wij zullen dat dan ook goed kunnen volgen.
Naar aanleiding van mijn antwoord in eerste termijn stelde de heer Laurier met betrekking tot de ethische kwesties alleen een vraag over het homohuwelijk. Ik bracht als argument de vraag in of de ambtenaren op de BES-eilanden loyaal de huwelijkswetgeving zullen uitvoeren, en dat vond hij vreemd. Dit is echter wel een van de redenen waarom wij voorbereidingstijd nodig hebben om het te organiseren. Wij moeten natuurlijk ook ambtenaren voor die taak vinden, zodat men die taak kan uitvoeren. Ik kan wel zeggen dat ik mijn uiterste best zal doen om dat voor elkaar te krijgen en te regelen. Nu is er echter geen sprake van huwelijkssluiting van mensen van gelijk geslacht. Dat moeten wij dus invoeren en regelen en dat moeten wij op een goede manier doen.
De heer Laurier (GroenLinks):
Ik begrijp dat de staatssecretaris overgaat tot de vragen van iemand anders. Als ik mij mijn opmerkingen in tweede termijn goed herinner, heb ik ook een vraag gesteld over de onderstand.
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Inderdaad. Een van de argumenten die ik heb ingebracht, betrof de relatie met de arbeidsmarkt. Ik heb gezegd dat wij de onderstand zullen vaststellen. Die wordt 10% tot 25% beter. Wij zijn het er met de eilandsbestuurders over eens dat wij de onderstand op dit niveau zullen vaststellen. Wij moeten wel degelijk ook naar de relatie met de arbeidsmarkt kijken; dat is geen gek fenomeen. Maar ik zou zeggen: wees blij dat wij het eens zijn over een beter niveau dan wat er tot op heden is geweest, en zie het als een instapniveau in het groeimodel dat wij met elkaar voor ogen hebben. Zo zien wij het namelijk nadrukkelijk.
De heer Laurier (GroenLinks):
Ik citeer toch maar even uit het verslag: "De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de bestuurscolleges zijn zich ervan bewust dat er een verschil bestaat tussen de vastgestelde uitkeringen en het wenselijk niveau van de behoeften van bestaan." Dat vind ik nogal een constatering. Je zegt daarmee namelijk dat het niveau eigenlijk onder je normen ligt. Dat er al een verbetering is opgetreden, is natuurlijk prachtig, maar hier staat dat wij er nog niet zijn. Mijn vraag is dan: hoe lang duurt het voordat dit niveau, natuurlijk naar Caribische standaarden, wel feitelijk is bereikt? Ernaar verwijzen dat eerst de arbeidsmarkt moet worden verkend, terwijl het gaat om eilanden met een relatief kleine bevolking, komt mij uiterst merkwaardig en vertragend voor.
Staatssecretaris Bijleveld-Schouten:
Dat was niet de enige verwijzing van de heer Laurier, maar hij haalt dit nu aan. Overigens kun je dit ook gewoon anders lezen: wij zijn het erover eens dat het wenselijk is dat het uiteindelijk beter wordt. Dat is ook de afspraak die wij hebben gemaakt met de bestuurders van de eilanden. Wij zullen met elkaar werken aan een verbetering van het niveau van de voorzieningen op een breed terrein. Daarbij moet ook naar allerlei andere zaken worden gekeken. Als je bijvoorbeeld een goede en algemene ziektekostenverzekering invoert, betekent dat wel degelijk ook iets voor de mensen in de onderstand. Je moet dus naar het terrein in volle breedte kijken. Wij zijn het erover eens dat het een groeimodel is, waarvan wij vinden dat het in Nederland acceptabel is. Ik zou zeggen: laten wij ook eens onze zegeningen tellen. De mensen zelf vinden het namelijk goed. Dit punt werd terecht door een aantal Kamerleden aangehaald. Misschien hebben wij soms een andere beoordeling, maar de mensen zelf vinden het goed en zien het als een stap in de goede richting. Ik denk het belangrijk is om dit nog een keer te zeggen.
Ik meen de vragen van de heer Doek te hebben beantwoord. De toezeggingen doe ik natuurlijk gestand. Mevrouw Ten Horn vroeg of ik samen met de minister van VWS kan bezien wanneer de wetgeving met betrekking tot de dwangverpleging uiteindelijk in werking kan treden. Dat zal ik doen. Op dit moment kan ik nog geen antwoord geven op de vraag wanneer dat zal zijn. Zoals mevrouw Ten Horn zei, ligt dit net in de Tweede Kamer. Zij zal hierover echter ongetwijfeld worden geïnformeerd.
Mevrouw Ten Horn vroeg ook hoe wij met de WTU-BES moeten omgaan als er geen verslag van de Eerste Kamer is voor het zomerreces. Het wetsvoorstel ligt op dit moment in de Tweede Kamer. De wet moet op de transitiedatum van kracht worden; anders zitten wij met een aangepaste vreemdelingenwet voor de BES-eilanden en dat levert problemen op. Wij moeten dus proberen om dit voor elkaar te krijgen. Wij zullen er alles aan doen om zelf zo veel mogelijk snelheid te maken. In dit geval ben ik natuurlijk ook van de medewerking van deze Kamer afhankelijk, maar vooral van die van de overzijde. Daarom richt ik deze boodschap over de hoofden van de leden heen ook maar aan de overkant.
Wat betreft de toonsoort ben ik altijd voor majeur en positief. Je moet een begin hebben. Zo kijk ik ernaar. Dit is een begin.
Mevrouw Lagerwerf heeft haar stellingen nog eens naar voren gebracht. Ik dacht dat zij ook namens de SGP zou spreken. Ik heb niet zo veel toe te voegen aan mijn eerdere antwoorden. Ik respecteer natuurlijk haar stelling op dit terrein.
De vraag van mevrouw Linthorst over de luchthaven is al beantwoord. Zij heeft ook een vraag gesteld over het bijhouden van het aantal vergunningen die worden verleend. Wij zullen dat gewoon doen en de Kamer daarover informeren. Dan kan iedereen volgen wat er gebeurt en kunnen we daarover met elkaar spreken.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik dank de staatssecretaris voor haar beantwoording van de vragen in tweede termijn.
Ik kom tot afhandeling van de wetsvoorstellen. Dat zal per wetsvoorstel gebeuren.
Het wetsvoorstel Regels met betrekking tot de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba) (31954) wordt zonder stemming aangenomen.
Het wetsvoorstel Wijziging van de Kieswet in verband met de nieuwe staatsrechtelijke positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbaar lichaam binnen Nederland (31956) wordt zonder stemming aangenomen.
Het wetsvoorstel Invoering van de regelgeving met betrekking tot de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba) (31957) wordt zonder stemming aangenomen.
Het wetsvoorstel Regels met betrekking tot de financiële functie van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, hun bevoegdheid tot het heffen van belastingen en hun financiële verhouding met het Rijk (Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba) (31958) wordt zonder stemming aangenomen.
Het wetsvoorstel Aanpassing van wetten in verband met de nieuwe staatsrechtelijke positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbaar lichaam binnen Nederland (Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba) (31959) wordt zonder stemming aangenomen.
De voorzitter:
De aanwezige leden van de fracties van de ChristenUnie en de SGP wordt conform artikel 121 van het Reglement van Orde aantekening verleend, dat zij geacht willen worden zich niet met het wetsvoorstel Aanpassing van wetten in verband met de nieuwe staatsrechtelijke positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbaar lichaam binnen Nederland (Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba) (31959) te hebben kunnen verenigen.
Het wetsvoorstel Goedkeuring van verdragen met het oog op het voornemen deze toe te passen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en van het voornemen tot opzegging van verdragen voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba (32047) wordt zonder stemming aangenomen.
Het wetsvoorstel Regels inzake de bescherming van persoonsgegevens van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet bescherming persoonsgegevens BES) (32161) wordt zonder stemming aangenomen.
Sluiting 18.15 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20092010-28-1155.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.